Na een vermoeiende dag loop ik naar huis. Oortjes in, afgeblokt van de buitenwereld. De muziek dreunt in m'n oren. De nacht is licht, niet zwart. De sneeuw die overdag alles kleedt in een witte deken, verhult de wereld nu in een grijse schade. De café's zijn gesloten, de lichten gedoofd. Alles krijgt die monochrome grijze sfeer. Een eenzame ziel loopt aan de overkant van de straat. Ik verdwaal in mijn gedachten, met de dreunende muziek die steeds zachter wordt in m'n oren. Halfverwege loop ik perongeluk verloren in het dode landschap. Ik loop rechtdoor, blik op oneindig, muziek op oneindig, gedachten op nul plus één.
Het bedroevende grijs is veranderd in een hoopgevend oranje. De zon komt net op en overvloeit de wereld in geluk. Ik sta alleen, in een grote grasvlakte, door de lucht stroomt een gevoel van gelukzaligheid. Langs mijn zij loopt een iets. Ik voel een iets en dat blijkt me genoeg, ik kijk niet om. In de verte zie ik een schim, een vrouw. Ik weet niet wie, maar ik heb een gevoel. Ik wijzig m'n koers en loop op haar af. Het lijkt wel alsof ik met elke stap naar haar toe, een stap verderweg van haar ga. Het iets naast me is verdwenen. Ik sta alleen, overspoeld door een gele gloed.
Wanneer ik wegkijk en probeer te denken aan andere dingen, komt ze net dichterbij. Alsof het lot me tart. Ze is binnen handbereik. Een stap tussen mij en haar. Maar één. Maar één brengt me net één stap verder. Het is een onbegonnen strijd, maar ik wil hem niet staken. Keer op keer, dag na dag, week na week. Ik spreek niet tegen haar, want dat doet pijn, enkel wanneer zij me spreekt. Het toont de afstand. Die veel te grote afstand. Met de diepe rode gloed op m'n gezicht, staak ik de strijd.
De wereld wordt weer grijs, maar is toch net een beetje witter. De muziek is zacht en soothing. Een troost in koude tijden.
And it might be sad to say, that that little bit of you made my entire day yesterday.