Naar een agenda
voor een behoorlijk, zeker en duurzaam pensioenxml:namespace prefix = o ns = "urn:schemas-microsoft-com:office:office" />
DEEL 1
1.
Over
de wisselwerking van demografie en sociale zekerheid: de arbeidsmarkt is van
essentieel belang
1.1.
Inleiding
Reeds in het Demography Report van 2008 werd erop
gewezen dat het optrekken van de
tewerkstellingspercentages de meest werkzame strategie voor de E.U. Lidstaten
zou zijn om zich op de veroudering van de bevolking voor te bereiden. In het
kader van de duurzaamheid van de pensioensystemen wordt dikwijls verwezen naar
de afhankelijkheidsratio tussen werkende (15-64) en niet actieve (65+)
bevolkingsgroepen op de arbeidsmarkt. Dr. Josef Wöss van het departement
Sozialpolitik van de Kammer für Arbeiter und Angestellte in Wenen (AK Wien)
brengt nuance in dit debat. Hij benadrukt dat de integratie van de werknemers op
de arbeidsmarkt een even belangrijke component is om de uitdaging van de
vergrijzing economisch en sociaal te pareren. Deze component komt evenwel
nauwelijks in de publieke (politieke) discussie voor.
1.2.
Demografie
de vergrijzing neemt toe
Eén van de grootste uitdagingen voor de komende jaren
en decennia hoeft het nog gezegd is de veroudering van de bevolking. Tegen
2050 wordt binnen de E.U. met een stijging van de afhankelijkheidsratio van 26
naar 50 % gerekend. Of anders uitgedrukt: de verhouding tussen de werkende en
niet actieve bevolking gaat van 4:1 naar 2:1. Ofschoon dergelijke
demografische voorspellingen op lange termijn geen exacte wetenschap zijn,
geven zij zonder twijfel de tendens in de veroudering van de bevolking aan. Dit
gemiddelde voor de E.U. 27 houdt geen rekening met wezenlijke verschillen
binnen de Lidstaten. Zo kan worden vastgesteld dat in Duitsland en Polen het
aandeel van de groep van 15-64 op de arbeidsmarkt in de toekomst verder
afneemt, terwijl dit in landen als België en Polen toeneemt. Alle
E.U.-conclusies gelden dan ook niet in dezelfde mate voor alle Lidstaten.
1.3.
Afhankelijkheidsratio
is niet gelijk aan afhankelijkheidsratio de pensioendiscussie gaat de
verkeerde weg uit
Het spreekt voor zich dat de ingrijpende wijzigingen
in de ouderdomsstructuur van de bevolking aanpassingen op verschillende niveaus
noodzakelijk maken. De perceptie over de mogelijke beleidsopties wordt evenwel
negatief beïnvloed door de vooropgestelde analyses en de wijze waarover rond
dit thema wordt gecommuniceerd. Al te dikwijls wordt uit het oog verloren dat
demografische en economische afhankelijkheidsratios in de pensioendiscussie
niet één en dezelfde zijn. In 2010 stelde de E.U.-Commissie, na bevraging van
de Lidstaten, nog: Volgens de vooruitzichten zal tegen 2060 het aantal
personen met pensioen in Europa tegenover de personen die de pensioenen moeten
financieren verdubbeld zijn. Deze situatie is onhoudbaar. Nochtans moet worden
vastgesteld dat, noch het vertrekpunt van 4:1 tussen werkenden en
gepensioneerden, noch de prognoses die worden vooropgesteld verdubbeling van
de afhankelijkheidsratio tussen gepensioneerden en werkenden ooit empirisch
gestaafd of door een officiële instantie bij benadering gecertificeerd werden.
Vanwaar komen deze beweringen dan? Volgens Josef Wöss is het antwoord
eenvoudig: in de E.U.-documenten wordt de ouderdomsratio (demografische
afhankelijkheidsratio) verkeerdelijk voor een ratio tussen werkenden en
gepensioneerden aanzien.
DEEL 2
2.
Analyse
van de AK Wien
2.1.
Demografische
afhankelijkheidsratio
Op het uitgangspunt dat de demografische
afhankelijkheidsratio overeenstemt met de verhouding tussen de tewerkgestelden
en de gepensioneerden reageerde de Weense Kammer für Arbeiter und Angestellte
met de ontwikkeling van een rekenmodel dat de afhankelijkheidsratio in kaart
brengt. Het betreft een rekenmodel, dat ontwikkeld werd door Dr. J. Wöss en Dr.
E. Türk, en inzonderheid de volgende functies aanbiedt :
·
duidelijke voorstelling van de demografische
veranderingen;
·
grafische en mathematische afbakening tussen de
demografische en economische afhankelijkheidsratios;
·
berekening van de invloed van verschillende arbeidsmarktscenarios
op de economische afhankelijkheidsratio;
·
berekening van de gevolgen van verschillende
arbeidsmarkt- en productiviteitsscenarios op de begroting.
In de bijgevoegde grafiek 2 (zie link onderaan artikel naar bijgevoegd document)
wordt aan de hand van twee grafische voorstellingen uit de rekenmodule het
enorme onderscheid tussen de zuivere demografische en de economische
afhankelijkheidsratio duidelijk. Beide voorstellingen hebben betrekking op de
demografische structuur van de bevolking van de EU in het jaar 2010, telkens
opgedeeld naar cohorten van 5 jaar en onderverdeeld naar vrouwen (rechts) en
mannen (links).
xml:namespace prefix = v ns = "urn:schemas-microsoft-com:vml" />
In de rechtse grafiek wordt de bevolking vanaf 15
jaar, volgens economische status, opgedeeld in drie groepen:
·
de actieve beroepsbevolking (geel);
·
werklozen en gepensioneerden (rood);
·
andere, zoals bv. scholieren en studenten,
huisvrouwen- en mannen (donker grijs).
De demografische afhankelijkheidsratio (AQ_d
->donker blauwe balk) wordt berekend uit de relatie tussen 65 plussers en de
15 tot 65 jarigen. De economische afhankelijkheidsratio (AQ_w -> licht
blauwe balk) stelt de relatie vast tussen de werklozen en de gepensioneerden,
aan de ene kant, en de actieve beroepsbevolking, aan de andere kant.
J. Wöss en E. Türk stellen vast dat de resultaten van
hun berekeningen sterk afwijken van de resultaten van de EU, die het
uitgangspunt (gelijkstelling van demografische en economische afhankelijkheid)
toepast. De door hen vastgestelde economische afhankelijkheidsratio ligt met
65% meer dan dubbel zo hoog als de demografische. Hiervoor bestaan twee
redenen:
·
niet iedereen tussen de 16 en 65 behoort tot de
actieve beroepsbevolking;
·
het aantal personen dat een uitkering betrekt, ligt
gevoelig hoger dan het aantal personen aan wie na 65 een pensioen wordt
betaald.
2.2.
Relatieve
waarde van sommige gegevens
Voor de berekening van de economische
afhankelijkheidsratio werden de Eurostat gegevens gebruikt. Deze zijn gestoeld
op het Labour Force Concept, dit betekent dat iedereen die in een
vastgestelde referentieweek tenminste één uur op loonbasis heeft gewerkt, tot
de actieve beroepsbevolking wordt gerekend. Met andere woorden, voor landen
waarin een stelsel van mini jobs bestaat, kunnen de in aanmerking genomen
aantallen (gele zone) een vertekend beeld geven. Deze wijze van inzameling kan,
steeds volgens AK Wien, in verschillende opzichten tot verkeerde conclusies
leiden. Veelal betalen personen met geringe tewerkstelling immers noch sociale
bijdragen, noch belastingen. Bovendien moet worden vastgesteld dat een groot
deel van de aldus tewerkgestelde personen hun hoofdinkomen uit sociale
uitkeringen (bv. pensioenen) betrekken.
De door Eurostat gebruikte data maken het niet
mogelijk om mini jobs weg te filteren en moeten, bijgevolg, als such worden
geïmplementeerd. Dit belet evenwel niet, dat wanneer zoals in België op basis
van door de overheid verzamelde actuele gegevens meer accurate data
voorliggen, deze in de rekenmodule van AK Wien kunnen worden aangewend.
Algemeen gesproken kan worden gesteld dat de Labour Force Survey tendentieus
een veel te positief beeld ophangt van de actuele economische afhankelijkheid.
Hierdoor wordt, bovendien, de grootorde van tewerkstellingspotentieel en de
speelruimte om personen op de arbeidsmarkt te integreren deels toegedekt. In
Oostenrijk, zo berekende AK Wien, leidt een berekening op basis van de Labour
Force Survey tot een economische afhankelijkheid van 50%, terwijl dezelfde
berekening op basis van nationale data op 62% uitkomt.
DEEL 3
3.
Ontwikkeling
van een economische afhankelijkheidsratio
3.1.
Op
de arbeidsmarkt komt het aan
J. Wöss en E. Türk betreuren dat men het in het publieke
debat zelden tot het inzicht komt dat de verhoging van de tewerkstellingsgraad
de meest werkzame strategie is om de demografische uitdaging aan te gaan.
Wanneer de focus, zoals in deel 2 uiteengezet werd, enkel op de toename van het
aantal ouderen ligt met een quasi verdubbeling van de afhankelijkheidsratio
van 26 naar 50 % - dan wordt er uiteraard weinig aandacht besteed aan de
arbeidsmarkt.
Nochtans heeft het Europees Economisch en Sociaal
Comité in zijn rapport over de toekomst van de Europese arbeidsmarkt
erkend dat aandacht niet in eerste instantie naar de verouderende bevolking
moet gaan, maar naar de verhoging van de tewerkstelling van personen tussen 15
en 65 jaar. In deze context moet, nog steeds volgens AK Wien, worden aangetoond
dat eer een zeer nauwe band bestaat tussen de ontwikkeling van een economisch
afhankelijkheidsratio en die van de tewerkstelling.
De Oostenrijkse sociale partners formuleerden dit in
2011 als volgt: Hoe beter het lukt om een zo groot mogelijk aantal mensen uit
alle leeftijdsgroepen op de arbeidsmarkt te integreren en ze daar ook zo lang
mogelijk aan het werk te houden, hoe minder snel de economische
afhankelijkheidsratio zal stijgen. Een analoge conclusie staat in het
analytisch gedeelte van het EU Witboek van 2012: Veel Lidstaten hebben een
belangrijke speelruimte om de adequaatheid en de duurzaamheid van hun
pensioenstelsels te verbeteren door de tewerkstellingsgraad van, niet enkel de
ouderen, maar ook van groepen met een geringe tewerkstellingsgraad, zoals
vrouwen, migranten en jongeren, te verhogen. Spijtig genoeg werd deze
vaststelling niet in de aanbevelingen van het Witboek hernomen.
3.2.
Standaard
scenario versus EU 2020 Plus scenario: hoe ver durven we gaan?
In de onderstaande grafiek 3 (zie link ondereen artikel naar bijgevoegd document) van AK Wien wordt
duidelijk dat er behoorlijk wat speelruimte is voor de verhoging van de
tewerkstellingsgraad binnen de EU.
Het linkse deel van de grafiek geeft de basisgegevens
van het referentiejaar 2010 weer, het rechtse het standaard scenario voor 2050
in functie van de verwachte leeftijdsstructuur. Dit scenario werd gebruikt voor
de berekeningen van het EU Ageing Report van 2012. De basisredenering gaat
ervan uit dat tussen 2010 en 2050 de tewerkstellingsgraad in de EU 27 in de
groep van 15 tot 64-jarigen van 64,1 naar 68,9 % stijgt. De realisatie van dit
standaard scenario zou betekenen dat de tewerkstellingsgraad, ondanks een
terugval van het aantal mensen dat de leeftijd heeft bereikt om op de
arbeidsmarkt te worden ingeschakeld, nog steeds lager ligt dan het doel dat de
EU zich voor 2020 had vooropgesteld .
De rode en grijze velden in de rechtse deel van de
grafiek geven het tewerkstellingspotentieel aan dat in de verschillende
leeftijdsgroepen in het standaard scenario onbenut blijft. In die hypothese
stijgt de economische afhankelijkheid van 65 naar 80 % (licht blauwe balken),
dit is een toename met 23 %.
In grafiek 4 (zie link onderaan artikel naar bijgevoegd document) worden voor de EU 27, en afzonderlijk
voor Oostenrijk, België en Polen, in functie van de te verwachten demografische
evolutie, twee arbeidsmarktscenarios in beeld gebracht. Bovendien wordt naast
het standaard scenario het meer optimistische EU 2020 Plus scenario in kaart
gebracht waarin het zwaartepunt gaat naar de verbetering van de integratie op
de arbeidsmarkt van alle leeftijdsgroepen tussen 20 en 64, tendens die ook
wordt aangehouden na 2020. Hierbij wordt uitgegaan van tewerkstelling bevorderende
macropolitiek, de (re)integratie van werklozen, de afbouw van
opleidingstekorten, snelle opname van jong afgestudeerden op de arbeidsmarkt,
verbetering van de relatie tussen beroep en familie, gezondheidsbescherming,
aangepaste werkplaatsen voor ouderen, langere tewerkstelling en verhoging van
de leeftijd waarop de personen uit de arbeidsmarkt treden.
Hierbij moet worden opgemerkt dat de strategie voor
een betere arbeids-integratie niet alleen gericht mag zijn op de verhoging van
het aantal tewerkgestelden, respectievelijk de verhoging van de
tewerkstellingsgraad, maar eveneens op het zekerstellen en verbeteren van
arbeidsplaatsen.
Voor de EU 27 wordt in het EU 2020 Plus scenario ervan
uitgegaan dat een tewerkstellingsgraad van 76,1 % in de leeftijdsgroepen 16
64 in 2050 zal worden bereikt.
België en Polen werden voor de vergelijking uitgekozen
om de verschillen in demografische evolutie in kaart te brengen. In België
wordt een demografische afhankelijkheidsratio verwacht die ver onder het EU
gemiddelde ligt, in Polen daarentegen is die afhankelijkheid beduidend hoger.
In het EU 2020 Plus scenario wordt voor beiden van een tewerkstellingsgraad van
75 % uitgegaan.
Voor Oostenrijk werd, op basis van exacte nationale
datagegevens over pensioenen en arbeidsmarkt, de economische
afhankelijkheidsratio in het jaar 2010 in kaart gebracht. Het EU 2020 Plus
scenario gaat van een tewerkstellingsgraad van 76,5 % uit.
AK Wien besluit dat grafieken aantonen dat:
a)
alle landen met een massieve toename van de
demografische afhankelijkheid worden geconfronteerd, maar dat die toename van
land tot land sterk verschilt (zie Polen en België).
b)
de economische afhankelijkheid in alle landen
toeneemt, maar dat deze zelfs in de pessimistische scenarios veel geringer
is.
c)
bij hogere tewerkstellingsgraad zoals verondersteld
in het EU 2020 Plus scenario in alle landen een groot deel van de meerkosten
van de stijging van de economische afhankelijkheidsratio kan worden opgevangen.
Bij realisatie van het EU 2020 Plus scenario zouden de
meerkosten van de gestegen economische afhankelijkheidsratio tot de helft
worden herleid. Voor landen als België en Polen, waar de tewerkstellingsgraad
zeer laag is, zouden de meerkosten, bij verwezenlijking van de doelstellingen,
nog veel lager uitvallen.
De berekeningen die voor Oostenrijk, niet op basis van
Eurostat maar op grond van nationale gegevens, werden gemaakt, wordt eenzelfde
tendens vastgesteld.
BESLUIT
Volgens het onderzoeksteam van AK Wien zeggen de
ouderdomsstructuur en vergrijzing op zich zeer weinig over de transferbehoeften
binnen een bepaalde samenleving. Toonaangevend is veeleer de verhouding tussen
uitkerings-gerechtigden en actief tewerkgestelden (de economische
afhankelijkheidsratio), die op zich wederom sterk afhankelijk is van de
integratie op de arbeidsmarkt. De toekomstige financieringsbehoeften voor
transferten naar werkloosheid en pensioenen in relatie tot het BBP zijn
tenslotte afhankelijk van twee factoren:
a)
de ontwikkeling van de economische afhankelijkheidsratio;
b)
de ontwikkeling van het relatieve uitkeringsniveaus
(gemiddelde transfer / BBP per tewerkgestelde).
Bovenstaande analyse toont aan over welk potentieel de
verschillende landen beschikken om de toename van de economische afhankelijkheidsratio
via een verhoging van de tewerkstellingsgraad te counteren. Hopelijk houdt het
politieke en maatschappelijke debat hiermee rekening en worden er niet
overhaast op basis van ideologisch ingekleurde demografische vooronderstellingen
pensioenhervormingen doorgevoerd die aan de werkelijke probleemstelling
voorbijgaan: de arbeidsmarkt en de kwalitatieve jobs die er worden aangeboden.
Tot slot nog dit: een huis wordt van grond aan
opgebouwd of gerenoveerd. Het dak vernieuwen als de muren aangetast zijn, heeft
weinig zin. De pensioenen uithollen als de arbeidsmarkt niet wordt versterkt
evenmin.
Voor verdere informatie over de
rekenmodule en de discussie over de afhankelijkheidsratios, zie
http://www.etui.org/European-Economic-and-Employment-Policy/Dependency-ratios-and-demografic-change-The-labour-market-as-a-key-element
Zie voor de EU 27: E.Türk /
J.Wöss / F. Zuleeg, 1000billion Euros at stake: How boosting employment can
adress demografic change and public deficits. EPD Issue Paper N° 72, Brussels
November 2012
|