Inhoud blog
  • Houd me vast tot mijn ziel heengaat... - Beleving van Gender en religiositeit in de Grote Oorlog
  • Hypothetisch onderzoeksprogramma SOMA
  • Het debat over de bestraffing van collaboratie in Vlaanderen - Reflectie
  • Kwalitatief vs. kwantitatief historisch onderzoek adhv de casus fertiliteitstransitie 1850-1950 - Review en opinie
  • De impact van genderidentiteit op legitieme autoriteit en effectieve macht voor vrouwen in het Middeleeuwse politieke bestel - review
  • Religieuze communicatieve middelen en de Reformatie tussen 1545 en 1572: Het Franse zwaard en het Nederlandse schild - Review
  • Endlösung: structuralisme of intentionalisme? - Persoonlijke reflectie
  • Het persoonlijke in de politieke biografie - Review
  • Vrouwen en de geboorte van het kapitalisme in West-Europa - Review
  • Psychoanalyse, feminisme en vrouwengeschiedenis - Review
  • Historisch besef in Nederland - persoonlijke reflectie
  • Heeft 'gender' een renaissance gehad? - Review
  • Verslag vergadering van Zuidnederlandse Maatschappij, 20/10/07
  • Voedsel in oorlogstijd. Aanspraken, percepties en acties - Persoonlijke reflectie
  • Vrouwelijke auteurs in de middeleeuwen: de complexe relatie tussen gender, genre en geschiedenis - Review
    Rondvraag / Poll
    De EU pretendeert met het verdrag van Lissabon (13/12/07) de absolute gelijkheid tussen man en vrouw in de West-Europese liberale democratie tot een voltooiing gebracht te hebben. Is dit zo?
    Klopt, zowel in wettelijke bepalingen als in maatschappelijke situatie zijn er gelijke kansen en mogelijkheden
    In wettelijke bepalingen wel, maar de maatschappij biedt nog steeds geen gelijke kansen en mogelijkheden
    Zowel in wettelijke bepalingen als in concreto is er nog steeds geen gelijkheid en gelijke kansen voor mannen en vrouwen
    de gelijkheid is in de maatschappelijke werkelijkheid voltooid, maar in de wettelijke bepalingen nog niet
    Klopt in theorie, maar de gelijkheid van mannen en vrouwen is vooral maatschappelijk problematisch in allochtone middens
    Er is nog geen gelijkheid tussen mannen en vrouwen, en die zal er in de komende decennia ook niet komen
    Bekijk resultaat

    Zoeken in blog

    Dat dan weer wel !
    Persoonlijke essay's, reviews en reflecties
    15-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Houd me vast tot mijn ziel heengaat... - Beleving van Gender en religiositeit in de Grote Oorlog
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    “Lift me higher, Peter – higher up... thank God! ...You’re back! I want… to look at you… old man.” Dumbly Peter raised his head higher, holding him against his rough tunic, and wiping his lips with his own numbed fingers. Raymond looked into his eyes, and though Peter was half-dazed with the tragedy of these last hours, his heart was stirred by the adoration of friendship that he saw. It was the realest thing he had known in his life. “Passing the love of women.”

    Five minutes, ten minutes, the officer held him there, staring hard at the half-closed eyes, without thinking, without moving. He lowered Raymond to the ground. He felt round his own neck underneath his shirt for the little silver crucifix which Joyce had sent, and finding it, he hung it round Ray’s neck. Afterwards he drew a deep sobbing breath and bent lower and lower, pressing his fevered mouth against the damp hair, and the cold, hard forehead, and the pitiful blood-flecked lips.[1]

    Het inluiden van de moderniteit aan het einde van de 19e eeuw bracht onontkoombaar in haar spoor secularisatie in vele sociale geledingen van de snel wijzigende West-Europese samenleving met zich mee. Een als vrucht van deze ontluikende moderniteit beschouwd ‘onmenselijk’ conflict, dat de Eerste Wereldoorlog was, lijkt aldus onvermijdelijk evenzo een uitdrijving van de religiositeit in zich te moeten dragen. De culturele totalisering van de Grote Oorlog, die onlosmakelijk religie aan vaderlandsliefde vasthechtte, verbond echter de omnipresente individuele dood aan het concept van de verrijzenis doorheen de heiligheid van de strijd. Een verrijzenis van het vaderland met en doorheen elk individu die dit vaderland mede vorm gaf. De extreme psychische gesteldheid waarin de frontsoldaten zich bevonden, alsook de alomtegenwoordigheid van de dood, zorgde voor een erg particuliere beleving van deze hernieuwde functionele religiositeit. Op welke wijze ervaarden Vlaamse soldaten dit dubbel gevoel van Goddelijke verbondenheid, en hoe veruiterlijkten zij dit in woord als in daad? Waar lag de kracht van hun geloof, tussen traditionele eredienst en spiritisme, tussen gebed en amulet, tussen banale godvrezendheid en de mystiek van de heroïsche zelfopoffering?

    Datzelfde inluiden van de moderniteit stelde evenzeer nieuwe uitdagingen voor de mannelijke genderidentiteit: fin-de-siècle decadentie, feminisme, homoseksuele subculturen, de opkomst van de seksuologie en psychoanalyse, veranderende arbeidsverhoudingen, ontvolking, en nog tal van andere culturele oorzaken van vervaging en contestatie van de dominante mannelijkheidsidealen. De eerste grote oorlog van deze moderne, geïndustrialiseerde Westerse samenleving betekende een crisis, zowel voor de dominante notie van vrouwelijkheid als mannelijkheid. Terwijl mannen vochten voor het vaderland en alles waar dat voor stond, wachtten vrouwen trouw op hun terugkeer, onderwijl zich met woord en daad evenzeer inzettend voor het vrijvechten van het vaderland, alsook voor het aangrijpen van de aanwezige kansen tot ontmanteling van de aan hen opgedrongen genderidentiteit. Recente studies benadrukken echter de poreusheid tussen front en hinterland. Ze wijzen op de talrijke aanwezigheid van soldaten in de dorpen achter de frontlinie en van vrouwen dicht bij de frontlinie, op de uitgebreide briefwisseling tussen beiden, etc.[2] De vaststelling dat de interactie tussen front en hinterland, tussen mannelijke soldaten en burgervrouwen intensiever was dan tot voor kort aangenomen werd, verandert desalniettemin weinig aan de tegenstelling tussen twee geheel verscheidene belevingswijzen van de oorlog. Het in acht nemen van het dominante genderdiscours van beide sekses alsook alle vormen van culturele uitdrukking die aan dezen betekenis geven laat toe te accentueren dat de realiteit van de Eerste Wereldoorlog een verschillende invloed had op de beleving van genderidentiteit en seksualiteit door mannen en vrouwen tijdens deze tumultueuze jaren, en daarenboven biedt het een verhoogde opportuniteit om de veranderende mannelijkheid en vrouwelijkheid in relatie tot elkaar te bestuderen. In de loopgraven van de Eerste Wereldoorlog veranderden de heersende normen van mannelijke genderidentiteit ingrijpend, zelfs in die mate dat er sprake kan zijn van een mannelijke genderidentiteit in crisis.

    I

    Het historisch onderzoek naar de positie die religie innam in de Eerste Wereldoorlog, en de concrete religieuze praxis van de frontsoldaten, de protagonisten van deze oorlog, is reeds in een vergevorderde ontwikkelingstoestand voor wat betreft Frankrijk, Groot-Brittannië en Duitsland. Het onderzoeksgebied laat zich opsplitsen in enerzijds de studie van het functionele inzetten van religie van bovenaf als ideologisch wapen in de strijd, ‘God met ons!’, en anderzijds de studie vanuit het oogpunt van de sociale geschiedenis naar de inpassing van religiositeit in het dagelijkse bestaan, in bewustzijn en ritueel, van eenvoudige soldaten aan het front. Het eerste aspect werd reeds kort na de oorlog aan onderzoek onderworpen, en is tot op heden systematisch aan herinterpretatie en herziening onderhevig. De studie naar het tweede aspect daarentegen is veel jonger. Een aantal voortrekkers in dit sociaalhistorische onderzoeksgebied zijn Annette Becker[3], Nadine-Josette Chaline, Wilfried Loth en overgangsfiguur Heinrich Missalla[4]. België neemt in dit alles nog een aparte plaats in, gezien de complexe verwevenheid van de religieuze en regionale identiteiten. Het sociaalhistorische onderzoek dat zich richt op de religieuze praxis staat voor België nog in de kinderschoenen. Vrijwel de enige pionier van het Belgische onderzoek ter zake is Bruno Benvindo[5]. Het doel van mijn masterscriptie is dan ook een aanzet te smeden in de opvulling van deze lacune voor wat betreft Vlaanderen en Vlaamse frontsoldaten.

    In de voorbije eeuw werd de notie gender in steeds uitbreidender kringen van historisch onderzoek behandeld. Tot een vijftiental jaar terug behelsde vrouwelijkheid en feminisme het leeuwendeel van deze navorsing. Deze feministische toeëigening van de term gender was tegen de late jaren ’70 en vroege jaren ’80 alomtegenwoordig. In dit tijdvak werd gender aldus zowat uitsluitend geassocieerd met vrouwen en vrouwelijkheid. Deze tendens werd in de late jaren ’80 en vroege jaren ’90 doorbroken dankzij studies zoals Nancy Cott’s On men’s history and women’s history[6] in Meanings of Manhood, of Gail Bederman’s Manliness and civilization: A cultural history of gender and race in the United States, 1880-1917,[7] waardoor gender op gelijkwaardige wijze ook met mannen en mannelijkheid geassocieerd werd. Hoewel dus in de voorbije vijtien jaar reeds veel historisch pionierswerk naar mannelijkheid en mannelijke genderidentiteit is verricht, en in een langere periode nog zoveel meer naar vrouwelijkheid en vrouwelijke genderidentiteit, blijkt dat zeker wat betreft extreme maatschappelijke crisissituaties, zoals oorlogen, er nog steeds slechts in weinige mate eenduidigheid is inzake centraal te stellen definities en modellen, belanghebbende problemen en methodologie.[8] Zoals gehanteerd door hedendaagse theoretici, duidt de term crisis in de genderidentiteit op een situatie waarin de traditioneel maatschappelijk dominante vorm van mannelijkheid en vrouwelijkheid dermate vertroebeld en gecontesteerd raakt door actuele gebeurtenissen, structurele veranderingen, een nieuwe, uitdagende vorm, of een wisselwerking van deze elementen, dat er zich een significante alteratie voordoet.[9] Een belangrijke noot hierbij is dat wanneer er over ‘crisis’ in de genderidentiteit gesproken wordt, dit voor en na de crisissituatie stabiliteit impliceert. Er is echter een verschil tussen individuele onzekerheid over de dominante genderidentiteit, en een ondermijning ervan op maatschappelijk niveau, zeker wanneer deze voor elkeen waarneembaar is.[10] De beide wereldoorlogen zijn voor de mannelijke en vrouwelijke genderidentiteit ontegensprekelijk crisismomenten, ingepast in het bredere geheel van structurele veranderingen die de 20e eeuwse modernisering en mondialisering in zich droeg. Opnieuw leent de hier te behandelen onderzoekspiste zich tot een tweedeling in een van bovenaf geïnspireerd element ter versterking van perceptie van de eigen kracht; de creatie van een extreme mannelijkheid, een soort hypermannelijkheid in de strijd, en een concrete herinterpretatie van de dominante normen van mannelijkheid door de soldaten. Verminking en sterfelijkheid, eenzaamheid en verveling, de constante druk van het gevaar en het gevoel van vervreemding van de vooroorlogse leefwereld en de realiteit in zijn geheel leidden tot een nieuwe beleving van intimiteit en relationele intensiteit tussen mannen, waardoor de zorgvuldig door de burgerlijke samenleving opgebouwde mannelijke genderidentiteit grondig onder druk kwam te staan.

    Over vrouwelijkheid en vrouwelijke genderidentiteitsbeleving in de eerste helft van de 20e eeuw, en specifiek tijdens de oorlogsjaren, zijn reeds een waaier aan publicaties verschenen. Significante voorbeelden hiervan zijn Laura Doan’s A challenge to Change[11], Manon Pignot’s Petites filles dans la Grande guerre: un problème de genre?[12] en Janet Lee’s A nurse and a soldier[13]. Daar waar de meeste genderstudies over de Eerste Wereldoorlog vanuit de context van een sterke wisselwerking tussen front en hinterland zoals geïnterpreteerd door Woollacott en Graysel de focus leggen op de relatie tussen beide sekses, zoals in Gilbert en Gubar’s No man’s land: the war of Words[14], of op het antwoord en de beleving van vrouwen, zoals in Higonnet’s Behind the lines[15], is onderzoek waarbij de focus op mannelijkheid, mannelijke genderidentiteitsbeleving en intermannelijke relaties in de Eerste Wereldoorlog eufemistisch uitgedrukt een stuk beperkter in hoeveelheid. Er zijn evenwel reeds een aantal belanghebbende studies gepleegd over de van bovenaf georchestreerde constructie van hypermannelijkheid in oorlogen algemeen, alsook specifiek in de Eerste Wereldoorlog. Het onderzoek echter naar de alledaagse realiteit waarin intermannelijke relaties tussen frontsoldaten beleefd werden, en de afwijking van de vooroorlogse dominante genderidentiteit heeft zich tot op heden vooral gericht op de voorstelling ervan in naoorlogse publicaties van poëzie en romans handelend over deze situatie, waarvan waarschijnlijk de bekendste voorbeelden Rupert Brooke, Wilfred Owen, Siegfried Sassoon, Frederic Manning en Herbert Read zijn. Dit is uiteraard niet onbegrijpelijk, gezien de veel grotere invloed die deze fictiewerken hadden op de constructie van mannelijkheid in de burgerlijke naoorlogse samenleving dan die van de daadwerkelijke ervaring van de soldaten. De studie naar de reële ervaringen, de relatie tussen de realiteit van deze intermannelijke experiëntie en de dominante vooroorlogse genderconstructie, met dagboeken en correspondentie als voornaamste bronmateriaal, is tot op heden in veel mindere mate gevoerd, en voor wat betreft Vlaanderen zelfs tot op zekere hoogte helemaal niet. Mijn masterscriptie richt zich vooral op het religieuze element van de concrete oorlogservaring aan het Vlaamse Front, maar het is naar mijn mening onmogelijk ten volle tot een begrip van deze particuliere religiositeit te komen zonder impliciet de constructies van mannelijkheid en genderidentiteit die hiermee verweven zijn tussen de lijnen van het bronmateriaal te doorzien en expliciet in relatie tot deze religiositeit te behandelen.

    II

    Durkheim, Weber, Mauss, Halbwachs, de founding fathers van de religieuze sociologie, stellen allen dat de moderniteit en haar ‘Homo cogitans’ in essentie de mogelijkheid tot een persoonlijke beleving van religiositeit - ‘Homo credens’ - tegenspreekt en zelfs gezien haar tegenstrijdigheid onmogelijk maakt[16]. Indien secularisatie aldus het resultaat is van de moderniteit, dan zou een moderne oorlog zich radicaal tegen de notie religiositeit moeten afzetten. Robert Hertz, een leerling van Emile Durkheim en soldaat in de Grote Oorlog, schreef in 1914 in een brief gericht aan zijn vrouw “Comment méconnaître dans la guerre les forces mystérieuses qui tantôt nous écrasent et tantôt nous sauvent. Je n’aurais jamais imaginé à quel point la guerre, même cette guerre moderne tout industrielle et savante, est pleine de religion.”[17] Samen met hem beleefden ontelbare soldaten de kracht van het spirituele in de essentie van hun oorlogsbestaan. Durkheims uitgangspunt bij het verklaren van het verschijnsel religie is dat het ontzag dat gelovigen ervaren in het contact met het sacrale geen zinsbegoocheling is. In het aanbedene vereert de gelovige echter eigenlijk een anonieme, onpersoonlijke kracht, die volgens Durkheim niets anders is dan de samenleving zelf. Hertz beschreef de ervaren religiositeit aan het front veeleer als een ‘religie van de schrik’, een poging tot zingeving in een irrealistisch overlevingsbestaan. De Eerste Wereldoorlog eiste in vier jaar negen miljoen

    Afb. 1

    levens. Een gemiddelde van 6046 mannen vond elke dag de dood tussen de loopgraven[18]. In het dagelijkse bestaan van een frontsoldaat van de Grote Oorlog, met in het achterhoofd een levensverwachting van vaak slechts enkele weken, dienen vrijwel alle vooroorlogse intellectuele en culturele constructies te wijken voor een gedeciviliseerde doch des te echtere identiteit. Het aangrijpen van een geloof in iets dat groter is dan hun aardse leven, en in een overstijging van de dood, maakt het doorkomen van elke dag iets draaglijker. Dit geloof was daarenboven verweven met een andere te vervullen basisbehoefte binnen diezelfde overlevingsgedachte: de nood aan warmte, noodzakelijkerwijze van andere mannen, lichamelijk contact en zelfs erotisering ervan doorheen omhelzing, kussen en het delen van elkaars warmte in het bed in koude winternachten, moet noodgedwongen in diezelfde context beschouwd worden[19]. Deze intimiteit tussen mannen in de loopgraven mag niet in contrast gezien worden tot heteroseksualiteit; ze dient geïnterpreteerd te worden als zijnde een dagelijkse overwinning over de dood, als een viering van het Leven[20].

    De verwevenheid van deze particuliere religiositeit en de particuliere beleving van mannelijkheid, genderidentiteit en seksualiteit is bijzonder duidelijk waar te nemen in het fragment waarmee dit essay aanvangt. Het uittreksel uit een naoorlogs (1920) boek[21], gebaseerd op het dagboek van de Britse soldaat Peter Dumbly, beschrijft een ultiem moment van intermannelijke intimiteit en religiositeit in een oorlogssituatie, de kus die de dood van een vriend voorafgaat. De haast moederlijke empathie die ervan uitgaat overstijgt de Christelijke oorlogsretoriek, patriotisme en vriendschap. De drijvende kracht ervan is een fysieke, voor de lezer haast tastbare echtheid waarin oorlogsreligiositeit, heteroseksuele romantiek en vriendschap samenbrengt in een moment van afscheid. Het innige gevoel van haast moederlijke veiligheid en tederheid dat Dumbly aan zijn stervende oorlogsvriend schenkt, lijkt een haast onderbewuste hedendaagse herwerking van de Piéta. Het toont aldus op haast Jungiaans archetypische wijze aan hoe subtiel en diep de Christelijke beeldspraak verankerd zit in de Westerse cultuur. Daar waar de Heilige Veronica van Berenice Christus’ bebloede gezicht afveegde, gaat Dumbly nog een stap verder door een ‘kus des levens’ te geven op het bebloede gezicht en lippen van zijn strijdbroeder. Deze kus is een culminatiepunt van de amalgamerende ontwikkelingen van seksualiteit, gender en religiositeit op een cruciaal moment in de moderne cultuur. In three essays on the theory of sexuality[22] stelt Freud weliswaar dat voor een kind het voeden aan de moederlijke borst en de moederijke bescherming het prototype vormt van elke liefdesrelatie; de bevrediging van de erogene zone is geassocieerd met de nood aan voeding en veiligheid, en wordt pas later in de individuele ontwikkeling verbonden met de genitale seksualiteit. De lichamelijke innigheid tussen twee frontsoldaten in een context van omnipresente dood kan op deze wijze echter gezien worden als een regressie naar de liefde en veiligheid van die moederlijke innigheid uit de kindertijd. Het is dan ook volledig anachronistisch in deze kus een actief erotiserend element te onderkennen, het is een onderbewust antwoord van een man op het fysieke lijden van het lichaam en het geestelijke van de ziel van een vriend, een – mannelijk – lichaam doordrongen van pijn, broosheid en vergankelijkheid, een omnipresent en dus onontkoombaar feit in het (over)leven in de loopgraven. De mogelijke homoerotische interpretatie van het fragment, geconcentreerd rond ‘... his heart was stirred by the adoration of friendship that he saw. It was the realest thing he had known in his life. “Passing the love of women.” …’ kan mijns inziens enkel bestaan op een niveau dat de persoonlijke seksuele intentie overstijgt, en een connectie tracht te vinden met een hogere, complexe beleving van psychoseksueel bewustzijn die doorheen sentiment, tederheid en een esthetische filosofie de dood van de Jeugd symboliseert, zoals dat ook het geval is in vele religieuze ervaringen - historische representaties ervan – die een identificatie met de lijdende Christus inhouden[23]. Naar mijn mening toont het dan ook voor de aandachtige, genderbewuste lezer de sterke verwevenheid van gender, religie en seksualiteit in het bewustzijn van de frontsoldaat in de eerste Grote Oorlog van de moderniteit in zijn diepste essentie aan.

    III

    De hierboven behandelde casus is gebaseerd op Engels bronmateriaal, en moet gezien worden in de Engelse maatschappelijk context in het begin van de 20e eeuw. In mijn masterscriptie zal ik trachten een parallelle complexe verwevenheid van gender en religie aan te tonen voor Vlaamse frontsoldaten, in de Vlaamse maatschappelijke context. Het bronmateriaal dat ik hiervoor hanteer is vooreerst een selectie van egodocumenten van de hand van Vlaamse frontsoldaten uit de Grote Oorlog – dagboeken, brieven, postkaarten en tekeningen – en de volledige jaargangen van een aantal tijdschriften van loopgravenpers tussen 1914 en 1918 uit de documentatiecentra In Flanders Fields, Koninklijk Legermuseum en SOMA enerzijds, en oorlogsdagboeken van geestelijken in de Grote Oorlog uit de documentatiecentra van het aartsbisdom Mechelen-Brugge en het bisdom Brugge anderzijds.

    Om een volledig beeld te krijgen van deze identiteitsbeleving, zou mijn masterscriptie als eerste luik van drie dienen te fungeren, zijnde de burgerbevolking, de frontsoldaten, en een tussenschakel, militaire families. Deze drie invalshoeken vormen zo drie deelonderzoeken van een groter, overkoepelend onderzoeksproject naar de interactie van gender en religie in de eerste helft van de 20e eeuw

    Het eerste deelonderzoek reconstrueert dus de genderidentiteitsbeleving bij frontsoldaten. De hypothese die in dit deelonderzoek centraal staat, stelt dat een oorlog voor soldaten de mannelijkheid en mannelijke genderidentiteit in een sterke crisissituatie brengt, waarbij de dominante genderidentiteit van twee zijden gecontesteerd en verscheurd wordt. Het geweld en de overlevingsdrang laten enerzijds de creatie van een hypermannelijkheid, gerruggesteund door de Goddelijke steun toe, terwijl anderzijds de alomtegenwoordigheid van de dood, verdriet en de onverschilligheid die intreedt, precies voor een hiermee contrasterende emotionaliteit zorgen die een particuliere mannelijkheid combineren met een functionele ‘religiositeit van de schrik’. Een uitbreiding naar de Tweede wereldoorlog is in dezen noodzakelijk.

    Het tweede deelonderzoek zou zich dan kunnen richten naar de burgerbevolking. Genderidentiteit kan beïnvloed worden enerzijds doorheen indirecte gedragsovername en anderzijds door sociaal leren. Indirecte gedragsovername kan het vlotst bestudeerd worden in het gezinsleven, waar de mannelijke genderidentiteit gecontesteerd wordt door mede door de oorlogssituatie bepaalde veranderende percepties op patriarchaliteit en mannelijkheid via indirect leren van de media en van hogere sociale klassen, en anderzijds doorheen sociaal leren, wat in de bronnen vooral sporen nalaat in het publieke leven en verenigingsleven. Het voor deze deelstudie te hanteren bronmateriaal bestaat enerzijds hoofdzakelijk uit dagboeken en correspondentie, en anderzijds uit verenigingstijdschriften en verslagen.

    Het derde deel van dit onderzoek tracht een brug te vormen tussen deze twee, civiel en militair, door de omgang met mannelijke genderidentiteit in militaire families te onderzoeken. Vele soldaten die vochten in de Tweede Wereldoorlog waren – haast vanzelfsprekend – nazaten en familieleden van mannen die vochten in de Eerste Wereldoorlog. Dit diep persoonlijke, en toch ook binnen deze families expliciet aanwezige gevoel van gedeelde emotionele erfenis moet een impact gehad hebben op de constructie van mannelijkheid (en vrouwelijkheid) en mannelijke (en vrouwelijke) genderidentiteit. De in deze families dominante genderidentiteit tijdens het interbellum en de Tweede wereldoorlog vormt aldus mogelijk een naadloze maatschappelijke connectie in typering van genderidentiteit tussen de civiele samenleving enerzijds, en het soldatenbestaan anderzijds.

    De in het essay gebruikte foto komt uit de publicatie ‘The Great War: The Standard History of the All Europe Conflict (vol. IV)’, ed. H. W. Wilson en J. A. Hammerton, Londen, Amalgamated Press, 1915

    Hij toont hoe een Franse soldaat vlak voor een offensief, na de zegening van het batalion dor een aanwezige aalmoezenier zijn angsten niet meer de baas kan, en aldus troost en genegenheid zoekt in de armen van een andere soldaat.



    [1] A. Newberry Choyce, Lips at the Brim: a novel. London, John Bale, Sons & Danielsson, 1920. p.165-166

    [2] S. Graysel, Women’s Identities at War. Gender, motherhood and politics in Britain and France during the First World War, C.H., University of North Carolina Press, 1999; A. Woollacott, on her their lives depend. Munitions workers in the Great War, C.H., University of North Carolina Press, 1994.

    [3] A. Becker, La guerre et la foi, de la mort à la mémoire, 1914-1930, Parijs, Armand Colin, 1994, p.141

    [4] H. Missalla, Gott mit uns: Die Deutsche Kriegspredigt 1914-1918, Munchen, 1968

    [5] B. Benvindo, Des hommes en guerre: les soldats belges entre ténacité et désillusion 1914-1918, Brussel, Koninklijk Legermuseum, 2005, pp.185

    [6] N.F. Cott, On men’s history and women’s history, in: Meanings of manhood: constructions of masculinity in Victorian America, ed. M. Carnes en C. Griffen, Chicago, University of Chicago Press, 1990, pp.206

    [7] G. Bederman, Manliness and civilization: a cultural history of gender and Race in the United States, 1880-1917, Chicago: University of Chicago Press, 1995

    [8] J.A. Allen, “Men Interminably in Crisis? Historians on Masculinity, Sexual Boundaries, and Manhood." Radical History Review, no. 82 (2002): 191-207.

    [9] L. Bienvenue en C. Hudon, ”« Pour devenir homme, tu transgresseras... » : Quelques enjeux de la socialisation masculine dans les colleges classiques quebecois (1880-1939)'." The Canadian Historical Review 86, no. 3 (2005): 485-511.

    [10] J. Tosh, "What Should Historians do with Masculinity? Reflections on Nineteenth-century Britain." History workshop journal 38 (1994): 179-202

    [11] L. Doan, A challenge to ‘change’? New perspectives on women and the great war, in: Women’s history review, 2006, 15(2), pp.337-343

    [12] M. Pignot, Petites filles dans la grande guerre: un problème de genre?, in: Vingtième Siècle, 2006, 89, pp.9-16

    [13] J. Lee, A nurse and a soldier: gender, class and national identity in the first world war adventures of Grace McDougall and Flora Sandes, in: Women’s history Review, 2006, 15(1), pp.83-103

    [14] S. Gilbert en S. Gubar, The war of words, volume I of No Man’s Land: the place of the woman writer in the Twentieth Century, New Haven, Yale University press, 1988

    [15] M.R. Higonnet, Behind the lines, New Haven, Yale University press, 1987, p.336

    [16] E. Durkheim, Les formes élémentaires de la vie religieuse, Parijs, presses universitaires de France, 1912, p.647

    [17] Un ethnologue dans les tranchées: Lettres de Robert Hertz à sa femme Alice,Parijs, CNRS éditions, 2002, p.131

    [18] N. Ferguson, the pity of war, Harmondsworth, Penguin, 1998, pp.436-437

    [19] J. Bourke, Dismembering the male: men’s bodies, Britain and the Great War, Londen, Reaktion books, 1996, pp.133-136

    [20] S. Das, “Kiss me, Hardy”: Intimacy, Gender and gesture in World war I Trench literature, Cambridge, Johns Hopkins University Press, 2002, pp.55-56

    [21] A. Newberry Choyce, Lips at the Brim: a novel. London, John Bale, Sons & Danielsson, 1920. p.165-166

    [22] S. Freud, three essays on sexuality, vert. en ed. J. Strachey, New York, Basic books Publishers, 1962 (1905)

    [23] N. Grubb, The life of Christ in Art, New York, Artabras, 1996

    15-01-2008 om 19:17 geschreven door Wouter Pollet  


    13-01-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Hypothetisch onderzoeksprogramma SOMA

    Inleiding

    Het Studie- en documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (SOMA) is een federaal onderzoeks- en documentatiecentrum met betrekking tot de maatschappelijke uitwerking van oorlog en grootschalig geweld in de 20e eeuw. Het streeft ernaar op te treden als startpunt en basiseenheid voor onderzoek en onderzoekers in België op het terrein van de geschiedenis van de grote politieke, sociale en culturele conflicten en breukmomenten van de 20e eeuw. Daartoe onderhoudt het geprivilegeerde relaties met alle universiteiten en wetenschappelijke instellingen, zowel op federaal niveau als op het niveau van de gemeenschappen en gewesten. Het participeert in internationale netwerken met verwante instellingen in Europa en daarbuiten, teneinde voor wat betreft België ook in de context van internationaal comparatief onderzoek de uitgangsbasis te vormen, alsook om aansluiting te vinden bij de internationale geschiedschrijving. Om haar doelstelling te realiseren verwerft, bewaart en ontsluit het centrum documentatie in de vorm van archiefstukken, bibliotheekmaterialen en audiovisuele documenten, waarbij wordt gestreeft naar een maximale publieksvriendelijke geautomatiseerde ontsluiting van de collecties en archiefbestanden. Hiertoe wordt samengewerkt met de Federale wetenschappelijke instellingen. Zij tracht haar wetenschappelijke onderzoeksresultaten daarenboven zo ruim mogelijk te verspreiden.

    Thematisch staan de twee wereldoorlogen en hun oorzaken en gevolgen op korte en lange termijn centraal. Andere conflicten en totalitaire ideologieën die de 20e eeuwse maatschappij hebben getekend vormen de verdere aandachtspunten. Binnen dit geheel gaat de aandacht in het bijzonder naar fenomenen als geweld, genocides en massamoorden, burgeroorlogen, nationale en etnische tegenstellingen en zuiveringen, religieuze conflicten, gedwongen migraties, maar ook naar mensenrechten, internationale conflictbeheersing en Europese eenwording. Deze conflicten en hun oorzaken en gevolgen benadert het SOMA vanuit een Belgische en internationaal vergelijkende invalshoek.[1]

    Onderzoekssperspectieven

    Het SOMA organiseert projectonderzoek met betrekking tot thema’s van de Belgische geschiedenis die kaderen in het in de inleiding omschreven onderzoeksveld. Oorlog en grootschalig geweld brengen door hun directe uitwerking en nasleep overal in staat en maatschappij fundamentele veranderingsprocessen op gang, en beïnvloeden de relatie tussen staat en maatschappij, tussen maatschappij en individu, en tusen individuen onderling diepgaand. Als publieke onderzoekseenheid houdt het SOMA nadrukkelijk rekening met de maatschappelijke relevantie van de projecten.

    Het nieuwe onderzoeksproject wordt ingedeeld in twee onafhankelijke pijlers, die telkens twee of meer concrete deelonderzoeken omvatten. Deze twee pijlers zijn

    - Oorlog en gender: genderidentiteit in crisis

    - Oorlog en hedendaagse hulpverlening

    Oorlog en gender: genderidentiteit in crisis

    In de voorbije eeuw is gender aan steeds uitbreidender kringen aan uitgebreid historisch onderzoek onderworpen. Tot een vijftiental jaar terug behelsde vrouwelijkheid en feminisme het leeuwendeel van deze navorsing. Deze feministische toeëigening van de term gender was tegen de late jaren ’70 en vroege jaren ’80 alomtegenwoordig. In dit tijdvak werd gender aldus zowat uitsluitend geassocieerd met vrouwen en vrouwelijkheid. Deze tendens werd in de late jaren ’80 en vroege jaren ’90 doorbroken dankzij studies zoals Nancy Cott’s On men’s history and women’s history[2] in Meanings of Manhood, of Gail Bederman’s Manliness and civilization: A cultural history of gender and race in the United States, 1880-1917,[3] waardoor gender op gelijkwaardige wijze ook met mannen en mannelijkheid geassocieerd werd. Hoewel dus in de voorbije vijtien jaar reeds veel historisch pionierswerk naar mannelijkheid en mannelijke genderidentiteit is verricht, en in een langere periode nog zoveel meer naar vrouwelijkheid en vrouwelijke genderidentiteit, blijkt dat zeker wat betreft extreme maatschappelijke crisissituaties, zoals oorlogen, er nog steeds slechts in weinige mate eenduidigheid is inzake centraal te stellen definities en modellen, belanghebbende problemen, methodologie noch te hanteren bronmateriaal.[4]

    Zoals gehanteerd door hedendaagse theoretici, duidt de term crisis in de genderidentiteit op een situatie waarin de traditioneel maatschappelijk dominante vorm van mannelijkheid en vrouwelijkheid dermate vertroebeld raakt door actuele gebeurtenissen, structurele veranderingen, een nieuwe, uitdagende vorm, of een wisselwerking van deze elementen[5]. Een belangrijke noot hierbij is dat wanneer er over ‘crisis’ in de genderidentiteit gesproken wordt, dit voor en na de crisissituatie stabiliteit impliceert. Er is echter een verschil tussen individuele onzekerheid over de dominante genderidentiteit, en een ondermijning ervan op maatschappelijk niveau, zeker wanneer deze voor elkeen waarneembaar is.[6] De beide wereldoorlogen zijn voor de mannelijke en vrouwelijke genderidentiteit ontegensprekelijk crisismomenten, ingepast in het bredere geheel van structurele veranderingen die de 20e eeuwse modernisering en mondialisering in zich droeg.

    Over vrouwelijkheid en vrouwelijke genderidentiteitsbeleving in de eerste helft van de 20e eeuw, en specifiek tijdens de oorlogsjaren, zijn reeds een waaier aan publicaties verschenen. Significante voorbeelden hiervan zijn Laura Doan’s A challenge to Change[7], Manon Pignot’s Petites filles dans la Grande guerre: un problème de genre?[8] en Janet Lee’s A nurse and a soldier[9].

    Wat betreft de mannelijke genderidentiteitsbeleving tijdens de oorlogsjaren, staat het onderzoek nog in de kinderschoenen. Om een volledig beeld te krijgen van deze identiteitsbeleving, wordt het gegeven vanuit drie invalshoeken benaderd, zijnde de burgerbevolking, de frontsoldaten, en een tussenschakel, militaire families. Deze drie invalshoeken vormen de drie deelonderzoeken van dit project.

    Het eerste deelonderzoek richt zich aldus naar de burgerbevolking. Genderidentiteit kan beïnvloed worden enerzijds doorheen indirecte gedragsovername en anderzijds door sociaal leren. Indirecte gedragsovername kan het vlotst bestudeerd worden in het gezinsleven, waar de mannelijke genderidentiteit gecontesteerd wordt door mede door de oorlogssituatie bepaalde veranderende percepties op patriarchaliteit en mannelijkheid via indirect leren van de media en van hogere sociale klassen, en anderzijds doorheen sociaal leren, wat in de bronnen vooral sporen nalaat in het publieke leven en verenigingsleven. Het voor deze deelstudie te hanteren bronmateriaal bestaat enerzijds hoofdzakelijk uit dagboeken en correspondentie, en anderzijds uit verenigingstijdschriften en verslagen.

    Het tweede deelonderzoek reconstrueert de genderidentiteitsbeleving bij frontsoldaten. De hypothese die in dit deelonderzoek centraal staat, stelt dat een oorlog voor soldaten de mannelijkheid en mannelijke genderidentiteit in een sterke crisissituatie brengt, waarbij de dominante genderidentiteit van twee zijden gecontesteerd en verscheurd wordt. Het geweld en de overlevingsdrang enerzijds creëren een hypermannelijkheid, terwijl anderzijds de alomtegenwoordigheid van de dood, verdriet en de onverschilligheid die intreedt, precies voor een hiermee contrasterende emotionaliteit zorgen.

    Het derde deel van dit onderzoek tracht een brug te vormen tussen deze twee, civiel en militair, door de omgang met mannelijke genderidentiteit in militaire families te onderzoeken. Vele soldaten die vochten in de Tweede Wereldoorlog waren – haast vanzelfsprekend – nazaten en familieleden van mannen die vochten in de Eerste Wereldoorlog. Dit diep persoonlijke, en toch ook binnen deze families expliciet aanwezige gevoel van gedeelde emotionele erfenis moet een impact gehad hebben op de constructie van mannelijkheid (en vrouwelijkheid) en mannelijke (en vrouwelijke) genderidentiteit. De in deze families dominante genderidentiteit tijdens het interbellum en de Tweede wereldoorlog vormt aldus mogelijk een naadloze maatschappelijke connectie in typering van genderidentiteit tussen de civiele samenleving enerzijds, en het soldatenbestaan anderzijds.

    Tenslotte leent dit project zich uitstekend tot een vervulling van het streefdoel van het SOMA inzake internationaal comparatief onderzoek. Een vergelijkend project kan opgestart worden in samenwerking met Nederlandse instellingen, zoals het NIOD, waarbij onderzocht wordt wat de invloed is van de relatieve afwezigheid van de Eerste Wereldoorlog op de mannelijkheid en mannelijke genderidentiteit, door voor eenzelfde periode gelijkende families en verenigingen te beschouwen. Het project kan ook gelinkt worden aan onderzoek naar de Duitse en Amerikaanse creatie van hypermannelijkheid tijdens de Tweede wereldoorlog, en de herkomst hiervan[10].

    Oorlog en hedendaagse hulpverlening

    Als publieke onderzoekseenheid houdt het SOMA nadrukkelijk rekening met de maatschappelijke relevantie van haar projecten. Met dit onderzoek wordt getracht de functionaliteit van de historische ervaring ten volle te benutten. Doorheen de studie van traumatiserende ervaringen, en hoe er door slachtoffers ervan mee omgegaan werd/wordt, kunnen wel degelijk belangrijke lessen geleerd worden. Het hier voorgestelde onderzoeksproject beslaat de twee wereldoorlogen, en omvat weerom twee deelonderzoeken. Enerzijds betreft het een studie naar traumatisering bij erg jonge slachtoffers van oorlogsgeweld, en anderzijds een studie naar volksgezondheid, ondervoeding en voedingspatronen tijdens oorlogssituaties. Een dergelijk onderzoek kan als uitkomst niets anders inhouden dan een beter inzicht in hoe getraumatiseerde oorlogsslachtoffers van hedendaagse gelijkende gebeurtenissen dienen begeleid te worden, en hoe zo trauma’s op latere leeftijd ten gevolge van een dergelijke ervaring als kind voorkomen kunnen worden enerzijds, en hoe een bedreiging van de volksgezondheid, alsook voedingspatronen die door een oorlog plots volledig omgegooid worden, en dreigen in ondervoeding te vervallen, op een doeltreffender wijze op korte, middellange en lange termijn gestabiliseerd kunnen worden anderzijds.

    Jonge overlevenden van de twee wereldoorlogen kregen en krijgen maar al te vaak te horen dat zij de oorlog ‘goed zijn doorgekomen’, en zich ‘gelukkig niets kunnen herinneren van die verschrikkelijke tijd’. Deze benadering legt echter geen verband tussen problemen die als erg jong kind doorgemaakt zijn, en schijnbaar los hiervan staande fysieke en psychische problemen op latere leeftijd, alsook transgenerationele gevolgen ervan[11]. Integendeel, medisch onderzoek bij jongeren en volwassenen die een of beide wereldoorlogen overleefden, maar hierin traumatische ervaringen opliepen, zij het als soldaat, afzijdige burger of verzetstrijder, toonde reeds aan dat de aanvankelijk schijnbaar verwerkte ervaring door gebrekkige psychologische ondersteuning in veel gevallen geenszins verwerkt is, maar op veel latere leeftijd voor psychische en fysieke problemen zorgt. Eenzelfde gedachtengang klopt zelfs voor een volgende generatie, waarbij de traumatische ervaring die ouders opliepen, onderbewust doorheen de opvoeding meegegeven is met hun kinderen[12]. Het spreekt uiteraard voor zich dat dit hoofdzakelijk empirisch onderzoek een interdisciplinaire benadering tussen historici en psychologen vereist, waarbij de traumatische ervaringen van oorlogsslachtoffers gereconstrueerd moeten worden, alsook de vroege naoorlogse begeleiding en behandeling, en de gevolgen ervan op hun verdere geestelijke een maatschappelijke leven. Dit onderzoeksgebied staat wat betreft volwassenen en jongeren reeds behoorlijk ver, doch de grootste lacune is te vinden in de studie naar erg jonge kinderen van de oorlogsperiodes, zijnde ’10-’17 en ’35-’44. De gemakkelijkste – zeker gezien het de meest ingrijpende is – invalshoek hierbij is een onderzoek bij jonge (geboren tussen ’35 en ’44) Joodse overlevenden van de holocaust[13]. Aannemelijk als uitganspositie lijkt vooral de stelling dat deze kinderen van de oorlog naar analogie met oudere slachtoffers pas op latere leeftijd de gevolgen van hun jeugdontberingen ondervinden. Ze kwamen ter wereld in gezinnen die totaal ontwricht waren door de terreur van het nationaal-socialistische regime, en ervaarden tijdens hun eerste levensjaren aldus niet de veiligheid en de geborgenheid die zo belangrijk zijn voor een gezonde ontwikkeling. Door een studie naar wat kort na de oorlog misgelopen is in de begeleiding van deze kinderen, zowel op professioneel niveau als door de ouders of zorgdragers, kan gekomen worden tot een versterking en een specifiëring van de begeleiding die kinderen van huidige oorlogssituaties dienen te krijgen. Het te hanteren bronmateriaal varieert van egodocumenten, interviews tot medische rapporten.

    Het tweede luik van dit onderzoek betreft een studie naar volksgezondheid, ondervoeding en voedingspatronen tijdens oorlogssituaties. In vele hedendaagse grootschalige conflicten is het nog steeds zo dat samen met de eerste ruiter van de Apocalyps, oorlog, veelal ook twee van de drie andere apocalyptische ruiters, honger en ziekte, uitrijden[14]. Dit impliceert echter niet dat honger en ziekte bij de burgerbevolking samen uitbreekt met een oorlog, doch veeleer dat dezen een gevolg zijn van het incorrect omgaan van deze burgerbevolking met de gezondheidsrisico’s die zich ten gevolge van de oorlog kunnen stellen. Een voorbeeld hiervan vinden we in de Eerste Wereldoorlog, waarin ongeveer 3 miljoen Russen stierven aan tyfus. Daarmee is echter niet gezegd dat er zonder die oorlog geen Russen aan tyfus gestorven zouden zijn. Natuurlijk kan de gelijktijdigheid van deze factoren wel een versterkend effect hebben, maar in dat geval spreken we nog steeds van een gevolg door verhoging van de risico’s, en niet van een primaire oorzaak[15]. Dit onderzoek tracht een beeld te vormen van de verschillende wijzen waarop de minder gegoede bevolkingslagen, de grootste risicogroep, enerzijds omgingen met deze bedreiging op hun vooroorlogs voedingspatroon, met potentiële ondervoeding tot gevolg, hoe deze minder of meer succesvol omzeild werd, en anderzijds met de dreiging van ziekte door een verlaging van het immuunsysteem en verlaging van bepaalde hygiënische standaarden. Wanneer een reconstructie van de diverse aanpakken door burgers tijdens de beide wereldoorlogen bereikt is, kunnen handelingsmodellen gevormd worden, met het oog op toepassing ervan in hedendaagse conflictgebieden, waar eenzelfde bedreiging op de volksgezondheid optreedt. Op deze wijze biedt deze studie een verrijking van de huidige humanitaire programmatische ondersteuning in regio’s waar deze verhoogde risicofactoren, zoals die zich voordeden tijdens beide Wereldoorlogen, momenteel voordoen.

    Een belangrijke relativerende noot hierbij: zowel bij de aanvankelijke reconstructie tijdens de wereldoorlogen, alsook bij de inpassing ervan in hedendaagse humanitaire programma’s, dient in verregaande mate in rekening genomen worden dat de typering alsook de aanpak van de verhoogde risico’s niet enkel van de oorlog zelf afhangen maar ook van de politieke, maatschappelijke, culturele en economische omstandigheden waarin die oorlog gevoerd wordt en de politieke en economische maatregelen waarmee op die oorlog wordt gereageerd.

    Contemplatie van het secundair geschiedenisonderwijs

    In vrijwel alle westerse landen is een hernieuwde historische belangstelling sterk aanwezig. De wijze waarop individuen en groepen dezer dagen omgaan met geschiedenis is echter eveneens dermate gewijzigd. De historische cultuur heeft zich aangepast aan de eigentijdse mediavormen en inhoudelijke voorkeuren. Problematisch hierbij is dat lang niet alle representaties van het verleden die in deze nieuwere mediavormen gehanteerd worden, de geschiedenis recht aandoen. De verhoogde toegankelijkheid van historische kennisbronnen draagt ook een groeiende keuzevrijheid aan historische thema’s in zich. Deze diversificatie, kwantitatief alsook kwalitatief, van de historische belangstelling maakt het beeld van het verleden dan ook geenszins eenduidiger. Anderzijds speelt de geschiedenis - zoals dezer dagen stelselmatig bevestigd wordt – nog steeds een wezenlijke rol in identiteitsvorming en –bevestiging. De verschijningsvorm ervan is echter mee geëvolueerd met de samenleving waarin ze functioneert. Dit heeft ontegensprekelijk tot gevolg dat het kader waarin historische kennis overgedragen wordt en betekenis krijgt minder eenduidig geworden is. Uiteenlopende fenomenen als individualisering, ontzuiling en globalisering hebben geleid tot het benadrukken van andere kaders voor de beleving van identiteit en historische betekenis[16]. De huidige mediarevolutie heeft de historische cultuur verder gefragmenteerd en zelfs geïndividualiseerd. De vertrouwdheid met voorheen maatgevende kaders van de geschiedenis is afgenomen, en de concrete betekenisgeving en de verbondenheid met bepaalde kennisinhouden is sterk gedaald[17].

    Opvallend bij dit alles is dat de vraag welke historische kennis en inzichten relevant zijn voor jongeren – in de context van deze contemplatie vooral leerlingen uit het secundair onderwijs – in de huidige samenleving zelden expliciet gesteld wordt. Dit terwijl de in sneltempo veranderende samenleving precies een verhoogde nood aan reflectie op leerstofcriteria vereist. Zowel bij nieuwe leden van onze samenleving als bij autochtonen is er sprake van een toenemende differentiatie die tot een andere omgang met het verleden leidt. De verwerving van gemeenschappelijke historische kennis en inzichten, die relevantie vertoont voor een zo groot mogelijke groep jongeren is hierbij het uiteindelijke streefdoel. Tegelijk moet er over gewaakt worden dat dit niet leidt tot een destructieve relativering die onze scholieren achterlaat temidden van betekenisloze historische kennisinhouden. Slechts op deze wijze kan het geschiedenisonderwijs een passend antwoord bieden op de nieuwe vormen van geschiedenis- en cultuuroverdracht in de snel wijzigende moderne samenleving. Geen van de huidig beschikbare handleidingen voor geschiedenisonderwijs beantwoordt in voldoende mate aan deze problematiek. Het is dan ook opportuun dat het SOMA, samen met andere onderzoekscentra, universitaire vakgroepen, en vooral ook de Entiteit Curriculum (ex-Dienst voor Onderwijsontwikkeling) van de Vlaamse en Franse Gemeenschap, tot een herformulering van de eindtermen en ontwikkelingsdoelen enerzijds, en tot het construeren van een voor de verschillende onderwijsniveaus gedifferentieerde docentenhandleiding voor het secundaire geschiedenisonderwijs komt. In dit project kan het SOMA een belanghebbende bijdrage leveren aan de discussies over de inhoud van het geschiedenisonderwijs, concrete schoolmethoden, ontwikkelingsdoelen en eindtermen voor de 20e eeuw.



    [1] Gebaseerd op de huidige onderzoeksprogramma’s van SOMA en NIOD

    [2] N.F. Cott, On men’s history and women’s history, in: Meanings of manhood: constructions of masculinity in Victorian America, ed. M. Carnes en C. Griffen, Chicago, University of Chicago Press, 1990, pp.206

    [3] G. Bederman, Manliness and civilization: a cultural history of gender and Race in the United States, 1880-1917, Chicago: University of Chicago Press, 1995

    [4] J.A. Allen, “Men Interminably in Crisis? Historians on Masculinity, Sexual Boundaries, and Manhood." Radical History Review, no. 82 (2002): 191-207.

    [5] L. Bienvenue en C. Hudon, ”« Pour devenir homme, tu transgresseras... » : Quelques enjeux de la socialisation masculine dans les colleges classiques quebecois (1880-1939)'." The Canadian Historical Review 86, no. 3 (2005): 485-511.

    [6] J. Tosh, "What Should Historians do with Masculinity? Reflections on Nineteenth-century Britain." History workshop journal 38 (1994): 179-202

    [7] L. Doan, A challenge to ‘change’? New perspectives on women and the great war, in: Women’s history review, 2006, 15(2), pp.337-343

    [8] M. Pignot, Petites filles dans la grande guerre: un problème de genre?, in: Vingtième Siècle, 2006, 89, pp.9-16

    [9] J. Lee, A nurse and a soldier: gender, class and national identity in the first world war adventures of Grace McDougall and Flora Sandes, in: Women’s history Review, 2006, 15(1), pp.83-103

    [10] J.A. Allen, “Men Interminably in Crisis? Historians on Masculinity, Sexual Boundaries, and Manhood." Radical History Review, no. 82 (2002): 191-207.

    [11] T. Ridder en S. van der Veen (red.), Oorlogskinderen, toen en nu, Utrecht, Stichting ICODO, 1997, 96 p

    [12] I. Bramsen, The long term psychological adjustment of World war II survivors in the Netherlands, Delft, Eburon, 1995

    [13] A. Rechtman, Child survivors of the Holocaust: literature, trauma, memory, Ph.D., City university of New York, 2005, 292p.

    [14] B.S. Levy en V.W. Sidel, War and public health, Washington DC: American public health association, 2000, 436p.

    [15] P. Perrin, Handbook on war and public health, Geneva: ICRC, 1996, 446p.

    [16] K. Ribbens, Diversiteit, identiteit en onzekerheid: geschiedenis in de hedendaagse samenleving, Septentrion, 2006, nr.4, pp.26-33

    [17] M. Grever en K. Ribbens, De historische canon onder de loep, Kleio, 2004, nr.7, pp.2-7

    13-01-2008 om 22:54 geschreven door Wouter Pollet  




    Foto

    Links
  • Minerva Ugent
  • Webmail Ugent
  • Forum VGK Ugent
  • JH Het Andere Geslacht
  • JH De Kontrabas
  • Faculteit Letteren & wijsbegeerte Ugent
  • Faculteit Politieke wetenschappen Ugent
  • Forum Politeia Ugent
  • Google
  • Uitgebreide bibliografie mannelijke genderidentiteit

    Gastenboek

    Druk op onderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek


    {TITEL_VRIJE_ZONE}

    {TITEL_VRIJE_ZONE}

    Archief per maand
  • 01-2008
  • 12-2007
  • 11-2007
  • 10-2007
  • 09-2005


    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs