Nonkel mil was in die tijd altijd mijne allerbeste vriend geweest. Ik was veel bij de moemoe, vooral in de grote vakantie. Ik mocht dan steeds bij nonkel mil mee in zijn bed slapen en dat vond ik zalig. Hij was niet zo héél veel ouder dan ik, hij zal toen achtien of negentien jaar geweest zijn en hij is ook lang jonkman gebleven. Hij was geloof ik bijna veertig jaar of zo, voor hij trouwde. Als het goed weer was dan mocht ik op zondag namiddag soms mee rijden op zijn fiets (op de buis). Die tocht eindigde dan steeds in zijn stamcafé om met zijn vrienden pinten te gaan drinken en dan kreeg ik altijd een groot glas limonade en chocolade, zaaaalig was dat. Hij kon ook goed vliegers maken, dat was voor mij het toppunt van puur genot, samen met hem een vlieger maken. Ook al was die dan gemaakt met primitieve materialen. De vava had een schuur gemaakt van lange rietstengels, hij verstond de kunst van dat riet zo te bewerken dat het op een speciale manier gebonden werd en er zo een muur mee bouwde. Tot zijn groot ongenoegen trokken we er dan hier en daar enkele stengels uit dat dan moest dienen als ‘geraamte’ voor die vlieger. De moemoe moest dan een patat koken, die dan diende als lijmmiddel. Hij was een ware meester in het maken van vliegers. Ik was altijd gefascineerd hoe dan die vlieger aan een lange dunne koord (kletskoord noemde we dat) de lucht in ging. Ik mocht dan die koord vast houden en kraaide van de pret hoe die vlieger daar dan hoog in de lucht allerlei capriolen maakte.
Vlaamse kermis
Er was in de parochie “De koekoek” ieder jaar een Vlaamse kermis. Altijd ging de vava daar mee helpen om de kraampjes en de tenten mee op te bouwen want hij was een goede timmerman. Ook daar mocht ik met nonkel mil mee naar toe rijden. Hij had daar veel vrienden, die je altijd kon vinden rond de tap aan de biertent. Wat er aan bier zo lekker was dat wist ik toen nog niet…, nu wel. Ik kreeg dan van hem een grote lekkere limonade en vijf frank, en mocht met dat geld een stapje in de wereld zetten daar op de kermis. Ik nam dat geld in mijn veustje en stak die in mijn broekzak. Ik waande mij de rijkste man ter wereld en kuierde rustig langs al die attracties, denkende aan wat ik allemaal wel zou kunnen doen met die vijf frank. Ik kon bijvoorbeeld drie ritten maken op de paardenmolen, op een zware moto, of aan het stuur van een autobus of in een helikopter, en als ik de ‘floche ’kon trekken dan had ik nog een extra beurt. Ik kon er ook op een pony gaan rijden of er een pakje petat-frit mee kopen…. Maar anderzijds hield ik dat geld ook graag in mijn zak omdat me dat een zalig gevoel van rijkdom gaf. Er waren ook veel jongens en meisjes van op school, maar die leken allemaal over meer financiële middelen te beschikken dan ik. Er waren daar gasten bij met hun handen vol snoep en allerlei toeters. Maar dat kon mij allemaal niet deren, ik had immers nog steeds die vijf frank van nonkel mil in mijn zak. De muziek schalde over de hele kermis en ‘ik zie zo geren mijn duivenkot’ van Bobbejaan schoepen was toen de nummer één hit. Overal vlaggetjes en ballonnen, aan en uit knippende gekleurde lichtjes. Dit moest de hemel wel zijn, ik kon zoveel geluk niet op. Uiteindelijk koos ik eieren voor mijn geld en kocht een zak vol met lekkere heerlijk ruikende smoutebollen. Daarna ging ik nonkel mil terug opzoeken bij zijn kameraden aan dat biertentje en kreeg dan daarbovenop nog eens een lekkere limonade van hem. Zaaaalig.