In de periode 1422-1436
betaalt Jan vanden Berghe rente op land in heecken
ackere komende van Olivier vanden Berghe.
Mogelijk verwijst denaam naar een
persoon, misschien een Vandereecken of een Vereecken. Dit dient nog verder
onderzocht te worden. We moeten in dit verband immers zeggen dat we een
genitief-s missen. Mocht het de akker van Vereecken zijn, dan zou er wellicht
sprake zijn van vereeckenS ackere.
Waarschijnlijk is het logischer als uitleg te geven dat het gewoon gaat om een
stuk grond waar eiken groeiden of gekweekt werden. Misschien komt dit stuk land
dan overeen met de percelen die plantaige
boomen en plantsoen bosch werden
genoemd en waar specifiek werd opgegeven dat er eiken gekweekt werden.
Volgens R. Poelman zou het woordje heecken
ook kunnen verwijzen naar hek, afsluiting. Dan zou het toponiem zoveel
betekenen als omheinde gronden.
Jean-Baptiste Schoutheet en het huis bij de Watermolenbrug
Jean-Baptiste Schoutheet was diegene die in 1786 bijna het ganse Westveld kocht uit de nalatenschap van Pieter-Ignace de Corte, heer van Bruynsputte. Een arme donder was Schoutheet niet. Daarnaast had hij ook nog andere eigendommen zoals het huis bij de Watermolenbrug te Gent.
Biografie
Jean-Baptiste Schoutheet
Jean-Baptiste Schoutheet werd te Dendermonde geboren op 12 april 1735 als zoon
van Jean-Louis en Isabella Maria van Steelant, en overleed op 17 januari 1806,
eveneens te Dendermonde.
Jean-Baptiste werd na zijn studies rechten aan de universiteit van Leuven ([i]) advocaat in
de Raad van Vlaanderen ([ii]) en schepen
van de Keure van de stad Gent ([iii]).
Jean-Baptiste zal zoals zo veel leden uit zijn familie rechten studeren aan de
universiteit van Leuven.
Rechtenstudies, en vooral het behalen van het diploma, werden in die tijd beschouwd
als een toegangsbewijs voor een stedelijke administratie of de diplomatie ([iv]). Hij
behaalde het diploma in de beide rechten ([v]) op 17
augustus 1759 ([vi]). Als
gediplomeerde in de rechten trekt Jean-Baptiste naar Gent, waar hij op 8 juli
1779 de eed aflegt als advocaat bij de Raad van Vlaanderen ([vii]).
In 1770 wordt hij echter als tweede schepen van de Keure vermeldt ([viii]). In 1780
wordt zijn naam vernoemd in verband met het tot stand brengen van een nieuw
reglement aangaande huisbelasting van de stad Gent ([ix]).
Hij zou dan elfde schepen van de Keure geweest zijn. In 1788 wordt hij vijfde
schepen ([x]). In 1790
komt Jean-Baptiste echter niet voor op de lijst van de schepenen van de Keure.
In 1792 wordt hij vierde schepen, maar op 6 december van het zelfde jaar wordt
hij tweede schepen van de Keure benoemd. Op 10 mei 1793 wordt hij in die zelfde
functie bevestigd.
Met zijn functies in de wetgevende sector bouwt hij eigenlijk verder op de
functie die zijn voorouders lange tijd te Elversele, Daknam, Eksaarde en Lokeren
hebben uitgeoefend, namelijk die van schout.
Wij houden ons echter vast aan twee Gentse bronnen, namelijk de Wegwijzer
van Gent en het Memorieboek der Stad Ghent van ‟t jaer 1301 tot 1793.
De reeks Wegwijzer van Gent, er verscheen er ieder jaar een, hebben wij
geraadpleegd in De Zwarte Doos, het Gentse stadsarchief. De reeks vangt aan bij
het jaar 1770.
Zo vermeldt Marcus van Vaernewyck Jean-Baptiste als tweede schepen van de Keure
in 1770. Noch de Wegwijzer van Gent, dat een administratief-organiek
naslagwerkje is, noch het Memorieboek maken in 1770 melding van
Jean-Baptiste als schepen van de Keure. Jean Baptiste Hubert Serruys vermeldt
Jean-Baptiste Schoutheet in zijn Eerste placcaerten-boek van Vlaenderen in
verband met het tot stand brengen van een nieuw reglement betreffende de
huisbelasting. Dit was in 1780 en Jean-Baptiste Schoutheet was toen elfde
schepen. Wij kunnen zo nog een aantal voorbeelden geven maar het lijkt ons
logischer weer te geven wat de Wegwijzer en het Memorieboek ons
bijbrachten. Vooreerst de Wegwijzer van Gent: Jean-Baptiste werd voor
het eerst schepen van de Keure in 1780 en kreeg de twaalfde plaats toegewezen.
Hij zou ook gedurende de jaren 1781, 1782 en 1783 schepen blijven, respectievelijk
op de elfde, tiende en negende plaats. Hij zal pas opnieuw schepen worden in de
periode 1789-1790, telkens op de vijfde plaats. In de periode 1792-1794 komt
hij weer aan bod, op de vijfde, vierde en de tweede plaats. Daarna is zijn
loopbaan als schepen voorbij. Wel staat Jean-Bap-tiste gedurende de ganse
periode 1770-1796 geboekstaafd als advocaat bij de Raad van Vlaanderen. In dit
verband is de periode 1770-1779 tegenstrijdig aan het feit dat hij pas op 8
juli 1779 de eed aflegde als advocaat bij de Raad van Vlaanderen. Nu het Memorieboek:
dit boek vermeldt Jean-Baptiste voor de eerste maal als schepen van de Keure in
het jaar 1788. Daarna wordt het drie jaar stil. Vervolgens, in 1792 en 1793
wordt hij opnieuw schepen, respectievelijk vierde en tweede (1792) ([xi]) en tweede
(1793). Daarna was het afgelopen met zijn loopbaan als schepen.
Over de activiteiten als schepen in de periode 1778-1783 lezen we bij Piet
Lenders het volgende ([xii]).
In 1778 wordt Jean-Baptiste als nieuwe schepen benoemd in opvolging van Vilain
XIIII die hoogbaljuw van Gent werd benoemd. Jean-Baptiste werd aanbevolen door
De Graeve, raadsheer bij de Raad van Vlaanderen ([xiii]),
die hij kende uit zijn Leuvense studententijd.
Lenders omschrijft Jean-Baptiste als een zeer verstandig man. In het zelfde
jaar worden de departementen van openbare werken en waterstaat gescheiden.
Jean-Baptiste krijgt openbare werken toegewezen terwijl het departement
waterstaat naar G.A. dOlisy gaat. Jean-Baptiste zal trouwens jarenlang bevoegd
blijven voor de stadsgebouwen en ontving daar dan ook een aparte vergoeding
voor. Ook in 1782 bleef het departement openbare werken onder het beheer van
Jean-Baptiste, als tiende schepen van de Keure, en dat van waterstaat bleef ook
bij dOlisy de Notax. Deze man zal trouwens de zorg voor de Gentse wateren uit
de handen van Jean-Baptiste nemen, al werd hij meer als provinciaal ambtenaar bekeken.
In 1782 wordt ook gestart met de afbraak van de militaire versterkingen in en
rond Gent. Jozef II had hiertoe opdracht gegeven. De afbraak gebeurde onder de
leiding van Jean-Baptiste Schoutheet en de heren Goethals en Corthals. Het trio
was ook belast met de liquidatie, zeg maar de verkoop, van het
afbraakmateriaal.
In 1783 wordt Jean-Baptiste niet herbenoemd als schepen. Hij werd dan ook door
minister Starhemberg uit de stadsmagistraat verwijderd ([xiv]).
Dit was het gevolg van de weigering van de stadsmagistraat om mee te werken aan
de nieuwe fiscale politiek van de regering. In 1786 was Jean-Baptiste evenmin
schepen, maar in 1788 wordt hij opnieuw aangesteld en dit als vijfde schepen
van de Keure. In 1792 was hij opnieuw vijfde schepen.
Uit de Wegwijzer van Gent van 1782 kwamen we ook te weten dat
Jean-Baptiste Schoutheet directeur is geweest van de Koninklijke Academie
der Schilder, Teeken en Bauw konst binnen Gend.
Het
huis bij de Watermolenbrug
Jean-Baptiste Schoutheet, schepen van de Keure van de stad Gent en advocaat bij
de Raad van Vlaanderen, had naast zijn vele eigendom doorheen het Vlaamse land ([xv]) meerdere
eigendommen te Gent, maar een interesseert ons in het bijzonder: het huis bij
de Watermolenbrug.
De Watermolenbrug ([xvi]), ook
Braambrug genoemd, in de buurt van de Braampoort die een van de vier
stadspoorten was die werden gebouwd in de 12de eeuw, wordt in 1224
vernoemd en was een stenen brug met twee bogen. De brug werd in 1885 gesloopt
voor het eerste deel van de overwelving van de Reep (het huidige Lieven
Bauwensplein).
In 1297 werd op de plaats van de brug een watermolen gebouwd die werd
stilgelegd in 1874 en volledig verdween in 1881. In de onmiddellijke omgeving
waren een viertal watermolens gebouwd. Op de zelfde plaats bevond zich ook een
sluis met bijhorend sluishuis. En hier komt het huis dat wij bedoelen op de
proppen.
Aan het feit dat Jean-Baptiste Schoutheet dit huis aankoopt in 1779 gaat een
korte verbouwgeschiedenis vooraf. In afschrift daterend van 4 juni 1716, vonden
we in De Zwarte Doos een aanvraag tot verbouwing van bedoeld huis terug.
Het huis was toen eigendom van Rogiest
Bogaert proprietaris van een hauten huyseken en de stede ghestaen op de
watermeulenbrugghe abouterende aen de huysen van de selve brugghe dat hij van
intentie is het selve huyseken ende stede te doen afbrecken en de van nieuw van
steen te doen opmaecken midtsgaders boven de voorseijde shuijsen te maecken het
werck conforme de modelle [ ] desen annex ([xvii]) daer toe hij den muer en de dack
jeghenwordigh op deselve brugghe oock staende moet afbreken ende verhooghen de
gote daert opligghende ende alsoo hij u edelen consent van noode heeft keert
den suppliant hem tot deselve. Het gebouw waarvan de muur moet worden afgebroken en heropgebouwd en de
goot verhoogd is het sluishuis. Het argument van Rogiest Bogaert om te
verbouwen is van dit gebouw een notabel
enbellissement voor de stad te maken. Het gebouw moet er dus niet al te fatsoenlijk
hebben uitgezien.
Na een bezoek van de commissarissen verantwoordelijk voor deze
verbeteringswerken krijgt Rogiest Bogaert van de schepenen van de Keure op 13
februari 1713 de goedkeuring om de werken uit te voeren.
Volgens de commissarissen dienden volgende werken te worden uitgevoerd: de suppliant sal vermoghen af te breken den
muer ende het dock van het sluyshuys bij requeste vermeldt, ende dat hij het
huys van nieuwe in steen sal vermoghen op te bauwen op een rechte linie naer
conformiteijte van de modelle ende project hier annex gheparapheert bij de
onderschrevende secretaris, ende alsoo de verwijding van de brugghe van twee
voeten min een quaert bij deselve modelle afghedecineert niet en [ ] ghebeuren
ten waere het roerende werck waer-mede de sluijsen opgehewonden worden wierd
verandert inghevolghe van een tweede modelle hier [ ]. Bogaert moest ook de stenen van de afbraak recupereren, evenals de
schaliën, de kepers en het lood van de goot. Verder moet hij ook de nodige
vensters voorzien, zoveel als de ontvanger van de werken nodig acht. Verder zal
hij ten eeuwigen dage dak en goten onderhouden zonder financiële tussenkomst
van de stad.
Aan veel dingen komt een einde, zo ook aan het leven van Rogiest Bogaert sr.
Op 3 november 1779 verkopen de erfgenamen van Sieur Rogier Bogaert dAude deze eigendom aan Jean-Baptiste
Schoutheet.
De erfgenamen waren Marie Anne Bogaert gehuwd met François Baijleij, Rogier
Bogaert en Pieternelle Bogaert ([xviii]).
Notaris Jan Joseph De Meersman, notaris
publicq, die naast het huis woonde, regelde de administratieve kant.
Het huis was belast met 10 schelling 8 groten 6 denier per jaar aan
grondlasten. Het huis zelf kostte £ 512 groten wisselgeld.
De kwitantie: Ontfanghen te hebben van
jor J.B. Schoutheet de somme van vijfhondert en twalf ponden groten wisselgelt
in voldoeninghe der coopsomme in de vorenstaende contracte vermelt, actum Ghent
13 maert 1780.
Op 24 december 1793 verkoopt Jean-Baptiste deze eigendom aan Bernardus Joannes
Isacie ([xix]), licentiaet in de medecijnen. De akte wordt verleden voor notaris Dominicq Raman, notaris gheadmitteert in den raede in Vlaenderen. Op het ogenblik van de verkoop verhuurt Jean-Baptiste deze eigendommen
blijkbaar en wel aan een Engelse kapitein, Jeffersohn
genaamd. Kapitein Jefferson belooft het huis te zullen verlaten binnen de acht
tot veertien dagen na de bekrachtiging van de verkoop. Om zijn belofte kracht
bij te zetten doet hij beroep op de eer en de waardigheid van zijn adjudant.
Helaas staat de naam van de adjudant niet in de akte vermeld. Het huis werd
verkocht voor de ronde som van £ 650.
[i] Hij kreeg het diploma van
licentiaat in de rechten op 17 augustus 1759. (A. de Schoutheete de Tervarent, Histoire de la Maison de Schoutheete, du
Pays de Waes, issue de celle de van Zuylen, de Hollande, 1861)
[ii] Hij legde de eed als advocaat
bij de Raad van Vlaanderen af op 8 juli 1778. (A. de Schoutheete de Tervarent, (1861)
[iii] Het bestuur van Gent was
opgedeeld in twee delen. Enerzijds kende Gent die schepenen van de Keure die
het bestuur van de stad en de justitie onder hun bevoegdheid hadden, en
anderzijds de schepenen van Gedele, die toezicht hielden op de verdeling van
erfenissen, maar tevens instonden voor de voogdij over minderjarigen en wezen.
Het is bijna vanzelfsprekend dat de schepenen van de Keure een hoger aanzien
genoten dan die van Gedele.
[iv] Het is trouwens ook zo dat de
oude adellijke waarden van ridderlijk en hoofsheid sterk in belang waren afgenomen.
In de plaats waren gekomen de waarden van zaken doen en hoge administratieve
functies.
[viii] M. van Vaernewyck, Historie van Belgis (op: www.dbnl.org). Marcus van Vaernewyck kan
Jean-Baptiste Schoutheet niet gekend hebben. Hij was al bijna 200 jaar dood
toen Jean-Baptiste schepen werd. (R. De Schryver, Historiografie. Vijfentwintig eeuwen geschiedschrijving van West-Europa
(1997)). Amédée de Schoutheete de Tervarent vernoemt in zijn Histoire wel een Jean Schautheete die
reeds in 1528 schepen was en in de periode 1540-1557 ook schepen was.
[ix] J.B.H. Serruys, Eersten placcaerten-boek van Vlaenderen
[xi] De schepenbank werd in 1792
tweemaal vernieuwd.
[xii] P. Lenders, Gent, een stad tussen traditie en verlichting (1750-1787) (1990)
[xiii] Charles-Joseph De Graeve (°
Ukkel, 1731 (volgens sommige bronnen 1736), x Françoise Cathérine Kervyn
(1744-1824), + Sint-Denijs-Westrem, 1805). Studeerde letteren, wijsbegeerte en
rechten aan de universiteit van Leuven. Raadsheer in de Raad van Vlaanderen.
Samen met Jan Jozef Raepsaet en Maarten de Bast auteur van het Manifest van Vlaanderen, wat eigenlijk
de onafhankelijkheidsverklaring van het graafschap Vlaanderen inhield.
(Wikipedia)
[xiv] Bedoeld wordt Georg, prins van
Starhemberg. Hij was van 1770 tot 1780 gevolmachtigd minister ad interim onder
Maria Theresia, in 1780-1781 gouverneur-generaal onder Jozef II en tussen 1781
en 1783 gevolmachtigd minister eveneens onder Jozef II. Hij dus na de keizerin
en de keizer de machtigste man in de Oostenrijkse Nederlanden. (nl.wikipedia.org). Hij voerde trouwens
tegen zijn zin de hervormingen van Jozef II in de Zuidelijke Nederlanden door.
(www.18e-eeuw.nl)
[xv] Zo bezat hij onder andere grote
oppervlaktes aan onroerend goed en een kasteel te Oostakker (op het huidige
Westveld, Sint-Amandsberg). Het zwaartepunt van de eigendommen van de familie
Schoutheet, later de Schoutheete de Tervarent, lagen echter in het Waasland en
Zeeland.
[xvi] M. Labyn, Uit de geschiedenis
van de Gentse bruggen (in: Ghendtsche
Tydinghen, 1987, nr. 1)
[xvii]Desen annex ontbreekt in de kopie die we in De Zwarte Doos (SA
Gent) konden inkijken.
[xviii] Franciscus Bayley huwt Maria
Anna Bogaert op 20 februari 1745 in de Sint-Niklaasparochie (Gent) in het
bijzijn van de getuigen Rogerius Bogaert en Petronilla Bogaert.
[xix] Bernardus Joannes Isacie x Rosa
Coleta Vlamynck op 2 september 1775 in de Sint-Jakobsparochie te Gent.
Getuigen: Franciscus Ignatius Vlamynck en Joanna Judoca Speekaert.
Macharius Vanden Haute vs. Jacqueline Livijne van Conckelberghe i.v.m. Schuurgoed
Over het Schuurgoed is al heel
wat geschreven. Nog steeds vinden wij zaken terug die, alhoewel hoofdzakelijk
onsamenhangend, belangrijk zijn voor de complete geschiedenis van deze voor het
Westveld (Sint-Amandsberg) belangrijke hofstede. Het Schuurgoed was na het Goed
ter Roosbroeken de belangrijkste hofstede op het huidige Westveld. Ook in
documenten die nog zich nog steeds in privé-handen[1]
bevinden hebben we een document teruggevonden dat verband houdt met het
Schuurgoed, namelijk een minnelijke schikking tussen Macharius Vanden Haute en
Jacqueline van Conckelberghe.
In 1730
bereikten Macharius Vanden Haute en Jacqueline Livijne van Conckelberghe een
akkoord in een hangend proces, proces
hanght onghedecideert inden raet van vlaenderen, dat reeds vrij oud was.
Macharius Vanden Haute had het proces in aanvang aangespannen tegen Jan
Baptiste van Conckelberghe. Gelet op het feit dat het om een proces voor de
Raad van Vlaanderen ging betekent dat het een zaak in beroep betreft.
Macharius Vanden Haute, de eiser,
was kanunnik van de Sint-Baafskathedraal en synodaal rechter. Jacqueline
Livijne van Conckelberghe, de weduwe van meester Pieter Coddesmidt die bij
leven advocaat was bij de Raad van Vlaanderen, was de hoir unicq van meester Jan Baptiste van Conckelberghe[2],
bij leven eveneens advocaat bij de Raad van Vlaanderen.
De reden
van het proces was in eerste instantie belastingen op een eigendom van 28 oude
bunders. De belaste eigendom was ghenaemt
het schuregoet, het Schuurgoed op het Westveld, Sint-Amandsberg dus. 28
oude bunders vormden 22.400 vierkante roeden. Dit zijn ongeveer 25
"nieuwe" bunders. In ons decimaal stelsel vertegenwoordigt dit ca.
33,77 ha.
De
belastingen bestonden uit 3 cijnsen, ofte
sourenten, samengesteld uit:
- 10 sch 9 gr aan het Groot Begijnhof
- 6 sch 9 gr 6 den aan onse Lieve Vrauwe
ter radiën in de Sint-Baafskathedraal
- 3 sch 4 gr aan de armen van Sint-Salvators (geseijt heijligh kerst).
Samen bedraagt dit 1 £ 1 gr 6 den per jaar. Het aandeel van Jan Baptiste van
Conckelberghe in dit bedrag beliep 2 sch 11 gr 10 den. Dit bedrag sloeg op 4
oude bunder die hij in het Schuurgoed bezat.
J.B. van Conckelberghe was echter niet de meest correcte betaler. Hij had
namelijk bij Vanden Haute een betaalachterstand lopen van 3 £ 10 sch 9 gr 6
den. Dit bedrag was opgebouwd gedurende 27 jaar.
Naast
dit financiële geschil liep er nog een tweede proces tussen Vanden Haute en van
Conckelberghe en dit in verband met het gebruik van de houtkanten tussen het cleen hammeken, dat grensde aan de
noordkant van de grond van van Conckelberghe, en de gronden eigendom van van
Conckelberghe.
Het cleen hammeken hebben we reeds in
2008[3]
beschreven. De Cleinen Ham vonden we
terug in een splitsingsakte van het Schuurgoed uit 1532. Het stuk grond had
toen een oppervlakte van 14.966,21 m². In 1694 was deze oppervlakte gereduceerd
tot 2.228,22 m². Bij de regeling van de erfenis van Macharius Vanden Haute in
1738 bedroeg de oppervlakte 3.327,48 m².
Het
akkoord tussen Macharius Vanden Haute en Jacqueline Livijne van Conckelberghe
zag er als volgt uit:
1. Jacqueline van Conckelberghe zal verder jaarlijks het bedrag van 2 sch 11 gr
10 den.
2. Zij zal tevens de schulden van J.B. van Conckelberghe volledig vereffenen.
3. Wat betreft de houtkanten werd een getuige opgeroepen, namelijk Jan Everaert[4],
voormalig pachter van het Cleen Hammeken[5].
Het graven van de scheidingsgracht, het opbermen en aanplanten was gebeurd in
de tijd dat hij pachtte van François Vanden Haute[6]. Er
was echter een voet spatie gelaten.
Dit in overleg met de voorganger van J.B.van Conckelberghe, procureur Bonne. Dat was reeds in 1701 gebeurd. Dit
alles was gebeurd om de grond te
bevrijden van de beesten. De overeenkomst in deze reeds lang aanslepende
kwestie bepaalde dat het hout staande buiten de gracht beiden toekwam, elk de
helft in eenen gelijcken hauw.
Daarmee
waren de geschillen opgelost en werden de twee processen van de rol bij de Raad
van Vlaanderen geschrapt.
[1]
Familiearchief de Schoutheete de Tervarent, met dank dat we deze documenten
mochten inkijken.
[2]
Voor het verband tussen Jan Baptiste van Conckelberghe en het Schuurgoed zie,
D. Mattens, Hoe Jan Baptiste van Conckelberghe eigenaar werd van het Schuurgoed
te Oostakker (nu Sint-Amandsberg) (in: Heemkundig
Nieuws, jg. 41, nr. 4, 2013, p. 24-28)
[3] D.
Mattens, De hoed van Napoleon, of een licht doen schijnen over het Westveld (Jaarboek Heemkundige Kring De Oost-Oudburg,
2008, nr. 45)
[4]
Jan Everaert pachtte in 1694 het volledige Schuurgoed waar het Cleen Hammeken een onderdeeltje van was.
(D. Mattens, Hoe Jan Baptiste van Conckelberghe [...] (2013, p. 26)
[5]
Het Cleen Hammeken grensde in 1701 ook
aan gronden die in het bezit waren van Petronille Vanden Haute, zuster van
François Vanden Haute.
[6]
Jan Everaert pachtte toen ook nog gronden van mijnheer Vandermeersch en
procureur Bonne.
Margarete Antoinette vander Meere, fa. Gillis, douairière
van Geron van Crombrugghe[1], ridder,
heer van Lovelde, Tollien, enzoverder en moeder van Joris van Crombrugghe,
houdt 6 gemeten, het leen Roosbroek, in leen. Grenzen:
Noord
Lucas van
Velde
Oost
H. Geest
van Sint-Salvator, Lucas van Velde, procureur
West
Lieven van
Houcke, Kwade Plas.
Bron: RA Gent, Fonds Bisdom: LSB1350 - Denombrement
[1]Waarschijnlijk
gaat het hier om Georges van Crombrugghe, schepen van de Keure van Gent, heer
van Loringe, Lovelde, Tonlieu (x Gent (Sint-Michiels), 27.07.1652, + Gent
(Sint-Baafs, 19.06.1675)
In dit
jaar werd een pachtcontract opgemaakt met een looptijd van negen jaar. Onderwerp
van het contract was een stuk grond van 7 bunder 1 gemet en 20 roeden. Het contract gold tussen
Henricus Franciscus vander Burch, bisschop van Gent en heer van Sint-Baafs, als verpachter
en Niclaes Sey fs. Lieven[i]
als pachter.
Met een grote vorm van zekerheid kunnen we stellen dat dit stuk grond behoorde bij het Goed te Roosbroeken, de grote tegenhanger van het nog bestaande Schuurgoed. Het Goed te Roosbroeken lag zo ongeveer halverwege de huidige Koerspleinstraat, destijds Pachtgoedstraat.
Bron: RA Gent, Fonds Bisdom:
R859/E Register van pachtcontracten
[i] Lieven Sey
verkoopt in 25 november1598 100 roeden land op de Achtenkouter te Oostakker.
In een denombrement waarin Pieter de Mil
optreedt als man van voogdij van Arnaudijne
Rons is sprake van 60 roeden. De grenzen waren: oost: Theinsvelt straetken; west:
Sint-Annahospitaal; noord: Pieter Naert
Deze 60 roeden lagen duidelijk op het Heiveld (Westveld). Hier is ook sprake van "theinsvelt straetken", de Heiveldstraat dus. Het gaat hier om een denombrement, een beschrijving van een onroerend goed. In dit document worden dus een aantal grenzen van desbetreffende stuk grond gegeven.
Bron: RA
Gent, Fonds Bisdom: LSB268 Denombrement door Pieter de Mil als man van
voogdij van Arnaudijne Rons
Up theynse velt: 8 gemeten 180
roeden. Slechts op 1 gemet 60 roeden waren tienden verschuldigd;
up theinse velt: 1 gemet 23 roeden,
tiendevrij; upt hoghe heinse velt:
5,5 gemeten 82 roeden. De gronden werden verpacht door het
Sint-Annahospitaal.
"theynse velt" of het nu "hoghe" is of niet is duidelijk een oudere vorm voor Heiveld, wat de oude benaming voor het huidige Westveld is.
Bron: RA Gent, Fonds
Bisdom: B896 Legger van renten en pachtgoederen
Willem Evenen houdt van het Sint-Annahospitaal 1 gemet
23 roeden grond die tiendevrij
was. Hij houdt eveneens van het zelfde hospitaal een oppervlakte aan gronden
van 5,5 gemeten 82 roeden
waarvan een half gemet tiende vrij is. Het Sint-Annahospitaal, dat aan de Sint-Baafsabdij verbonden was, bezat op het Westveld heel wat gronden. Gelet op het feit dat de bron een legger van renten is, een financieel document dus, worden alleen oppervlaktes en centen beschreven. Naar grenzen en dergelijke toe geeft dit document geen nadere informatie.
Bron: RA Gent, Fonds
Bisdom: B895 Legger van renten
Pieter
de Hardue houdt een leen van 80 roeden groot, ligghende up theijnse velt daer men
gaet te Roosbrouc. Dit is een zeer vage omschrijving. De exacte ligging van
de gronden valt aan de hand van
de voorliggende gegevens niet nader te bepalen.
Alhoewel de bron een denombrement is, dit is een beschrijving van het desbetreffende goed, staat in dit denombrement bitter weinig over grenzen en dergelijke.
"theijnse velt" is een oudere vorm voor Heiveld. Het huidige Westveld was een onderdeel van het Heiveld en heette destijds (16de-18de eeuw) Sint-Amandskouter, wat in een bepaald document verbasterd werd tot "joosyntjens mannekens cautere". Zo zie je maar dat schoon en netjes schrijven in die tijd ook niet altijd gebeurde.
Bron: RA Gent, Fonds
Bisdom: R879/26 Denombrement van 80 roeden op het Heiveld door Pieter de
Hardue
De H. Kruisparochie heeft een aantal pastoors en onderpastoors gekend die ons allemaal gekend zijn. Na het "verdwijnen" van de onderpastoors werd er beroep op zogenaamde zondagpastoors. Die kennen wij niet. Wie kan ons daarbij helpen. "Zondagpastoors" waren geestelijken die de pastoor bijsprongen zonder een echte functie op de parochie te hebben. Wie kent ze en wie weet er meer over te vertellen. Ook bij de overgang van de ene pastoor op de andere traden zij op. Zij waren dan ook een soort zaakwaarnemers van de "sede vacante". Zij hadden wel de "lasten" maar niet de "lusten" die aan de functie van parochieherder op de H. Kruisparochie verbonden waren. Toch volgens E.H. Dirk Moereels, de voorlopig laatste pastoor van de parochie.
Wij weten dat de parochiale kring op het Westveld enkele malen van locatie is verhuisd. Wat ons echter meer interesseert zijn de opeenvolgende uitbaters/geranten van de kring op de verschillende plaatsen (Reinaertkluis, de Westveldhoeve en de huidige plaats aan de kerk). Dankzij de inlichtingen van een buurtbewoonster hebben wij een zeer beperkte lijst van uitbaters van de kring op de huidige plaats kunnen samenstellen. Wij hadden graag deze lijst uitgebreid gezien. Alle info in dit verband is dus welkom.
Op het Westveld kennen wij drie herbergen: 1) In de Nachtegaal, of een van zijn varianten, in de buurt van de Nachtegaalstraat en -dreef. Reeds gekend in 1846. Hij staat dat jaar ingetekend op een kaartje dat voor de rechtbank in een geschil in verband met de aanleg van de spoorweg. Deze herberg, nu zelfbedieningszaak Sako, lag toen inderdaad aan de spoorweg. 2) In de Jager, gelegen langs de Heiveldstraat 3) Café 't Westveld, gelegen langs de Alfons Braeckmanlaan.
Zijn er nog herbergen op het Westveld? En, wie kan informatie verstrekken over de hierboven geciteerde herbergen (jaar dat ze van start zijn gegaan, wie heeft ze uitgebaat en van wanneer tot wanneer, enzoverder)? Foto's zijn uiteraard welkom. Alvast bedankt voor jullie medewerking.
Uit een
document uit het Gentse rijksarchief(1718)
blijkt dit perceel onderwerp te zijn van een juridisch probleem tussen
Passchier van der Haeghen als pachter en Arnaut Jacob vanden Kerchove en Gillis
Coolens als verpachters. Zij verlenen Passchier van der Haeghen, met
toestemming van de bisschop van Gent, een pachtreductie als gevolg van de
Spaanse Successieoorlog waar van der Haeghen economisch slachtoffer van is
geworden.
De bucht was 817 roeden groot en lag in de Roosbroeken.
Een bucht is een omheinde hoek of een omheind deel van een weide, waarin dieren
worden bijeengedreven of bijeengehouden. Er werd niet gespecificeerd om welke
dieren het ging. Waarschijnlijk ging het zelfs om een partij land waarop graan
werd verbouwd.
Een bucht zou collectief gebruikt worden, waar het vee werd verzameld voor de
nacht of als er gevaar dreigde, of om te melken, enzoverder.
Bucht
zou ook kromming betekenen (vergelijk met buigen). Volgens Van Durme (1)
wordt het woordje bucht ook gebruikt in de betekenis van ettingen.
Volgens Lindemans (2) was een bocht, ook bucht, een plaats waar het vee, vooral schapen, van begin
juni tot einde oktober, 's nachts werd samengedreven met de bedoeling het land
op die plaats te bemesten. Dit gebeurde door het plaatsen van mobiele horden.
In Vlaanderen werden vaste bochten gebruikt die doelmatiger waren naar het
verzamelen van de mest toe. De daarin geproduceerde en verzamelde mest werd
aangewend om aan het gewonnen land toch een zekere bemesting te geven.
(1) L. Van Durme, Toponymie van Velzeke-Ruddershove en
Bochoute (1982, p. 308)
(2) P. Lindemans, Geschiedenis van de landbouw (2 delen,
1952)
Pieter-Ignace de Corte, heer van Bruynsputte, was in de 18de eeuw eigenaar van het Westveld. Vraag is waar de heerlijkheid/leen Bruynsputte gelegen was. De Potter-Broeckaert situeren deze in Zeveneken met enclaves in Oostakker. Nazaten van de laatste heren van Bruynsputte, Tayart de Borms, situeren het in de buurt van Sint-Niklaas maar brengen hiervoor geen bewijs aan. Ridder Amédée de Schoutheete de Tervarent beschrijft in zijn werk over de lenen van het Land van Waas een leen dat eventueel aan de beschrijving zal kunnen voldoen, maar hij geeft geen naam op. U begrijpt het al: waar lag deze heerlijkheid/leen? Wie heeft meer informatie over ligging, grootte, opeenvolgende eigenaars enzoverder. Alle info is welkom.
Werd vermeld in 1532 en was in zijn totaliteit
768 roeden of 11.408,48 m² groot. Het document van 1532 blinkt niet echt uit in
het aangeven van grenzen. Dus ook hier ontbreken ze.
Cavel A kreeg 334 roeden toegewezen en Cavel B 434 roeden. Dit is hoogst
verwonderlijk te noemen omdat het document uit 1532 dat de verdeling regelt bij ieder perceel telkens exact de
zaak in twee deelt. Een afwijking van 100 roeden is dus bijna niet mogelijk.
Dat het hier om een bos gaat is vrij duidelijk. Op een kaartje van 1805 staat
een perceel, genaamd Oude Bosch. Of
het ene perceel met het andere iets te maken heeft blijkt nergens uit, maar het
is natuurlijk niet onmogelijk.
Het Westveld was gedurende een periode het geliefkoosd oefenterrein van de militairen gelegen in de Leopoldskazerne te Gent. Het ging hierbij om militairen (miliciens?) van het 2 Linieregiment. Zij verplaatsten zich van de kazerne naar het Westveld o.a. in zogenaamde "Brenn-carriers", een zeer licht "pantservoertuig" op rupsen. Bedoeling van dit voertuig was de "zandstuivers" veilig naar en van en door de linies te brengen. Het werd gedurende de tweede wereldoorlog door de Engelsen ontwikkeld en was voorzien van een automatisch wapen, de Brenn.
Bewoners van Sint-Amandsberg ervaarden de passage van deze voertuigen als pantservoertuigen. Volgens sommigen waren in de Leopoldskazerne dan ook pantsertroepen gelegen. Zelf hebben wij het "geluk" gehad onze legerdienst in de buurt van het 2/4 Lansiers te Leopoldsburg te mogen doorbrengen. Er is heel wat meer oppervlakte nodig dan die van de Leopoldskazerne in Gent om dergelijke eenheid te kunnen huisvesten. De daar gebruikte pantservoertuigen zijn dan ook van een totaal ander kaliber dan de voertuigen van het linieregiment.
Mochten er nog mensen zijn die zich dit herinneren en nog iets willen toevoegen, dan vernemen we dit graag.
In het gebied waar de oudste appartementsblokken van Volkshaard staan langs de Hippodroomlaan (gebouwd ca. 1980) zou vroeger, in de jaren 1930, een wielerpiste gelegen hebben. Wij hebben dit uit mondelinge overlevering, maar vonden nergens bevestiging.
In het zelfde gebied zou de cavalerie van de toenmalige rijkswacht oefeningen gehouden hebben. Dit was in de jaren 1970. Zoals geweten werden in 1972, ter gelegenheid van 100 jaar Sint-Amandsberg, voor een allerlaatste maal paardenwedrennen gehouden waar later de appartementen zouden gebouwd worden.
Als antwoord op onze vraag ivm de Hippodroomlaan antwoordde een oud-inwoner van het Westveld dat het Westveld destijds oefenterrein was voor de militairen uit de Leopoldskazerne.
Dezelfde oud-inwoner wist ook te vertellen dat in de jaren 1950 op die plek "beer" werd gestort. Van waar die precies kwam kon hij mij niet vertellen. Hij wist wel nog te vertellen dat op die plek brem geweldig goed groeide en bloeide. Brem is dan ook een plant die op schrale, arme grond goed gedijt. Als de plant er met zijn "volle goesting" staat geeft ze overdadig gele bloemen. Eens uitgebloeid worden de bloemen vervangen door bruine zaaddozen in de vormen van een peulvrucht. Bij grote hitte springen die open met een knetterend geluid alsof de struiken in brand staan. Dit hebben wij zelf mogen ervaren in de heidevlaktes van Houthalen-Helchteren.
De eerste bewoners in de sociale woningen van Volkshaard moesten het zonder leidingwater stellen. De waterleiding lag wel in de straten maar was niet op de huizen aangesloten. "Ter vervanging" was er per 4 huizen een pomp op de straat voorzien. Waarschijnlijk grondwater, dat regelmatig door het laboratorium van de stad Gent werd gecontroleerd en dat van behoorlijke kwaliteit schijnt geweest te zijn. Er was echter een groot probleem en dat was de wasdag. Als er tegelijkertijd in alle huizen werd gewassen (zoals toen dikwijls de gewoonte was gebeurde dat op dezelfde dag) kon het wel eens gebeuren dat "de pomp af was", dit wil zeggen dat er geen water meer was. Bijgevolg diende men dan enkele dagen te wachten tot de watervoorraad weer aangevuld was. Men nam echter zijn voorzorgen en de bewoners vulden op voorhand zoveel mogelijk flessen zodat ze alvast drink- en kookwater in voorraad hadden.
Martha Pieters was voor het Westveld van grote betekenis. Ze werd te Gent geboren in 1910 en overleed, eveneens, te Gent in 2000.
In 1961 was ze mede-oprichtster van het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn, de zogenaamde "weging", in de Nachtegaalstraat. Ze deed dit samen met de echtgenote van Jacques Monsaert, de latere burgemeester van Sint-Amandsberg.
Tussen 1958 en 1980 was ze mede-oprichtster en bestuurslid van de KAV-Westveld. Samen met mevr. Carez en Agnes Guenter richtte ze ook nog COVDA-Westveld op.
Martha Pieters was dus met andere woorden een bezige bij in het verenigingsleven dat toch hoofdzakelijk op vrouwen of vrouwgebonden materies gericht was.
Toch wel iemand die niet of nauwelijks vermeld wordt.
Meegedeeld als reactie op deze blog door Herman Derave, zoon van Martha Pieters.