De belangrijkste verwikkeling bij de behandeling van hemofilie is het optreden van inhibitoren (antilichamen) die zich keren tegen de geïnjecteerde bloedstollingsfactor. De inhibitor is het resultaat van een reactie van het organisme dat zich verzet tegen het geïnjecteerd product, waardoor dit laatste zijn werkzaamheid verliest. Deze verwikkeling wordt vaak vastgesteld bij de eerste toedieningen van de producten, en vaak in de jonge kinderjaren bij patiënten met een ernstige vorm van hemofilie. Er bestaan behandelingen, maar die vereisen van de patiënt, de familie en de artsen zeer zware inspanningen. Dikwijls moeten er moeilijke en slopende behandelingsschemas worden ingesteld; zij vergen bijvoorbeeld een dagelijkse toediening van bloedstollingsfactoren om zo deze antilichamen te desensibiliseren.
De wetenschappers zijn zeer begaan met de vraag waarom deze inhibitoren optreden. Belgie is op dit gebied zeer actief. In het Centrum voor Moleculaire en Vasculaire Biologie van de KUL loopt een diepgaande studie over de genetische oorsprong van deze verwikkeling.
Twee Belgische artsen gespecialiseerd in hemofilie, de professoren Kathelijne Peerlinck (KUL) en Cedric Hermans (UCL), zijn de coauteurs van een artikel dat in de november 2006 uitgave van het excellente vakblad Haemophilia is verschenen. Hierin onderstrepen zij het belang van een correcte inschatting van het optreden van de inhibitoren in functie van de toediening van bloedstollingsfactoren, met name van de recombinante concentraten die vandaag beschikbaar zijn en regelmatig worden voorgeschreven.
Volgens hen zou het risico op inhibitoren bij het gebruik van recombinante producten bij patiënten die nog nooit zijn blootgesteld aan dit soort producten (deze patiënten worden in het vakjargon PUPs genoemd, een afkorting van Previously Untreated Patients) tussen de 15 en 32 % liggen, terwijl het tussen de 0,9 en 2,9% zou schommelen bij patiënten die al met andere middelen zijn behandeld (deze laatste worden de PTPs of Previously Treated Patients genoemd). Verder stellen de auteurs van dit artikel vast dat de kracht van de inhibitoren die optreden bij PUPs zeer hoog is in 10 tot 16% van de gevallen (men spreekt dan van high-titre inhibitors); bij PTPs is de kracht van de inhibitoren slechts in 0 tot 2,3 % van de gevallen hoog te noemen. De kracht van de inhibitoren is bepalend voor de keuze van de behandeling die deze antilichamen moet bestrijden. Uit de voorgaande cijfers zou men kunnen concluderen dat de recombinante producten minder inhibitoren uitlokken bij de patiënten die voordien reeds met andere middelen werden behandeld dan bij patiënten die nog nooit een behandeling hebben gekregen.
Het grote probleem dat zich hierbij stelt is echter dat er een gebrek is aan een gestandaardiseerde methode om de gegevens met betrekking tot de inhibitoren te verzamelen. De schrijvers van het artikel hopen deze tekortkoming te kunnen verhelpen met een reeks initiatieven die moeten leiden tot een betere interpretatie van de inhibitoren die optreden bij patiënten die behandeld worden met recombinante producten. Deze standaardisatie is essentieel om bruikbare gegevens te kunnen verzamelen.
Uit de vergelijkbare tabel in het artikel van Peerlinck en Hermans blijken er een aantal onderlinge verschillen te bestaan tussen de recombinante producten die vandaag beschikbaar zijn. Anders gezegd, sommige producten zouden eerder aanleiding geven tot het optreden van inhibitoren dan andere. Men moet hier echter wel absolute zekerheid hebben over de parameters die in de vergelijking zijn gebruikt. Volgens deze tabel zijn de verschillen van het aantal gevallen die zijn opgetreden met dit of dat recombinant product voornamelijk vast te stellend bij de PUPs, en duidelijk minder bij de PTPs, waar het aantal gevallen zeer vergelijkbaar is, onafhankelijk van het toegediende recombinante product.
Eens de gegevens correct zijn gestandaardiseerd, moet een dergelijke situatie er in principe toe leiden dat de producten die statistisch gezien het best worden verdragen door de PUPs geïdentificeerd worden, en aan deze patiëntengroep worden toegediend gedurende de eerste maanden van hun behandeling. Dit wordt dus een enorme opdracht van verzamelen van statistische gegevens die op internationaal niveau door de specialisten in hemofilie wordt uitgevoerd.
|