Pensioenen kritisch bekeken - Une analyse critique des pensions.
18-06-2015
Het Grieks pensioen blijkt toch niet zo voordelig als gedacht
ONDERSTAANDE BIJDRAGE IS EEN PERSOONLIJKE VERTALING VAN EEN ARTIKEL DAT BEGIN FEBRUARI IN THE WALL STREET JOURNAL VERSCHEEN. DE AUTEUR IS MATHEW DALTON. HET ORIGINELE ARTIKEL VINDT U TERUG ONDER http://blogs.wsj.com/brussels/2015/02/27/greeces-pension-system-isnt-that-generous-after-all/ _____________________________________________________________________________________________________________
Het Griekse
pensioenstelsel is een hot item geworden in de onderhandelingen tussen de
Griekse Regering en de internationale schuldeisers. Eerste Minister Alexis
Tsipras stelt zich onverzettelijk op tegen meer bezuinigingen in het stelsel,
terwijl Griekenlands schuldeisers laten verstaan dat die bezuinigingen nodig
zijn om de Griekse Regering toe te laten om haar schulden te betalen.
Vooraleer
zij deze materie kunnen aanpakken, moeten zij zich over een aantal feitelijke
gegevens van het barokke Grieks pensioenstelsel buigen. Op eerste zicht lijkt het stelsel te
vrijgevig. Maar eens men dieper gaat graven wordt het beeld meer ingewikkeld.
Eerst en
vooral gaan we na, welk % Griekenland van zijn BBPaan pensioenen spendeert? Op basis van de
gegevens van Eurostat 2012 blijkt dat Griekenland het hoogste percentage BBP
van de Eurozone aan pensioen besteedt:
TABEL 1 (zie bijlage)
Maar dit is
gedeeltelijk het gevolg van de ineenstorting van het BBP waaronder Griekenland
tijdens de crisis leed. Stel dat je de pensioenuitgaven zou evalueren als een
percentage van het potentiële BBP, d.i. het niveau van economische output bij
volle capaciteit in de Eurozone:
TABEL 2 (ibidem)
Griekenland
staat nog steeds aan de top, maar ligt niet ver meer boven het gemiddelde van
de Eurozone. Bovendien, zijn de hoge uitgaven van Griekenland te wijten aan de
slechte demografische situatie: 20% van de Grieken zijn ouder dan 65, één van
de hoogste percentagens van de Eurozone. Laten we nu even de pensioenuitgaven
bekijken voor de 65 plussers:
TABEL 3 (ibidem)
Wanner we
er rekening mee houden dat Griekenland veel meer ouderen heeft, stellen we vast
dat de pensioenuitgaven beneden het gemiddelde van de Eurozone liggen. Om
Duitsland en andere klagers geen onrecht aan te doen, moet wel worden gesteld
dat dit het gevolg is van zware bezuinigingen die door de EU Commissie, het IMF
en de ECB de trojka aan het pensioenstelsel werden opgelegd. Maar daar moet
worden aan toegevoegd dat 15% van de Griekse ouderen in 2013 aan het risico op
armoede waren blootgesteld, dit is hoger dan het gemiddelde van 13% in de
Eurozone, en er mag worden van uitgegaan dat dit cijfer in het voorbije jaar is
gestegen.
Griekenland
kan alvast op één punt beter doen: de vereenvoudiging van de pensioenstelsels.
Volgens een Griekse pensioenverantwoordelijke bestonden er in 2008 133
afzonderlijk beheerde publieke pensioenfondsen in Griekenland. Een grondige
inspectie van de stelsels begon in 2008 en werd door de Trojka
geïntensifieerd en moest het aantal fondsen herleiden tot 13. De regering
kreeg echter pas onlangs zicht op de pensioenuitgaven nadat het aan alle
gepensioneerden een sociaal zekerheidsnummer had toegewezen. Deze inspanning
leidde tot een beduidende opwaartse herziening van de pensioenuitgaven die
Griekenland in 2012 (bovenstaande grafieken) aan Eurostat had meegedeeld.
Eurostat herziet voor het ogenblik de Griekse uitgaven.
De Griekse
Regering heeft laten weten dat de consolidatie van de verschillende
pensioenfondsen die door vorige regeringen werd aangevat, zal worden
voortgezet. De Trojka lijkt deze idee te willen ondersteunen. Laten we nu maar
afwachten of ze toch niet op verdere besparingen zal aandringen.
Een agenda voor een behoorlijk, zeker en duurzaam pensioen
Naar een agenda
voor een behoorlijk, zeker en duurzaam pensioen
DEEL 1
1.Over
de wisselwerking van demografie en sociale zekerheid: de arbeidsmarkt is van
essentieel belang [1]
1.1.Inleiding
Reeds in het Demography Report van 2008 werd erop
gewezen dathet optrekken van de
tewerkstellingspercentages de meest werkzame strategie voor de E.U. Lidstaten
zou zijn om zich op de veroudering van de bevolking voor te bereiden. In het
kader van de duurzaamheid van de pensioensystemen wordt dikwijls verwezen naar
de afhankelijkheidsratio tussen werkende (15-64) en niet actieve (65+)
bevolkingsgroepen op de arbeidsmarkt. Dr. Josef Wöss van het departement
Sozialpolitik van de Kammer für Arbeiter und Angestellte in Wenen (AK Wien)
brengt nuance in dit debat. Hij benadrukt dat de integratie van de werknemers op
de arbeidsmarkt een even belangrijke component is om de uitdaging van de
vergrijzing economisch en sociaal te pareren. Deze component komt evenwel
nauwelijks in de publieke (politieke) discussie voor.
1.2.Demografie
de vergrijzing neemt toe
Eén van de grootste uitdagingen voor de komende jaren
en decennia hoeft het nog gezegd is de veroudering van de bevolking. Tegen
2050 wordt binnen de E.U. met een stijging van de afhankelijkheidsratio van 26
naar 50 % gerekend. Of anders uitgedrukt: de verhouding tussen de werkende en
niet actieve bevolking gaat van 4:1 naar 2:1. Ofschoon dergelijke
demografische voorspellingen op lange termijn geen exacte wetenschap zijn,
geven zij zonder twijfel de tendens in de veroudering van de bevolking aan. Dit
gemiddelde voor de E.U. 27 houdt geen rekening met wezenlijke verschillen
binnen de Lidstaten. Zo kan worden vastgesteld dat in Duitsland en Polen het
aandeel van de groep van 15-64 op de arbeidsmarkt in de toekomst verder
afneemt, terwijl dit in landen als België en Polen toeneemt. Alle
E.U.-conclusies gelden dan ook niet in dezelfde mate voor alle Lidstaten.
1.3.Afhankelijkheidsratio
is niet gelijk aan afhankelijkheidsratio de pensioendiscussie gaat de
verkeerde weg uit
Het spreekt voor zich dat de ingrijpende wijzigingen
in de ouderdomsstructuur van de bevolking aanpassingen op verschillende niveaus
noodzakelijk maken. De perceptie over de mogelijke beleidsopties wordt evenwel
negatief beïnvloed door de vooropgestelde analyses en de wijze waarover rond
dit thema wordt gecommuniceerd. Al te dikwijls wordt uit het oog verloren dat
demografische en economische afhankelijkheidsratios in de pensioendiscussie
niet één en dezelfde zijn. In 2010 stelde de E.U.-Commissie, na bevraging van
de Lidstaten, nog: Volgens de vooruitzichten zal tegen 2060 het aantal
personen met pensioen in Europa tegenover de personen die de pensioenen moeten
financieren verdubbeld zijn. Deze situatie is onhoudbaar. Nochtans moet worden
vastgesteld dat, noch het vertrekpunt van 4:1 tussen werkenden en
gepensioneerden, noch de prognoses die worden vooropgesteld verdubbeling van
de afhankelijkheidsratio tussen gepensioneerden en werkenden ooit empirisch
gestaafd of door een officiële instantie bij benadering gecertificeerd werden.
Vanwaar komen deze beweringen dan? Volgens Josef Wöss is het antwoord
eenvoudig: in de E.U.-documenten wordt de ouderdomsratio (demografische
afhankelijkheidsratio) verkeerdelijk voor een ratio tussen werkenden en
gepensioneerden aanzien.
DEEL 2
2.Analyse
van de AK Wien
2.1.Demografische
afhankelijkheidsratio
Op het uitgangspunt dat de demografische
afhankelijkheidsratio overeenstemt met de verhouding tussen de tewerkgestelden
en de gepensioneerden reageerde de Weense Kammer für Arbeiter und Angestellte
met de ontwikkeling van een rekenmodel dat de afhankelijkheidsratio in kaart
brengt. Het betreft een rekenmodel, dat ontwikkeld werd door Dr. J. Wöss en Dr.
E. Türk, en inzonderheid de volgende functies aanbiedt [2]:
·duidelijke voorstelling van de demografische
veranderingen;
·grafische en mathematische afbakening tussen de
demografische en economische afhankelijkheidsratios;
·berekening van de invloed van verschillende arbeidsmarktscenarios
op de economische afhankelijkheidsratio;
·berekening van de gevolgen van verschillende
arbeidsmarkt- en productiviteitsscenarios op de begroting.[3]
In de bijgevoegde grafiek 2 (zie link onderaan artikel naar bijgevoegd document)
wordt aan de hand van twee grafische voorstellingen uit de rekenmodule het
enorme onderscheid tussen de zuivere demografische en de economische
afhankelijkheidsratio duidelijk. Beide voorstellingen hebben betrekking op de
demografische structuur van de bevolking van de EU in het jaar 2010, telkens
opgedeeld naar cohorten van 5 jaar en onderverdeeld naar vrouwen (rechts) en
mannen (links).
In de rechtse grafiek wordt de bevolking vanaf 15
jaar, volgens economische status, opgedeeld in drie groepen:
·de actieve beroepsbevolking (geel);
·werklozen en gepensioneerden (rood);
·andere, zoals bv. scholieren en studenten,
huisvrouwen- en mannen (donker grijs).
De demografische afhankelijkheidsratio (AQ_d
->donker blauwe balk) wordt berekend uit de relatie tussen 65 plussers en de
15 tot 65 jarigen. De economische afhankelijkheidsratio (AQ_w -> licht
blauwe balk) stelt de relatie vast tussen de werklozen en de gepensioneerden,
aan de ene kant, en de actieve beroepsbevolking, aan de andere kant.
J. Wöss en E. Türk stellen vast dat de resultaten van
hun berekeningen sterk afwijken van de resultaten van de EU, die het
uitgangspunt (gelijkstelling van demografische en economische afhankelijkheid)
toepast. De door hen vastgestelde economische afhankelijkheidsratio ligt met
65% meer dan dubbel zo hoog als de demografische. Hiervoor bestaan twee
redenen:
·niet iedereen tussen de 16 en 65 behoort tot de
actieve beroepsbevolking;
·het aantal personen dat een uitkering betrekt, ligt
gevoelig hoger dan het aantal personen aan wie na 65 een pensioen wordt
betaald.
2.2.Relatieve
waarde van sommige gegevens
Voor de berekening van de economische
afhankelijkheidsratio werden de Eurostat gegevens gebruikt. Deze zijn gestoeld
op het Labour Force Concept, dit betekent dat iedereen die in een
vastgestelde referentieweek tenminste één uur op loonbasis heeft gewerkt, tot
de actieve beroepsbevolking wordt gerekend. Met andere woorden, voor landen
waarin een stelsel van mini jobs bestaat, kunnen de in aanmerking genomen
aantallen (gele zone) een vertekend beeld geven. Deze wijze van inzameling kan,
steeds volgens AK Wien, in verschillende opzichten tot verkeerde conclusies
leiden. Veelal betalen personen met geringe tewerkstelling immers noch sociale
bijdragen, noch belastingen. Bovendien moet worden vastgesteld dat een groot
deel van de aldus tewerkgestelde personen hun hoofdinkomen uit sociale
uitkeringen (bv. pensioenen) betrekken.
De door Eurostat gebruikte data maken het niet
mogelijk om mini jobs weg te filteren en moeten, bijgevolg, als such worden
geïmplementeerd. Dit belet evenwel niet, dat wanneer zoals in België op basis
van door de overheid verzamelde actuele gegevens meer accurate data
voorliggen, deze in de rekenmodule van AK Wien kunnen worden aangewend.
Algemeen gesproken kan worden gesteld dat de Labour Force Survey tendentieus
een veel te positief beeld ophangt van de actuele economische afhankelijkheid.
Hierdoor wordt, bovendien, de grootorde van tewerkstellingspotentieel en de
speelruimte om personen op de arbeidsmarkt te integreren deels toegedekt. In
Oostenrijk, zo berekende AK Wien, leidt een berekening op basis van de Labour
Force Survey tot een economische afhankelijkheid van 50%, terwijl dezelfde
berekening op basis van nationale data op 62% uitkomt.
DEEL 3
3.Ontwikkeling
van een economische afhankelijkheidsratio
3.1.Op
de arbeidsmarkt komt het aan
J. Wöss en E. Türk betreuren dat men het in het publieke
debat zelden tot het inzicht komt dat de verhoging van de tewerkstellingsgraad
de meest werkzame strategie is om de demografische uitdaging aan te gaan.
Wanneer de focus, zoals in deel 2 uiteengezet werd, enkel op de toename van het
aantal ouderen ligt met een quasi verdubbeling van de afhankelijkheidsratio
van 26 naar 50 % - dan wordt er uiteraard weinig aandacht besteed aan de
arbeidsmarkt.
Nochtans heeft het Europees Economisch en Sociaal
Comité in zijn rapport over de toekomst van de Europese arbeidsmarkt [4]
erkend dat aandacht niet in eerste instantie naar de verouderende bevolking
moet gaan, maar naar de verhoging van de tewerkstelling van personen tussen 15
en 65 jaar. In deze context moet, nog steeds volgens AK Wien, worden aangetoond
dat eer een zeer nauwe band bestaat tussen de ontwikkeling van een economisch
afhankelijkheidsratio en die van de tewerkstelling.
De Oostenrijkse sociale partners formuleerden dit in
2011 als volgt: Hoe beter het lukt om een zo groot mogelijk aantal mensen uit
alle leeftijdsgroepen op de arbeidsmarkt te integreren en ze daar ook zo lang
mogelijk aan het werk te houden, hoe minder snel de economische
afhankelijkheidsratio zal stijgen. Een analoge conclusie staat in het
analytisch gedeelte van het EU Witboek van 2012: Veel Lidstaten hebben een
belangrijke speelruimte om de adequaatheid en de duurzaamheid van hun
pensioenstelsels te verbeteren door de tewerkstellingsgraad van, niet enkel de
ouderen, maar ook van groepen met een geringe tewerkstellingsgraad, zoals
vrouwen, migranten en jongeren, te verhogen. Spijtig genoeg werd deze
vaststelling niet in de aanbevelingen van het Witboek hernomen.
3.2.Standaard
scenario versus EU 2020 Plus scenario: hoe ver durven we gaan?
In de onderstaande grafiek 3 (zie link ondereen artikel naar bijgevoegd document) van AK Wien wordt
duidelijk dat er behoorlijk wat speelruimte is voor de verhoging van de
tewerkstellingsgraad binnen de EU.
Het linkse deel van de grafiek geeft de basisgegevens
van het referentiejaar 2010 weer, het rechtse het standaard scenario voor 2050
in functie van de verwachte leeftijdsstructuur. Dit scenario werd gebruikt voor
de berekeningen van het EU Ageing Report van 2012. De basisredenering gaat
ervan uit dat tussen 2010 en 2050 de tewerkstellingsgraad in de EU 27 in de
groep van 15 tot 64-jarigen van 64,1 naar 68,9 % stijgt. De realisatie van dit
standaard scenario zou betekenen dat de tewerkstellingsgraad, ondanks een
terugval van het aantal mensen dat de leeftijd heeft bereikt om op de
arbeidsmarkt te worden ingeschakeld, nog steeds lager ligt dan het doel dat de
EU zich voor 2020 had vooropgesteld [5].
De rode en grijze velden in de rechtse deel van de
grafiek geven het tewerkstellingspotentieel aan dat in de verschillende
leeftijdsgroepen in het standaard scenario onbenut blijft. In die hypothese
stijgt de economische afhankelijkheid van 65 naar 80 % (licht blauwe balken),
dit is een toename met 23 %.
In grafiek 4 (zie link onderaan artikel naar bijgevoegd document) worden voor de EU 27, en afzonderlijk
voor Oostenrijk, België en Polen, in functie van de te verwachten demografische
evolutie, twee arbeidsmarktscenarios in beeld gebracht. Bovendien wordt naast
het standaard scenario het meer optimistische EU 2020 Plus scenario in kaart
gebracht waarin het zwaartepunt gaat naar de verbetering van de integratie op
de arbeidsmarkt van alle leeftijdsgroepen tussen 20 en 64, tendens die ook
wordt aangehouden na 2020. Hierbij wordt uitgegaan van tewerkstelling bevorderende
macropolitiek, de (re)integratie van werklozen, de afbouw van
opleidingstekorten, snelle opname van jong afgestudeerden op de arbeidsmarkt,
verbetering van de relatie tussen beroep en familie, gezondheidsbescherming,
aangepaste werkplaatsen voor ouderen, langere tewerkstelling en verhoging van
de leeftijd waarop de personen uit de arbeidsmarkt treden.
Hierbij moet worden opgemerkt dat de strategie voor
een betere arbeids-integratie niet alleen gericht mag zijn op de verhoging van
het aantal tewerkgestelden, respectievelijk de verhoging van de
tewerkstellingsgraad, maar eveneens op het zekerstellen en verbeteren van
arbeidsplaatsen.
Voor de EU 27 wordt in het EU 2020 Plus scenario ervan
uitgegaan dat een tewerkstellingsgraad van 76,1 % in de leeftijdsgroepen 16
64 in 2050 zal worden bereikt.
België en Polen werden voor de vergelijking uitgekozen
om de verschillen in demografische evolutie in kaart te brengen. In België
wordt een demografische afhankelijkheidsratio verwacht die ver onder het EU
gemiddelde ligt, in Polen daarentegen is die afhankelijkheid beduidend hoger.
In het EU 2020 Plus scenario wordt voor beiden van een tewerkstellingsgraad van
75 % uitgegaan.
Voor Oostenrijk werd, op basis van exacte nationale
datagegevens over pensioenen en arbeidsmarkt, de economische
afhankelijkheidsratio in het jaar 2010 in kaart gebracht. Het EU 2020 Plus
scenario gaat van een tewerkstellingsgraad van 76,5 % uit.
AK Wien besluit dat grafieken aantonen dat:
a)alle landen met een massieve toename van de
demografische afhankelijkheid worden geconfronteerd, maar dat die toename van
land tot land sterk verschilt (zie Polen en België).
b)de economische afhankelijkheid in alle landen
toeneemt, maar dat deze zelfs in de pessimistische scenarios veel geringer
is.
c)bij hogere tewerkstellingsgraad zoals verondersteld
in het EU 2020 Plus scenario in alle landen een groot deel van de meerkosten
van de stijging van de economische afhankelijkheidsratio kan worden opgevangen.
Bij realisatie van het EU 2020 Plus scenario zouden de
meerkosten van de gestegen economische afhankelijkheidsratio tot de helft
worden herleid. Voor landen als België en Polen, waar de tewerkstellingsgraad
zeer laag is, zouden de meerkosten, bij verwezenlijking van de doelstellingen,
nog veel lager uitvallen.
De berekeningen die voor Oostenrijk, niet op basis van
Eurostat maar op grond van nationale gegevens, werden gemaakt, wordt eenzelfde
tendens vastgesteld.
BESLUIT
Volgens het onderzoeksteam van AK Wien zeggen de
ouderdomsstructuur en vergrijzing op zich zeer weinig over de transferbehoeften
binnen een bepaalde samenleving. Toonaangevend is veeleer de verhouding tussen
uitkerings-gerechtigden en actief tewerkgestelden (de economische
afhankelijkheidsratio), die op zich wederom sterk afhankelijk is van de
integratie op de arbeidsmarkt. De toekomstige financieringsbehoeften voor
transferten naar werkloosheid en pensioenen in relatie tot het BBP zijn
tenslotte afhankelijk van twee factoren:
a)de ontwikkeling van de economische afhankelijkheidsratio;
b)de ontwikkeling van het relatieve uitkeringsniveaus
(gemiddelde transfer / BBP per tewerkgestelde).
Bovenstaande analyse toont aan over welk potentieel de
verschillende landen beschikken om de toename van de economische afhankelijkheidsratio
via een verhoging van de tewerkstellingsgraad te counteren. Hopelijk houdt het
politieke en maatschappelijke debat hiermee rekening en worden er niet
overhaast op basis van ideologisch ingekleurde demografische vooronderstellingen
pensioenhervormingen doorgevoerd die aan de werkelijke probleemstelling
voorbijgaan: de arbeidsmarkt en de kwalitatieve jobs die er worden aangeboden.
Tot slot nog dit: een huis wordt van grond aan
opgebouwd of gerenoveerd. Het dak vernieuwen als de muren aangetast zijn, heeft
weinig zin. De pensioenen uithollen als de arbeidsmarkt niet wordt versterkt
evenmin.
[1]] Deze bijdrage vertrekt van
een artikel dat in 11/2013 verscheen in de Zeitschrift für Soziale Sicherheit
in Oostenrijk. Aan het artikel werkten de volgende auteurs mee: J. Wöss en E.
Türk van de AK Wien en J. Aertssen en B. De Bruyckere van de Rijksdienst voor
Pensioenen.
[2]Voor verdere informatie over de
rekenmodule en de discussie over de afhankelijkheidsratios, zie
http://www.etui.org/European-Economic-and-Employment-Policy/Dependency-ratios-and-demografic-change-The-labour-market-as-a-key-element
[3]Zie voor de EU 27: E.Türk /
J.Wöss / F. Zuleeg, 1000billion Euros at stake: How boosting employment can
adress demografic change and public deficits. EPD Issue Paper N° 72, Brussels
November 2012
[4]Rapport van 13.07.2011:
Toekomst van de Europese arbeidsmarkt op zoek naar een werkzame reactie op de
demografische evolutie
[5]De doelstelling 2020 bedroeg
75 % voor de 15 64 jarigen, in het standaardscenario wordt in 2050 73,2 %
gerealiseerd.
Het pensioendebat is bij uitstek een maatschappelijk debat, dat niet enkel op politiek vlak, tussen sociale partners of in academische kringen gevoerd moet worden. Wijzigingen in de stelsels hebben een maatschappelijk draagvlak nodig en moeten ruimer worden gekaderd! Deze blog wil in de toekomst een constructieve bijdrage aan het debat leveren. Meer hierover leest u vanaf april. Tot dan! xxx Le débat sur les pensions est, en premier lieu, un débat sociétal, qui ne se limite pas aux discussions sur le niveau politique, entre partenaires sociaux au aux milieus académiques. les modifications des différents régimes méritent le support sociétal et doivent être analysées dans un contexte beaucoup plus large. Ce blog a pour objectif d'apporter des réflections constructives au débat. Vous lirez plus, à ce propos, à partir d'avril. xxx