'Huisarbeid' zal wel het juiste woord zijn voor het werk in de keuken van toen. Koken gebeurde op de Leuvense stoof. Ook het varkensvoer zoals kleine aardappelen en aardappelschillen. Daaraan werden zemelen, 'gruis' genaamd, toegevoegd en gestampt. En was dit nu precies door dit soort voer, ik weet het niet, maar het varkensvlees had toen een pure biologische smaak. Of kwam die smaak er doordat het haar op de huid van het varken eraf ging door het strovuur? Trouwens, het varkentje voor eigen gebruik werd altijd op de boerderij zelf geslacht en als kind hield ik daar zeker geen trauma aan over. Wekelijks werd de houten trog op twee stoelen geplaatst in de keuken en er werd brood gebakken voor een hele week. De bakoven stond, uit brandveiligheid, in een bijgebouwtje los van de andere bergplaatsen. De stenen van de oven werden gloeiend gemaakt met droog rijshout van de knotwilgen rondom de weiden. Rond de jaren vijftig kwamen de petroleumvuurtjes in de mode. Dat was een grote verbetering: in de zomer moest men de grote hitte van de Leuvense kachel niet meer ondergaan. Dat vuurtje had slechts één pit, de metalen pootjes droegen een rond reservoirtje met petroleum, iets daarboven was een schaaltje om brandalcohol in te gieten en wanneer die een mooie, blauwe vlam kreeg, moest men met een pompje de 'siester' omhoog verstuiven en men had vuur, zoals nu van een gasfornuis. 'Siesterpeet' kwam maandelijks langs met paard en kar, met daarop een roodgeverfde kleine reservetank. Je kon hem van ver horen naderen door de klank van het kleine klokje aan de kar. Hij at altijd 's middags bij ons in het café zijn boterhammen op, want hij kwam van Asper. Taerwe was zijn naam.