thuishaven2
thuishaven2
  • eerste pagina
  • Inhoud blog
  • Brugge.
  • Op het strand
  • soera rana 2
  • soera rana 1
  • marie metz koning 4
    Zoeken in blog

    We zijn de 20de week van 2025
    Miel Cools
  • Er was een tijd
  • Boer Bavo
  • Zeven zwanen
  • De stad slaapt
  • Houden van
  • De vlinder
  • Thuis
  • Huis in Nieuw Zeeland
  • Geluk
  • Hugo Raspoet
  • Helena
  • Mijn koningskind
  • Hoe durven ze
  • Eviva El Papa
  • Daar is de zon
  • Mijn korenbloem
  • Eens komt de dag
  • Dag lief
  • De lijkenstoet
  • Jan Publiek
    Hugo Raspoet2
  • Annemarieke
  • Ecce Homo
  • Zoals ik eenmaal beminde
  • Mijn schaduw
  • Oost west
  • Een nieuwe lente
  • Verstoppertje
  • Marleen
  • Ik liep een eindje om
  • Jantje zag eens pruimen hangen
    Will Ferdy
  • Vlaanderen mijn land
  • Klokke Roeland
  • Het schrijverke
  • Zjef Vannuytsel
  • Zotte morgen
  • Houten kop
  • Als je zomaar weg zou gaan (met Sarah Bettens)
  • Stil in de kempen
  • Katastroof
  • Weerzien
  • Alizee
  • La isla Bonita
  • two man sound
  • charlie brown
  • Loona
  • Latino lover
  • Latino lover2
  • Lambada
  • lambada1
  • lambada2
  • lambada3
  • lambada4
  • lambada5
  • Jazira Belly
  • chorografie 11
  • Chorografie 9
  • Chorografie 1
  • Dinsdag
  • Vrijdag 13
  • maandag 5
  • Chorografie 7
  • Vrijdag 1 shimmy
  • tabla solo
  • Choreografie 3
    Jazira Belly 2
  • Vrijdag shimmy dag
  • Choreografie 6
  • Maandag 1
  • Dinsdag lied 10
  • Gele danskledij
  • Woensdag 1
  • Dinsdag lied 7
  • Vrijdag shimmy dag 3
  • Vrijdag 17
  • Vrijdag 14
    Jazira Belly 3
  • Maandag 15
  • Vrijdag 15
  • Maandag 6
  • Chorografie 2
  • Vrijdag 16
  • Dinsdag lied 11
  • Vrijdag shimmy dag 12
  • Maandag 2
  • Chorografie 13
  • Maandag 16
    Jazira Belly 4
  • Vrijdag shimmy dag
  • Maandag 10
  • Dinsdag 17
  • Dinsdag lied week 1
  • Maandag 13
  • Maandag lied 1
  • Woensdag 21
  • Maandag 24
  • Dinsdag lied 19
  • Woensdag 15
    thuishaven
  • eerste pagina
  • Jazira Belly 5
  • tabla solo 12
  • Majyong
  • kerstspel
  • Mijn bibliotheek
    30-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ex Libris 11
    2.Münster 4.Forsbach 7.Heidgen

















    30-10-2013, 12:32 Geschreven door André  


    29-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ex Libris 10

    8.Wesel

















    29-10-2013, 15:40 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ex Libris 9

    9.Solingen

















    29-10-2013, 15:35 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ex Libris 8

    4.Marburg 5.Fulda 6.Gersfeld  7.Lauterbach 9.Bad Sachsa

















    29-10-2013, 15:32 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ex Libris 7

    1-3.Hildesheim 5.Bad Salsuflen  7.Schwalenberg 9.Gueterloch

















    29-10-2013, 15:27 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ex Libris 6

    1.Worpswede  5.Bodenteich

















    29-10-2013, 15:21 Geschreven door André  


    28-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ex Libris 5

    4.Buesum 6.Bad zwischen Ahn 7.Norderney 8.Willemshaven

















    28-10-2013, 14:28 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ex Libris 4
    2.Heiligendamm 3.Stralsund 5.Hambueg Curslack kirche 8.Luetjensee Forsthaus Seebergen  9.Luebeck

















    28-10-2013, 14:20 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ex Libris 3

    8.Potsdam 9.Frankfurt

















    28-10-2013, 14:12 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ex Libris 2
    10.Olbernhau 14-25.Berlin

















    28-10-2013, 14:08 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ex Libris 1

    3.Bautzen 6.Halle 7.Quedlinburg



















    28-10-2013, 14:01 Geschreven door André  


    27-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.24.Gerard Van Klinkenberg

    De Nachtwind.1927

    De nachtwind sprak met de boomen

    beneden, onder het raam.

    Zij is uit haar bed gekomen

    en ging voor het venster staan.

    Zij keek en huiverde even

    en luisterde ademloos.

    De wolken schenen te zweven,

    maar hun beeld was bewegeloos.

    Hoorde 't gesprek niet, dat al te

    snel en fluisterend werd gevoerd.

    Toen heeft een zwarte gestalte

    haar een oogenblik aangeroerd

    en sprak: Kom met mij, ik voer u

    voorbij de wereld en ver

    voorbij uw laatste verlangen

    en verder, van ster tot ster;

    ik fluit, en de zwarte scharen

    zijn ruischende aan mijn zij;

    zij zullen u veilig bewaren,

    kom met mij - kom met mij -

    [p. 51]

    Zij keek en huiverde even

    en luisterde ademloos.

    De bladeren, na het beven,

    werden bewegeloos.

    Langzaam sloot zij de ramen

    en deed de gordijnen dicht

    en ging op den tast door de kamer,

    ontstak het suizende licht.

    En zij zat op tot den morgen.

    Toen vielen haar oogen dicht.

    [p. 52]

    Over de Heide.

    Over de bruine heide gaat een kudde schapen

    en de hond en de herder, langzaam over de heide;

    langs de verlaten bouwvelden en voorbij de

    schaarsche en schamele hutten van het gehucht.

    En de laatste geluiden gaan allengs verloren

    in de wijdte der velden achter het armlijk koren,

    waarin de avondwind zich te rusten legt.

    Langzaam over de heide gaat een kudde schapen

    en de hond en de herder, over de donkere heide.

    G.A. van Klinkenberg.

     

     

    27-10-2013, 10:02 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.23.Martin Albers

    Stadsgezichten. 1919

    I.
    Schemering.

    Aan zijden avondlucht van rozenrood

    Houdt ver de stad haar nevelbeeld geheven,

    Haar nevelbeeld van steen en menschenleven,

    Verscheem'rend naar de verten van den dood.

    Vooraan de walmig zwarte wijken, waar

    Geblaakte pijpen van fabrieken rooken;

    Een eind'loos kerkhof rechts, in damp gedoken,

    De kale graven slapen naast elkaar...

    Op donzen winden is het rood vervlogen,

    De droom van licht verblonk uit aller oogen,

    Het duister zinkt. Uit duizenden van lampen

    Gloeit hoog en breed een sfeer van rosse dampen

    Ten hemel op, een gouden smartenwolk,

    Waarin het noodlot troont van gansch een volk.

    [p. 207]

    II.
    Voorstad bij laten avond.

    Uit dompig volle proeflokalen beven

    Pianodeunen jeng'lend door den nacht.

    In eeuwig kinderdreinen schrijnt de klacht

    Om 't slijm'rig leven, dat hun werd gegeven.

    In huurkazernes woelt een klam geslacht

    In 't zoel benauwen van zijn lijf'lijk leven.

    De wasems van hun fletse lusten zweven

    Door 't glanzend heimwee van den lentenacht.

    Doch mede zweeft op blanken bloesemwind

    Millioener zielen meest geheime gloren:

    De schuwe smart om al wat, zeer bemind,

    In 't blauw verschiet der eeuwen ging verloren;

    De liefde voor een schamel menschenkind,

    Uit langer jaren levensleed geboren.

    Martin Albers.

    Verzen.

    Zomernacht.

    O zomernacht, wanneer het hart vervliet

    In oceaan van eindelooze vrede,

    Als iedere adem uitzwelt tot een lied

    En ieder lied verinnigt tot een bede....

    Op zoele winden komt de geur gevaren

    Van al wat zuchtend in den tijd verging,

    En heerlijk tintelt door den nacht der jaren

    Het heilig outer der herinnering.

    Verjaarde smarten komen aangedreven

    Met liefde en lust in ééne blanke vloot,

    En, glijdend op den zilv'ren stroom van 't leven,

    De donk're, loome gondel van den dood.

    't Komt aangevloten zacht en stil en effen,

    Of leed en dood natuurlijk zijn en goed...

    Hoog uit den hemel zijgt het vroom beseffen

    Hoe alles is, zooals het wezen moet....

    Nu kan ik voortgaan weer in de oude banen,

    Zelfs kan ik danken voor mijn oude smart,

    Omdat ik weet: hoe slechts uit glans van tranen

    De lichtschijn breekt, die vlamt van hart tot hart.

    [p. 223]

    Hoe door den dood het leven straalt in flonker,

    Een vonk van goud op donkergrauw fluweel,

    Tot éénmaal vreugde en smart en licht en donker

    Versmelten gaan in één doorwrocht geheel

    Van ruimte en rust, van liefde en mededoogen,

    Eén ijlen droom, die als een wolk van dauw

    De blindheid dekt der toegestorven oogen,

    Een droom van zilver en lavendelblauw.

    - - - - - - - - - - - - - - - - -

    Een wijde zee van schemergroene wazen,

    Omdoomt de lijning van den horizon,

    En draagt den droom van huiverende extase

    Door blanke klaarten naar des levens bron.

    En 't ál-doortint'lend sidderlied der vorschen

    Doortrilt den zomernacht van hoog geluid,

    De wereld kan haar weelde niet meer torschen,

    De brand der sterren vlamt ten hemel uit.

    [p. 224] 1920

    Nachtkimmen.

    Er huilde een trein in verre nacht,

    Moroos geluid.

    Ik lag nog wakker en ik dacht

    De perspectieven van het leven uit....

    En 't was of hoog boven 't gesteente

    Van klamme stad

    Een bovenaardsche deernis weende

    Om al wat ooit het licht heeft liefgehad.

    Ik zag de lijken van mijn ouders,

    In dood verstrakt,

    Wit laken borg de wrakke schouders,

    In zware lijnen lag de smart verzakt.

    En al hun bidden, zorgen, droomen,

    Hun blik, hun woord,

    't Vervloeide op ondergrondsche stroomen

    Wier ruischen immer zachter wordt gehoord.

    In helder hemd, in zwarte planken,

    Een beeld van steen,

    De handen saam, als om te danken,

    Zoo vaart het doode menschenlichaam heen.

    En wat voor eeuwig is vergleden

    En nimmer keert

    Roept onze liefde naar beneden

    Waar 't stomme lijf in vochten grond verteert.

    [p. 225]

    Tot éénmaal wij, versleten slaven,

    Gebukt van smart

    Het stil verlangen gaan begraven

    In doffe leegte van het blinde zwart.

    Ach, 't was of hoog boven 't gesteente

    Van klamme stad

    Een bovenaardsche deernis weende

    Om al wat ooit het licht heeft liefgehad....

    Martin Albers.

     

     

    27-10-2013, 10:01 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.22.Isidoor Van Beugem

    Gij, lieve, roept aan de overzij.1921

    Gij, Lieve, roept aan de overzij

    en Liefde stroomt hier tusschen beiden;

    Zij geeft aan u; Zij geeft aan mij;

    maar beiden blijven wij gescheiden,

    ofschoon voor u, ofschoon voor mij

    gemeerde pont niet is gebroken,

    die eens van de een naar de andre zij

    voor ons gebeiden werd gestoken.

    Mijn Lieve, stap van de overzij,

    al stroomt de Liefde tusschen beiden,

    ik roei de zware riemen blij

    en duizel in een blind verbeiden...

    Isidoor van Beugem.

     

     

    27-10-2013, 10:00 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.21.Richard De Cneudt

    Uit diepen, stillen dood  1902....

    Leven en Liefde zijn haast uitgebloeid;

    Schoonheid en Licht bereiden zich te sterven.

    Moet nu mijn jeugd, zoo zwak al, zoo vermoeid,

    ook nog den jubel van de Zonne derven?

    Zal ik den wijden, weeken weemoed erven,

    die kalm en hoog in bleeke luchten groeit,

    en - saam met neevlen tot één Smart vervloeid, -

    in bruinen herfst een koel, diep graf verwerven?

    Aanbeden Zon, staar me weer lichtrijk aan,

    straal langs de lanen, waar mijn droomen zweven,

    en eenzaam-droef, mijn bleeke weeën gaan...

    Scheur stuk de neevlen; toover bangen nood

    van aarde en hemel weer tot jubelleven, -

    en wek mijn ziel uit diepen, stillen dood.

    [p. 169]

    II.
    Langs kille vaart...

    Langs kille vaart staan slanke populieren,

    in rustloos drijven van bewogen luchten.

    'k Hoor boven mij zweepende takken zuchten,

    winden verwoed door hooge kruinen gieren.

    Bruinroode blaren zwaaien neer en zwieren,

    stijgen en dalen, drijven even, vluchten

    voor winden, die, met wilde stormgeruchten,

    in sombren herfst feest van Verwoesting vieren;

    dwarlen om 't hoofd van dichtren, Schoonheid-droomers,

    goud-visies wekkend van gestorven zomers,

    nà-schreiend luid in forsche windentaal;

    en gaan, saam met den droeven, grijzen regen,

    zijn lied van wanhoop snikkend allerwegen, -

    als bruine vlindren sterven in 't kanaal.

    [p. 170]

    III.
    In droeven regen...

    O droeve regen in den droeven avond,

    weemoed van herfst in hooge, bruine boomen,

    gij hebt mijn teere Mei-vreugd mij ontnomen,

    met droef geruisch mijn jong Geluk begravend...

    Smartvolle regen, d' avondweemoed lavend

    met week getreur van stille, verre droomen,

    ach, laat mijn jeugd, zoo deerlijk, zoo gehavend,

    wat blijde bloesems, die geen stormen schromen.

    Diep-droeve dropplen langs de eenzame wegen,

    luiende klokken zijn zwaar van uw weemoed,

    preevlen zeer droef in den ruischenden regen...

    Droefheid van najaar, die mijn hart zoo wee doet,

    ik hoor mijn smarten klagen allerwegen,

    mijn bleeke weeën in den droeven regen...

    [p. 171]

    IV.
    Menschen in den stillen nacht...

    Gerucht van menschen in den stillen nacht

    klaagt als een lied van eindelooze smarte,

    smelt innig-treurend in de wijde verte,

    dringt in mijn ziel en schreit en weeklaagt zacht.

    Gerucht van menschen is een groote klacht

    van wereldleed, het eeuwenoud, het zwarte,

    den nacht ontwijdend, die met sterren lacht,

    en reinheid praalt en grootheid kweekt in 't harte.

    Gerucht van menschen in den stillen nacht

    is wanklank in het hooglied van de stilte;

    spontane machtloosheid der wordenskracht

    van grootsche nachtideeën, diep en rein;

    na dwepend vuur een droomenlooze kilte -

    Gerucht van menschen maakt me weder klein.

    [p. 172]

    V.
    Van het kloosterken der armen...

    1.
    In witte kloosterzaal...

    Een witte zaal in strenge kloosterdracht;

    door breede ramen weemoedvolle verte,

    de heilge Maagd Maria, drukkend zacht

    't Kindeken Jezus aan heur zuiver herte...

    Boven de deur een steenen Christus, klacht

    van foltering en goddelijke smarte

    op 't schoon gelaat, dat lichtend de eeuwen tartte,

    en nóg de menschen vóórlicht in den nacht.

    Simpele heiligenbeeldekens veel,

    waaronder, - trouwe menschenofferanden, -

    droomvol en stil gewijde kaarsen branden.

    In houten lijstjes, stemmig zwart en geel,

    veel vrome spreuken, bont van kleurgewemel,

    wijzend de zielen naar den hoogen hemel.

    [p. 173]

    2.
    Kloosterdood.

    Ziet, lange tafels tegen witte muren

    en weeke zetels naast elkander staan...

    De kranke vrouwkens zitten stil en turen

    met starre blikken vreemd elkander aan.

    Ik zie den Dood met zachte schreden gaan

    en door verglaasde weemoed-oogen gluren,

    en zwakke stemmen, klaaglijk aangedaan,

    klimmen vermoeid in 't bang gekruip der uren.

    De simpele, ouderwetsche klok, met langen

    koperen slinger, smakeloos en breed,

    en groote wijzers, kruipend als twee slangen,

    meet - vreemd geluid in drukkende eenzaamheid

    van kloosterzaal, door vrome rust bevangen -

    zwaar, één voor één, de stonden van den tijd.

    [p. 174]

    3.
    De oude vrouwkens...

    Ach, de oude vrouwkens, wachtend naar den dood,

    zitten nu stil in strenge kloosterzaal.

    Bloedlooze lippen, eenmaal zwellend rood,

    prevelen druk vrome gebedentaal.

    Diep-weelijke oogen, waaruit leven vlood,

    staren door 't raam naar vroolijk zongestraal;

    uit kranken geest gebaard in bangen nood,

    wringen zich woorden tot een vreemd verhaal.

    Ziet, hoe die eene als kind aan 't schreien gaat;

    eene andre lacht, met zielloos, dwaas gelaat,

    en stramme vingren, wekkend droomgeruisch,

    trekken wat pluksels, langzaam, lusteloos,

    en, op haar neder, tragisch, staart altoos

    de bleeke, steenen Christus aan zijn kruis.

    [p. 175]

    4.
    Zondag-vrede.

    Nu kwam de reine, schoone dag der vromen

    over de stilte der aloude leien.

    In plechtig zwijgen staan de hooge boomen,

    gesmeed in ernst van recht-gebaande rijen.

    In rust gewiegd door blanke vrededroomen,

    die hoogste smart tot kalm bedaren vlijen,

    gaan groote weeën, die van menschen komen, -

    als bleeke, teere kindren, moe van schreien,

    die, smachtend, naar een blijden glimlach gluren, -

    schuilen in loovren, die met schaduw lokken,

    en zondagvrede, eenzaam en hoog aan 't bloeien.

    Op stille waatren, badend kloostermuren,

    even beroerd door vroom gelui van klokken,

    zie ik als droomen klaaglijke eenden roeien.

    [p. 176]

    5.
    Langs de lindelaan.

    Hoor, 't needrig kloksken op de lindelaan,

    klept al de goede menschen ten gebede;

    'k zie in den vromen, heilgen zondagvrede,

    een gansche rij van zwarte schimmen gaan.

    Eerst de oude vrouwkens, met gemeten schreden,

    met stemmig-zwarte kapmantelkens aan,

    die twee aan twee, beschroomd, vreemd-aangedaan,

    uit kloosterstilte in kalme lanen treden.

    Daarachter, pratend met gedrukt geluid,

    stokoude mannekens, grijs en gebogen,

    den kloosterdood in lichtlooze, oulijke oogen;

    en nevens hen - des Heeren bleeke bruid,

    leidend hun kindschheid met beproefd erbarmen, -

    een vroom en heilig Zusterken der Armen1).

    1)Zoo geheeten naar het ‘Klooster van de Zusterkens der Armen’ te Gent, dat behoeftige oude menschen van beider kunne opneemt.

    [p. 177]

    6.
    Vrome tocht.

    Ziet - hoe gebukt door jaren en verdriet,

    zij streng-berustend langs de huizen gaan,

    luistrend als kinderen naar het wijs vermaan,

    dat hier en daar de goede zuster biedt.

    Het zilvren kloksken zingt zijn eenzaam lied,

    de blauwe hemel lacht hen vriendlijk aan.

    Ik hoor het water klotsen tegen 't riet,

    voel zachte vleuglen langs mijn wangen gaan.

    En - zwarte schimmen, tragisch beeld van wee,

    wrakken, gestrand door Noodlots grillig spel

    aan veilge kust, waar vrome zustren staan -

    zoo gaan ze in lange rijen, twee aan twee,

    naar 't eenzaam kerksken, nauw een bidkapel,

    dat vredig rijst in stille lindelaan.

    Richard de Cneudt.

     

    27-10-2013, 09:59 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.20.Edward B. Koster

    Sonnetten.1897

    I.

    Zonnedood.

    Ik zing de heerlijkheid der Westerluchten,

    Wanneer de zon verbloedend langzaam sneeft,

    En slechts een wijl haar dagglans overleeft,

    Die oov'ral schuwe duisternis deed vluchten.

    Thans rijzen sterren op in scheem'rend duchten,

    Stil na elkaar; - de gansche hemel beeft

    In hunne flikk'ring, die een glorie weeft

    Van vonk'lend zilver in de hooge luchten.

    Het zonnebloed vloot henen, drop voor drop,

    Heel 't Westen purp'rend met zijn roode pracht,

    Plaveiend breed de banen van den nacht.

    Schouwt thans met eerbied naar den hemel op,

    Waar uit der zonne mart'laarsbloed de schaar

    Van sterren oprees, grootsch en wonderbaar.

    [p. 522]

    II.

    Kathedraal

    Vol van den zwaren bloesem van gebeden

    Hangt nu 't pilarenbosch der kathedraal,

    En door de ogieven stroomt de rijke praal

    Der zon, die langzaam daalt in rust en vreden.

    Nog enk'len komen van de hooge treden,

    En gaan weêr in het wereldsche gedwaal;

    Drie priest'ren knielen neêr met hun missaal

    Voor hem, die alles voor hen heeft geleden.

    Drie priest'ren preev'len 't statige Latijn,

    Dat van hun lippen valt in zachte klanken,

    Waarmeê zij Jezus en Maria danken.

    Drie zonden in hun booze zielen zijn:

    De hoogmoed, heerschzucht, dweepzucht - maar zij schromen

    Met déze ootmoedig voor hun God te komen.

    [p. 523]

    III.

    Maanlicht.

    Ginds, in den stadshoek, aan den waterkant

    Waar 't smalle grachtje in vlakke spanning rust,

    En loom de voeten van de huisjes kust,

    Die roereloos zich spieg'len in den rand,

    Sluipt maanlicht om den brokkeligen wand,

    En vorscht in hoeken waar 't zijn speelschheid lust,

    Van schoonheids blanke wijding onbewust,

    En schept in 't water zilverwitten brand.

    Lief maanlicht in den stillen klaren nacht;

    't Armoedig huisje met uw reine pracht

    Milddadig lout'rend tot een rijk visioen

    Van sprookjesachtige bekoring, stil

    Ook de onrust van der menschen woel'gen wil,

    En schenk hun vrede in 't dwaas en doelloos doen.

    [p. 524]

    IV.

    Zomerdood.

    O herfstverteed'ring in het stille woud,

    Waar bruine blaadjes rusten op den poel,

    Of langzaam drijven zonder lust of doel

    En boomen prijken met het somb're goud

    Waarmede 't bosch om zomerscheiden rouwt, -

    O bruin-bestrooide lanen, leeg en koel,

    En vale bermen, kalme mijmerstoel,

    En blaad'renweb waardoor de hemel blauwt!

    Sterf rustig, zomer, prijk uw leven uit

    Met droeven dos van bruin en glans van rood,

    Bekrans met vallend geel uw eigen dood.

    Geef willig de aarde uw bladertooi ten buit,

    Der voedster, uit wier schoot in 't jonge jaar

    Gij schoon zult rijzen van uw stervensbaar.

    Edward B. Koster.

     

     

    27-10-2013, 09:58 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.19.Betsy Juta

    Gedichten.1894

    I. Saffo's zang aan Afrodite.

    Zacht als golfzang hoord' ik uw stem, Godinne,

    Als muziek van ver door den wind gefluisterd,

    Toen ik eenzaam ging langs het zonnig zeestrand,

    Zoekend wat vrede.

    Maar geen vrede zal ooit de ziel omvlechten,

    Waar uw rozenwoorden het hart bedwelmen, -

    Dus vol vreeze zag ik uw lichtschijn komen

    Over de golven.

    En omhoog uit het wellende water dookt gij,

    't Zeeblank lijf omgloeid door het licht der luchten,

    't Glanzend goud der haren het sneeuwen voorhoofd

    Vorstlijk omkronend.

    Langzaam, langzaam voerd' u de waterdeining

    Waar ik angstvol stond op den vlakken zeezoom,

    En, wijl warm uw hand op mijn hart zich legde,

    Lachten uw lippen:

    [p. 164]

    ‘Kom, wees Mijn, laat Mij in dit harte tronen,

    Liefde zal u wezen een wet voor 't leven!’ -

    Toen, o listig-lokkende, vlood ver van mij

    't Licht van de Rede.

    Machtloos boog ik 't hoofd - en ik hoord' uw lachen

    Sterven in 't gestoei van de golvennymfen, -

    Maar fel vlamden in mij uw toovervonken,

    Smarteverwekkend.

    Over 't donkre land, waar geen graf mij rust geeft,

    Drijft gij, wreede, rustloos mijn moede voet nu....

    Hoor mijn smeeken, Machtige! - kent uw hart dan

    Nimmer erbarmen?

    [p. 165]

    II. Gele blaren.

    Stil weefde 't woud zijn laatste zomerdroomen

    In droeven tooi van bleekgeel bladergoud;

    In najaarsweemoed doolde ik door dat woud,

    Mijn vreugde had de zomer meegenomen.

    Een boô van 't Leven is tot mij gekomen:

    Een handvol blaren ritste hij van 't hout

    En sprak tot mij: ‘berg aan uw hart dit goud:

    Nieuw licht van liefde zal u tegenstroomen.’

    Maar ik, die wist hoe liefde is één met leed,

    Verstrooide 't loover als een tranenregen,

    Trotsch zeggend: ‘'k wil geen goud waarvan ik weet

    Dat het tot slijk zal worden op de wegen.’

    Maar door mijn woorden welde een jammerkreet,

    En voor mijn God ben 'k snikkend neergezegen.

    Betsy Juta.

     

    27-10-2013, 09:57 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.18.J. Winkler Prins

    Liedjes.1)1894

    I. Water-ranonkels.

    o Bloemen-eiland, wat moet ik beginnen?

    Je drijft voorbij.... voorbij aan mijn zij.

    o Bloemen-eiland wat moet ik verzinnen,

    Opdat je niet dobbert al verder voorbij?

    Ik spreid mijn vingren,

    Ik strek mijn handen,

    Ik wandel mede, ik krop mijn verdriet. -

    De zon lacht in 't water. Met rosse vangarmen

    Pakt zij je van ondren - voor niet, voor niet!

    o Bloemen-eiland, waar henen getogen?

    Ik strek mijn armen, ik wandel mee.

    Ik wandel mede met tranen in de oogen....

    Drijf jij naar d'afgrond, naar de eeuwige zee?

    [p. 161]

    II. Leedvermaak.

    Op 't elzentakje wiegt zich

    De roodeborst heen en weer.

    De bloeiende katjes stuiven

    Geel op de veertjes ter neer.

    De geelvink, even rustend

    Bij 't slagnet, ziet op de veêr

    De gele verandering komen,

    Fluit: roodborst ben-je niet meer!

    De roodborst ziet over 't vinkje....

    Flap!.... 't slagnet vallen omneer,

    Schudt 't stof van de wiekjes, óptwettrend:

    Nu ben-je geen geelvinkje meer!

    [p. 162]

    III. Sympathie.

    De morgenglansen

    Der zon doorlichten

    De golf beneden

    De wolk omhoog.

    Zoo doet de liefde

    De wondre perel

    Van meêlij stralen

    In menschlijk oog,

    Doorlicht de randen

    Der zorgenswolken

    Op 't somber voorhoofd,

    Van lijden zwart,

    Sproeit malsche regen

    Die groeikracht losmaakt

    In dorre vlakten

    Van 't menschlijk hart.

    J. Winkler Prins.

    27-10-2013, 09:57 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.17.WL Penning

    Fragmenten1).1893

    I.

    De wolk.

    In diep gepeins voortloopend, dringend, dravend -

    Soms keerende op mijn schreên; zoo vaak teleurgesteld

    Als door de hoop gespoord - was 'k langs het strand gesneld,

    Had dorp en duin doordwaald, en zwierf nu tegen de' avond

    Onwillekeurig van betreden paden af;

    En op mijn nieuwen staat van dolend minnaar bogend,

    In mijm'rende eenzaamheid een blanke wolk na-oogend,

    Kwam 'k op een zandkruin uit te rusten van den draf:

    Zand, louter zand en lucht was 't, wat me omgaf.

    Links - golfgebruis, zwak en ál zwakker; rechts - het neuren

    Bij poozen van een vogel; om

    En in me - een lisplend geestendom;

    En boven mij - de wolk! al drijvende aan het kleuren,

    Aan 't vormen van gestalten ook, die 'k namen geef

    Van dingen, dieren, menschen, goden en godinnen,

    Terwijl ik lang-uit liggend medezweef

    En op een naam blijf zinnen

    Voor 't Heiligje hierbinnen....

    [p. 542]

    - Met louter zand en lucht, nabij en in 't verschiet,

    U, voorhof van mijn paradijs! vergeet ik niet:

    Zie! dalende achter ginds dien hoogsten top in 't ronde,

    Wees mij de Wolk den weg -

    De struisveer wuifde omhoog!

    Omhoog blonk 't witte kleed!....

    Zou nu de Naam gevonden?....

    Mijn luierplekje ontstoof ik als een pijl den boog!

    [p. 543]

    II.

    Wandeling met Bertha.

    Wat keur van kleuren en verkwikkelijke lijnen

    Liet zich omlaag, liet zich omhoog

    In de edelste verhouding mijnen

    Door 't alom zwervend, alom kéérend oog!

    Die weelderige bloei der hoven

    Zich vleiende aan des heuvels voet,

    Zijn leên omvattende, aan zijn borst naar boven

    Gedragen, aan zijn hals zich badende in den gloed -

    Zich, één met hem, in 't vijvernat bekijkend;

    De fiere schoonheid van het blanke naakt,

    Oprijzende uit de bosschen; in hun schaduw wijkend,

    De schuchtre die beschaamd het schittren weer verzaakt

    Beneden: de oude hoeve met haar ouder linde;

    En, schuilende gebuur dier schemerige plek,

    De wijde waterkolk ter nood in 't groen te vinden, -

    Al wie haar spiegel in die lijst ontdek'

    Van elzen, berken en abeelen,

    Verrassende als een zoete mijmerlach,

    Bij 't rondom fluisteren en kweelen....

    - ‘Hier is 't den eenzame of iets ongeziens hem zag,’

    Peinsde, allerliefst weerkaatst, de met het oord vertrouwde

    Op haar natuurlijk dichterlijke wijs,

    Terwijl we in stille groep de teederheid aanschouwden

    Dier sprookjes-wijk bij dag, en zelfs neef Gijs

    De schoone slaapster opriep in haar boschpaleis!

    Omhoog: een schilderij, een landschap aan uw voeten,

    Zoo treffend door zijn ruimte als fijn van toon;

    Waar weelde eu soberheid elkander in begroeten,

    Om beurte blijde en ernstig schoon;

    [p. 544]

    Die dorpen zijn het landgoed van den arme en rijke;

    Dier huizen tint past bij dien loofhout-dos;

    Dat donker naaldhout bij het zand en 't mos;

    Bij 't blauwe meer, waar langs die vooglen strijken,

    Hun blanke vlerk en 't gouden riet;

    Bij veld en weide, ginds, die mastenrijke vliet;

    En bij de stad, heenblauwende in 't verschiet,

    Die kerk! te groot, te schoon, om niet nog juist te prijken.

    Vóórtgolvend - hier - smetlooze hoogten, kleur versmadend,

    Of enkel aan die strooken lager hout

    Haar vormen leenend, -

    En in schittring badend,

    Ziedáár waarnaar ge 't oor hieldt, waar ge uw blik op houdt

    En de armen heenstrekt, met uw lof verlegen:

    De zee alweer, en niets dan Zij!....

    Maar fladdrend tot u opgestegen,

    Boeit u een vlinder - en betoovring is voorbij:

    Door 't kleinste meegesleept, zijn vlucht naar 't hart der dalen

    Na-oogend, zoekt ge Bertha's dak - -

    Ze wijst het u:

    Naar 't middelpunt voortaan van al uw doen en dwalen,

    Keert ge in den dubblen roes van liefde- en lentestralen,

    Voor 't eerst, en aan Haar zijde nu!

    Geen zucht kostte u het afscheid van het schoon daarboven:

    Met Bertha ging het mee: uit háár lacht alle schat!

    Naast haar kunt ge anders niet dan loven,

    Ook zoo ge uzelf-en-al verloren hadt;

    In al wat stem heeft op haar wegen

    Herkent ge een hart, vindt uw verzwegen,

    Maar onverborgen lof een tolk:

    't Is ‘juffer Bertha’ wat de vriendlijke en de wreevle,

    Wat grootje en kleinkind jubelen en preevlen,

    Wat op de tongen van 't gevederd volk

    Te dartlen schijnt in honderd talen;

    't Is Bertha's naam die 't koeltje u komt herhalen;

    't Is Bertha's beeld, dat meespreekt uit de wolk,

    Hoog boven Bertha's huis in glanzig blauw aan 't dwalen.

    [p. 545]

    III.

    Onder de herberg-linde.

    Weer - nachtegaal, tot uw verbazen! -

    Weer knalde een kurk, en uit de hooge glazen

    Stoof ziedende óp, was gretig al gesust,

    De teuge schuims die brand sticht beide en bluscht....

    Mij - rooker - drong 't gelag tot keurig kringen blazen;

    Neef, die nooit rookte, tot oreeren zonder rust.

    Wijn, schenker, varinas daarneven,

    Graag had ik allen voor één geestverwant gegeven

    In dezen luwen, slaapvergeten nacht:

    Een feestbevolking vrijbuitte in de dreven,

    Verlaten nu door 't menschelijk geslacht.

    Bij jubelgalm, 't seringenloof ontstegen,

    Huwde aard en hemel, - kwam der Mei

    De Zomer in den arm gezegen,

    Omringd van dartelend gelei....

    Daar was een trillen, suizen, gonzen!

    Daar zwierde een schemerende vlucht

    Danszieke vlerkjes op de donzen

    Uit alle bloeisel lepperende lucht!

    Verlangend zuchtte 't Zui'en door de beemden -

    Verhooring wuifde en fluisterde in het rond;

    Geen hoogte en laagte bleven vreemden -

    't Gestarnte zocht het nat, en nikte mond aan mond

    Met nimfen liefelijk uit lelie-kelken lonkend

    En overbuigend tot de bron,

    Terwijl ‘de zuster van de zon’,

    Op weg naar haar Endymion,

    Glimlachte om de' ouden waard in 't open venster ronkend.

    [p. 546]

    Hoe Phebe macht had over de afgunst hierbenee!

    Hoe glans en schaduw, beurtelings verwinnend,

    Spel maakten van den krijg, en list op list verzinnend,

    Elkaar omvingen in verliefden vree!

    En hoe verrukking lispelde uit het duister,

    Om fee-gestalten door een straal verrast;

    Om groepen, rijende in den vollen luister,

    Of (evenals de linde die ons hield te gast)

    Door 't zilverschijnsel onderkropen -

    Tipje voor tipjen al nieuwsgieriger beslopen,

    Toonde ons de boom zijn zwaren voet,

    Toonde ons zijn lage vlucht haar bontheid en haar breedte

    Hoeveel geslachten hadden hier al neergezeten,

    Door het natuurlijk dak aartsvaderlijk behoed!....

    Doch volgde ooit blijder oog dan 't mijne

    Dier loovren liefelijke lijnen?

    Droom-voller hart - dier loovren hartenstoet?

    Was 't zinsbedrog, of beefde er door die blaeren

    Heel uit de verte een toongalm rein als van kristal?....

    Getroffen boog ik 't hoofd: aan stijging en aan val -

    Aan vleugelslag herkend! dreef klank van vedelsnaren,

    Maar waar de menschelijke stem in scheen gevaren,

    Met Haendel's tonengreep ons tegemoet!....

    't Was niet de Kunst bewóndrend dat wij zwegen -

    Oneindig grooter was haar zege, was haar zegen:

    Als uit onze eigen ziel gestegen

    Largo arioso! wees gegroet.

    Geen ander was 't koraal dat door die stilte zweefde,

    En waar mijn stemming al het aardsche mee ontstreefde.

    Nog immer luisterde ik ontroerd,

    Toen lang reeds 't heilig spel voor 't oor was weggestorven,

    De speler, ach! neefs handgeklap verworven -,

    Dies zich onttrokken had, ontsticht - als eerst vervoerd!

    [p. 547]

    Nog immer hoorde ik, als het naspel op die noten,

    In mij een weergalm die naar uiting zocht....

    En fluistrend: ‘Bertha!’ had ik al het groote,

    Al 't grootsche dezer ure in 't heil'gen-schrijn besloten,

    Waarop geen dartelheid vermocht.

    Neefs hartlijk: ‘Drink toch, Tom!’ en 't bruisend glazen vullen,

    Riep me terug in 't perk van jokkernij en smullen.

    W.L. Penning Jr.

    27-10-2013, 09:56 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.16.Julius Flens

    Tranen-Dichtjes
    van
    Julius Flens.1892

    I.

    In Maart zien we buien

    Plots opdoemend kruien -

    Dan barsten ze uiteen

    En storten heur waat'ren

    Met zacht ruischend klaat'ren

    Gestaag naar beneên:

    Geen beeld om mij henen

    Kan mijn schrikbarend weenen

    Zoo teek'nen - in 't kleen.

    II.

    Ach, vraag niet mijn oog

    Waarom het zoo weent!

    Geen zand is zoo droog

    Geen steen zoo versteend

    Zoo hard is geen hout

    En 't ijs niet zoo koud,

    Of 't wordt wel eens nat:

    Begrijpt ge dàt?

    [p. 186]

    III.

    Den bittren kelk van 's levens wee

    Leeg ik ten bodem nimmermeer;

    Want als ik drink, dan schrei 'k er meê

    En vul hem met mijn tranen weer.

    IV.

    Ik zat te turen

    Droef naar de maan,

    Die prompt tien uren

    Was opgegaan:

    ‘Gij diep verslagen

    En bleeke meid,

    Mag ik u vragen:

    Hebt ge ooit geschreid?’ -

    ‘“Dâ's juist, confrater,

    Mijn droefenis,

    Dat hier geen water

    Voor tranen is!”’

    V.

    Als stil een oog van weemoed schreit,

    Och kijk dat niet spotachtig aan,

    En zeg niet: ‘Wat een malligheid!’

    Kent gij de waarde van een traan?

    Bedenk eens wat Da Costa zeit:

    ‘Een traan... een traan heeft nooit misleid!’

    Zoo gij dien man niet wilt vertrouwen,

    Dan ondervraag maar eens de vrouwen!

    [p. 187]

    VI.

    en naam van mensch verdient hij niet,

    Die dàn alleen, als 't niemand ziet,

    Zijn tranen onbeschroomd vergiet;

    Doch, als hij denkt: ik word bespied -

    Uit valsche schaamte d' oogendauw

    Heel netjes wegveegt met zijn mouw.

    VII.

    De bloemekens sloegen aan 't kwijnen

    En bogen het hoofdje op de borst;

    Dat kwam van het fel zonneschijnen,

    De schepseltjes hadden zoo'n dorst.

    Een enkel lief roosje nog stond er

    Vol fierheid en frischheid en gloed.

    ‘Ach! - riepen haar zusjes - 't is wonder,

    Zij houdt in die hitte zich goed.

    Hoe kom je aan den dauw of den regen

    Die lavend, mijn kind, op je viel?’ -

    ‘“Ach! - zegt het een beetje verlegen -

    Dat dank ik een droevige ziel:

    Die keek in mijn kelkje, bewogen,

    En weende daarin drop op drop:

    De lieflijke dauw zijner oogen

    Die bracht mij er weer bovenop!”’

    [p. 188]

    VIII.

    Eens - 't was in een winterschen nacht,

    Het maantje scheen weemoedig zacht,

    De wind uit het Noorden woei straf -

    Heb 'k bij een cypres op een graf

    Een traan laten vloeien, die, voor

    Hij den grafsteen bereikte, bevroor.

    Mijn hand ving het ijzel-kristal

    Gelukkig vlug op in zijn val;

    Een vurige kus van mijn mond

    Die maakte 't weer vloeibaar terstond.

    Waarom ik dien traan heb ontdooid?

    Dat zeg ik je nooit!

    27-10-2013, 09:55 Geschreven door André  


    Archief per week
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 18/11-24/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 12/09-18/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011


    Petra Frey
  • Liebst du mich
  • Corazon
  • Lieb mich nog einmal
  • was wäre wenn
  • ich mach die Ausnahme mit dir
  • weil du so zärtlich zu mir bist
  • Hey Amigo tanz mit mir
  • alles noch einmal
  • soweit mein Auge reicht
  • versprich

    Petra Frey2
  • man kann es drehen
  • solo tu
  • wer weiss
  • trennen uns auch meere
  • es riecht nacht Sommer
  • du bist Feuer und Eis
  • Fegefeuer
  • heute Nacht schlägt mein Hertz
  • weil du mich liebst
  • grosse Traüme brauchen Zeit

    Michelle
  • wirst du nog da sein
  • das Hotel in St-Germain
  • das Letzte Akkord
  • ich schickst dir jetzt einene Engel
  • dein Püpchen tanzst nich mehr
  • kleine Prinzessin
  • wirst du nog dei sein 2
  • Kinderaugen

  • Francine Jordi
  • tu's doch tu's
  • tanz Alexis tanz
  • tanz Alexis Tanz2
  • tu's du tu's2
  • Küsse, Mond und Sterne
  • Du, für immer du
  • Dan komsst du
  • Inseln im strom
  • Love, l'amour und Liebe1
  • Love, l'amour und Liebe2

    Francine Jordi2
  • Eurosongs
  • Lebst du immer noch allein
  • Du bist mein Held
  • Alles steht und fällt mit dir
  • Das Feuer der Sehnsucht
  • Dann kamst du
  • Wunschlos Glücklich
  • Liebesroman
  • Laguna d'Amore
  • Verliebt in das Leben

    Francine Jordi3
  • Tausend Tage Regen
  • Die Entdeckung der Gefühle
  • Gib mir Zeit
  • Diese Nacht
  • Halt mich noch einmal
  • Ich komme zurück
  • Ich hab dir tausend Mal geschworen
  • Caterina Valente medley
  • Nur wer träumen kann
  • Ciao Ciao Liebe Freunde

    Francine Jordi4
  • Ein Herz wie die Sonne
  • Flieg übere Ozean
  • Mit de Herz durch die Wand
  • Was ist denn hier los
  • Verzaubert und verlor'n
  • Ich schenke dir mein Herz
  • Einfach geht die Welt nie unter
  • Kleiner Engel
  • Ja, nein, vielleicht
  • uf de flugu vor di liebi

    Francine Jordi5
  • Die strasse tanzt
  • Hör dein Herz
  • Er scheint ein Licht in jedes Herz
  • Kalter Wind und warme Herzen
  • Luft zum Leben
  • Im Garten meiner Seele
  • Aus dieser Nummer
  • Diese Nacht
  • Träne
  • Ave Maria

    Andrea und Cindy Herzig, Petra Frey
  • Domani l'amore vincera
  • Was mann Liebe nennt (Andrea)
  • Küss mich, Lieb mich Petra Frey
  • Corazon2 Petra Frey
  • Claudia jung domani

  • Claudia Jung
  • komm und tanz
  • Tausend Frauen
  • unter meiner Haut
  • je t'aime mon amour
  • wenn er Nachts Piano spielt
  • das dunkle das Ncht
  • Sommerwein
  • eine Reise ins Licht
  • wen der Wind
  • Caro mio Rosanna Rocci

    Rosanna Rocci
  • heisser als Fieber
  • Perché
  • Chaka Chaka
  • Tu vuo fa l'Americano
  • Angelo
  • Ciao bella Ragazza
  • Theresa
  • Das schafst du nie
  • du bist kein Americano
  • Facciamo la pace

    Rosanna Rocci2
  • Vino e pane
  • Bikini in Dezember
  • Mamma mia
  • Tutta va bene
  • Gli occhi Miei
  • Amore Amore
  • E Pericoloso
  • Liebe ohne Grenzen
  • Es gibt's ein Zweites Leben
  • Heute ist mein Tag

    Rosanna Rocci3
  • So wie du
  • Schön
  • Heute Nacht
  • Tretboot in der Nacht
  • Wo rauch ist ist Feuer
  • Lailola
  • Lailola2
  • Lailola3
  • Un Anno d'Amore
  • Ciao mio Amore

    Rosanna Rocci4
  • Felicita
  • Io Vivo per te
  • Perche no
  • Warum
  • Ich gehör zu dir
  • das fühlt
  • Come Stai
  • primavera
  • Wie es kommt
  • du passt so gut

    Belsy
  • La cajarina
  • Bel ami
  • Salve Regina
  • Wie ein Sommer ohne Sonne
  • Monte Romantico
  • In deinen Armen
  • In einen schneren Welt
  • Klopft drei mal
  • Von Indien
  • Heimat entsteht

    Belsy2
  • Im Fieber der Liebe
  • in ein schöner Welt
  • Heilende hände
  • du und ich
  • Ave Maria
  • Madonna Montagna
  • ich habe di gern
  • Flieg mit mir
  • Madre de Dio
  • ein bisschen Friede

    Belsy3
  • Tausend Flocken
  • Engel warten nicht
  • Ave Maria Bach
  • an Weihnachten
  • ich fange neu an
  • Dolomietensterne
  • Lieber Gott vergiss uns nicht
  • schön das ihr da seid
  • bis an einde der Welt
  • Spiel noch einmal di Gitarre

    Belsy4
  • Serenata
  • Heute lacht der Heiland
  • an Weihnachten bich ich daheim
  • spass im Schnee
  • hast du mich auch wirklich lieb
  • leise rieselt der schnee
  • komm nimm mich endlich
  • das Leben Hält uns in Arm
  • ich schenke dir die Sterne
  • in ein schöneren Welt

    Belsy5
  • Paradies der Engel
  • doch auch Engel mussen gehen
  • Immer wieder
  • es tut so weh
  • alles Möcht ich sein
  • Lieber Gott vergiss uns nicht2
  • Zu dir ist mir kein weg zu weit
  • ich habe dir gern2
  • grosse Traumen brauchen Zeit
  • könnten Bergen erzahlen

    Gastenboek

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs