Zoeken in blog

Foto
Categorieën
  • AFGHANISTAN (9)
  • AFRIKA (17)
  • ARABISCHE WERELD (30)
  • Articles en français (10)
  • China (55)
  • columns (14)
  • In English (10)
  • Iran (14)
  • OOST-AZIE (10)
  • PROJECTEN (0)
  • Rusland (13)
  • ZUID-AZIE (13)
  • ZUIDOOST-AZIE (7)
  • Inhoud blog
  • CHINA/ hoe de deugd werd vermoord
  • Marokko/ In de kerker van de koning
  • Gestrand in Oostende
  • 'Hij was weg, plots en voorgoed'
  • Wanneer moeders heksen en vampieren op de wereld zetten
  • Oostende, waar illegalen thuis zijn
  • 't Stad is niet van Assaad
  • Marokko/België De angst is naar hier geëxporteerd
  • BAHREIN /Jaffar al Hasabi: 'Martelen, daarin is het regime erg inventief'
  • IRAK-Regisseur Mohamed al-Daradji over de waanzin van filmen in Bagdad: van Al Qaida en bombardementen tot honderden massagraven
  • Migratie - Minderjarig en moederziel alleen in België
  • QATAR - de slaven van koning voetbal
  • CHINA - Frank Dikötter over de Grote Sprong Voorwaarts
  • NOORD-KOREA - Bovenaanzicht van de hel
  • CHINA- Ai Weiwei, de man die overal mee wegkwam
  • IVOORKUST- Alassane Ouattara, de superloodgieter
  • TUNESIE - columniste Naziha Réjiba over de Arabische Lente
  • IRAN - interview met Kader Abdolah
  • IRAK - Schrijfster Haifa Zangana: ‘Irakezen kwamen verenigd en vreedzaam op straat’
  • ARABISCHE WERELD - wat schrijfster Hanaan-as-Shaikj in 2004 over de toestand vertelde
  • Waarom het misging in de Arabische wereld
  • CHINA - Vluchtmisdrijf door zoon hoge functionaris zet land in rep en roer
  • EGYPTE
  • TUNESIE - Facebook heeft het land gered
  • TUNESIE -een gigantisch probleem van jeugdwerkloosheid
    Archief per maand
  • 10-2011
  • 09-2011
  • 08-2011
  • 07-2011
  • 06-2011
  • 05-2011
  • 04-2011
  • 03-2011
  • 02-2011
  • 01-2011
  • 12-2010
  • 11-2010
  • 10-2010
  • 09-2010
  • 08-2010
  • 06-2010
  • 05-2010
  • 04-2010
  • 03-2010
  • 02-2010
  • 01-2010
  • 12-2009
  • 11-2009
  • 10-2009
  • 09-2009
  • 08-2009
  • 07-2009
  • 06-2009
  • 05-2009
  • 04-2009
  • 03-2009
  • 02-2009
  • 01-2009
  • 12-2008
  • 08-2008
  • 03-2008
  • 01-2008
  • 03-2007
  • 01-2007
  • 10-2006
  • 06-2003
  • 02-2003
  • 09-2002
  • 07-2002
  • 06-2002
  • 12-1998
  • 10-1998
  • 09-1998
  • 04-1998
    Catherine Vuylsteke
    Stories that remain too often untold/ Histoires oubliées
    20-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rusland - Anna Politkovskaya's moordenaars lopen nog steeds vrij rond

    Anna Politkovskaja was de grootste luis in Poetins pels met haar vele artikels en boeken over de brutaliteit van het Russische leger in Tsjetsjenië en de corruptie en mensenrechtenschendingen elders in Rusland. Hoewel dit proces de belangrijkste politieke moord uit het Poetintijdperk betreft, blijft de zaak onopgehelderd. Het Kremlin wijst elke beschuldiging van medeplichtigheid af als “buitenlandse propaganda”.
    “Geloofd zij de Heer”, was de reactie van Dzhabrail Makhmudov toen de jury bekendmaakte dat hij, zijn broer Ibragim en Sergei Khadzhikurbanov, een gewezen agent van het departement voor georganiseerde misdaad van het ministerie
    van Binnenlandse Zaken, onschuldig waren bevonden aan de hen ten laste gelegde feiten.
    Khadzhikurbanov gold als ‘organisator’ die de Makhmudovs zou hebben ingehuurd, terwijl de twee Tsjetsjeense broers de moord zouden hebben voorbereid door Politkovskaja’s doen en laten in de gaten te houden. Hun voortvluchtige broer Rustam werd door de openbare aanklager schuldig geacht aan de moord zelf in het appartementsgebouw. Hij zou op de beelden van de CCTV-camera’s te zien zijn, maar die zijn merkwaardig genoeg zoekgeraakt.
    Er is nog wel meer vreemds aan een zaak waarvan de advocaten van Politkovskaja’s kinderen Ilya en Vera zeggen dat “het er nu vooral op aankomt om door te zetten. Beschouw dit als een tussenstop”. De familie gaat in beroep tegen het vonnis.

    Doorspelen van informatie

    Politkovskaja’s collega’s bij Novaya Gazeta werkten aanvankelijk in het grootste geheim met de speurders samen. Op een persconferentie in augustus 2007 liet openbaar aanklager Yury Chaika na tien maanden stilzwijgen weten dat de zaak was opgelost en dat er tien arrestaties waren verricht. Bovenaan op zijn arrestantenlijstje stond een Tsjetsjeen die in Moskou een crimineel netwerk had en die was gespecialiseerd in het rekruteren van huurmoordenaars. Tegelijk, aldus nog Chaika toen, “hebben huidige en ex-werknemers van het ministerie van Buitenlandse Zaken en van de militaire geheime dienst FSB deelgenomen aan het verzamelen en doorspelen van informatie over Politkovskaja”.
    De Financial Times kon een deel van zijn dossiers inkijken en berichtte gisteren dat daaruit blijkt dat FSB-luitenant-kolonel Pavel Ryaguzov in 2007 toegaf dat hij aan Shamil Burayev, een gewezen gouverneur in de provincie Tsjetsjenië, Politkovskaja’s adres en andere gegevens had verstrekt.

    Van tien naar drie

    Bij de start van het proces in november 2008 werden evenwel nog maar drie verdachten weerhouden. In het hele proces werd de FSB door de openbare aanklager overigens niet genoemd, hoewel bijvoorbeeld onopgehelderd blijft hoe het kon dat de voortvluchtige Rustam, die sinds 1997 ook wordt gezocht in een andere zaak, al die tijd met valse papieren in Rusland heeft geleefd.
    Volgens de hoofdredacteur van Novaya Gazeta, Sergei Sokolov, kan alleen de FSB voor die documenten hebben gezorgd en werkte deze Rustam vroeger overigens als informant voor Ryaguzov. “Het probleem is alleen dat onmogelijk te zeggen is wie welke opdrachten gaf aan wie, gezien de FSB zich zolang heeft ingelaten met georganiseerde misdaadfiguren die klussen voor hen klaren en vice versa”, dixit nog de man.
    De Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) reageerde gisteren alvast heel negatief op het vonnis. Het falen om de moordenaars van een belangrijke journaliste als Politkovskaja te vinden en te berechten, “is een ware mensenrechtencrisis”, zei Miklos Haraszti, OVSE-afgevaardigde voor persvrijheid.
    Journalistiek is in Rusland sowieso een erg gevaarlijk beroep. Slechts in Algerije en Irak heet het nog erger. Politkovskaja was een van de 49 journalisten die in Rusland sinds 1992 werden gedood, zo blijkt uit onderzoek van het Comité voor de Bescherming van Journalisten. Vooral reporters die zich inlaten met de schemerzone waarin de overheid en de georganiseerde misdaad elkaar ontmoeten, lopen groot risico.
    In juli 2004 werd de uitgever van de Russische versie van Forbes, Paul Kebnikov, doodgeschoten. De openbare aanklager zegt de twee Tsjetsjenen te hebben laten arresteren die de moord pleegden, maar ze werden in 2007 door een jury vrijgesproken.
    Vorige maand nog werden advocaat en journalist Stanislav Markelov en een jonge collega van de Novaya Gazeta op klaarlichte dag doodgeschoten in het centrum van Moskou. Of zijn moordenaars ooit berecht zullen worden, is nog maar de vraag.

    20-02-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:Rusland
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Nigeria - Homoactivist Davis Mac-Iyalla over een fenomeen dat in zijn land officieel niet eens bestaat
    Op zich had Davis alles om een geslaagd leven tegemoet te gaan: hij komt uit de elite van de zuidelijke Riverstaat en is de zoon van een gepensioneerde militair en een overheidsfunctionaris. Als kind studeerde hij goed en hij schopte het tot leraar en zelfs tot directeur van een episcopale lagere school. “Het liep evenwel mis”, vertelt hij, “toen de bisschop die me benoemd had overleed. Die man was bijzonder progressief, hij keek naar wat je presteerde, niet naar wat je in bed deed. Ook hield hij ervan dat je met eerlijke meningen durfde in te gaan tegen het establishment.”
    Maar een paar weken nadat de geestelijke in 2003 was overleden, werd Davis in een brief bedankt voor zijn diensten. “Als me dat in Europa was overkomen, was ik naar de rechter gestapt. Maar in Nigeria is dat niet zo’n simpele zaak. Bovendien wreven ze me niet aan dat ik homo was, maar kwam men met verhalen over fraude, die ik gelukkig kon weerleggen”.
    In 2005 lanceerde de groep Changing Attitudes binnen de anglicaanse kerk, waartoe Davis behoorde, een oproep om te zien hoe het met de rechten van homo’s en lesbiennes gesteld was. “De Nigeriaanse clerus weigerde daarop in te gaan. Er bestonden geen homo’s, heette het, dus moest er ook niet over dat thema worden gedebatteerd.”
    Het is precies die ontkenning van de seksuele minderheid die Davis ertoe aanzette om in datzelfde jaar met zo’n 35 anderen Changing Attitudes Nigeria te stichten, de allereerste homo-organisatie van het land. “De enige initiatieven die er bestaan, zijn zogenaamde aidspreventiegroepen. Aangezien homoseksualiteit nog altijd in het strafboek staat, een koloniale erfenis, durft niemand zich als dusdanig te uiten. Ook bij feministische groepen vind je niet veel steun. Daar heet het dat ze het al moeilijk genoeg hebben om zich te handhaven, laat staan dat ze er een heikele kwestie als de onze zouden bijnemen.”
    Davis zegt dat zijn moeder altijd wel heeft geweten dat haar zoon ‘anders’ was, en ze heeft hem op zijn zestiende ook met een vriendje betrapt, maar veel heeft ze niet gezegd. Zijn plannen om met Changing Attitudes Nigeria te beginnen heeft hij niet met haar of andere familieleden besproken. “Ze zouden er alles aan hebben gedaan om het te verhinderen”, legt hij uit. “De mentaliteit is er heel sterk één van doen alsof je neus bloedt wanneer het gevoelige dingen als homoseksualiteit betreft. Maar toen ik in een paginagroot interview in de pers uitlegde waar het ons om te doen was, was het hek wel helemaal van de dam”.

    Drie dagen en nachten in de cel

    Zijn hele familie was razend. Tot op heden zweert een van zijn broers dat hij hem zal afmaken als hij hem ziet en alleen zijn moeder blijft met Davis in contact. “Die boosheid”, zegt hij, “gaat eigenlijk maar over één ding: de schande die het hen oplevert een homoseksuele broer te hebben. Alsof ik het zo gewild heb!”
    Zowel de kerk als de overheid heeft zich flink geroerd sinds het interview. De eersten zeiden dat er geen enkele man met die naam tot hun gelovigen behoorde en sommigen beweerden zelfs dat hij helemaal niet bestond. De overheid probeerde er een wetsvoorstel door te krijgen waardoor het zelfs strafbaar zou zijn voor journalisten om een interview met een homoseksueel te publiceren of uit te zenden. “Alleen door grote druk van het Westen kon dat worden afgevoerd. Alleen heeft het nieuwe staatshoofd daar nu een variant op ingediend. Andermaal is dus druk nodig”.
    “De concrete consequentie van dergelijke wetsvoorstellen is dat ook de ordediensten jacht op ons maken”, legt Davis uit, terwijl hij een litteken op zijn arm toont. Dat ze hem ook al een keer drie dagen en drie nachten zonder eten of drinken hebben opgesloten in een cel in Abuja, zegt hij. “Daarom moest ik vertrekken, maar vanuit Londen voer ik verder strijd voor de homo’s en lesbiennes in mijn land. Homoseksualiteit moet uit het strafrecht, maar de uitsprak dat er geen homo’s zijn in Nigeria, zoals onze regeringsvertegenwoordigers op de VN-Mensenrechtencommissie vorige week vertelden, geeft aan dat de strijd verre van gewonnen is.”
    Davis Mac-Iyalla:
    Omdat homoseksualiteit nog in het strafboek staat, durft niemand zich als dusdanig te uiten
    n Davis: ‘Door druk van het Westen is een wetsvoorstel afgevoerd waardoor het strafbaar zou zijn een interview met een homo te publiceren of uit te zenden. Het nieuwe staatshoofd heeft daar nu een variant op ingediend. Andermaal is dus druk nodig.’

    20-02-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:AFRIKA
    19-02-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cambodja- het Duch proces
    Chum Mey, de onderhoudsman van Tuol Sleng

    Chum Mey (73) is samen met schilder Vann Nath de enige resterende overlevende van Tuol Sleng. Hij werd op zijn 43ste binnengebracht in Tuol Sleng en ervan beschuldigd een CIA- en KGB-spion te zijn.

    In een interview met de Australische krant The Age vertelde hij drie jaar geleden dat hij toen niet eens wist waar die afkortingen voor stonden. Maar "ik leerde snel dat je beter kon bekennen. Na twaalf dagen van martelingen waarin ik elektroshocks kreeg, mijn nagels werden uitgetrokken en ik nog op tal van manieren werd gemarteld, gaf ik toe een spion te zijn en kwam zelfs met een totaal verzonnen lijst met de namen van vijftig tot zestig mensen die met me hadden meegewerkt."

    Dat hij niet zoals al die anderen werd vermoord, maar 'tijdelijk' mocht blijven, had hij te danken aan zijn grote vaardigheid als mechanicien. Chum moest de machines in Tuol Sleng onderhouden.

    Als Phnom Penh in januari wordt 'bevrijd' door het Vietnamese leger, dat premier Hun Sen aan de macht brengt, wordt Chum Mey met de vluchtende Rode Khmer meegedreven. Bij toeval zien ze zijn vrouw, die net zwanger was toen Chum werd opgepakt. Zij en hun zoontje vervoegen de groep gevangenen maar op de avond van de tweede dag marcheren gaat het mis. Chum zegt dat hij nooit heeft geweten wat er de aanleiding voor was maar zijn vrouw werd nabij een pagode doodgeschoten door de Rode Khmer. Even later werd ook hun iets meer dan één jaar oude kind geëxecuteerd. Chum zelf ontkwam in het tumult dat ontstond.

    In het interview zegt hij bereid te zijn om te getuigen, al was het maar omdat hij in al die jaren de aanblik van zijn geëxecuteerde vrouw en kind niet heeft kunnen vergeten. "Waar waren ze schuldig aan, waarom zij? Ze hadden mij dan moeten doden."


    19-02-2009 om 13:35 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Cambodja-Vann Nath heeft S-21 overleefd
    'Het ergste was dat je nooit wist wanneer jouw beurt zou komen'

    Vann Nath, portretschilder en overlevende van martelcentrum Tuol Sleng

    Momenteel heeft het VN-Tribunaal plaats van Duch, de gewezen directeur van het beruchte martelcentrum Tuol Sleng, waar minstens 16.000 mensen werden doodgefolterd. Enige tijd geleden sprak ik met een van de zeven overlevenden.

    PHNOM PENH l Tuol Sleng staat symbool voor de zuiveringen onder het schrikbewind van Pol Pot en diens Rode Khmer. Tussen 1975 en 1979 kwamen in Cambodja 1,7 miljoen mensen om door executie, uithongering en dwangarbeid. Daarmee was Pol Pots regime een van de moorddadigste van de 20ste eeuw, Duch een van zijn hoofdexecuteurs.

    Wie hem in de jaren zestig kende, zou wellicht niet hebben gedacht dat kameraad Duch een van de meest gevreesde leiders van Cambodja zou worden. Als een briljante geest stond hij bekend, als een bijzonder goed leraar wiskunde die het tot vicerector van een middelbare school schopte. Bovendien was Duch een man van idealen. Hij hekelde de corruptie in zijn land, en belandde daar zelfs voor in de cel.

    Wie hem enige jaren later leerde ontmoette, kreeg evenwel een voorsmaakje van wat komen zou. Eenmaal Duch was vrijgelaten, vluchtte hij naar de jungle, waar hij zich bij Pol Pots maoïstische guerrilla aansloot en een van de strafkampen leidde voor 'vijanden van het volk'.

    Zachtaardige man

    Het is daar wellicht dat hij de ervaring opdeed die hem later van pas zou komen als directeur van S-21 of Tuol Sleng, de lagere school in Phnom Penh die in 1976 tot martelcentrum werd getransformeerd. Elizabeth Becker schrijft in When the war was over dat het "een departement van de dood" was dat hij leidde en hij deed dat "rigoreus, met grote zin voor organisatie".

    Zeven jaar geleden ontmoette ik Vann Nath, een van de twee nog in leven zijnde ex-gevangene van Tuol Sleng. 61 is deze gewezen publiciteitsschilder onderhand en zijn gezondheid is erg slecht. Twee keer per week heeft hij nierdialyse nodig, een behandeling die vele honderden euro per maand kost. De overheid heeft hem daar nooit financieel bij geholpen, Vann Nath krijgt steun van ngo's en internationale schenkers, zodat hij zou kunnen doorgaan met schilderen, met doeken waarop in detail te zien is hoe het er in Tuol Sleng toeging.

    Vann Nath kwam er in januari 1977 terecht, op het moment dat het 'vermorzelen der vijand' steeds grootschaliger werd. "Doodsangst en verschrikkelijke honger", zo vat Vann Nath die eerste maand in S-21 samen, een periode waaraan een einde komt als gevangenishoofd Duch in zijn dossier leest dat deze man vroeger portretschilder was.

    "Ik werd naar een kamer op de benedenverdieping gebracht, waar een paar mensen aan het schilderen waren, en kreeg te eten. 'Niet te veel', lachten de bewakers, 'anders vergaat het je als je voorganger en eet je je dood'", legt Vann Nath uit. "Toen brachten ze zwarte en witte olieverf, doek en de foto van een onbekende man. Het betrof een mollige vijftiger met een dubbele kin die er niet bij mocht worden geschilderd. Ik kwam er toen pas achter dat dit Cambodja's opperste leider Pol Pot was. Die wetenschap vervulde me met zoveel angst dat het behoorlijk lang duurde voordat ik echt goed naar de foto durfde te kijken.

    "Ik had bovendien nooit in zwart-wit geschilderd, had twee jaar geen penseel aangeraakt en vreesde dat ik het schilderen verleerd was. Ik werkte dagelijks van 's morgens tot middernacht in een kamer met de andere schilders en beeldhouwers. We werden voortdurend bewaakt en mochten niet met elkaar praten. We sliepen in een zaal zonder boeien, en we mochten zelfs roken.

    "Tien dagen later was het werk klaar, en kwam Duch kijken. Hij vroeg de bewaker, een van de gemeenste jongeren van Tuol Sleng, wat hij ervan vond. 'Niet gelijkend', antwoordde die, waarop iedereen in de kamer de adem inhield, zich herinnerend welk lot mijn voorganger was beschoren. Ik opperde dat ik liever in kleur wou werken, dat dat veel mooier zou zijn. Duch zei dat ik nog één kans kreeg."

    Het volgende portret was veel beter, Vann Nath mocht blijven werken, terwijl rondom hem mensen arriveerden, bekenden en stierven. "Het ergste was dat je nooit wist wanneer jouw beurt zou komen, al kon je niet geloven dat het nog erg lang zou duren. Zouden ze vijf portretten willen, of tien? En hoeveel bustes? Op een dag viel een lijst uit de zak van de bewaker. Terwijl hij het middageten ging halen, lazen wij hoe naast onze namen in rode letters 'tijdelijk' stond, terwijl de overige allemaal waren doorstreept. Maar hoe lang duurt tijdelijk? Even leek het alsof dat verschrikkelijke, eeuwige en onmenselijke geschreeuw uit de martelkamers, dat teisterende geluid waaraan je nooit gewoon raakt, nog luider weerklonk."

    Het einde kwam heel abrupt. Toen de Vietnamezen op 7 januari 1979 Phnom Penh met mortiervuur bestookten en de Rode Khmer de benen namen, de gevangenen voor hen uit marcherend, waren ze nog met dertien. Eentje werd vertrappeld, eentje raakte verloren, en een etmaal later waren ze nog met zeven. De bewakers waren met hun leiders gevlucht, richting Thaise grens.

    Een maand later bereikt Vann Nath zijn geboorteprovincie Battambang. Hij vindt er zijn vrouw terug en hoort hoe zijn zoontjes van vijf jaar en zes maanden oud stierven in de maanden na zijn arrestatie. In augustus 1979 vestigt de schilder zich met zijn vrouw in Phnom Penh, waar hij het hele najaar met zijn zes lotgenoten aan het Tuol Slengmuseum werkt, dat precies een jaar na de Vietnamese bevrijding de deuren opent.

    "Teruggaan naar Tuol Sleng was verschrikkelijk, en is het nog steeds. Die eerste dag werden we allemaal ziek, we moesten elkaar ervan overtuigen dat we straks als vrije mannen naar huis zouden terugkeren, dat de poorten openstonden en dat het allemaal voorbij was. Het was er doodstil, maar in onze hoofden weerklonken de verschrikkelijke kreten van de gemartelden. Ik ben er sindsdien nog heel vaak geweest, als gids, en met filmploegen die willen zien waar we leefden en stierven. Ik willig dergelijke verzoeken in, hoe vreselijk ik die plek en de geluiden tot op heden mag vinden. Ik moet, vind ik. Wie anders zal spreken voor al diegenen die voor altijd zwijgen?"

    Sinds de dood van de meeste andere overlevenden van Tuol Sleng is het moeilijker, eenzamer vooral. Vann Nath kijkt de andere kant op. "Tuol Sleng heeft me heel erg veranderd, het heeft een man van me gemaakt die vol zit met haat, woede, wraakgevoelens. In het begin van de jaren tachtig heb ik gezocht naar de tieners die ons bewaakten. Een van hen heb ik gevonden, die kwam naar het museum kijken. Onderhand was hij boer geworden, hij dacht dat niemand zich zijn verleden zou herinneren. Vreemd genoeg leek hij veel schrieler dan vroeger, een beetje vroeg oud ook. Zoals wij. Ik had hem meteen gezien, maar het duurde minuten voor ik tegen hem kon praten. Ik moest weten waarom, maar hij had geen antwoorden, helemaal niets.

    De gemeenste onmens

    "Later ben ik zelfs de gemeenste onmens van Tuol Sleng tegengekomen, ook weer daar. Vreemd toch, dat ook ongestrafte beulen teruggaan naar het oord van hun ultieme macht. Ik had over hem gelezen. Toen Hor zich overgaf in het kader van de amnestieregeling die midden jaren negentig gold, bekende hij tweeduizend moorden. Tegen mij zei hij dat hij verantwoordelijk was voor de dood van niet meer dan vijf mensen, maar dat ze hem niet geloofd hadden en dat hij de cijfers daarom had aangedikt. Ik weet evenwel zeker dat het er meer dan tweeduizend waren, veel meer.

    "Veel van die lui zeggen nu dat ze niet wisten wat er gebeurde, dat we het verleden moeten laten rusten, dat dit land vrede en verzoening nodig heeft en dat we moeten vergeven. Maar toen Pol Pot op 17 april 1998 in de jungle stierf en een Japanse tv-ploeg me het nieuws bracht met de vraag om een reactie, had ik gemengde gevoelens. Het beviel me dat hij in een mat werd gewikkeld en gecremeerd, zonder rites, als een dier. Maar de wetenschap dat hij nooit als beklaagde in een genocideproces zou worden verhoord, vervulde me met droefenis."

    19-02-2009 om 13:30 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    31-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Iran - een franstalige variant op Kader Abdollah
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    Toen Ruhollah Khomeini op 1 februari 1979 in Teheran door miljoenen werd verwelkomd en de Islamitische Revolutie werd ontketend, was Raphaël-Karim Djavani een twintigjarige student. Vele levens later schrijft hij boeken in Parijs. “Zich verzetten, hopen, leven, dat zijn mijn werkwoorden voor altijd”, meent hij.
    Catherine Vuylsteke
    Het verhaal van de etnisch-Azerische Raphaël begon als Karim, het ging in zijn clandestiene jaren in Teheran als Gotchali verder, om in het Moedjaheddin-kamp in Koerdistan te veranderen in Ouldouze en voor het vertrek naar Parijs in Hossein. In het Frankrijk van 1992 werd het Safa, de in 2000 tot Fransman genaturaliseerde Iraniër koos definitief voor Raphaël. En één ding weet hij onderhand wel zeker: niet om te sterven voor idealen werd hij geboren, maar voor de liefde en het leven.
    Vrijheid en gerechtigheid, het zijn twee waarden die Raphaël-Karim Djavani lange tijd hebben gedreven, je zou zelfs kunnen zeggen dat het zijn geloof daarin was dat hem in 1979 haast toevallig verwikkeld liet raken in de Islamitische Revolutie. Twintig was hij toen, al twee jaar platonisch verliefd en een ongewilde getuige van hoe de islamitische wachters de linkse studenten aftroefden die op straat de bladen van hun organisatie sleten. Ze waren in de minderheid, Djavani voelde zich gedwongen om het voor hen op te nemen, zichzelf aldus veroordelend tot een leven in clandestiniteit.
    “Eind jaren zeventig”, begint hij, “hadden we onwaarschijnlijke dromen van democratisering en sociale gelijkheid. Zoals zovele duizenden nam ik deel aan de demonstraties tegen de sjah, die een repressieve pion van de VS was. We dachten dat zijn vertrek een leven van vrijheid zou inluiden. Maar zo ging het niet. Khomeini werd beschouwd als de 12de imam, diegene die voor de sji’ieten nog moet komen, en die de wereld van de perversiteit zal redden. En aldus regeerden binnen het jaar de haat en het obscurantisme. Al wie niet volledig dacht zoals de mollahs, werd opgesloten, vaak zelfs vermoord”.
    Djavani zegt dat het nooit echt zijn bedoeling was om vrijheidsstrijder te worden. “Mijn euvel was dat ik niet tegen onrechtvaardigheid kon, dat heeft me afgeleid van mijn plannen om mijn straatarme ouders financieel bij te staan en een vredig leven te leiden”.
    In zijn autobiografische ‘Un enfant de blé’ vertelt Djavani over de zeven jaar die hij bij de moedjahedin-al-khalq doorbracht, die tegelijk religieus en marxistisch was en de gewapende strijd niet afwees. Hij wordt naar een van hun kampen in Koerdistan gestuurd, waar hij de opdracht krijgt om een commandant van het regime te vermoorden. Lukken doet dat tot twee keer toe niet, Djavani wordt misselijk op het moment dat hij de voorbijrijdende auto onder vuur moet nemen en anno 2009 is hij blij met zijn status van gerateerde moordenaar. “De eliminatie van die commandant, die nauwelijks enige jaren ouder was dan ik, zou geenszins het voortbestaan van het regime van Khomeini hebben bedreigd. Dat ik er toen toe bereid was, of misschien toch niet helemaal, kwam doordat de enige taal die toen werd gesproken, die van het geweld was. Zij doden, wij doden, een ander werkwoord werd er niet vervoegd. Eigenlijk probeerden ze god te zijn, de islamisten evengoed als de moedjahedin. hun ideeën beschouwden ze al de enige waarheid, waar al de rest voor moest wijken. Ze staken weg achter hun opperwezen om beter te kunnen doden, wat eigenlijk eigenlijk van een onwaarschijnlijke lafheid”.
    Zijn gebrek aan moorddadige koelbloedigheid is overigens niet het enige wezenskenmerk dat maakt dat Djavani geen echt goede strijder wordt. Minstens even zorgwekkend vinden zijn superieuren het feit dat hij zich niet met lichaam en ziel aan de bevrijdingsstrijd wijdt maar zijn gedachten laat afleiden door nochtans zo goed en zo kwaad als dat gaat onderdrukte sexuele en amoureuze gevoelens. “Ik ging van straf naar straf, zowel het regime als de partij gingen door met het vervaardigen van nieuwe soldaten, nieuwe commandanten en ik werd opnieuw naar een tussenkamp gestuurd, en dan weer naar een ander. Een verantwoordelijke zei me dat ik van nul af aan moest herbeginnen, ik moest eerst de interne muur slopen, die volgens de leiders niet goed gebouwd was, om vervolgens opnieuw te bouwen. Ondanks mijn goede wil slaagdee ik niet in ‘de ideologische revolutie’ tot een goed einde te brengen”. Hij schreef in een overigens onbeantwoord gebleven brief aan zijn oversten dat hij gek en radeloos werd maar er niet in slaagde om zijn individualisme de kop in te drukken.
    Enige tijd later krijgt hij te horen dat hij naar Parijs wordt gestuurd, naar een land dat hem al van op de luchthaven een gigantische schok bezorgt, met zijn haast naakte vrouwen op publiciteitsborden. “Het voelde als het rijk van de vunzigheid aan, en mijn verlangen was een soort van verraad aan alles wat mij voorheen geleerd was”.
    Lang houdt Djavani het in Frankrijk niet meer uit bij de moedjahedin, die hem al even autoritair en dogmatisch lijkt als de mollahs die ze bekampt. “Kwatongen beweerden toen”, lacht hij, “dat ik de strijd verliet voor een vrouw, en die gedachte bevalt me achteraf wel, hoewel ze niet met de feiten strookt. Het verlangen te willen leven, te willen houden van, te geven in plaats van te doden, ze lijken me legitiemer”.
    Makkelijk werd het evenwel niet. Het lijkt zelfs alsof Djavani’s jeugdige belofte om zijn leven te geven voor de vrijheidsstrijd van hem een man heeft gemaakt die op geleende tijd leeft en talloze consultaties bij psychologen brengen weinig soelaas. “Ik heb erg lang geleefd”, zegt hij met een zucht, “als een soort van gekwelde jesus, die al het leed van zijn land op zijn schouders torstte. Het leverde niets op, ik ging er alleen zelf aan onderdoor, alleen tussen mijn muren”.
    Het ergste, zegt hij, waren de represailles die het Iraanse regime tegen zijn familie nam. Ze dreigden zijn ontzettend godvruchtige, analfabete, apolitiek vader de ogen uit te krabben als hij niet vertelde waar zijn zoon zich schuilhield en lieten hem uiteindelijk pas uit de gevangenis vrij toen hij beloofde dat hij de naam van Karim nooit nog zou uitspreken. Zijn broers en neven werden gemarteld, er kwam fysiek evengoed als psychologisch geweld. “Tot op heden valt dit alles me het zwaarst, dat anderen hebben geboet voor mijn ‘misdaden’. Ik heb er geen moeite mee de persoonlijke consequenties te dragen van mijn keuzes en engagementen, maar de schuldgevoelens die voortvloeiden uit het feit dat ze mijn familie het leven dermate zuur hebben gemaakt, waren bij wijlen ondraaglijk”.
    In ‘L’enfant du blé’ richt Djavani zich daarom bovenal tot zijn ouders, tot zijn vader die stierf zonder dat hij hem ooit terugzag, en tot zijn moeder, met wie hij voor haar dood nog een ontmoeting had in een derde land. “Dat maakte het ballingschap draaglijker, ik weet niet of ik het in het andere geval had gered”.

    31-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:Iran
    28-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.India - Niet iedereen is gelukkig met Slumdog Millionaire
    Hoeveel van de
    tien Oscarnominaties Slumdog Millionaire in prijzen zal
    kunnen omzetten, valt nog
    af te wachten maar in India
    zelf werd de film de voorbije dagen, op zijn zachts gezegd, niet overal gunstig onthaald.

    In Patna, de deelstaathoofdstad van het door wanbestuur beheerste Bihar, werd de politie ingezet nadat boze demonstranten daar maandag de filmaffiches van Slumdog Millionaire kapot hadden gescheurd en een bioscoop kort en klein hadden geslagen.
    In datzelfde Patna heeft ene Tapeshwar Vishwakatne overigens al een rechtszaak aangespannen tegen zowel de maker van de film, de Britse regisseur Danny Boyle, als tegen verschillende acteurs. De man, die voorzitter is van het Gezamenlijk Actiecomité van Krottenbewoners, vindt dat de bevolking van de sloppenwijken denigrerend wordt afgebeeld in de film en kan ook geen vrede nemen met het ‘dog’ (hond) in ‘slumdog’.
    Klein probleem: de man heeft de film zelf niet gezien, gaf hij eerlijk toe, hij had aan de trailer op de tv genoeg, zegt hij.
    Dat weerhield hem er niet van om anderen op te jutten mee te betogen in demonstraties die maandag dus in vernielingen resulteerden. Ook in Goa gaf de film aanleiding tot protest. Daar waren het aanhangers van de ultranationalistische Shiv Sena die vonden dat India oneer werd aangedaan in de film. Ook elders waren er demonstraties.
    De discussie over de film werd geopend door India’s beroemdste filmster, Amitabh Bachchan, die zich op zijn blog afvroeg of ‘sommigen er niet door beledigd zouden zijn’, en of een film die door een Indiase regisseur zou zijn gemaakt, en niet alleen gebaseerd op een Indiaas boek (Q&A van Vikas Swarup) evenveel Oscarnominaties zou genereren. Later zei hij het allemaal niet zo slecht te bedoelen.
    Het is geenszins voor het eerst dat er volkse protesten komen, zij het dat die vaak opzettelijk zijn aangewakkerd vanuit een bepaalde politiek-ideologische agenda. Zo begonnen vertegenwoordigers van India’s 18 miljoen katholieken in mei 2006 een ‘hongerstaking tot de dood’ tegen de lancering van de Da Vinci Code in het land.
    Tevens kregen Ivory-Merchant Productions de wind van voren toen bleek dat ze voor hun film De Godin, over Durga, gedacht hadden aan Tina Turner. Die werd te dik, oud en lelijk bevonden door veel boze Indiërs om de rol te vertolken.
    In februari vorig jaar ten slotte kwam er heibel over Jodhaa Akbar, over het huwelijk van een moslimheerser en een hindoevrouw. In Rajasthan wilden bioscoopeigenaren de prent niet vertonen uit vrees de gevoelens van de Rajputs te kwetsen. Vreemd genoeg komen er nooit protesten over wezenlijke zaken als het hoge analfabetisme of over India’s slechte indicatoren inzake menselijke ontwikkeling.

    28-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:ZUID-AZIE
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gaza - de ontnuchterende cijfers

    1.285 mensen kwamen om, in zeven op de tien gevallen burgers, van wie 280 kinderen

    - 4.336 gewonden, voor meer dan een kwart kinderen

    - Vrouwen en kinderen maken 43 procent uit van het totale aantal slachtoffers

    - 2.400 huizen werden volledig verwoest, net als 28 ministeries, overheidsgebouwen en het hele parlement, 60 politiecommissariaten, 30 moskeeën, 29 scholen, 121 werkateliers en winkels, 6 bedrijven

    - 350.000 mensen zijn hun huizen ontvlucht (op een totale bevolking van anderhalf miljoen)

    - Gaza is 365 vierkante kilometer groot, wat betekent dat op elke vierkante meter van het territorium 5 kilo bommen werden gedropt

    - Het Palestinian Human Rights Center in Gaza, dat deze cijfers uitbracht, dient 25 dossiers in waarin Israël van oorlogsmisdaden wordt beschuldigd

    - De ergste zaak is die van de familie Samouni in Zeitoun, waarbij 22 mensen van het gezin werden vermoord, onder wie kinderen. Vervolgens werd het huis vernield, werd geen bijstand verleend aan mensen in nood en werd het Internationale Rode Kruis verhinderd om hulp te bieden. (CV)

    28-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:ARABISCHE WERELD
    27-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Congo - eerste beklaagde in Haags Strafhof is psycholoog die kinderen leerde moorden

    In Den Haag is het eerste proces voor het Internationaal Strafhof begonnen. In het beklaagdenbankje zit Thomas Lubanga Dyilo (°1960), een Congolese psycholoog en vader van zeven kinderen. Als hoofd van de UPC-militie zou Lubanga in 2002 en 2003 in de noordoostelijke regio Ituri verantwoordelijk zijn geweest voor de dood van meer dan 60.000 burgers. Niet die gruwel, maar het grootschalige gebruik van kindsoldaten in zijn militie wordt hem hier ten laste gelegd. Lubanga ontkent alle betichtingen. Door Catherine Vuylsteke

    Het heeft behoorlijk wat voeten in de aarde gehad en een dik halfjaar geleden zag het er zelfs naar uit dat hij de dans zou ontspringen maar uiteindelijk is de in maart 2006 gearresteerde Thomas Lubanga Dyilo in de rechtszaal beland. Twee jaar geleden was uit het vooronderzoek gebleken dat er voldoende bewijslast was om deze aan de universiteit van Kisangani opgeleide psycholoog in staat van beschuldiging te stellen.

    Alleen bleek later dat 200 van de documenten waarop de aanklacht was gebaseerd, confidentieel waren en dat ze alleen mochten worden vrijgegeven als de verstrekkers ervan, de Verenigde Naties (VN) en verschillende niet-gouvernementele organisaties (ngo's), daar hun uitdrukkelijke toestemming voor gaven. Het niet ter beschikking stellen van de bewijsstukken aan de advocaten van de verdediging betekent evenwel dat de beklaagde geen eerlijk proces kan krijgen. Daarom oordeelde de jury in juni vorig jaar dat het proces moest worden opgeschort. Na wijs beraad kon het in november worden hervat. En nu zit Lubanga dus in het beklaagdenbankje.

    Regio rijk aan goud

    Lubanga speelde een belangrijke rol in de in 1998 aangevatte tweede Congolese oorlog - vooral dan in de periode vanaf 2002, toen het Oegandese en het Rwandese leger het gros van hun troepen uit de noordoostelijke grensstreek hadden teruggetrokken. Lubanga leidde er de Unie van Congolese Patriotten (UPC), een militie die hoofdzakelijk bestond uit etnische Hema. De Hema zijn samen met de Lendu goed voor 40 procent van de 4,5 miljoen inwoners van Ituri die uiteenvallen in achttien verschillende volkeren.

    In 1999 kwamen de Hema en de Lendu met elkaar in conflict over grond, maar het was volgens internationale experts vooral de grootschalige aanwezigheid van Rwandese, Oegandese en Congolese troepen en wapens die ervoor zorgden dat de zaak escaleerde.

    Zo vormden beide etnieën met de steun van die troepenmachten milities, die elkaars burgers uitmoordden. Ook het feit dat de grootste goudreserves van Afrika zich precies in Ituri bevinden, droeg in grote mate bij aan het geweld. Daardoor ontstond immers een oorlogseconomie, waarbij goud een middel werd om wapens en vervolgens macht te verwerven.

    Eigen graf delven

    Lubanga ging officieel in 1999 in de politiek. De feiten die hem naar Den Haag brachten dateren van augustus 2002, drie jaar later, toen de UPC eerst Bunia veroverde, de 100.000 inwoners tellende hoofdstad van Ituri. In de maanden die volgden werden tal van dorpen in de regio ingenomen. Minstens 60.000 burgers lieten daarbij het leven, terwijl 140.000 anderen ontheemd raakten.

    Soms ging het eraan toe zoals in december 2002 in Kilo, een van de vindplaatsen van goud. Meer dan honderd mannen, vrouwen en kinderen die ervan verdacht werden etnische Lendu te zijn of die etnie te hebben geholpen, moesten hun eigen graf delven en werden vervolgens met een houw van een machete afgemaakt en erin geduwd.

    De militaire bevelhebber van de UPC-operaties, Bosco Ntaganda, loopt nog altijd vrij rond. Hij verruilde Ituri in 2006 voor Noord-Kivu, waar hij zich bij de militie van de vorige week aangehouden Laurent Nkunda voegde. Volgens Human Rights Watch nam Ntaganda overigens het bevel van Nkunda over, toen deze laatste op 16 januari de Rwandese grens over vluchtte. Sindsdien veranderde de man het geweer alweer van schouder: hij bekampt niet langer het Congolese leger. Vorige week in Goma bevond hij zich zelfs in het gezelschap van de Congolese minister van Binnenlandse Zaken. Nochtans loopt ook tegen Ntaganda een ICC-aanhoudingsbevel.

    Hoezeer de UPC zich ook schuldig maakte aan moorden, verkrachtingen, mutilaties en volgens sommige bronnen ook kannibalisme, het is niet wegens die gruwel dat de Congolese psycholoog in Den Haag is - al hopen mensenrechtenorganisaties dat die aanklachten nog volgen. Wat hier telt zijn feiten zoals die zich rond acht uur 's ochtends afspeelden op 8 november 2002 in de basisschool Mudzi Pela in Bunia. Toen lijfde het UPC de hele vijfde klas in. Zo'n veertig leerlingen werden gedwongen kindsoldaten. Deze actie werd op andere plaatsen herhaald. Tegen het einde van die maand klaagde een schooldirecteur dat de helft van de kinderen waren verdwenen. Velen van hen werden de persoonlijke lijfwachten van UPC-leiders zoals Lubanga zelf.

    Kindsoldaten getuigen

    Niet alleen is dit de eerste ICC-strafzaak, tegelijk is dit internationale tribunaal het eerste waar plaats is voor de slachtoffers. Zo zullen de verklaringen van negentig meisjes en jongens die onder Lubanga hebben gediend, hier via hun advocaten worden gehoord.

    Een van hen, een 15-jarig meisje van wie alleen de voornaam Madeleine werd vrijgegeven, legde enige tijd geleden getuigenis af op een hoorzitting van de VN. Ze vertelde dat ze tijdens het stampen van cassave in haar dorp door de militie werd meegenomen en na een harde militaire opleiding werd ingezet in de strijd. "Eerst oefenden we met machetes", vertelt ze in een video die ook op Youtube te zien is, "en toen we ons eigen machinegeweer kregen, waren we erg gelukkig. Ik weet niet hoeveel mensen ik heb gedood, we lieten ze achter en trokken verder", dixit de tiener. "We voelden ons gelukkig, wat deels ook kwam door de marihuana die we rookten."

    Veel meisjes seropositief

    Meisjes maken 40 procent uit van de in totaal 250.000 tot 300.000 kindsoldaten in de wereld. Onderzoek geeft aan dat ze veelal de laatsten zijn die worden gedemobiliseerd, aangezien ze enerzijds voor het brandhout en het eten zorgen en anderzijds ook als seksslaven worden gebruikt. Ook Madeleine zegt dat er onder de naar schatting 3.000 kindsoldaten van Lubanga veel 'verkrachtingen' voorkwamen, maar dat ze het daar liever niet over heeft.

    Volgens VN-onderzoek houdt 70 tot 80 procent van de vrouwelijke kindsoldaten aan hun militietijd een of meerdere kinderen over, wat hun reïntegratie in de eigen gemeenschap bemoeilijkt. Al even problematisch is dat niet weinig van de gedemobiliseerde vrouwelijke kindsoldaten seropositief blijkt.

    27-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:AFRIKA
    26-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rusland- Alweer een kritische stem minder - van de beul en het meisje (3)
    ‘Vergeef ons, Stas. Jij verdedigde anderen maar je was weerloos tegen de gek die het lef had je dood te schieten.” De woorden zijn van Zoya Svetova, een vriendin van Stanislav Markelov, die hem enige dagen voor zijn dood nog aan de lijn had. In een column op de website ‘Yezhednevny zhurnal’ vertelt ze dat ze elkaar altijd belden. Hij gaf haar waardevol materiaal voor artikels over mensenrechtenprocessen in Rusland. “Je was joviaal en onvermoeibaar, Stas”, schrijft ze. “Je was de evenknie van je in 2006 vermoorde cliënte Anna Politkovskaja, wiens moordenaars en opdrachtgevers we ook nooit bestraft zullen zien. De slachtoffers die zij aan het woord liet, spanden met jouw hulp een proces aan tegen hun beulen. Er waren veel mensen die je haatten, al diegenen die willen verhinderen dat gerechtigheid geschiedt. Maar er waren er nog veel meer die je mateloos bewonderden”, besluit ze.
    Advocaat Markelov kwam maandagmiddag net uit een persconferentie, waar hij journalisten de jongste ontwikkelingen had uitgelegd in de zaak van Joeri Boedanov en hen voorlegde wat hij vervolgens hoopte te ondernemen. Hij was met een 25-jarige journaliste van Novaya Gazeta op weg naar de metro toen hij door een gemaskerde man met één schot in het achterhoofd werd afgemaakt. De journaliste, Anastasia Baboerova, die hem wilde interviewen voor haar volgende artikel, probeerde Markelov opzij te trekken. Ze raakte zelf zwaargewond en stierf later die dag in het ziekenhuis. Ze was de vierde journalist van het blad, waarvoor ook Anna Politkovskaja had gewerkt, die werd vermoord.

    Het begon in Tsjetsjenië

    Markelov had in de voorbije weken doodsbedreigingen ontvangen, zo zeggen bekenden, hij maakte er zich behoorlijk zorgen over. “Maar ermee ophouden,” schrijft een mensenrechtenactivist, “zou hij nooit doen.” Tot hij op klaarlichte dag geveld werd door een pistool met een geluidsdemper in het hart van Moskou.
    Wie wou hem dood? Lees er de vele commentaren op na en je bent er gauw achter dat dit geen simpele whodunnit wordt. Markelov nam erg veel gevaarlijke zaken aan, hij maakte vijanden onder de machtigen. Maar in alle lijstjes staat de zaak-Boedanov ver bovenaan.
    Het verhaal begint op 26 maart 2000, de dag dat kolonel Joeri Boedanov de verjaardag van zijn dochtertje te vieren had. Hij bevond zich met de 160ste tankdivisie nabij het Tsjetsjeense dorp Tangi. Boedanov vertrok in de herfst van 1999 naar de tweede Tsjetsjeense oorlog. Ook in de eerste had hij gediend. Hij hield er zelfs twee heldenmedailles aan over, eretekens die hem later zouden worden ontnomen.
    Maar we lopen vooruit op de feiten. Boedanov had zo zijn eigen manier van vieren, op de dag overigens, dat Poetin tot president werd verkozen. Hij en zijn kompanen begonnen ergens in de namiddag te drinken. Tegen een uur of zeven waggelden ze op hun benen. Zijn ondergeschikte luitenant-kolonel Ivan Fjodorov, die hij persoonlijk had benoemd tot hoofd van de inlichtingencompagnie, wilde graag dat Boedanov de paraatheid van zijn troepen controleerde, en zo begon de eerste weinig verkwikkende episode van die avond.
    Toen bevelvoerder luitenant Bagrejev na het afvuren van één fragmentatiebom weigerde verder zinloos geweld te gebruiken tegen het dorp Tangi, werd de man door Fjodorov en Boedanov afgetuigd en in een put gegooid die normaliter werd gebruikt om Tsjetsjeense gevangenen in te martelen. En toen hij de volgende ochtend meer dood dan levend werd bevrijd, was al ander leed te betreuren.
    Omstreeks middernacht gelastte Boedanov zijn chauffeur om hem met een pantservoertuig naar een huis in Tangi te brengen. Het betrof de woning van de Koengaeva’s, een gezin met vijf kinderen. Rond halfeen werden ze opgeschrikt door een naderend militair voertuig. Vader Visa, een landbouwingenieur van opleiding, gelastte zijn achttienjarige oudste dochter Elza om de vier jongere kinderen aan te kleden en zich naar buiten te haasten. Hijzelf zou zijn broer waarschuwen, die in een nabijgelegen huis woonde. Tegen de tijd dat hij met hem terugkwam, was zijn dochter al verdwenen. Kolonel Boedanov had haar in een deken laten wikkelen en nam haar mee naar zijn kampement.
    In de uren die volgden ‘ondervroeg’ de kolonel het meisje, dat overigens geen Russisch sprak. Op zijn proces zou hij beweren dat hij haar en haar moeder op een foto had gezien en dat ze beiden een machinegeweer in hun handen hielden. Hij was er zeker van, zei hij nog, dat zij de vrouwelijke scherpschutter was die dagen eerder een van zijn beste vrienden had vermoord in een dorp verderop in de vallei.
    Uit tal van getuigenissen zou later blijken dat Elza nooit iets met het gewapende verzet te maken had gehad en dat de foto waarop Boedanovs hele argumentatie was gestoeld, niet bestond. Toen hij zijn soldaten na ‘uren ondervraging’ binnenriep, zagen ze Elza naakt op een bed in een hoek liggen, Boedanov liep in zijn onderbroek rond. Hij gelastte hen haar te begraven en hun mond te houden.
    Vader Koengaeva was ondertussen naar de dorpsautoriteiten gegaan. De volgende ochtend werd de algemene bevelvoerder over de operatie, generaal Gerasimov, op de hoogte gesteld van diens bewering dat Boedanov zijn dochter had meegenomen. Hij liet de kolonel de volgende dag aanhouden.

    Bespottelijk schijnproces

    In de zomer van 2001 begonnen de verhoren voor het proces, dat een ware schijnvertoning werd. In haar boek Poetins Rusland schrijft de vermoorde Anna Politkovskaja dat deze “frappante, tragische zaak al onze moeilijkheden blootlegt.(..) Meer dan drie jaar lang werden we getrakteerd op een demonstratie van het feit dat we nog steeds geen onafhankelijke rechterlijke macht hadden. In plaats daarvan hadden we een rechtssysteem dat deed wat de politici zeiden.”
    De familie Koengaeva, die uit vrees voor represailles van het Russische leger overigens naar Scandinavië is gevlucht, had geen geld voor een advocaat. De mensenrechtenorganisatie Memorial zette de oude Tsjetsjeense jurist Abdullah Chamdajev op de zaak. Maar rond die tijd werd alles wat Tsjetsjeens was door de Russische publieke opinie dermate gewantrouwd dat de organisatie zich genoodzaakt zag een andere, Russische advocaat op de zaak te zetten. Er werd geopteerd voor een jonge man die zich eerder had laten opmerken omdat hij de verdediging had opgenomen van etnisch Afghaanse Russen die door Russische neonazi’s waren mishandeld: Stanislav Markelov.
    In Politkovskaja’s boek vertelt de maandag vermoorde advocaat dat het proces bespottelijk was. Vooreerst vond het op de foute plek plaats: in Rostov aan de Don, de stad vanwaaruit de meeste Russische soldaten naar het Tsjetsjeense front vertrokken en waar zich ook het grootste ziekenhuis bevond voor Russische oorlogsinvaliden uit de Tsjetsjeense oorlog. “Het eerste wat ze me vroegen was wat mijn relatie was met de Tsjetsjenen”, legde hij uit. “Ik zei: geen enkele. Toen wilden ze weten wat mijn etnische achtergrond was, waarop ik zei dat ze toch wel zagen dat ik Rus was. Ik was daar om de Russische rechten te verdedigen.”
    Volgens Markelov deden zowel de openbaar aanklager als de militaire rechter er alles aan om Boedanov vrij te pleiten. Alle belangrijke getuigen die zijn schuld zouden kunnen aantonen, werden niet gehoord. Er werd gebruikgemaakt van bewijsstukken die niet eens bestonden, en psychiatrische onderzoeken moesten aantonen dat de kolonel op het moment van de feiten niet toerekeningsvatbaar was. Eén ervan werd uitgevoerd door het Serbski Instituut, dat in de sovjettijd berucht was omdat het gebruikt werd om dissidenten gek te verklaren en op te sluiten.

    ‘Een tragedie’

    De uitspraak kwam er niet toevallig op 31 december 2002, een dag waarop in Rusland haast niemand werkt. In de twee daaropvolgende weken verschijnen er bovendien geen kranten. Joeri Boedanov werd onschuldig bevonden. Hij was een patriottische soldaat die de moord op zijn medestrijders had gewroken door een vrouwelijke scherpschutter uit te schakelen. Bovendien was hij op het moment van het wurgen van Elza Koengaeva tijdelijk ontoerekeningsvatbaar.
    Advocaat Markelov tekende beroep aan tegen het verdict. Merkwaardig genoeg oordeelde het Opperste Gerechtshof in maart 2003 dat de rechtszaak moest worden overgedaan. Politkovskaya schrijft die koerswijziging toe aan het feit dat in 2004 verkiezingen gehouden zouden worden en dat het credo luidde dat ‘de wet boven alles staat’. En aldus werd Joeri Boedanov op 25 juli 2003 veroordeeld tot tien jaar werkkamp en ontdaan van zijn twee heldenmedailles.
    Hij had op 27 maart 2010 moeten vrijkomen. Maar zo lang heeft het niet geduurd: sinds 15 januari loopt de kolonel weer vrij rond. En als het aan de overheid had gelegen, dan was dat al veel eerder gebeurd. De eerste pogingen om hem vrij te krijgen dateren van 2004, en sinds 2006 genoot hij een veel vrijer detentieregime.
    Toen in december van vorig jaar bekend raakte dat hij deze maand vervroegd zou worden vrijgelaten, bewoog Stanislav Markelov hemel en aarde om dat te verhinderen. Maar nog voor zijn bezwaarschrift door de rechtbank werd overwogen, was Boedanov al een vrij man. Afgelopen maandag legde de advocaat aan journalisten uit wat hij nu dacht te doen.
    In Tsjetsjenië hebben zowel Boedanovs vrijlating als de moord op Markelov duizenden mensen op straat gebracht. De kolonel is immers een van de enige Russen die is gestraft voor de gruwel die de Tsjetsjeense burgers in twee oorlogen is aangedaan, terwijl de advocaat een symbool was voor de strijd voor gerechtigheid. De Tsjetsjeense mensenrechtenombudsman, Nudri Nukhaziev, zei na afloop van de betoging in Grozny dat “er geen bewijzen zijn dat Boedanov Markelov heeft laten vermoorden”. “Maar ik weet zeker”, voegde hij eraan toe, “dat zijn trawanten erachter zitten en dat het met zijn medeweten is gebeurd”.
    De kolonel van zijn kant betuigde zijn medeleven aan de familie van de advocaat, die hij in de rechtszaak altijd een ‘oud wijf’ of ‘een melkmuil’ had genoemd. Deze dood, zo zei hij maandagavond, ‘is een tragedie’.

    Martelen voor een snelweg

    Columniste Zoya Svetova daarentegen is niet overtuigd van het Boedanovspoor. Zij schrijft: “Het jachtseizoen op moedige Russische stemmen is al een paar jaar geopend en de lijst van gesneuvelden wordt steeds langer.” Ze onderstreept dat de laatste zaak die Markelov behandelde die van Mikhail Beketov was, de hoofdredacteur van Khimkinskaya Pravda, die deed wat hij kon om te verhinderen dat het Khimki-bos zou worden gekapt voor de aanleg van een nieuwe tolsnelweg van Moskou naar Sint-Petersburg.
    De man werd in november door onbekenden mishandeld en bevindt zich sindsdien in een coma. Zijn artsen betwijfelen of de man het haalt. Markelov was erin geslaagd om de aanklacht om te buigen van ‘slagen en verwondingen’ naar ‘poging tot moord’. “Ik vraag me af”, schrijft Svetova, “of hij wist wie ervoor verantwoordelijk was. En belangrijker nog, wie er de opdracht toe had gegeven? Bovendien: binnenkort zijn er gemeenteraadsverkiezingen. En er komt een referendum over de aanleg van de tolweg, waarmee veel geld gemoeid is.”

    26-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:Rusland
    24-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Being gay in Morocco - the englis translation of a chapter of my book 'Amongst men'
    Klik op de afbeelding om de link te volgen
    Chapter 9 Between God and Paid Sex

    Sexuality is often used to determine where civilisation begins and ends, and for homosexuality that cuts both ways.

    (Robert Aldrich (Ed) From All Times, In All Cultures, 2006).

    Marrakech's new district of Guéliz is all but deserted just after sundown. The shops are closed, the only passers-by are tourists. After fourteen hours of Ramandan-fasting the ftour has finally arrived. The whole city is hunched over dishes of dates and bowls of harira, devouring hard-boiled eggs, plates of bread and cakes dripping with honey. The country’s dietary experts might very well warn of the digestive problems that a third of those fasting face, it's to no avail. “What should be an exercise in piety and sobriety,” complains one doctor on his website, “has in practice degenerated into a phenomenon of sleepless nights of partying and excessive eating that can seriously engender people’s health”.
    It makes me think of Abdelhak Serhane’s famous first novel Messaouda, in which he virulently criticises the collective devotion of the ninth month (of the Muslim year). He sees it as a charade - the communal aspect and the mandatory abstinence from eating, drinking, smoking and sex have no fundamental content or impact. “After the month of Ramadan, piety once again takes leave of absence. The whore Messaouda returns and the men once again devote more time to their organs than to their children. He becomes deaf and dumb and His holy word is once again stashed away with the prayer mat and prayer cap”.

    My atheist friend Jamal (33) has invited me to his tasteful apartment for his version of the ftour. The uncorked bottle of red Boulaouane is on the living-room table next to an ashtray and two recently dried wine glasses. Here, drinking is all about anticipation, since the sale of alcohol is forbiddenfrom the month before the start of the fasting.
    Jamal has brought in a nice little supply and he wasn’t the only one. “I’m convinced”, he says, whilst taking stock of the wine, “that the Assima warehouse does record business in the eighth month, almost exclusively due to the astronomical increase in alcohol sales. You should look into it some time”.
    Jamal, who graduated in medicine in France, fills up the glasses and lights a cigarette. He sighs, he never thought of establishing himself in Paris. He is at home in Marrakech, although the hypocrisy and schizophrenia that characterise this society are increasingly repugnant to him. “You would think that you would get used to it, and that probably also goes for the majority of my compatriots. They don’t have my exceptionally liberal parents, followers of Descartes who believe in sincerity and principles. Quite simply, most Moroccans have been forced into the shackles of conformity since childhood and rarely ask any questions”.
    The young doctor empties his glass and serves himself again. He is clearly getting into his stride. “Believe me, this country is ripe for collective psychoanalysis, it's a pity we don't have enough experts. Until recently, one couldn't study psychology or psychiatry. King Hassan II really didn’t like shrinks. During his rule there was no room for truth and real feelings. Terror and silence reigned supreme”.
    “I swear that if I were the Minister of Health, I would start straight away with the schools. One afternoon on the psychiatrist’s sofa would be made obligatory for all students. It’s a truly revolutionary thought, but I like it”.
    Whilst Jamal gets lost in contemplation about the abject mental health of the Moroccan psyche, my mobile phone rings. The young man who will shortly be waiting for me at the train station wants to know whether I have forgotten about our meeting.
    His text message is exceptional. Generally, I’m the one who has to remind my promised interlocutor about our appointment half an hour after it was supposed to have started. However, this man doesn’t seem to be taking any risks. Despite my confirmatory answer, he sends several more text messages. “You are already a minute late”, runs the last one, “you are still coming, aren’t you”?

    In front of the run-down train station, there is a somewhat loutish young man, looking conspicuous in a brand-new G-Star shirt. He keeps on pushing his glasses up and just above his slightly feminine mouth beads of sweat are starting to form. They are attributes of his nervous, insecure nature rather than a result of the already much more bearable heat. “Let’s go, I don’t like to be seen on the street with a foreigner. That could give wrong ideas - people like to talk, you know”.
    Finally, he manages to flag down a rare taxi that will take us to a recently built block of flats a few streets further on, where his parents, who live on the coast, bought an apartment for their children in school.
    I ask whether he would like to choose a name. The student in engineering looks shocked. How could he have forgotten this. The peace that he had gradually rediscovered on his way back to his trusted living room is suddenly replaced again with anxiety. He asks for time to think, he doesn’t want to come across as just any old mug.
    It will take until the end of the evening before he even comes back to the question. “The name”, he suddenly says softly. “Call me Saâda, Arabic for everything that I have never had but which I’ve always yearned after terribly – happiness”. Simple human happiness.
    “Maybe this can be the start”. Saâda looks at me with hope in his eyes.
    As I listen to his life’s story, I realise that he actually had ample choice for a name. He could just as well have opted for the Arabic translation of Friendship, Trust or Warmth, or even for any of the fifty Arab nouns for Love. From the unstained Mahabba to the passion of Jawa, all are foreign territory for Saâda.
    This young man with his soft, insecure look is the second of four children. He worships his one-and-half-year older sister, even to the point that he followed her in her choice of study. “No-one is as intelligent, modest, studious and kind-hearted as she is”. At the moment, she’s studying in Rabat and I miss her terribly, but she’s working for her future and I understand that”.
    He can't explain why, and God knows how long he fretted about it, but Saâda has always had a problem with boys and football. As a toddler, he was inseparable from his mother, later he was fascinated with the games that the girls from the neighbourhood played. He loved their calm, civilised interaction, which stood in stark contrast to the manners of the boys on their respective stomping grounds. By some distance, Saâda chose the girls’ shady inner court, protected from violence and obscenities, over the lewd as well as unsafe, scorching hot pavements of the boys.
    He says that he wants to show me something and cautiously opens the large orange folder that is lying on the corner of the living-room table, nicely arranged behind the serviettes, glasses and bottles of fruit juice and mineral water.
    There are quite a few small, numbered scripts with smooth, laminated covers. They seem to be perfectly devoid of human weakness. Not a single imperfection disfigures the modest threading together of Arabic words. On page after page, the structured, orderly world of Saâda’s childhood secrets is revealed. It contains poems and self-composed songs, images of bears and boy scouts.
    “Nice, aren’t they?” He says it with the earnestness of a child, as if hoping for praise for the idealised and chaste creatures that he so carefully cut out of magazines and whose shiny surface he stroked with his fingers on numerous occasions. They were his best friends, he says quietly.
    “I was eight years old when I began this”. Saâda points to a carefully aligned little story next to a pretty stamp that he patiently steamed off a letter. “I’ve always had the feeling that unwritten reams of paper were waiting for my words. They seemed to be encouraging me to trust them, to pour out my heart. Above all, they were important during the terrible years at the boys’ grammar school”.

    Saâda stands up and runs to the window. “I would really like to sincerely thank you. You don’t understand what it means to be able to talk nor how much I need your undivided attention. You know, I generally try to forget those years, the numerous beatings, the violence I was systematically subjected to. Me, a perfectly innocent child. Or should I consider it a crime that I loved to study, admired the teachers and earned their respect by generally turning in my homework flawlessly. Did I deserve  to be spat on and booed at repeatedly, just because I refused to cut school and often tried to prepare the following day’s exercises at home? You see, my sister did exactly the same, how come she received prizes and praise, whilst my only reward was punches and curses?”
    “I often complained to my mother about it. She said she didn’t have  time for an appointment with the headmaster and that I should try not to provoke my classmates. But tell me, why is bragging about lewd escapades greeted with sympathy, whilst the sincere, eagerness to learn of a shy, earnest boy like me generates feelings of hate and hostility?”
    “I sometimes think that I had to be like that, that God wanted to test me and that in this manner He wanted to show me the Light of the Right Way. It is in my suffering that I found Him. He and He alone helped me, gave me the strength to offer my head to the tyranny of my classmates. He who knows everything, sees everything, understands my sadness, He who gives us life and takes care of our parents, He who created all the good in the world, He who taught me to pray, to turn to Him in moments of desperation, to kneel. It was prayers that calmed and soothed me; they were the ointment for my wounds, then and every day since”.
    Saâda shows me the diaries from when he was fifteen. Pictures of the Saudi Arabian Medina and a faded photo of a popular Egyptian preacher whose Islamic ideas exerted extreme influence on this young spirit.  
    The scripts, to which he entrusted the stirrings of his soul on a daily basis, follow one after the other. Along the way, the Islamic symbols make way for stickers of footballers, mainly of young men celebrating, with their shirts in one hand and the cup in the other.
    Saâda says that I am his psychiatrist and that it’s not easy to talk, but that he is convinced that he has to do it. With a somewhat dreamy look in his eyes, he stares at the naked torsos of the football stars, his fingers stroking each photo. “I was about sixteen”, he begins, “when I caught myself being attracted to men’s bodies”.
    The image in his head is that of an Egyptian film on TV with his mother and sister sat next to him on the sofa. They’re commenting on the actors. Just look at his eyes. And the mouth, Mama, I hope I get onto the marriage boat with a man like that. His sister excitedly grabbed her mother’s hand. They were laughing hysterically, allies sharing a common guilt. They had absolutely no idea what was happening a few centimetres further down the sofa. They were so taken up with their own hormones that they didn’t notice how the boy next to them was seizing up.
    Saâda remembers the warm glow that moved through his body and the confusing combination of delight and panic which overtook him when watching the bathroom scene with the crooning protagonist shaving, naked from the waist up. He became infatuated with the sensual lines of the protagonist’s delta muscles, intermittently taut and supple, from top to toe, under an olive-coloured shiny skin.
    Whilst the shaving knife went up and down, Saâda began to feel unwell, victim of a chemical process that he had never experienced before.
    “I asked them to change channel with the argument that we really didn’t need to watch such frivolous entertainment”. Both his mother and sister protested – they thought that he was being ridiculous and sent him to his room to study. However, the images were irresistible and the boy was unable to get up and leave the room. He felt his blood pounding and remembers to this day how fervently he called out to the Lord that evening.
    It didn’t help – on the contrary. Barely a week later, alone at home and in front of the TV, Saâda is watching an Arte documentary on the making of homoerotic films. He can’t believe his eyes. What he assumed that only he thought about in the darkest recesses of his heart was unfolding in reality, shamelessly, almost endlessly, and what’s more, under the watchful eye of a camera that didn’t eschew a single physical sensation. Initially, Saâda was horrified and wanted to switch the TV off, but the warm sensation in his loins and the singing in his heart prevented him from doing so. As a result, the boy locked the door and burned the succession of images into his memory.
    Even during the closing credits, he sat mesmerised in front of the screen, which is when he discovered the ‘www-way’, access to the Internet of hidden desires, with a name of a site. “Something to do with ‘gay’, I don’t recall exactly anymore, but I used to think that it was just the English word for boy”.
    “The Arte documentary, broadcast in the autumn of 2003, was the ‘9/11’ of my youth. I knew straight away that nothing would ever be the same again”.
    For a whole year, Saâda daily visited an Internet café, relentlessly Googling all possible combinations with the word gay, thus becoming infatuated with the photos that left little to the imagination and even finding a few sites that contained free films. At the same time he grew more and more afraid of being discovered and so painstakingly erased all traces of the sites which had him dreaming all day. Still, the yearning  got the better of the feelings of fear and guilt that kept him awake at night. Or at least, that’s how it was initially.
    “If I could”, he sighs, “I would cut that year out of my life to rid myself of the shame attached to it”. The virtual reality had completely colonised Saâda’s spirit. It had succeeded in eliminating the studious boy who for years had stowed away the gaping void of loneliness with facts plucked from Al Jazeera, maths tables and certainties from the world of physics. With a simple click, Saâda had been reduced to a character in a pornographic game.
    He looks at me and sighs. “Time and time again I asked God for redemption, but increasingly my prayers ended in tears”. He understood that the Almighty wanted to test him, to sharpen his faith and to arm him against sin, but the ever-cerebral young man was paralysed. The seed of his youth and of his betrayal had dishonoured his prayer mat. Broken promises had destroyed it, the mouse mat had conquered the prayer mat. “I was unworthy of the Merciful Lord and on certain days that knowledge made it impossible for me to pray”.

    He lays his glasses on the table, rubs his eyes and remains sat down with his back bent. A pious young man’s version of capitulation. “The worst of it”, he says softly, “is that I became a zamel, a filthy homosexual, in the way people around here understand it. A good-for-nothing, a sex maniac who lays his hands on the first body offered to him. I couldn’t look at myself in the mirror anymore”.
    Dark days and even darker nights, the equally satanic and non-erasable 2004 was the last year that Saâda would spend in his place of birth. In the meantime, he came to Marrakech, a city of ochre, liberation and MSN. Marrakech turned the zamel back into a young man, a soul yearning for words, friendship, understanding and affection.
    There was as a click of the mouse that differed very little from the previous one. And yet, the first click took the young man to worlds of porn and desperation, whereas the second one brought him to two French homosexuals – to Anthony from Marseilles and next to Arnaud, a Parisian.
    You could call the latter his guru. In slightly less than a year of almost daily chatting, Arnaud ordained his Moroccan friend in the secrets of love between men. He shared his experiences and feelings with Saâda and taught him to talk about desire and tenderness. At nineteen to the dozen, he told him about the discussion in French society about homosexuality and about the theories on the Oedipus complex. Arnaud spoke about homoerotic books and films, about cafés, bars and annual gay processions in the capital cities of Europe. In an almost jaunty tone, he described his coming-out to his parents and teachers and the success of their process of acceptance didn’t even seem to surprise him.
    They were more or less the same age, but the distance between their worlds was greater than the 2,130 kilometres, as the bird flies, which separated them. Saâda knew that he could never bridge that distance, but the knowledge that Arnaud’s world existed changed him completely.Initially, Arnaud’s jauntiness and carefree attitude took him completely by surprise and his tales went completely over and beyond Saâda’s comprehension, although he tried to not let it show. For a while, he even thought that Arnaud was making them up to cheer him up.  Later, they even laughed about this together. Gradually, the young Frenchman became the centre of Saâda’s life and his improbable self-confidence even began to rub off on him.

    It’s thanks to Arnaud that Saâda existed, that he was able to invent himself as a young homosexual man. The almost graduated Frenchman gave him the courage, understanding and virtuous words that were meant to protect him against the vitriol that would always be his lot in Moroccan society.
    Arnaud and Saâda were friends and became lovers, virtually at least, and verbally. “We were hatching plans to meet up. Arnaud had been to Marrakech once, had liked it and the prospect of being able to come and visit me made him very happy.
    Saâda was imagining how he would receive Arnaud in this apartment, what he would cook for him and how he would make love with him. For the first time in his life, his lips would touch another’s and his hands would be able to survey every centimetre of his lover’s body. There were just another three or four months to wait, an eternity for someone as impatient as Arnaud but barely more than a second for those such as Saâda, who have been waiting their whole life. “Arnaud would be my first lover - that was my most fervent wish”.
    A shadow of immense sadness comes over Saâda’s face. He gets up, turns the already barely audible Mozart off and sorts the scripts with the orange cover by date. There is a heavy silence in the air and I deduce that Arnaud never came.
    Saâda admits it can be read in different ways.  He mutters that two terrible things happened on that bright January day in 2006.  It was early evening, when, by digital processes he couldn’t comprehend, he lost Arnaud from his MSN friend list for good.  Within a few hours, whilst looking for a diversion in Jamaa el-Fna square, a pick-pocket made off with his mobile phone and with it the only chance he had left of contacting Arnaud again – his phone number. “My whole world collapsed that evening”.
    For days on end, Saâda tried in vain to get back in touch with his friend. He attempted all possible alphanumerical combinations of his e-mail address, launched SOS calls on other sites and dialled untold numbers with the few digits that he still remembered from his previous phone call with Arnaud.
    “I knew that it was pointless”. His mouth twists into a bitter shape. He sits down and stares at his hands. “It was a punishment from God. He, and He alone, knew my sinful intentions. He wanted to lead me back to the righteous path, I’m convinced of that.”
    History was more or less repeating itself. It went from the mouse mat back to the prayer mat, from a world of nimble happiness to one of unbearable guilt. Arnaud was reduced to a cyber mirage and with him disappeared the ideals that they had so lovingly nurtured together.
    Saâda began frequenting the mosque again. He prayed to God for forgiveness, he begged and cried, but something had changed. However unreachable Arnaud had become, he existed and his legacy couldn’t be erased. The question wasn’t whether Saâda would return to the Internet café, but when.
    He believes that he stayed away for about three months, but he had to go back. To live, to fill the void that Arnaud had left behind, even if he knew he was just indulging in pure hallucination.
    Saâda then discovered the Moroccan gay sites. He chatted with a man who immediately set up a meet as soon as he discovered that Saâda had his own apartment.
    By the following afternoon, they had already met in the park next to the petrol station. After about five minutes, the man asked whether he had any condoms, he was in a rush and was hoping that Saâda didn’t live too far away. Without further ado, they went upstairs. Next, the man wanted to know where the bathroom was, gesticulating to the shy virgin that he should already get undressed.
    Saâda says that he can still remember a few seconds of the encounter, despite himself, as he would actually prefer to erase it from his memory. He knows that the alarm bells starting ringing in his head as soon as they went into the apartment, but his voice failed him. Mainly, he knew that it was too late. He heard the toilet being flushed and saw the man coming into the bedroom. “It was awful - bestial actually”.

    For years, Saâda had dreamed of the Act, he had imagined caresses like the ones Arnaud had promised him and remembered those from the gay porn he had seen in cyberspace. He had hoped for gentle strokes, tenderness and passion. He had called to mind all kinds of scenarios, but he hadn’t thought of the few words with which the
    Act starts and which said everything. “Turn around”. Even if it had sounded less like an order, Saâda wouldn’t have dared to put up any resistance. He felt a wave of panic rushing through his body and closed his eyes.
    It didn’t last more than a few minutes. Saâda remembers the man’s shouts and how he then disappeared to the bathroom and mumbled something by way of saying goodbye.  The door closed and a feeling of immediate sadness took over him. He thought of Arnaud and cried all afternoon. He felt like a girl who had been raped by a macho brute of man. He says that he doubts whether the man was gay. In any case, he was only interested in sex.
    That evening he returned to the mosque again. He promised God that this would be the last time. Saâda sighs and shakes his head. “I don’t understand”. He doesn’t know what, barely a week later, took him back to the Internet café, and much less why he invited a man from Rabat to spend that very night with him. He went to pick him up at the station at five past ten and brought him the following morning for the seven o’clock train. “He was handsome and friendly”, Saâda thinks, “but he immediately made it clear during the chatting that he only wanted sex and no relationship.” He heard himself lying to the man that it wasn’t a problem and that he was also only interested in a fling. He thought of Arnaud, of the Paris in his imagination and of the words that they would one day whisper to each other.

    In the ensuing months, he concentrated on his studies and went home for the summer holidays and only returned to Marrakech at the start of autumn. He had undertaken to avoid the cybercafé, but even before the first week was over, he had already arranged to meet someone from one of the city’s outlying districts.
    The man in question was a singer of popular songs who supplemented his less than royal salary by walking the streets. He didn’t beat around the bush – for less than ten euros, he would be Saâda’s, if need be for the whole night. It was the end of the month, a student couldn’t spare that kind of money. The singer was an understanding man, he would even come along for less than half the amount. “It might perhaps sound pathetic, but how can you feel happy when paying for sex? However, this was my only positive experience, Ismaël being the first and only man to give me a good feeling. I felt complete in his arms”.
    A while later, they happened to bump into each other. Saâda asked whether the singer felt like coming to visit him. Ismaël really wanted to and even said that he loved him. They were all-too-cheap and rash words, they defiled love in Saâda’s eyes and he had scornfully asked the singer whether from now on he would do it with him for free or whether he was merely using a ruse to guarantee himself a fixed customer. Ismaël became angry and walked away.
    Saâda stares out in front of him. He says that a man like himself can only find sex in Morocco but not love.

    I can’t help thinking of my friend Jamal, who, just as I was about to leave, said that I should enquire as to Saâda’s voting behaviour in the parliamentary elections which took place at the beginning of September 2007. “Only 1 out of 3 people eligible to vote actually exercised their democratic right”, he said. “That’s how little people here expect from parliamentary delegates. And you can’t blame them. The King is so mighty that he has nothing to fear from elections”.
    Saâda cast his vote on the first Friday of the month. He voted for the Islamic Party of Justice and Development (PJD), a political entity that would actually prefer to see people of his sexual orientation stoned to death, such as the sharia foresees for recidivists. “Oh, I just voted for a woman that I know”, is how he initially defends his choice. “She’s very dynamic and sincere, not just another complacent kleptomaniac like most of the representatives in this country”.
    I argue that individual kind-heartedness and incorruptibility can achieve little in parliament, that it’s all to do with the dynamics of a group and with political ideas that are defended or rejected. A party like the PJD will never stand up for Saâda’s interests, on the contrary. Women striving for emancipation and parity can also expect little from its Islamic social project. I ask whether it is fair that daughters inherit 50% less than sons, whether women who do not wear the veil really want to be raped on the spot - and what must his own life be like under an Islamic regime?
    At that moment, something inexplicable happens. Even before I have finished speaking, our relationship has broken down. The timid young man who, for the last five hours, has considered me an ally, who took me to never-before-visited places in  his soul and who for the first time in his own house was able to formulate the unspeakable in words and sentences, has gone. The fragile boy who seemed to exist only in fear, uncertainty, doubts and guilt and whose dreams hadn’t yet definitely been written off as unrealistic, has also disappeared.
    The man now sitting in front of me has a callous expression on his face. He has straightened his back, lifted his chin. The tone and rhythm of his voice have changed, his words those of a stranger and of God. He is blind, deaf and impervious. The boy has become a man who has become a robot. At most, 55 kilos of skin, hair, flesh and bone, but twenty tonnes of Koran assurance.
    He looks at me hard. He tells me straight off that I’ve understood nothing. Islam, for him, is not a system of values, it is not morality you choose from a menu, nor is it a cerebral function which can be switched on or off depending on the circumstances.  This person that I no longer know says that he lives in Islam. For an eternity. God doesn’t need him, but he needs Him. Without Him he is nothing.
    I often wondered about it later on, but can’t for the life of me work out why, at that moment, he brought up the cartoons in a Danish newspaper, those caricatures with the Prophet as the protagonist. “Hundreds of thousands of people across the world took to the streets”, he says, “men, women, even children. At one with the Lord, they expressed their indignation. They didn’t allow themselves to be put down, not then, not ever”.
    The water between us is getting ever deeper. “What really amazes me”, I answer, “is that acts of cruelty in the world, from Darfur to Burma via Sri Lanka, have never got the masses out of their seats”. I say that I can’t understand what a possibly offensive cartoon means in comparison to the death of unnamed innocent people, of someone’s children, someone’s mother and father, someone’s uncle, aunt, nephews or nieces, someone’s friends, someone’s loved ones.
    He doesn’t let me finish my sentence and repeats that I don’t understand anything. How can I compare mere mortals with the Prophet who mediates with God on the admission into heaven of believers such as himself? “I would do anything for the Prophet. I would give my life”.
    Shouted words, shocked silence. I can’t help thinking of Jamal, of the schizophrenia which he so loves to hate and of my role as an untrained on-the-spot psychologist.
    Is there a place in heaven for Saâda? Will the pearly gates be opened for homosexuals? He roars that he has always been a normal person in every respect, except for one, the sexual deviation which he suffers from. It’s an illness, an ordeal. He will however overcome this obstacle with the strength that God will give him. There is no doubt in his mind that he will go through life as a normal, worthy person.
    It’s already way past midnight. He accompanies me downstairs and hails a taxi. Saâda seems to have returned. He says that he is sorry and asks whether I can forgive him. “You’ve meant a lot to me”.

    24-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:In English
    22-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Thailand-smaad aan de koning
    Harry Nicolaides wou in augustus van vorig jaar op het vliegtuig naar huis stappen, na enige maanden les te hebben gegeven aan een universiteit in het Noord-Thaise Chiang Mai. De douane hield hem evenwel tegen; de voorbije dagen had zijn proces plaats. Het had met de ‘lèse-majesté’-wet te maken, die elke smadelijke aanval op het Thaise koningshuis strafbaar stelt met een celstraf van drie tot vijftien jaar. Nicolaides wist vagelijk dat er zo’n wet bestond, maar had nooit vermoed dat die op hem van toepassing zou zijn.
    En waarom zou hij? Zijn roman Verisimilitude, die hij in 2005 schreef en waarin verwijzigingen stonden naar de seksuele escapades van kroonprins Maha Vajiralongkorn, werd niet meteen een groot succes. Nicolaides publiceerde het boek in eigen beheer, er werden slechts tientallen exemplaren van gedrukt en meer dan tien kopers ervoor vond hij niet. En toch bracht het hem in de huidige problemen.

    Alice in Wonderland

    Toen hij maandag bij de rechtbank arriveerde, die hem uiteindelijk tot drie jaar cel zou veroordelen, zei Nicolaides dat hij het gevoel had Alice in Wonderland te zijn. Met andere woorden: dat er niemand meer zou zijn van alle aanwezigen, zodra hij uit deze droom wakker werd.
    Maar zo ging het niet. Zijn advocaat zei in een Britse krant zelfs dat het wakker worden bepaald problematisch was. Nicolaides bracht de nacht immers door in een cel met vijftig anderen, in slechte sanitaire omstandigheden. Onder de medegedetineerden waren er tal van mensen met hiv en tb en ook het geweld was volgens de advocaat niet van de poes.
    Nicolaides kan alleen maar hopen dat de koning hem te hulp komt. De onderhand 81-jarige monarch heeft namelijk zelf nog gezegd dat het fout is te denken dat de koning geen fouten kan maken, dan zou hij immers niet des mensen zijn. Bhumibol Adulyadev maakt zich dus zelf schuldig aan lèse-majesté.
    En hij is niet de enige. Zo hangt er de BBC-correspondent Jonathan Head een rechtszaak boven het hoofd, wegens zijn al te kritische berichtgeving over de maanden van politieke crisis en massademonstraties. En ook: omdat de foto van de koning op een dag onder die van een politicus stond op de BBC-website. Lèse-majesté, helemaal.
    In 2007 kwamen er twee soortgelijke zaken in de actualiteit. De ene betrof een dronken Zwitser die een beeltenis van de koning had verscheurd en zich aldus veroordeeld zag tot tien jaar cel. Na een maand kreeg hij gratie, wat Nicolaides wellicht enige hoop geeft. De tweede draaide rond een Thaise universiteitsprofessor die zijn leerlingen in het eerste jaar op het examen de vraag had voorgelegd of de monarchie voor Thailand noodzakelijk is.

    2.300 websites verboden

    Sinds het aantreden van de nieuwe regering van de Democratische Partij eind vorig jaar zijn er alweer nieuwe zaken aan het licht gekomen. Zo werden al 2.300 websites wegens smaad aan de koning verboden, 400 andere hangt een soortgelijk lot boven het hoofd. Ook wordt een andere universiteitsprofessor vervolgd wegens uitlatingen in een boek dat hij schreef over de laatste militaire coup. Deze Ji Ungpakorn riep op 9 januari op om een internationale campagne te lanceren voor de afschaffing van de gewraakte wet, omdat het “politieke elites toelaat elke vorm van transparantie en aansprakelijkheid jegens de burger onmogelijk te maken. Zolang die wet van kracht blijft”, aldus nog de man, “kan er van democratie geen sprake zijn in Thailand.”
    n

    22-01-2009 om 13:58 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    19-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rusland - van de beul en het dode meisje (2)
    RIP, zij al sinds 2000, en vorige week nog was er haar moordenaar, kolonel Boedanov, die vrijkwam, hoewel hij in 2003 werd schuldig bevonden aan de moord op de 18-jarige Tsjetsjeense, die hij in een ondiep graf had gedumpt. Hoe zou ze in vrede moeten rusten, nu gisteren ook de advocaat en mensenrechtenactivist is doodgeschoten die precies wilde voorkomen dat Boedanov al te gauw weer een vrij man werd. Stanislav Markelov heette hij, en hij was ook de advocaat in de zaak van Politskovskaya.
    De free-lance journaliste die hem ter hulp snelde nadat hij was neergeschoten, zo bleek enige uren later, is ondertussen ook overleden. Boedanov is vrij, en RIP voor de anderen, of zoiets?

    19-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:Rusland
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Iran - het internet als vrij podium
    Begin volgende maand is het zover: de islamitische revolutie wordt dertig. We komen er op terug, reken maar. Maar hier alvast een stuk over wat het internet betekent.
    Hoewel de eerste e-mail er pas in januari 1993 werd verstuurd, is Iran onderhand de op een na meest internetminnende natie van het hele Midden-Oosten en Noord-Afrika. Alleen Israël doet het beter. Terwijl daar de helft van de bevolking op het net surft, geldt dat in Iran voor een burger op drie. Ter vergelijking: in landen als Marokko is dat nipt een op vijf.
    Achttien miljoen internetgebruikers telt Iran nu en zo'n zeven miljoen computers. Aanvankelijk was internet in Iran, net als bij ons, een fenomeen van de universiteitscampussen. E-mails golden als makkelijk communicatiekanaal voor academici. Tegen 2001 waren er echter al meer dan 1.500 cybercafés in Teheran en de overheid moedigde dat duidelijk aan. Ze had het geloof in technologie als instrument van kennis sinds de Islamitische Revolutie van 1979 immers hoog in het vaandel gedragen.
    Cyberspace werd in Iran om verschillende redenen vooral bij de jongeren algauw een druk bezochte ruimte. Vooreerst omdat het een plaats was waar de verstikkende genderscheiding niet gold en bovendien doken er interessante fenomenen op. Zo vertelden anonieme prostituees over de kuren van hun klanten, hielden de zogenaamde chatroomstudenten in 1999 virtuele demonstraties op het web en publiceerde de door Khomeini aan de dijk gezette ayatollah Montazeri in december 2000 zijn 600 pagina's tellende memoires op het internet.
    Tevens was internet in een land met stevige overheidscontrole op de media een belangrijke bron van nieuws. Zo raakte het via dit kanaal bekend dat Saddam Hoesseins zoon Qusai een ontmoeting had met leden van Irans Revolutionaire Garde en dat de mollahs van plan waren een serie bordelen te openen, onder de naam 'huizen der kuisheid'. In mei 2001 treedt de overheid voor het eerst op. Meer dan 450 hoofdstedelijke internetcafés moeten de deuren sluiten.
    Een halfjaar later wordt verordonneerd dat alle anti-islamitische websites tegen medio 2002 moeten verdwijnen. Die maatregel vergaat het evenwel zoals het schotelantennedecreet uit 1995: er wordt weinig gevolg aan gegeven.
    In 2002 wordt een nieuwe lijst gepresenteerd van illegale sites, maar pas in maart 2003 wordt er echt tegen opgetreden. Dan worden ook de eerste cyberdissidenten zoals Sina Motallebi in de boeien geslagen. Er zijn verschillende redenen voor dat gedraal, schrijft Babak Rahimi in Cyberdissent: the internet in Revolutionary Iran. Vooreerst ligt Iran ver achter op bijvoorbeeld China als het gaat om technologische infrastructuur. Teheran beschikt dus niet over dezelfde middelen om cyberdissidenten aan te pakken. Bovendien draagt de it-industrie een groot werkgelegenheidspotentieel in zich, wat de machthebbers niet meteen hebben willen fnuiken.
    Erg begrijpelijk is dat, als je bedenkt dat de officiële werkloosheid 14,2 procent bedraagt maar in werkelijkheid nog hoger ligt en dat er jaarlijks 800.000 jonge werkzoekenden op de arbeidsmarkt bij komen, van wie 150.000 tot 200.000 universitair gediplomeerden. Alleen al deze jongeren aan een baan helpen vereist een economische groei van minstens 6 procent, een ritme dat niet wordt gehaald. Een andere reden, meent Rahimi, is dat ook de conservatieve clerus enthousiast is over de mogelijkheden van internet. Velen zien het als een uitstekend middel voor de internationale verspreiding van de sjiitische ideologie. Bovendien wilde de Islamitische Republiek zich vanaf het begin van de rest van de moslimwereld onderscheiden door haar nadruk op het heil van moderne technologie. Het niet censureren van internetsites versterkte die legitimiteit.
    Alle mogelijke vormen van internetcensuur mogen dan enige tijd op zich hebben laten wachten, zodra ze gelanceerd werden, ging het behoorlijk hard. Het internet blijft de meest vrije bron van informatiegaring en opinieverspreiding in Iran, maar zonder risico is ongezouten taal er geenszins, wat onder meer blijkt uit het feit dat Iran op de ranglijst van 169 landen die Reporters sans Frontières periodiek opstelt op drie na laatste staat. De organisatie heeft het inzake Iran ook over 'een vijand van het internet'. Aan de ene kant blijkt evenwel uit onderzoek van Kavous Seyed-Emami in het pasverschenen Media, Culture and Society in Iran: Loving with Globalization and the Islamic State (Routledge, 2008) dat de leeftijdsgroep tot 35, die zo'n tweederde van de totale bevolking van 70 miljoen zielen uitmaakt, het meest vertrouwen hecht aan wat ze op internet lezen. Toch zei dat het gros van de ondervraagden dat de meeste politieke informatie die ze verkregen, niet daarvan afkomstig was maar van de staatstelevisie. Seyed-Emami stelde in zijn opiniepeiling overigens vast dat de interesse in politiek onder de Iraanse jeugd sterk afneemt.
    Het cynisme is groot geworden sinds de door de jongeren en de vrouwen aan de macht gestemde hervormers rond gewezen president Khatami niet in staat zagen om enige wezenlijke veranderingen door te voeren. Dat laatste had overigens veel meer te maken met de structuur van de macht, die Khatami en zijn parlement ongeveer vleugellam liet, dan met het eventuele gebrek aan ijver onder zijn medestanders. Officieel zijn er duidelijke richtlijnen over wat niet kan op het Iraanse internet, dat zoals de hele media in het land onder een staatsmonopolie valt. Porno, satire, kritiek op Ayatollah Khomeini en verhalen waarin de overheid 'in diskrediet wordt gebracht' zijn verboden en resulteren in het sluiten van sites en de arrestatie van bloggers en internauten. Ook reclame voor rookwaren, positieve berichtgeving over staatsgevaarlijke figuren en de openbaring van zogenaamde staatsgeheimen zijn illegaal, maar toch stellen de schrijvers van het 'Report on the status of the internet in Iran' (nov. 2005) dat de censor geenszins op transparante manier te werk gaat. Zo blijken ook alle sites over mensenrechten en familieplanning veelal geblokkeerd, wat de onderzoekers toeschrijven aan een filtering op basis van trefwoorden. En aldus genereren de zoekwoorden 'seksualiteit' en 'vrouw' een periodiek herhaalde blokkage van bijvoorbeeld het VN-Vrouwenagentschap Unifem.
    Aanvankelijk, zo blijkt ook nog uit dat rapport, had Teheran een nationale filtering van staatswege ingesteld, maar die zorgde er enerzijds voor dat het internet onacceptabel traag werd en legde de verantwoordelijkheid voor het censureren ook geheel bij de overheid. Het huidige systeem pakt het slimmer aan: de internetproviders en sites moeten zelf op 'gevaarlijke content' controleren, zo niet riskeren ze repressailles, waaronder sluiting en/of detentie. In totaal zouden zo ongeveer tien miljoen Iraanse internetsites zijn geblokkeerd. Maar het betreft immer een kat-en-muisspel: bloggers verhuizen van site en veranderen van naam. Vorig jaar nog viel in een lang onderhoud met een Iraans computerdeskundige op het Farsitalige Voice of America Television te leren hoe je rond de censuur komt en uit de klauwen van de censors en de politie blijft. Maar soms lukt dat niet. Sla er websites als globalvoicesonline.org op na en lees de sectie Iran. Periodiek kom je er berichten tegen over bloggers die tot maanden- of jarenlange celstraf veroordeeld zijn voor 'foute informatie'. Onlangs was er zelfs de tijding dat ene Yaghoub Mehrnhad, een journalist, blogger en activist  is geëxecuteerd in Zahedan. De aanklacht luidde dat hij met 'terroristen' samenwerkte. Op de Iraanse nieuwswebsites viel over die terechtstelling niets te lezen, en de melding ervan op de Farsitalige blog van Varesh zal er ook wel niet lang staan.
    Maar het valt niet te ontkennen dat heel veel nieuws dat anders nooit de openbaarheid zou halen, dat nu wel doet, desnoods via een na korte tijd weer gedeletet bericht. En dat is op zich al goed nieuws voor de Iraanse burgers.   

    19-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:Iran
    16-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Rusland - van de beul en het dode meisje
    Gisteren raakte bekend dat Boedanov, de enige Russische militair die werd veroordeeld voor grove mensenrechtenschendingen tegen Tsjetsjeense burgers, zich goed gedragen heeft. Hij werd in 2003 tot tien jaar cel veroordeeld voor de moord op Koengajeva, onderhand is hij in vrijheid gesteld. De verontwaardiging van de Tsjetsjeense mensenrechtenorganisatie Memorial was erg groot. Ze vroeg zich af of de levens van Tsjetsjeense burgers misschien minder waard zijn dan van anderen... En geef haar ongelijk.
    In 2003 en 2004 heb ik verschillende stukjes over het meisje geschreven:

    R.I.P. Cheda Koengajeva (bis)

    De 18-jarige Tsjetsjeense is in mijn hoofd blijven spoken, zwakjes en onregelmatig, maar aanwezig als een in het buitenland wonende vriend die nog verjaardagskaarten stuurt. Zaterdag zag ik haar weer, na meer dan een jaar zonder nieuws, in de laatste paragraaf van een artikel in een Britse krant.

    Ik zou haar naam nooit hebben geweten, laat staan onthouden, als ze die avond, in maart 2000, niet alleen thuis was geweest. Met zijn vieren waren ze, de geüniformeerden wier adem naar wodka rook. Ze hadden iets te vieren: Poetin had net de presidentsverkiezingen gewonnen. Cheda werd meegesleurd, verkracht, gewurgd en in een ondiepe kuil in het bos achtergelaten.

    Vertel me iets nieuws, hoor ik u denken, dit overkwam toch veel Tsjetsjeense burgers? Cheda's vader was evenwel niet doorsnee: de man had contacten, hij wist er de Russische generaal Gerasimov van te overtuigen dat de moordenaar en verkrachter van zijn dochter, kolonel Joeri Boedanov, achter de tralies thuishoorde.

    Op zijn proces in februari 2001, het eerste waarop een Russisch militair terechtstond voor misdaden tegen Tsjetsjeense burgers, bekende Boedanov de feiten. Maar zijn advocaten wisten een attest van zwakzinnigheid voor te leggen, afgeleverd door het instituut dat destijds Russische dissidenten gek liet verklaren en opsluiten.

    De Russen sloten de rangen, Boedanov was een patriot, hij handelde welhaast uit zelfverdediging. Het Westen lette op, maar niet op de 31ste december 2002. Op die dag kreeg moordenaar Boedanov vrijspraak. Een week later lekte de uitspraak uit, waarop in april vorig jaar een nieuw proces begon.

    Sindsdien zakte Cheda weg in mijn geheugen. Tot zaterdag dus, toevallig twee weken na Beslan en luttele dagen nadat de Tsjetsjeens terrorist Basajev officieel zijn handtekening plaatste onder het gruwelijke schooldrama.

    De rechtbank die zich over het lot van de kolonel-verkrachter-moordenaar moet uitspreken, blijkt algeheel voorstander van vrijspraak en rehabilitatie. Het is nu aan Poetin om de knoop door te hakken. Boedanov, nu nog de moordenaar, straks weer de kolonel. De Russische publieke opinie zal er niet om malen. Die Tsjetsjeense honden verdienen niet beter.

    16-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:Rusland
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.ZUID-KOREA- Schrijver Kim Young-ha over nihilisme en de zee voorbij de Demarcatielijn

    Het universum van de Zuidkoreaanse schrijver Kim Young-ha (°1968) doet in zekere zin denken aan de werelden die zijn gevierde landgenoot, regisseur Kim Ki-Duk, oproept in films als 3-Iron of Samaritan Girl. “Dat postmodernisme wortelt in het feit dat onze gigantische economische transformatie niet geschraagd was door een mentale evolutie van onze inse conservatieve en ondemocratische maatschappij”, zo meent hij.
    Kim Young-ha’s ook in het Nederlands vertaalde debuut ‘Ik heb het recht om mezelf te vernietigen’ sloeg bij zijn publicatie in 1996 in als een bom. Best begrijpelijk, als je bedenkt dat het hoofdpersonage C zijn dagen slijt met het speuren naar ‘cliënten’ die hij dan ‘begeleidt’ naar hun zelfmoord. Redenen om er een einde te maken hebben deze jonge, knappe en getalenteerde vrouwen overigens niet. Dergelijke overwegingen bestaan niet eens in C’s realiteit, daarvoor is ze tezeer ontdaan van menselijke relaties of gevoelens. Ze drijft louter op een volstrekt nihilisme en een grenzeloze verveling. Zelfs als C’s broer K, de chauffeur van een ‘kogeltaxi’, hem komt vertellen dat hij erover denkt om zijn voet dit keer niet op het laatste moment van het gaspedaal af te halen als hij aan zo’n honderdtachtig km per uur over de wegens scheurt, komt er geen poging tot redding. ‘Als dat is wat je echt wil, kan ik je niet tegenhouden’, klinkt het, waarop K antwoordt, dat hij al dacht dat zijn broer dat zou zeggen. Ook vluchten helpt niet. ‘Hoe komt het dat het leven zo is’, vraagt C zich in de laatste regel van het boek af, ‘dat er nooit iets verandert, ook al ga je naar een heel ver land.’
    “Dat boek is de uiting van een generatie Seoulse jongeren zoals ik die in het midden van de jaren negentig waarnam”, legt Kim uit. “Kijk, je moet het traject zien dat wij hebben afgelegd. In de jaren tachtig waren we overtuigde Marxisten, in een rechtse militaire dictatuur als de Zuidkoreaanse duurde het tot 1986 vooraleer Das Kapital werd toegelaten. We preekten de revolutie, alleen duurde het feestje niet erg lang. De teleurstelling was gigantisch toen in ‘89 de Berlijnse Muur viel en even daarna de hele Sovjetunie implodeerde. Hoeft het dan te verbazen dat we tegen de eerste helft van de jaren negentig verschrikkelijk nihilistisch waren?’
    In ‘93 zet Kim samen met vier vrienden het maandblad ‘Yonul Yegam’ (hedendaagse voorgevoelens) op, waarin ze een lans breken voor het recht op luiheid, het recht op hallucinatie, op niet-stemmen of niet maatschappelijk participeren. “Ons startkapitaal was de invaliditeitsuitkering die de vriendin van één van ons uitgekeerd kreeg toen ze door een auto-ongeval verlamd raakte. (schatert). Dat zou geen mensen meer doen.
    “Maar dat blad en die hele periode waren een noodzakelijke voorwaarde voor de volwassenwording van onze maatschappij. Het is overigens vanuit die sociale groep, van ex-studenten-activisten en avant-garde-kunstenaars dat ook de moderne Zuidkoreaanse cinema is geboren. De inspiratie kwam uit een economisch razendsnel getransformeerde maatschappij wiens morele kader achterop bleef hinken. Fundamenteel is Zuid-Korea een erg conservatieve, hiërarchisch gestructureerde maatschappij”.
    Ik moet onwillekeurig denken aan het autobiografische ‘Tienduizend tranen’ (2000), waarin de voor adoptie naar de VS vertrokken Elisabeth Kim vertelt hoe ze getuige was van de moord op haar moeder omdat die aan een liefde voor een Amerikaanse militair tijdens de Koreaanse oorlog een bastaardkind overhield. “Het buitensporige nationalisme”, meent Kim, “is inderdaad één van onze nationale kwalen, al beseffen velen het niet. In de jaren vijftig was die ideologie misschien nodig als bindmiddel voor de natie, maar sindsdien is het een monster geworden, een dat ons binnenkort overigens opnieuw parten zal spelen. In de voorbije jaren hebben tal van Zuidkoreaanse boeren immers een Filippijnse bruid uitgezocht omdat ze thuis geen huwelijkskandidaten vonden. Hun kinderen worden dus de gehate ‘Honhyol’ of bastaards”.
    Later deze maand verschijnt Kims nieuwe roman ‘The empire of Light’, over een Noordkoreaanse spion in Zuid-Korea, die zegt dat hij de drie naties onderhand goed kent: zijn geboorteland en Zuid-Korea voor ‘97 en Zuid-Korea erna. “Die opdeling is echt heel pertinent”, meent Kim. “Zie je, de financiële crisis van ‘97 heeft een enorme impact op ons gehad: de talloze fabriekssluitingen leerden ons dat je niet kan rekenen op je bedrijf of je land als ultieme redder, wat we nochtans altijd gedaan hebben. We zijn door die crisis individualistischer geworden, we werden ethischer wezens met meer eigen verantwoordelijkheid. En dat is een goede zaak”.
    De hele kwestie Noord- Zuid-Korea is in bepaalde opzichten overigens moeilijk te vatten. Hoe kan de Zuidkoreaanse maatschappij erin berusten dat de volksgenoten in het noorden veroordeeld zijn tot een van de ergste dictaturen ter wereld? “Ach, weet je dat de meesten van ons de Demarcatielijn als een soort kust beschouwen, alsof er daar voorbij alleen nog de zee wacht?” Kim lacht. “Dat heb je in maatschappijen als de onze die niet echt gedemocratiseerd zijn, toch niet in termen van ware participatie van de burger aan de macht”.

    16-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:OOST-AZIE
    12-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Noord-Korea -De perfectie nabij
    U kende de man al van het Rode Korenveld, van Leven, van de Rode Lantaarns en van de magische kungfu-films waar hij later furore mee maakte. En natuurlijk, Zhang Yimou was tevens verantwoordelijk voor het magistrale openingsmoment van de Olympische Spelen in Peking in augustus 2008.
    In een interview na die ceremonie zei hij het volgende:
    "I have conducted operas in the West. It was so troublesome. They only work four and a half days each week. Everyday there are two coffee breaks. There cannot be any discomfort, because of human rights. This can really worry me to death. Wow, one week, I thought I should have rehearsed it very smoothly already, but they could not even stand in straight lines yet. You could not criticize them either. They all belong to some organizations. ….they have all kind of institutions, unions. We do not have that. We can work very hard, can  withstand lots of bitterness. We can achieve in one week what they can achieve in one month. Therefore our actors can give such a high quality performance. I think other than North Korea, no other country can achieve this in the world".

    12-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:OOST-AZIE
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Korea's- Joo Sang-joon was bijna in zee verdronken
    Klik op de afbeelding om de link te volgen De Zuidkoreaanse schrijver Kim Young-ha zei me vanochtend dat het voor veel van zijn landgenoten lijkt alsof de Demarcatielijn met het noorden een soort strand is, waar voorbij de zee zich uitstrekt. En niet een van de ergste dictaturen ter wereld. Hij weet het aan de machteloosheid van de burger, die officieel wel in een democratie woont maar vaak toch niet goed zou weten wat daaronder kan worden verstaan. Of beter: in welke mate hij of zij daarmee iets aan zijn of haar lot en dat van anderen kan doen.
    Ik moest onwillekeurig aan het verhaal van Joo Sang-joon denken, dat ik daags na Kerstmis 2007 schreef. Het ging zo:
    Joo Sang-joon heeft het er ternauwernood levend afgebracht. De Noord-Koreaanse activist hielp de voorbije jaren talloze landgenoten vluchten. Vier maanden terug liep hij tegen de lamp. Alleen door grote internationale druk kwam hij vorige week heelhuids in Seoel aan.
    Het verhaal van Joo Sang-joon leest als een gruwelijke tragedie. Ze werd aan de wereld geopenbaard door Sunday Times-journalist Michael Sheridan. Sommigen geloven zelfs dat diens inspanningen om Joons lotgevallen internationaal bekend te maken Joon hebben behoed voor een executie door het regime van Kim Jong-il.

    De man moet een jaar of 36 zijn, is onderhand bekeerd tot het christendom en werkt bij een Zuid-Koreaans missienetwerk. Je zou voor minder in God gaan geloven: tijdens de hongersnood die aan miljoenen Noord-Koreanen het leven kostte in het midden van de jaren negentig verloor Joo zijn vrouw en jongste zoontje. Hij besloot te vluchten met zijn toen tien jaar oude eerste kind, maar toen ze via de Gobiwoestijn probeerden te ontkomen aan de Chinese en Noord-Koreaanse agenten ging het jongetje dood.
    Joo zegt dat hij alleen in staat is om te blijven leven en te kunnen omgaan met het verdriet over het verlies van zijn hele familie door zich voor zijn landgenoten in te zetten. Nadat hij zich tot het christendom had bekeerd en een Zuid-Koreaans paspoort had gekregen, keerde hij terug naar de grens tussen Noordoost-China en Noord-Korea. Vele duizenden Noord-Koreaanse burgers proberen daar vooral in de winter, als de Yalu- en de Tumenrivier grotendeels zijn bevroren, te ontsnappen. Hij zorgde voor onderduikadressen, regelde voedsel en kleren voor mensen die vaak wekenlang in bevroren putten in de grond moesten verblijven en probeerde de vluchtelingen zo goed mogelijk bij te staan met goede raad en nuttige adressen.
    Journalist Sheridan ontmoette de man vorig jaar en die vertelde hoe hij mensen voorthelpt tot aan de Laotiaanse grens, vanwaar geprobeerd wordt om contact op te nemen met de Zuid-Koreaanse autoriteiten. In het beste geval krijgen ze daar dan verblijfspapieren.
    In welke omstandigheden Joo dit najaar werd opgepakt, is onduidelijk, maar vaststaat wel dat hij de voorbije vier maanden in een Chinese cel heeft gezeten, wachtend op uitlevering aan Pyongyang. Dat laatste zou gegarandeerd zijn uitgemond in zijn executie, want Joo stond bekend om zijn hulp bij ontsnappingspogingen. Bovendien werden er de voorbije maanden en jaren al verschillende gevallen gedocumenteerd van gevluchte burgers die meteen bij overlevering aan de Noord-Koreaanse autoriteiten werden vermoord. Ook verhalen over zwangere vrouwen die bij terugkeer een gedwongen abortus moeten ondergaan, circuleren.

    Mensenrechtenrapport

    Een hulporganisatie wil die nu systematisch onderzoeken en daar een rapport over presenteren, dat volgend jaar rond zou moeten zijn. Zeker is dat de Chinese autoriteiten van die praktijken op de hoogte zijn, want er is zelfs een circulaire die stelt dat zwangere vluchtelingen niet mogen worden teruggestuurd.
    Joo is nu door China aan Seoel uitgeleverd, wat gezien zijn Zuid-Koreaanse paspoort logisch lijkt. Alleen, zo schrijft Sheridan, zijn er verschillende gevallen bekend van vluchtelingen wier paspoort is zoekgemaakt door de Chinese autoriteiten, wat een uitlevering aan Noord-Korea mogelijk maakt. Op zijn vrijlating werd in Zuid-Korea jubelend gereageerd. "Het is het mooiste kerstgeschenk dat we ons konden wensen", aldus een priester die zich voor de opvang van Noord-Koreaanse vluchtelingen inzet.

    12-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:OOST-AZIE
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Senegal- Negen homo’s krijgen acht jaar celstraf

    Negen Senegalezen zijn donderdag tot een celstraf van acht jaar veroordeeld wegens het stellen ‘van tegennatuurlijke daden’. De maximale strafmaat daarvoor is slechts vijf jaar, maar de rechter deed er drie jaar bovenop.
    Volgens de Senegalese krant Le Soleil speelden de feiten zich op 21 december af, toen negen mannen in een huis in Mbao, een buitenwijk van de Senegalese hoofdstad Dakar, een feestje hielden in een private woning. Volgens sommige bronnen was de politie getipt over de ‘losbandigheid’ die er zich voltrok, anderen beweren dat de mannen aan het eten waren en dat de politie bij de huiszoeking alleen condooms vond.
    Hoe dan ook, de negen werden donderdag veroordeeld tot maar liefst acht jaar cel. Dat is op zich al opmerkelijk: de openbare aanklager vroeg immers vijf jaar, maar de rechter deed er nog drie jaar bovenop. “Op zo’n moment”, zo vertelde de Senegalese erevoorzitter van de Internationale Federatie voor de Mensenrechten, Sidiki Kaba, aan Radio24, “wil een rechter tonen dat hij het moreel juiste doet, hij handelt vooral naar de sociale druk. Hij wil zich laten zien als een man die met harde hand optreedt tegen het zogenaamd onaanvaardbare.
    Ironisch genoeg is er in het Senegalese strafrecht geen verbod op homoseksualiteit. Er is alleen een clausule die ‘tegennatuurlijke daden’ verbiedt, waarmee dan homoseksualiteit en zoöfilie wordt bedoeld. Dat artikel gaat overigens in tegen de verschillende mensenrechtenconvenanten die Dakar heeft geratificeerd maar alle pogingen om de regering van president Abdoulaye Wade tot handelen aan te zetten, mislukten tot dusver. Hij steekt zich weg achter het feit dat het nog een Frans wetsartikel is, daterend uit de koloniale tijd.”

    Aidspreventie

    De drie extra jaren slaan volgens de advocaat van de verdediging op het feit dat de beklaagden lid waren van Andligeey, een homo-organisatie die aan aidspreventie doet. In 2005 publiceerde de internationale homokoepel ILGA een interview met een anoniem lid van de organisatie. Daarin vertelde die dat er vanuit het buitenland geld was gekomen om een aidspreventieproject voor homo’s op te zetten in Senegal, maar dat was door Dakar geblokkeerd omdat homoseksualiteit niet aanvaardbaar is.
    Op dat moment was de overheid van plan om een speciale commissie op te zetten die dan zou kijken of het geld toch kon worden uitgekeerd, maar de anonieme man was niet optimistisch. Hij vertelde voorts over het onderzoek dat de Universiteit van Dakar in 2003 had uitgevoerd onder meer dan 200 homo’s. Daaruit was onder meer gebleken dat 86 procent van hen getrouwd was en kinderen had en veelal geen condooms gebruikte, ook niet met een partner van hetzelfde geslacht. “Toen de resultaten in de pers werden gepubliceerd”, aldus de man, “werden tal van betrokkenen het slachtoffer van homofobe aanvallen. Nu zijn de meesten van ons nog minder bereid om over homoseksualiteit te praten. Het lijkt wel alsof men naar ons wilde luisteren om ons dan te kunnen aanklagen”.
    De man vertelt dat hij en zijn collega’s probeerden de lokale afdeling van Amnesty International te motiveren om rond de seksuele rechten van minoriteiten te werken. Hij kreeg er te horen dat “zulks deel uitmaakt van het mandaat van de organisatie maar dat men niet bereid was om daar iets rond te doen”. Ook benaderde hij de beroemde Senegalese zanger Youssou N’dour. “Hij vertelde me dat hij dacht dat zijn carrière in het gedrang zou komen en dat de waarden in Senegal niet voldoende geëvolueerd waren om er iets aan te doen”.
    De negen mannen zijn overigens niet de eerste slachtoffers van homofobie in Senegal. In februari nog werd een handvol mannen opgepakt nadat een glossy een reportage publiceerde over een vermeend ‘homohuwelijk’ in Dakar. Een van de mannen die daarop te herkennen was, de rapper Pape Mbaye, werd bijna gelyncht door een razende menigte. Hij vluchtte in mei naar Gambia, waar de president luttele dagen later zei dat homo’s bij voorkeur onthoofd moesten worden. Na zijn terugkeer naar Dakar bood Human Rights Watch hem bescherming en uiteindelijk kon hij ontkomen naar Ghana. Maar ook daar werd hij aangevallen door mensen die hem herkenden en met de hulp van de mensenrechtenorganisatie arriveerde hij midden augustus uiteindelijk in New York, waar hij politiek asiel kreeg.
    In augustus vorig jaar werden tevens een Belg en zijn Senegalese echtgenoot veroordeeld tot twee jaar effectief. Deze Richard Lambeau was in juli in België met zijn Senegalese huisbediende getrouwd en werd bij terugkeer in Dakar met zijn geliefde in bed ontdekt door de tuinman. Die laatste zou de politie hebben gewaarschuwd.

    12-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:AFRIKA
    11-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.GAZA- Getuigenis uit de oorlogszone: ‘Wie van ons zal er morgen nog leven?
    ‘Waarom moet ik de prijs betalen, waaraan verdiende ik het om hier geboren te worden. Humanitair recht, waar ben je? Ben je meer dan een simpele theorie?’ Aan het woord is Ayda Abdelbari (36), een Palestijnse in Gaza
    die aan de Brussel VUB over humanitair recht zou doctoreren.

    Ze klinkt aan de andere kant van de lijn alsof ze uit een andere stad in dit land belt, niet uit een andere wereld waarvan we ons de verschrikkingen alleen via de televisie kunnen voorstellen.
    Ze had in Brussel moeten zijn, maar het was de hersentumor van haar 34-jarige broer die haar thuishield in Gaza. Ze hebben hem donderdag begraven, hij is gestorven in het appartement aan zee dat twee weken geleden al ontruimd had moeten zijn. Abdelkari en haar familie hebben geweigerd, “hij kon zich sinds november niet meer bewegen, zie je, we konden hem transporteren noch achterlaten. En waar zouden we heen hebben gemoeten? We hebben alleen deze plek in de wereld. Als we dood moeten, dan liever samen, als één familie.”
    Met een kalmte die ik alleen maar kan bewonderen vertelt ze dat haar broer op 7 januari, op zijn verjaardag, is gestorven. Ze hadden dringende medicijnen voor hem nodig, maar de ziekenhuizen van Gaza zijn zo overbelast dat ze zich moeilijk nog over een terminale kankerpatiënt als hij konden ontfermen. Gesteld is dat, dat ze hem überhaupt daarheen hadden kunnen krijgen.
    “Het pijnlijkste was om hem daar bewegingsloos te zien liggen, zacht huilend, met zijn dochtertje van zes en zijn zoontje van vier naast hem. Papa moet ons beschermen, huilden ze, maar hij kan niet. Hij huilt zelf. Ik zei dat het niet zo was, wat moet je, en beloofde ze dat ik melk voor ze zou vinden. En zelfs dat lukte niet.
    “We hebben al twee weken geen elektriciteit meer en het waterstation is dicht omdat het zelfs geen brandstof vindt voor de generator. Het enige wat we kunnen doen is water uit zee halen en het koken, alleen ben ik bang, bang voor de tien meter tussen mijn huis en de branding. Weet je, ze schieten op alles, eerder deze week zijn vier jongetjes uit onze straat tijdens het voetballen omgekomen. Waarom bombardeert het leger een braakliggend terrein? Weet u het misschien?”
    Ik probeer haar te vragen wie ze verantwoordelijk acht voor het onderhand twee weken oude drama in Gaza. Abdelbari moet daar een mening over hebben, ze studeerde aan Amerikaanse uninversiteiten, werkte vervolgens voor een Israëlische mensenrechtenorganisatie en zou nu haar doctorale verhandeling over humanitair recht schrijven aan de VUB.
    “Daar is het nu de tijd niet voor”, antwoordt ze, “dit is geen dag voor analyses, voor wikken en wegen over schuldvragen en consequenties. Een mens ben ik nu nog louter, een die zich afvraagt of het humanitaire recht een grap is, een mens die bovenal wil dat het geweld ophoudt. Weet u dat we elke nacht van elkaar afscheid nemen voor het slapengaan? Wie van ons zal er morgenochtend immers nog leven?
    “Mij zal u Hamas niet horen verdedigen, ik heb niet voor ze gestemd, ik was toen in de VS. Maar het gaat daar nu, op deze vrijdag zonder elektriciteit en water, helemaal niet over. Vertel me wat ik misdaan heb, zodat ik het niet verdien dat jullie, Europa, de internationale gemeenschap, de vaders en moeders van kinderen, het voor me zouden opnemen? Is er een verschil tussen jullie en ons?”

    11-01-2009 om 00:00 geschreven door Catherine Vuylsteke  


    Categorie:ARABISCHE WERELD
    08-01-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gaza- mama lag onder het tapijt

    In ‘Blood on their hands, child killings by the Israeli Army in the Gaza Strip, June 2007-June 2008’ van het Palestijnse Centrum voor Mensenrechten vertellen tal van kinderen wat hen persoonlijk overkwam. Neem het onwaarschijnlijke verhaal van de twaalfjarige Samira, die op 7 mei van vorig jaar met haar moeder en haar jongere broertje en zusje thuis was in New Asabasan, tegen de oostelijke grens met Israël.
    Samira was niet naar school gegaan omdat het Israëlische leger een operatie uitvoerde in het dorp, vanwaar overigens geen raketten waren afgevuurd op Israëlisch grondgebied. Evenmin bleken er gewapende strijders in het dorp te zijn. “Mijn moeder was rond de middag thuisgekomen, ze had een andere weg moeten nemen want de tanks blokkeerden het centrum. Ze wist dat de soldaten elk huis zouden doorzoeken en had de poort opengelaten. Ze had haar hoofddoek omgedaan, ze verwachtte dat ze gauw zouden komen. Om vier uur hoorden we ze het metalen hek openen. Moeder had ook de voordeur niet op slot gedaan, ze hoefden maar binnen te komen.”
    Maar zo ging het niet. Met explosieven werd de voordeur opgeblazen. Samira’s moeder stond er vlakbij. Ze werd onthoofd door de ontploffing. “Ik stond in de deuropening van de slaapkamer. Ze waren met zijn tienen, ze duwden ons, de kinderen, de slaapkamer in. We mochten moeder niet zien. Een van hen schreeuwde naar mijn broertje en zusje. Ik was erg bang, ze richtten hun geweren op ons.”
    Een half uur later vraagt Samira herhaaldelijk of ze naar het toilet mag, wat uiteindelijk kan. “Toen ik terugkwam, wilden ze verhinderen dat ik moeder zag, ze lag onder tapijten en de soldaten zeiden dat ze dood was.”
    Vijf uur lang moesten Samira en de andere kinderen in de slaapkamer blijven. “Eén van hen zei ‘shalom’ toen ze vertrokken. Het was donker, ik wilde een lamp aansteken maar op mijn weg naar de keuken viel ik over het lichaam van mijn moeder.”
    Het was de vierde keer dat het leger kwam, zou Samira’s vader later vertellen. Ze wisten perfect wie er woonde. Mijn jongste dochter, aldus nog de man, “is nu vijf, en ze weigert te spreken over wat er toen gebeurde”.

    08-01-2009 om 10:26 geschreven door Catherine Vuylsteke  




    Extraits à lire / uittreksels/ selected articles
    Foto

    Archief per week
  • 17/10-23/10 2011
  • 03/10-09/10 2011
  • 26/09-02/10 2011
  • 19/09-25/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 01/08-07/08 2011
  • 25/07-31/07 2011
  • 20/06-26/06 2011
  • 13/06-19/06 2011
  • 06/06-12/06 2011
  • 09/05-15/05 2011
  • 04/04-10/04 2011
  • 28/03-03/04 2011
  • 28/02-06/03 2011
  • 21/02-27/02 2011
  • 31/01-06/02 2011
  • 10/01-16/01 2011
  • 20/12-26/12 2010
  • 13/12-19/12 2010
  • 06/12-12/12 2010
  • 29/11-05/12 2010
  • 01/11-07/11 2010
  • 25/10-31/10 2010
  • 18/10-24/10 2010
  • 11/10-17/10 2010
  • 04/10-10/10 2010
  • 13/09-19/09 2010
  • 06/09-12/09 2010
  • 30/08-05/09 2010
  • 07/06-13/06 2010
  • 31/05-06/06 2010
  • 24/05-30/05 2010
  • 17/05-23/05 2010
  • 10/05-16/05 2010
  • 26/04-02/05 2010
  • 19/04-25/04 2010
  • 12/04-18/04 2010
  • 29/03-04/04 2010
  • 22/03-28/03 2010
  • 15/03-21/03 2010
  • 08/03-14/03 2010
  • 01/03-07/03 2010
  • 22/02-28/02 2010
  • 15/02-21/02 2010
  • 08/02-14/02 2010
  • 25/01-31/01 2010
  • 04/01-10/01 2010
  • 28/12-03/01 2010
  • 14/12-20/12 2009
  • 07/12-13/12 2009
  • 30/11-06/12 2009
  • 23/11-29/11 2009
  • 16/11-22/11 2009
  • 09/11-15/11 2009
  • 19/10-25/10 2009
  • 12/10-18/10 2009
  • 05/10-11/10 2009
  • 28/09-04/10 2009
  • 21/09-27/09 2009
  • 14/09-20/09 2009
  • 07/09-13/09 2009
  • 03/08-09/08 2009
  • 20/07-26/07 2009
  • 13/07-19/07 2009
  • 06/07-12/07 2009
  • 22/06-28/06 2009
  • 15/06-21/06 2009
  • 08/06-14/06 2009
  • 01/06-07/06 2009
  • 25/05-31/05 2009
  • 04/05-10/05 2009
  • 20/04-26/04 2009
  • 13/04-19/04 2009
  • 30/03-05/04 2009
  • 16/03-22/03 2009
  • 09/03-15/03 2009
  • 02/03-08/03 2009
  • 23/02-01/03 2009
  • 16/02-22/02 2009
  • 26/01-01/02 2009
  • 19/01-25/01 2009
  • 12/01-18/01 2009
  • 05/01-11/01 2009
  • 29/12-04/01 2009
  • 15/12-21/12 2008
  • 01/12-07/12 2008
  • 18/08-24/08 2008
  • 10/03-16/03 2008
  • 03/03-09/03 2008
  • 31/12-06/01 2008
  • 05/03-11/03 2007
  • 26/02-04/03 2007
  • 15/01-21/01 2007
  • 16/10-22/10 2006
  • 02/06-08/06 2003
  • 27/01-02/02 2003
  • 09/09-15/09 2002
  • 08/07-14/07 2002
  • 10/06-16/06 2002
  • 30/11-06/12 1998
  • 12/10-18/10 1998
  • 05/10-11/10 1998
  • 07/09-13/09 1998
  • 20/04-26/04 1998

    Categorieën
  • AFGHANISTAN (9)
  • AFRIKA (17)
  • ARABISCHE WERELD (30)
  • Articles en français (10)
  • China (55)
  • columns (14)
  • In English (10)
  • Iran (14)
  • OOST-AZIE (10)
  • PROJECTEN (0)
  • Rusland (13)
  • ZUID-AZIE (13)
  • ZUIDOOST-AZIE (7)

  • Inhoud blog
  • CHINA/ hoe de deugd werd vermoord
  • Marokko/ In de kerker van de koning
  • Gestrand in Oostende
  • 'Hij was weg, plots en voorgoed'
  • Wanneer moeders heksen en vampieren op de wereld zetten
  • Oostende, waar illegalen thuis zijn
  • 't Stad is niet van Assaad
  • Marokko/België De angst is naar hier geëxporteerd
  • BAHREIN /Jaffar al Hasabi: 'Martelen, daarin is het regime erg inventief'
  • IRAK-Regisseur Mohamed al-Daradji over de waanzin van filmen in Bagdad: van Al Qaida en bombardementen tot honderden massagraven
  • Migratie - Minderjarig en moederziel alleen in België
  • QATAR - de slaven van koning voetbal
  • CHINA - Frank Dikötter over de Grote Sprong Voorwaarts
  • NOORD-KOREA - Bovenaanzicht van de hel
  • CHINA- Ai Weiwei, de man die overal mee wegkwam
  • IVOORKUST- Alassane Ouattara, de superloodgieter
  • TUNESIE - columniste Naziha Réjiba over de Arabische Lente
  • IRAN - interview met Kader Abdolah
  • IRAK - Schrijfster Haifa Zangana: ‘Irakezen kwamen verenigd en vreedzaam op straat’
  • ARABISCHE WERELD - wat schrijfster Hanaan-as-Shaikj in 2004 over de toestand vertelde
  • Waarom het misging in de Arabische wereld
  • CHINA - Vluchtmisdrijf door zoon hoge functionaris zet land in rep en roer
  • EGYPTE
  • TUNESIE - Facebook heeft het land gered
  • TUNESIE -een gigantisch probleem van jeugdwerkloosheid
  • Vluchtelingen - gestrand in het bitterkoude Calais
  • CHINA - Ikea en McDonald's mikken op de panda
  • CHINA - Nobelprijs voor een lege stoel
  • CHINA - Liu Xiaobo, gevangen in een kooi van woorden
  • Internationale migratie - gestrand aan de oevers van de zee van Marmara
  • Joao da Silva - De Bang Bang Club
  • NIGERIA - sloppenbewoners moeten wijken voor verfraaiing van tuinstad Port Harcourt
  • INDIA -malafide microkredieten drijven boeren tot zelfmoord
  • DUITSLAND - 'Multiculturele maatschappij is mislukt'
  • IMAM èn homo zijn: het kan
  • CHINA- de Nobelprijs voor Liu Xiaobo
  • CHINA- het belang van de Nobelprijs voor Liu Xiaobo
  • AFGHANISTAN- stemmen in tijden van oorlog(3)
  • AFGHANISTAN - stemmen in tijden van oorlog(2)
  • AFGHANISTAN - stemmen in tijden van oorlog

    Blog als favoriet !

    Reactions/suggestions/e-mail mij

    Druk op onderstaande knop om mij te e-mailen.


    Startpagina !

    Zoeken in blog


    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs