Het was alle dagen hetzelfde gevloek en gemiljaar op da petroleumvuurtje. En hoe dikwijls had ik ons moe al niet horen zeggen ‘ ik smijt dat rotding nog eens de deur uit’. Zij had om op te koken niks anders dan een zéér ouderwets oud petroleumvuurtje met een enkel pitje. Het was zo een ding dat je eerst moest opwarmen met brandalcohol te stoken in een klein schaaltje om dat je anders het eigenlijke vuur met de petrol niet in gang kreeg. Na dat dan opgewarmd was moest je via een primitief pompje, druk zetten om die brandstof als het ware omhoog te stuwen zodat het heviger begon te branden. Ik zal hier een foto bijvoegen om dat toestelletje te demonstreren. Om je een idee te geven moesten de aardappelen bijna een uur op staan om ze gaar te koken. Maar dan moest ons moe ook nog wat groenten gekookt krijgen, om nog maar te zwijgen over het vlees. Je zal begrijpen dat eten bereiden op één pitje een heel gedoe was. De ene keer was de petroleum op of ze zat zonder brandalcohol, en ook da vuurtje durfde al eens uit te gaan, wat een miserie was dat allemaal. Je moet je dat eens even voorstellen. Tot ze op ne keer haar geld ging tellen en naar het dorp ging om eens gaan uit te kijken naar een simpel gasvuur wand het mocht niet te veel kosten. Na wat te hebben over en weer gepraat kwam ze met de stovenmarchand overeen dat ze dat vuur, een tafelmodel met twee branders, in schijven mocht betalen omdat ze het niet in een keer kon betalen, dat mocht. Maar nu moest ze nog een fles butaangas kopen, ook dat was een probleem maar ook dat werd opgelost. Die zelfde avond nog bracht de handelaar dat gasvuur en werd geïnstalleerd. Ons moe kon haar geluk niet op, nu kon ze dan eindelijk eens serieus gaan koken, en koken dat kon ze als de beste. Maar ze had er geen rekening mee gehouden dat na lange tijd te gebruiken, dat de gasfles niet bleef gas geven. Op ne keer ‘paf’’ vuur uit gas op. Gevloek, gemiljaar en zij of onze va als hij thuis was, op de fiets en een volle fles gas gaan halen.
Zoals ik al eerder vermelde hadden wij recht over de voordeur een waterput. Die put voorzag ons van al het nodige drinkwater, om koffie te maken, al het eten mee te berijden, om ons te wassen maar ook om te kuisen. Het was ons altijd ten strengste verboden om in de buurt van die put te komen. Maar, hoe zijn kinderen hé…héé…hééé ?. Als onze va er niet was en ons moe wat boodschappen ging doen, dan hadden wij het kot vrij. En dan durfde wij wel eens een steen in die put te gooien wand dan gaf dat een enorme plons en zagen we veel kringen op dat water golven en dat vonden onze jos en ik een ware sensatie. Op ne keer kwam ik op het geweldig idee van onze va zijn hamer in die put te gooien, met het gedacht zo van, dan heb ik hem eens goed zitten en zal niet weten waar zijn hamer alweer ergens licht. Weken lang heeft hij lopen vloeken en tieren ‘ woar is maanen hamer ieverans’, en dan moest ik en onze jos dienen hamer gon zoeken. Ik deed natuurlijk als of, en gebaarde helemaal van nikske. Onze jos had gelukkig ni gezien dat ik die hamer in die put had gemeten. Maar toen gebeurde er iets waar ik helemaal niet op had gerekend. Ik hoorde meer dan eens zeggen dat die put minstens twee meter dieper had moeten zijn. Het werd toen een heel hete zomer, en nu was het zo dat die put na een lange droogte en er geen regen van betekenis viel dan droogde die put helemaal uit en moest ons moe daar in de buurt met een emmer gaan water halen. Maar dan, ojee… daar zag onze va zijn hamer liggen, hij had hem gevonden. Miljaarde miljaarde, woar zit dieje witkop, dak hem zaane nek oemvring. Ik vluchtte van de grootte schrik naar de buren, maar hij wist me te vinden. Wat er toen volgde laat ik over aan jullie verbeelding, maar ik was er enkele dagen ni goed van. Groeten, Marcel.
Het was ieder jaar hetzelfde. Onze va plantte altijd de patatten tussen ons ‘huisje’ en de spoorweg in. En eens dat die aardappels boven de grond uit schoten kregen die een weelderige bos groene bladeren (loof). Onze jos en ik wisten dan, dat het niet lang meer zou duren of dat loof krioelden van die Colorado kevers, een soort van lieveheer beestjes maar minder mooi. Insecticiden waren, toen althans bij ons, nog niet uitgevonden. Bij die grote boeren waarschijnlijk al wel. Maar wij hadden dan ten minste nog biologische gekweekte patatten. Die beestjes knabbelde en vraten van dat verse groene loof, een echte plaag was dat. Maar het bracht onze jos en ikke telkens op het idee van die insecten te vangen, we vonden altijd wel ergens een doosje of een potje om die kevers in te steken. Op weinig tijd hadden we er al een heleboel, misschien wel honderden of meer. We stopte onze bezigheden omdat het begon te regenen en namen onze vangst mee naar binnen. Ons moe was niet in de buurt en dus lieten we die beestjes op de tafel en over de vloer rondscharrelen. Die beestjes liepen naar alle kanten en hoeken waarschijnlijk op zoek naar eten, en lieten een spoor van bruine smurrie achter zich. Daar verscheen ons moe plots in de deur, ze zag wat er gaande was en haar gezicht veranderde in een donderwolk. Wel Nondedjuu, wat is me dat hier allemaal, mé wa zedde golle naa weer bezig, is da hier nog gene rommel genoeg? Klets, boenk, pataat, miljaarde, en mokt naa da die vuile viezigheid hier uit mijn kot is . Ze nam daar met veel getier de keerborstel, en keerde met grote halen onze vangst naar buiten, en zei ze, nu komde van den hele dag ni meer buiten. Pfff wat zou het, het regende toch.