Toen mijn ouders op het veld gingen werken, mocht ik soms bij Emma (mémé) en Frans Boone blijven, de nieuwe bewoners van het routehuis. Het middagmaal werd er gegeten uit één diep bord en dat werd ook nog omgekeerd op tafel om het dessert, gewoonlijk pudding, te eten. Meestal mocht ik mee naar het veld. Ik kreeg daar een plaatsje in de schaduw van een hooiopper. Ik kon me daar best in mijn eentje amuseren. Hoeveel schaartjes ben ik daar niet kwijtgeraakt? En ook eens mijn fopspeen, want die had ik tot in de lagere school. Ik liet het water mijn kin beneden stromen om toch maar mijn moeder te bewegen om met een zaklamp mijn tutter te gaan zoeken. Straf, hé. Op het veld speelde ik . dikwijls schooltje. Mijn leerlingen waren twee stokjes, als een kruis aan elkaar gebonden, en met lange haren, gemaakt van de draden uit de nerven van de brede weegbree. Bij de familie Vander Schueren, rechtover een van onze akkers, mocht ik bruin brood eten. Een echte lekkernij! Het liefst van al speelde ik bij de beek die onze boomgaard in tweeën deelde Ik at mijn buikje rond met afgevallen pruimen en appels. Puur natuur!
Ik was amper drieëneenhalf, maar toch staan sterke oorlogsgebeurtenissen in mijn geheugen gegrift. Ik stond in het portaal van onze voordeur toen gekleurde pijlen door de lucht schoten als verwittiging op een bombardement dat zou volgen. Het station van Merelbeke was het mikpunt. Een goede legerkameraad van mijn vader, Kamiel Van Den Broecke, woonde daar en we gingen achteraf zien naar die enorme verwoesting. Ik herinner mij hopen puin, zover ik kon zien. Later hoorde ik nog dikwijls vertellen dat Kamiel tijdens de beschietingen op handen en voeten terug naar zijn huis gekropen was, omdat ze in de schuilkelder slechts drie van hun vier kinderen telden. En dat het een wonder was dat hij hun kind in veiligheid had kunnen brengen. Ik weet ook nog hoe Madame Jâcques en Jeanneke bij ons thuis boter en eieren kwamen halen om die per trein naar Brussel te smokkelen. Toen hoorde ik voor het eerst een taal spreken die ik niet verstond: ze telden de eieren in het Frans. Maar de sterkste herinnering die ik meedraag dateert van augustus 1945. De geallieerden bombardeerden toen een trein ter hoogte van d'Halte te Welden. Ze wilden de spoorwegbrug over de Schelde aan steenbakkerij Vande Moortel treffen, maar ze mikten fout. Gekwetste mensen werden uit de trein gehaald en bij ons thuis in het café en in de keuken op de vloer gelegd. Dokter De Baets kwam eraan en met een schaar knipte hij hun klederen los. Dat vergeet ik nooit.
Er kwam nieuw leven in café d'Halte: een dochter. In maart 1942 niet zonder problemen ter wereld gekomen in het hospitaal van de zusters Bernardinnen in Oudenaarde. Bevallen in een kraamkliniek was nog niet algemeen toen: de meeste kinderen kwamen thuis ter wereld met behulp van een vroedvrouw. Te Welden was dat Sylvietje en daarna Georgine Van Den Bulcke. In Brakel woonde een goede kinderarts, Dr. Van Wijmeersch. Maar het was een hele organisatie om tot daar te geraken: Fredje Petit van op Oosse bracht moeder en kind met paard en ressortkar tot aan de brouwerij Roman in Mater. Daar kon men de tram Leupegem-Brakel nemen. De terugkeer verliep dan in omgekeerde volgorde. Dokter De Baets van Nederename, pikuure genaamd, was onze huisarts. Als men hem in oorlogstijd op huisbezoek wou, moest men hem eerst met een jerrykan brandstof bezorgen voor zijn motor of zijn autootje.