
Beste collegas kleuteronderwijzers (in opleiding),
Het omgaan met diversiteit in taal en/of
levensbeschouwing staat de laatste jaren vaak in de belangstelling. Graag lever
ik mijn bijdrage in het debat hierover.
Het uitdragen van een christelijk mens- en
wereldbeeld is in deze tijd niet gemakkelijk, en al helemaal niet wanneer een
meerderheid van de leerlingen een andere levensbeschouwing heeft. De
christelijke scholen hebben een marktaandeel van tachtig procent. Dit schept
een bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid. In tegenstelling tot de
andere levensbeschouwelijk geïnspireerde scholen (die slechts een beperkt
segment van de leerlingenpopulatie bereiken) besteden de christelijke scholen
grote aandacht aan de opvang en begeleiding van anders- of niet-gelovige
leerlingen. De christelijke scholen kunnen, zelfs als ze dat zouden willen,
geen uitsluitingsbeleid voeren naar andersgelovigen toe. Dit vanuit hun
christelijke inspiratie die elke mens, ook een anders- of niet-gelovige, maximale
kansen wil bieden. Een uitsluitingsprincipe toepassen in een scholengemeenschap
die tachtig procent van de leerlingen bereikt zou tot gevolg hebben dat we onze
eigen christelijke principes met de voeten treden. Dit creëert natuurlijk een
conflict tussen enerzijds de naastenliefde, basisprincipe van het
christendom, en anderzijds de wens het christelijke geloof mede in de
schoolomgeving wortel te doen schieten. Die laatste wens blijft in de praktijk
bijna niet te realiseren bij anders- of niet-gelovige kinderen. (Zie voorbeeld
van het koortje bij de communie)
De hamvraag is hoelang de katholieke identiteit van
een school overeind kan blijven in de spreidstand tussen de katholieke
geloofsleer en de meerderheid aan andere overtuigingen bij de leerlingen. Het
antwoord op deze vraag mag dan wel een dialoogschool zijn, maar of de demografische
evolutie deze dialoog nog een kans zal geven is helemaal niet zeker.
Wat de taalverwerving betreft is de toestand zo mogelijk
nog complexer. Het principe van co-educatie van Nederlandstalige en
anderstalige leerlingen botst in de praktijk op zijn limieten. Het niveau van
de anderstalige leerlingen opkrikken is al niet gemakkelijk, daarbij het
algemeen leerniveau op een aanvaardbaar peil houden vergt een aantal
voorwaarden en inspanningen. Zo gebeurt er best een spreiding van anderstalige
leerlingen over de diverse scholen en klassen, zodat het percentage
anderstaligen niet boven een werkbaar getal uitkomt. Daarnaast dien je als school
te sleutelen aan de perceptie van de ouders. Er bestaat immers zoiets als de witte
vlucht, waarbij ouders van Nederlandstalige kinderen (meestal autochtoon) uit
angst voor daling van het schoolniveau op zoek gaan naar een andere, minder
taalgemengde school. Door een verstandige spreidingspolitiek kan dit fenomeen
tegengegaan worden. De co-educatie vereist ook heel wat van de leerkrachten.
Het belangrijkste blijft hier de motivatie om met taaldiversiteit om te gaan.
Het beleid van de school kan deze motivatie stimuleren dan wel ondermijnen. Praktijkgerichte
coaching van leerkrachten door deskundigen kan hier het verschil maken.
In dit kader is ook de begeleiding van de
anderstalige ouders een belangrijke pijler.
Binnen de KAAP-projecten kunnen de ouders Nederlands leren op de school van hun
kinderen, dit verhoogt de ouderbetrokkenheid op de school van hun kind. (Zie de
interviews met Marijke De Bleser en een anderstalige mama uit het KAAP-project)
Een aanpak op verschillende niveaus is de enige
manier om bovenvermelde doelstellingen te bereiken.
Aan de zijlijn blijven staan is immers geen optie, daar we hier anders in de
toekomst een zware maatschappelijke prijs voor zullen betalen. De gevolgen van
een verwaarlozing van deze problematiek zijn niet te onderschatten: het creëren
van grote aantallen werklozen zonder toekomstperspectief, de stijging van de criminaliteitscijfers,
toename van psychische problemen, terechtkomen in de armoedespiraal.
De overheid dient hier haar sturende rol waar te
maken. Te vaak beperkt ze zich tot het formuleren van mooie principes over de
hoofden heen van het werkveld, nl. de leerkrachten. De overheid zou best
regelmatig nagaan of haar beleid de gewenste resultaten oplevert zodat de
aanpak zo nodig kan worden bijgestuurd. De expertise die in ons land
overvloedig aanwezig is staat mee borg voor een succesvolle strategie. Ook
buitenlandse ervaringen en werkbezoeken kunnen leerrijk zijn.
Het benaderen van de problematiek van
taalachterstand, soms verweven met de uitdaging gevormd door de levensbeschouwelijke
diversiteit, is een complexe aangelegenheid. Dit vergt het uiterste van het
beleid, de leerkrachten, de leerlingen en hun ouders. Onmogelijk? Neen! Met
creativiteit, enthousiasme en deskundigheid kan dit mooie ideaal zeker
verwezenlijkt worden.
07-06-2014, 00:00 geschreven door Els Heyvaert 
|