Stories that remain too often untold/ Histoires oubliées
10-06-2010
FaCING BRUSSELS -gereduceerd Brussel
Hij rekent in van-deur-tot-deur, van
aan de zijne, in een deelgemeente van Gent, tot aan die van het
kantoor in het hart van Brussel. Honderd-en-vijf minuten. Een
dagelijkse eeuwigheid, enkel. Met de bus tot aan het station, de
trein naar Gent-Sint-Pieters, sporen naar Brussel en dan per metro
of te voet door de straten van de stad.
Het zijn niet de aangenaamste
trottoirs, noch de mooiste huizen die hij ziet. Eerder een vermoeide
stationswijk, gehavend door de haast van de vele reizigers en bovenal
door de megalomane kantoorblokken die onlangs in een ijzeren logica
van goede bereikbaarheid werden neergepoot.
Tweehonderd-en-tien verloren minuten,
dagelijks tweeënhalve voetbalmatchen. Ach, het valt wel mee, zegt
hij, hij is het na negentien jaar wel gewend. Alleen fenomenale
vertragingen en gebrekkige communicatie daarover brengen hem nog uit
evenwicht. Dan zucht en foetert hij en hij weet dat zijn lotgenoten
hetzelfde doen. De trein is altijd een beetje reizen,
schampert er eentje, waarop de anderen gniffelen.
Op die momenten van malheur stelt hij
zich de snelwegen voor. Hij ziet duizenden mannen en vrouwen in al
dan niet luxueuze gevangenissen op wielen. Ze winden zich op, ze eten
uit hun neus maar ze komen geen meter vooruit en kunnen geen kant op.
Terwijl de door fermettes en
lint-bebouwde wegen onteerde landschappen aan het treinraam voorbij
glijden, prijst hij zich gelukkig. Hij heeft de tijd om rustig de
krant te lezen, om uit te zoeken wat er straks op de buis is of om
even in te dommelen. Soms vangt hij een bekende in zijn wagon, een
man of vrouw die anders misschien niet spontaan met hem over het
weer, het werk of de kinderen zou kletsen maar die zich daar nu toe
verplicht voelt.
Van deur tot deur. Hij zou de zijne
nabij Gent niet willen ruilen voor een in de hoofdstad van Europa.
Voor geen goud van de wereld. Nooit zal hij van Brussel houden, het
is hem in zijn halve leven niet gelukt. En hoe zou hij. Zijn Brussel
is een samengevat oord: rondzwervend vuil, agressieve automobilisten,
testosteron-jongeren. Bedelaars ook, die hem een sigaret proberen af
te pietsen zo gauw hij het station uitloopt en naar zijn aansteker
zoekt. Hij weigert, zij vloeken, een haast dagelijks ritueel. Hij
haalt zijn schouders op. Brussel is geen plek om te blijven, straks
zit hij weer op de trein.
Zijn Brussel bestaat alleen op
werkdagen. Het heeft geen nachten, geen stilstaan of genieten. Het is
gereduceerd tot stations die een Europese metropool onwaardig zijn
en tot deprimerende metrohaltes waar de geur van Luikse wafels zich
vermengt met die van oude urine. Vraag hem welk hoofdstedelijk park
hij het mooist vindt, en hij kijkt je onwezenlijk aan. Of neem het
sprookjesachtige Chinees Paviljoen, de broeierige Orangerie van de
Kruidtuin, het wereldberoemde meubilair van het Hortahuis, het
fabuleuze uitzicht vanaf het dak van het Muziekinstrumentenmuseum, de
panoramische publiekslift die van het Justitiepaleis neerdaalt op de
Marollenwijk. Op de kaart in zijn hoofd komen ze niet voor. Dagelijks
komt hij naar Brussel maar hij komt er nooit aan. Hij denkt in
van-deur-tot-deur maar de deur naar zijn hart blijft immer op slot.
Het rode en het groene mannetje. Ze
obsederen hem, toch als zij niet thuis is. Naar de winkel gaat ze,
retour vier mannetjes ver. Naar de bank. Twee maar. Naar hun
vriendin, wel tien. Hij tuurt door het venster naar de wachtenden aan
de bushalte. Zijn gerimpelde handen trillen. In gedachten is hij bij
haar en bij de onvoorspelbaarheid van het mannetje: snel groen, nog
gauwer rood.
Ik zie haar aan de overkant van de
straat. Ze kijkt op en aarzelt. Even gaat haar wandelstok de lucht
in, ze schuifelt het asfalt op. Twee stapjes wit, twee niet.
Geconcentreerd kijkt ze naar de grond en zwoegt voort. Ze heeft niet
in de gaten dat het mannetje op rood is gesprongen tot ze wordt
opgeschrikt door een naderende discotheek op wielen.
De mannetjes zijn de bazen van de
zebra's. Die had je vroeger niet in Brussel. Er waren véél ratten,
een decent aantal katten en honden, een hamster hier of daar en een
enkele goudvis die de tocht van de kermis naar huis had overleefd.
Maar geen zebra's.
Ach, het geldt voor zoveel dingen. Voor
metrolijnen, wolkenkrabbers, verkeersagressie, mp3-spelers,
niet-Europese talen en mensen, nachtwinkels, internet-café's,
interimbureaus en strijkcentrales. Er is zoveel bij, het is niet bij
te houden. En nog meer is weg.
Het Brussel van haar jeugd werd dat van
Europa. Onteigend. Er kwamen gaten in de stad, bouwputten waarin
huizen en levens verdwenen. Met wat er voor in de plaats kwam, kan ze
niet veel.
Vroeger is weg, opgeborgen,
ongrijpbaar. Er gaan geen mannetjes of zebra's naartoe. Zo is het en
niet anders, eerst gaan de levens haperen, daarna zelfs de
herinneringen.
Ze mogen niet klagen, ze houdt het hem
altijd weer voor. Maar het helpt niet. Bij en weg zijn
een schier onmogelijke onderhandeling geworden. In zijn gestaag
krimpende wereld is er geen centimeter vrij. Voor nieuwe woorden en
dingen evenmin als voor de namen van oude fenomenen en liefdes. Alles
wordt kleiner, zijn gestalte evengoed als zijn toekomst. Tussen de
tafel, de sofa en het bed laveert hij, zijn levensdiameter
gereduceerd tot enige vierkante meter.
Alleen op zaterdag- en woensdagmiddag
gaan ze samen de deur uit. Dan belt de taxichauffeur stipt om half
een aan en vertrekken ze naar Chez Madeleine. Naar vroeger is
dat, en naar bekende rituelen.
Bij het binnenkomen kussen ze de vaste
gasten één voor één. Nog voor ze hun ereronde hebben beëindigd,
staan de witte martini's en zijn favoriete aperitief-koekjes op
tafel. Vervolgens komen de dagschotels, de glazen witte wijn, twee
elk, en tot slot koffie met gebak. Op woensdag spelen ze met oude
vrienden een partijtje kaart, op zaterdag danst zij met mannen die
beter te been zijn dan haar echtgenoot.
Om een uur of vijf brengt de taxi het
aangeschoten paar naar huis. We kunnen er weer tegen, zegt ze
als afscheid tegen de chauffeur, die haar man voorzichtig uit de auto
helpt.
Ze mogen niet
klagen. Op de Madeleine-dagen helemaal niet en tijdens de rest van de
week evenmin. Ze zegt het vaker dan hij wil, ze wil dingen die hij
niet kan. Over zijn heup en zijn geheugen dramt hij nogal door, over
de mannetjes, de hoge euro-prijs van de dingen en de groeiende
onveiligheid op straat.
Het wordt niet meer beter. Soms lijkt
het of de scheurkalender van zijn leven bij de laatste rafelige
blaadjes is aanbeland maar dat de aan hem verknochte eigenaar die nog
even laat hangen. Hoelang nog?
Alles gaat voorbij, ze zegt het
zuchtend. Bij en weg. Maar ze zijn gelukkig met elke dag die ze nog
krijgen. Die met martini en die zonder. Die met elkaar.
FACING BRUSSELS - Van vochtvlekken, dromen en gods wi
Een doos om in te wonen of een
tijdelijk bed bij het Leger des Heils als presentje van de Kerstman,
ik lees dat het voor haast 2.000 mensen in Brussel geldt, en voor een
onbekend aantal honden, die standaard werken als hun slecht betaalde
bodyguards.
Welke levenswegen leiden naar de
braakliggende terreinen in het hart van de stad, naar de portieken
van verlaten gebouwen of de achterafjes van metrohallen en
treinstations waar karton-bewoners samenhokken? Sluipwegen en
eenrichtingsstraten, als je het mij vraagt, stille drama's ook, en
gebroken veerkracht. Een eenduidige verklaring is er niet. De
verhalen meanderen van erfelijke armoede over een gebrek aan papieren
en rechten naar deze of gene onomkoombare verslaving.
2.000 levens in dozen, en een veelvoud
daarvan in krotten waar grof geld voor wordt betaald. Met lekkende
daken, vochtvlekken die zich laten lezen als een meteorologisch
overzicht van de voorbije weken en gaskachels die wachten op hun
ultieme moment van trieste media-faam. De buren zijn er om te
verwensen, de huisbazen horen minstens thuis in het voorgeborchte van
de hel. Omnipresent zijn ze als er schulden geïnd kunnen worden en
ronduit onvindbaar in barre tijden van kou of ongemak.
100.000 arbeidsgerechtigde inwoners van
de hoofdstad van Europa vinden geen job en meer dat één kind op
vier groeit op met ouders die niet mogen thuiskomen van hun werk. Ze
hebben geen maandagblues maar ook de weekend-euforie wordt hen
onthouden. Naar motorolie ruiken ze niet, naar bleekwater of
opgedroogd zweet evenmin. De garages, kuisfirma's of kantoren die ze
zich herinneren uit de carrières van hun immer zwoegende ouders,
zijn niet meer dan wrang-zoete schimmen uit de levens van anderen.
Wat betekent het als vader en moeder
geen job hebben om over te klagen of te pochen. Wat zijn ze en
waarmee moeten ze zich tooien voor de kroost? Ik wil worden zoals
jij, mama, zegt de negenjarige waarmee ik mijn avonden slijt,
onschuldig en nonchalant. Of nee, ik heb een beter idee, iets waar
jij wellicht nog niet aan had gedacht. Ik word iets wat in jouw
twintigste eeuw nog niet bestond, wat denk je?
Een dak, een job,
een droom. Ik lees over mensen met meer kinderen dan vingers aan hun
ene hand, en met een toekomstperspectief dat al even onduidelijk is
als de weerman op slechte dagen. Ze spreken over Gods wil en het lot,
over jaren van wachten op een sociale woning en over integratie als
een cadeau waarmee alleen anderen worden bedacht. De verslaggever
noteert hun relaas al even ijverig als stilzwijgend. Hij/zij stelt
zich de smeuïge citaten voor waarmee het krantenartikel morgen zal
worden opgeleukt en geeft er verder geen ene moer om.
Dozen, daken,
meisjes en jongens ook, die nergens om hebben gevraagd. Het fatalisme
van vochtige muren en kansen als kermistrofees waar anderen
schijnbaar steevast mee gaan lopen. Boos maken ze me soms, verdrietig
meestal. Ik hoor andermaal de eigen negenjarige. Hij beweert
plechtig dat hij de almachtige is, minstens keizer van zijn knuffels
en heerser over deze kamer. Onwilligekeurig moet ik denken aan het
hoestsiroop-jongetje aan de ingang van de supermarkt, meegetroond
door een moeder die beter zou moeten weten maar die wedt dat zielige
kinderogen portemonnees weten op te wrikken. Waaruit zou zijn rijk
bestaan? Dat van nu en dat van morgen?
Bevende handen, levervlekken en eelt.
En daarboven: schriele schouders, een gekrompen gestalte. Maar achter
die fragiele façade gaat stille heroiëk schuil. Luister naar de
verhalen. Ze komen uit de duistere krochten van kinderarbeid en
slapen op lege magen. Niet klagen, niet vragen, volhouden. Of ze
wortelen in de ijzeren tang van een dictatuur. Niet spreken, niet
geloven, verbijten.
Het duurde tot er een kans kwam. Een
weg naar buiten, een weg naar hier. En vaak geen weg meer terug. Heel
lang toch. Tot de leiders niet meer leefden, tot de armoede bedwongen
was of tot alleen het graf nog wachtte.
De enen kwamen in de jaren vijftig naar
Brussel, de anderen een decennium later, de laatsten pas gisteren.
Met alleen de kleren die ze aanhadden en de dromen in hun hoofd. Op
goed geluk, op sandalen.
De kans was een brief van een neef,
over formidale lonen en gezochte arbeidskrachten, in tijden dat de
vooruitgang nog niet stuk leek te kunnen en papieren geen punt waren.
Soms was ze niet meer dan een gefluisterd gerucht, een huis dat in
het dorp verrees met centen van overzee. Hij moet het daar toch
goed hebben, anders kon hij nooit zo'n kast laten neerpoten... De
kans van een ander wordt die van henzelf. Niet waagt niet wint.
Een enkele keer is het de staat die
kansen geeft en die officieel uitnodigt. Die hervestigt. Met
kamplevens en gestrande politieke vluchtelingen is dat, na jaren van
oorlog en van wachten. Een gegeven nieuw leven.
Voor
de kinderen vooral, voor de volgende generatie. De huidige is
verscheurd. Ze heeft de vorige moeten achterlaten. Zie ik
je ooit terug, lieve moeder? Komen ze jou halen als ze mij niet
vinden? Zal het geld dat ik opstuur mijn afwezigheid vergoeden?
Verpletterende
keuzes, lange schaduwen van gisteren over de jaren die komen. Ik
kon je niet meenemen, kan je mij vergeven?
Schuld, spijt, verdriet. Er was maar één kans. Mijn kans.
Niet klagen, niet
spreken, stille heroïek achter een fragiel geworden façade.
Een haast
onhoorbare zucht. En dan dankbaarheid jegens het nieuwe vaderland.
Voor het onderwijs dat deze mannen en vrouwen in hun geboorteland
vaak moesten ontberen maar dat ze hun kinderen hier kunnen bieden.
Voor de woonsten ook, die ze met hun noeste arbeid en sobere
levensstijl wisten te verwerven. En voor de vrijheid en veiligheid
van de democratische rechtsstaat.
Ben ik van hier of van ginder?'Vleugels of wortels. Ach, ik weet het niet. Mijn land is
een lappendeken van herinneringen, woorden en gedachten. Mijn land
zit in mijn hoofd'.
'Heb je alles? De bus wacht.' De
Chinese vrouw loopt kordaat op haar transpirerende echtgenoot af. Ze
bevrijdt hem van de pas aangeschafte koopwaar, waarna ze zich samen
achter de groep aan haasten die op tiendaagse reis door Europa is.
Dinsdag, dit moet wel Brussel zijn.
Ze weten wat ze moeten hebben, in de
Chinese reisgids stond dat de zoete geur van chocolade elke straat
van de stad vult. 'Winkel na winkel', zo ging het verder, 'verkoopt
deze legendarische lekkernij en niet zelden betreft het ware
kunstwerken. Het populairst zijn de pralines, die zonder uitzondering
met de hand zijn gemaakt'. Jaarlijks wordt er 172.000 ton chocolade
geproduceerd in België, weet de gids, 'en zelfs in het kleinste dorp
zal u een chocoladewinkel aantreffen die de meest luxeuze pralines
aanbiedt'.
Chinezen zijn debutanten als het over
toerisme gaat: dertig jaar lang gingen ze nergens heen en het duurde
tot aan het begin van de eenentwintigste eeuw vooraleer ze vlot
Schengen-visa konden krijgen. Gehinderd door de Chinese Muur van de
taal reizen ze nu in groep, als een vermoeide stoet die zich van het
ene wereldwonder naar het andere begeeft. Eifeltoren na Eifeltoren.
Gedachteloos, kiekjes en koopjes, dag in dag uit. Wat, waar, hoeveel,
het staat allemaal heel nadrukkelijk in de gids.
Of niet. Wordt verteld dat het Manneke
Julien heet, dat hij bijna vierhonderd jaar oud is en oorspronkelijk
een wijn schenkende rariteit was op de feestdis van de koning? Weten
ze dat hij in de Stoofstraat een dubbelganger heeft achtergelaten,
terwijl het echte Manneke beschut in een Brussels museum staat? Wekt
Julien associaties op aan het bombardement van Lodewijk XIV dat in
1695 een kwart van de stad in de as legde? Hij protesteerde toen
hoogst persoonlijk en deed dingen die standbeelden doorgaans nalaten.
Brieven schrijven bijvoorbeeld, zij dat ze niet veel uithaalden.
Ach, de toeristen zijn niet gekomen om
te weten of te ontdekken. Vakantie heet deze vermoeiende onderneming.
Ze hebben genoeg aan Brussel als hoofdstad van Julien en van
chocolade. Doe er het Atomium nog bij en de obligate busrit door
bepaalde wijken en de dag is om.
Een hapklare brok, fastfood voor de
verbeelding. En misschien niet eens. Om sociaal prestige gaat het, om
het bewijs van een erg verre reis en dus van rijkdom.
Ik moet onwillekeurig denken aan de
bemiddelde ondernemer waarmee ik enige tijd geleden een coupé deelde
in een Chinese nachttrein richting Shanghai. Brussel? Het gezicht van
de man lichtte op. Zeker, hij was er geweest, met vrouw, kind en
vijftig andere groepsleden. Dat het regende, herinnerde hij zich, dat
het eten ondermaats was en de koffie duur. Hij lachte. 'Het trottoir
zat onder de hondenpoep', ging hij verder. 'Ach, China is beter. Maar
leg dat aan mijn vrouw uit'.
De staking bij Honda die op 17 mei begon in het Cantonese Foshan, lijkt op het eerste gezicht weinig op andere arbeidsconflicten in de Parelrivierdelta, Chinas economische powerhouse. Vooreerst bleken de nationale media verslag te kunnen uitbrengen van de evolutie van het conflict en bovendien trad de politie niet op tegen de 1.900 stakers. Die hadden naar eigen zeggen nochtans een eigen onafhankelijke vakbond opgericht, wat niet is toegelaten.
Die ogenschijnlijke passiviteit kon in elk geval niet worden verklaard vanuit het geringe belang of de beperkte schaal van het conflict. Sterker nog, de staking in Foshan is het grootste en langst durende arbeidsconflict in een buitenlands bedrijf in China. En de impact ervan voor Honda was gigantisch. De Japanse autoconstructeur, die zijn jaarlijkse productie tegen midden 2012 hoopt op te trekken naar 830.000 (vracht)autos van 630.000 nu, zag zijn vier andere Chinese vestigingen binnen de week in de problemen komen. Op 24 mei werden de twee assemblagebedrijven elders in de provincie Guangdong technisch werkloos en twee dagen later gingen ook de twee overige Hondafabrieken dicht bij gebrek aan motoronderdelen en versnellingsbakken uit Foshan.
De staking was anders, maar toch ook weer niet. De ijverige Chinese journalisten die berichtten over de 1.900 werknemers die hun loon van zon 150 euro wilden zien stijgen naar 220 euro omdat ze anders niets kunnen sparen, werden na een paar dagen namelijk verrast door functionarissen van het Publiciteitsdepartement, zoals Propaganda zich nu noemt. Met de nadrukkelijke boodschap dat er geen artikels meer mochten verschijnen.
Bovendien werden de zogenaamde stakingsleiders, waaronder ene Tan Guocheng, meteen ontslagen. Een van de eisen van de stakers was nochtans dat het neerleggen van het werk geen gevolgen voor de betrokkenen zou hebben.
Eveneens business as usual was het feit dat de All China Federation of Trade Unions de enige toegelaten bond zich niet aan de kant van de werknemers schaarde, maar zogenaamd bemiddelde tussen de overheid, het management en de stakers.
Ook de bewering van ontslagen werknemer Tan dat de stakers onder druk zijn gezet om de voorgestelde loonsverhoging van 24 procent te accepteren, kadert geheel in de manier waarop arbeidsconflicten in China doorgaans worden geregeld.
Welvaartskloof
En toch. Dat er geen politiemacht op de stakers is afgestuurd, is minstens opmerkelijk. Het valt natuurlijk af te wachten in welke mate er nog represailles zullen komen voor de zogenaamde ringleaders, een manoeuvre waarmee vaak wordt gewacht tot de aandacht voor de zaak is weggeëbd.
Het officiële stilzwijgen valt volgens waarnemers te verklaren vanuit de economische en politieke plannen van de machthebbers in Peking. Enerzijds is er een al jaren groeiend besef dat de kloof tussen stad en platteland, tussen de lonen van de opgeleide stedelingen en die van de rurale migranten zoals deze arbeiders, een bron is van grote sociale onvrede. En dus een bedreiging is voor de socio-politieke stabiliteit en maatschappelijke harmonie waarop de Communistische Partij in haar retoriek altijd weer de nadruk legt. Met andere woorden: als de rurale migranten meer verdienen, desnoods door die loonsverhoging via een staking af te dwingen, dan is dat geen slechte zaak voor de overheid. Een loonsverhoging binnen de perken weliswaar: China wil immers aantrekkelijk blijven voor buitenlandse investeerders en lage loonkost is in die argumentatie een grote troef.
Een andere reden voor niet-optreden moet worden gezocht in het besef onder de leiders dat de binnenlandse consumptie moet worden aangezwengeld als China zijn groei wil bestendigen. En ook daarin staan hogere lonen absoluut centraal.
En ook onder de arbeiders is er iets veranderd. Het ondertussen 31 jaar geleden ingevoerde éénkindbeleid heeft ervoor gezorgd dat het aantal 20- tot 39-jarigen (de grootste groep in de arbeidsbevolking) in het voorbije decennium met een vijfde is gedaald. Het bijna oneindige reservoir aan goedkope arbeidskrachten is dus flink geslonken, wat betekent dat de arbeiders in een betere onderhandelingspositie zitten.
Meer bewust van rechten
Bovendien zijn ze zich veel beter bewust van hun rechten dan vroeger, wat te maken heeft met de al jaren oude arbeidsstrijd, maar evenzeer met de invoering van de Arbeidscontractwet begin 2008. Die houdt onder meer in dat werknemers nu makkelijker naar arbitragecomités en rechtbanken kunnen stappen. Bovendien ging de invoering van de wet gepaard met grootschalige voorlichtingscampagnes.
De staking zou best een domino-effect kunnen hebben in de vele andere bedrijven in de regio. Vooral, ze komen een luttele week na de media-aandacht, ook in China, voor de ondertussen 10 zelfmoorden bij Foxconn. Deze elektronicagigant gaf zijn 800.000 werknemers nu 30 procent loonsverhoging. Die meerkost zal worden doorgerekend aan de klanten, zoals Apple en HP. En dus eventueel ook aan de westerse consument.
Le petit bonhomme rouge et le petit bonhomme vert. Ils le hantent, même quand elle n'est pas à la maison. Elle va faire les courses et, sur le chemin du retour : quatre bonshommes. À la banque ; deux bonshommes. Chez une amie ; dix bonshommes. Par la fenêtre, il scrute les personnes qui attendent à l'arrêt de bus. Ses mains ridées tremblent. Il pense à elle et à ce petit bonhomme totalement imprévisible : passage éclair au vert et retour aussi sec au rouge. Je l'aperçois de l'autre côté de la rue. Elle ouvre l'il, elle hésite. Elle lève sa canne, elle s'aventure sur l'asphalte. Deux pas sur le blanc, deux pas sur le noir. Elle fixe attentivement le sol et poursuit tant bien que mal. Elle ne remarque pas que le petit bonhomme est passé au rouge. Jusqu'à ce qu'une véritable discothèque sur roues lui flanque une frousse bleue. Les bonshommes règnent sur les passages zébrés. Drôles de zèbres ! Avant, des zèbres, il n'y en avait pas à Bruxelles. Il y avait des colonies de rats, des chiens et des chats en quantité raisonnable, un hamster par-ci par-là et quelques poissons rouges qui avaient survécu au trajet entre la fête foraine et la maison. Mais pas de zèbres. Après tout, cela vaut pour tout. Les lignes de métro, les gratte-ciel, l'agressivité au volant, les lecteurs MP3, les langues et les citoyens non européens, les night shops, les cybercafés, les agences d'intérim et les centrales de repassage. Il y a tellement de nouvelles choses, on ne les compte plus. Et il y en a encore plus qui disparaissent. La Bruxelles de sa jeunesse est devenue celle de l'Europe. Dépossédée. Des trous sont apparus en ville, des tranchées où les maisons et les vies ont disparu. Et à la place ? Rien de bien intéressant. Invisible et insaisissable, le passé a disparu. Aucun bonhomme ni aucun passage zébré n'y mène. C'est comme ça. Les vies chancellent, puis c'est au tour des souvenirs. Ils n'ont pas à se plaindre, elle le lui rappelle plus souvent qu'à son tour. Mais rien n'y fait. Ça va, ça vient. C'est non négociable. Dans son monde qui devient toujours plus petit, il n'y a pas un centimètre de libre. Pas plus pour les nouveaux mots et les nouvelles choses que pour les noms de phénomènes et d'amours d'autrefois. Tout rétrécit : sa taille comme son avenir. Il titube entre la table, le canapé et le lit. Sa vie se résume à quelques mètres carrés. Ils ne sortent que le samedi et le mercredi midi. Le chauffeur de taxi klaxonne à midi et demi pile et ils partent Chez Madeleine. Retour en arrière, retour aux rituels familiers. En entrant, ils embrassent les habitués un à un. Avant même la fin de leur tour d'honneur, les Martini blancs et les biscuits apéritif préférés de Monsieur sont déjà sur la table. S'ensuivent les plats du jour, les verres de vin blanc (deux chacun) et, pour finir, le café et ses mignardises. Le mercredi, ils tapent la carte avec des amis de longue date. Le samedi, elle danse avec des hommes plus alertes que son époux. Vers trois ou quatre heures, c'est un couple un peu pompette que le taxi ramène chez lui. "On est encore bien conservés pour notre âge", lance-t-elle au chauffeur tandis qu'il aide son époux à sortir de la voiture. Ils n'ont pas à se plaindre. Certainement pas les jours où ils vont chez Madeleine. Et pas plus le reste de la semaine. Elle le répète trop souvent à son goût, elle veut des choses qu'il ne peut plus lui donner. Il radote sur sa hanche et sa mémoire qui flanchent, sur les petits bonshommes, sur les prix élevés en euros, sur l'insécurité croissante dans les rues. Et ça ne s'arrangera plus. Parfois, on dirait que le calendrier de sa vie en est arrivé à ses dernières feuilles, mais que son propriétaire s'évertue à le laisser au mur. Pour combien de temps encore ? "Tout passe", soupire-t-elle. Ça va, ça vient. Mais ils profitent de chaque jour que Dieu leur donne. Les jours avec et sans Martini. Les jours où ils sont ensemble.
While the last rays of sun filter through to the square below and the market stalls pack up their unsold wares, well-to-do ladies and gents drink Italian bubbles on the pavement. They debate the best address for sushi and enthusiastically discuss the stock sale of this, that or the other fashion designer. A little further, their fellow citizens sit with laptops open. They are looking after themselves with organic apple juice while they update their Facebook pages. Welcome to Bobo Brussels, the city of bourgeois bohemians. Linguistically and territorially, the Bobos are divided into Dansaert Flemish and Chatelain Frenchspeakers, named after the streets where their lifestyles can be deduced from the contents of the shop windows and their prices. They are usually hard-and-fast career makers but consider themselves fundamentally alternative, green and independent. Their children have read the Little Prince by the time theyre six and they are proud of the fact they pay lots in tax, sings the French singer-songwriter Renaud with some degree of sarcasm. Sounds reasonable. But what I find most conspicuous is that these men and women have chosen Brussels. Carrying a degree like a free pass to another life, free of compromise, they still embraced the city, warts and all. They applauded its diversity and caressed its scars, somewhat naïve in their conviction that the love and care of deliberate civility could cure this place of all its ailments. The reality is somewhat less conducive. After small successes follow unfortunate regressions and above all, often sur place. Giving up, however, is not an option. In the meantime, they have seen their children born here, and hence also their own fate bound to that of the city. The Bobos persist, despite regularly banging their heads against Brussels. They see the city in their own terms: as an opportunity, a bubble of oxygen, an escape. A city of freedom too, that belongs to no one, property of neither lion nor rooster. These men and women found Brussels and invented her anew. As a bobbing island of youth, fantasy and diversity, in a tired nation that, on its one hundred and eightieth birthday, doubts its own right to exist. However, beyond the country, the city or its history, they also reinvented themselves here in versions that become more and more grotesque as the evening progresses and the empty wine bottles stack up. Some fled the whip of regional unemployment and collective depression. Others ran from the suffocation of introverted, suburban small mindedness. They have jettisoned yesterday and acquired now and later, without so much as looking over their shoulder. With great tolerance, fed by their studies, foreign friends and regular travel abroad. The city feels like a heavy burden at times but theirs is more resilient than others. Bobo Brussels is full of potential. It is a light version of the metropolis, one which most resembles the image depicted by the glossies, travel guides and in-flight magazines. Washed, shaven and dressed up. People explore in Mini Coopers, dine in newly opened restaurants and reside in more or less renovated merchants houses that were bought years ago for peanuts. It is fantastic but somehow photoshopped and reconstructed. And yet still real.
FACING BRUSSELS - Sterke benen die de weelde kunnen dragen
Zo ongeveer op het moment dat haar
dunne streep felrode lipstick zichtbaar wordt, kondigt haar naderende
komst zich aan met een walm van parfum. Noem het haar pantser tegen
een ongenadige wereld.
De negentig nadert ze, zo reken ik uit,
al lijken haar vestimentaire keuzes de vergankelijkheid eerder te
ontkennen. Spillige benen steken in dure fantasiekousen en kokette
maar enigszins versleten schoenen. Daarboven draagt ze klassieke
rokken, witte bloezen met een opstaand kraagje, jassen uit betere
tijden en oude juwelen.
Zonder hoed komt dit wandelende
anachronisme het huis niet uit en om de haverklap controleert ze
discreet of de veren en andere ornamenten niet uit balans zijn
geraakt.
Met een zuinig mondje zegt ze dat ze
Brusselse is. Geworden althans. Ze zucht. Haar hart, geschiedenis en
halve fortuin zijn achtergebleven in het Sint-Petersburg van bijna
een eeuw geleden. Met een geborduurde zakdoek dept ze vaag haar ogen,
er zich vervolgens in een spiegeltje van vergewissend dat de make-up
geen schade heeft opgelopen.
Het zijn sterke benen die de weelde
kunnen dragen, zo wil het spreekwoord. Nog krachtiger, me dunkt,
zij die haar teloorgang kunnen aanschouwen. Het verhaal van de
Russische meandert langs het weggemaaide rijk van de tsaren en het
blauwe bloed dat rijkelijk rood stroomde, naar een Brusselse biotoop
van elegante etablissementen en uitgekiende arrangementen.
Het is nooit meer goed gekomen,
klinkt het in duur frans, al brengt ze veel tijd door in de
patisserieën van de Zavel en in de restaurants rond de Louizalaan.
Voor regenachtige dagen bestelt ze telefonisch delicatessen en wijn
bij supermarkt 'Chez Rob'. Bij tijd en wijlen geniet ze in het
Théâtre Royal du Parc van Franse repertoire-stukken uit de 17de of
18de eeuw. En als het weer meezit, kiest ze verse boeketten in een
zaak op het Kasteleinsplein. Maar gravin is ze alleen nog in haar
eigen hoofd en in de weerspiegeling van de etalages in de buurt van
de Naamsestraat, waar ze af en toe gaat winkelen.
Ze schudt het hoofd. Voor mensen van
standing zijn het barre tijden, zij kan het weten. Het is een lastige
klus om de restanten van fortuin slim te beheren en wie zegt dat de
huidige crisis de laatste is? Het valt niet mee om de maatschappij
steeds welgemanierd tegemoet te treden en tegelijk de vrienden te
onderscheiden van de talrijke opportunisten. Hebzucht, oplichterij en
afgunst regeren. De oude gravin poneert het zacht maar beslist. Ze
vertrouwt me toe dat sommige kennissen hun identiteitskaart thuis
achterlaten als ze naar een feestje gaan, terwijl anderen zelfs
vertrekken zonder bankkaart of geld. Kwestie van misbruik te
vermijden, zie je. Een mens moet voortdurend op zijn hoede zijn.
Al is de strijd verloren. De nobele
vrouw behoort tot een uitstervende soort, met frêle schouders en een
nog fragieler ego. Ze kraken onder het voortmalen van de geschiedenis
meer nog dan onder het gewicht van een stamboom waaraan alleen
zijzelf distinctie ontlenen. Het zijn sterke benen. Spillebenen in
fantasiekousen. Die de weelde kunnen dragen. Al valt dat niet mee.