 |
We zijn de 20de week van 2025
|
 |
|
 |
Mijn bibliotheek |
|
 |
31-10-2013 |
Ex Libris 16 |
1.Heidelberg 2.Waldbrunn 3.Weinheim 6.Grossaspach 7.Winnenden 8.Baiersbronn 9.Dornstetten 1.hotel Koenigstuhl








31-10-2013, 18:20
Geschreven door André 
|
|
 |
30-10-2013 |
Ex Libris 15 |
1.Assmannshaus:Gasthof Krone 3.Konigstein:Klostergut Retterhof








30-10-2013, 14:56
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ex Libris 14 |
1-5 Frankfurt 7.Amorbach 8.Darmstadt 9.Reichelsheim: Gasthof"zum Deutschen Kaiser"








30-10-2013, 14:51
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ex Libris 13 |
1.Bingen 4.Leutesdorf 5.Geisweid 7.Schwelm 8.-9.Soest








30-10-2013, 12:44
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ex Libris 12 |
1.-2.Monschau 3.Nideggen 4.Bad Munster 5.-6.Linz 7.Arns 8.Trier 9.Bad Kreuznach








30-10-2013, 12:39
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ex Libris 11 |
2.Münster 4.Forsbach 7.Heidgen








30-10-2013, 12:32
Geschreven door André 
|
|
 |
29-10-2013 |
Ex Libris 10 |
8.Wesel








29-10-2013, 15:40
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ex Libris 9 |
9.Solingen








29-10-2013, 15:35
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ex Libris 8 |
4.Marburg 5.Fulda 6.Gersfeld 7.Lauterbach 9.Bad Sachsa








29-10-2013, 15:32
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ex Libris 7 |
1-3.Hildesheim 5.Bad Salsuflen 7.Schwalenberg 9.Gueterloch








29-10-2013, 15:27
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ex Libris 6 |
1.Worpswede 5.Bodenteich








29-10-2013, 15:21
Geschreven door André 
|
|
 |
28-10-2013 |
Ex Libris 5 |
4.Buesum 6.Bad zwischen Ahn 7.Norderney 8.Willemshaven








28-10-2013, 14:28
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ex Libris 4 |
2.Heiligendamm 3.Stralsund 5.Hambueg Curslack kirche 8.Luetjensee Forsthaus Seebergen 9.Luebeck








28-10-2013, 14:20
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ex Libris 3 |
8.Potsdam 9.Frankfurt








28-10-2013, 14:12
Geschreven door André 
|
|
 |
|
Ex Libris 2 |
10.Olbernhau 14-25.Berlin








28-10-2013, 14:08
Geschreven door André 
|
|
 |
27-10-2013 |
24.Gerard Van Klinkenberg |
De Nachtwind.1927
De
nachtwind sprak met de boomen
beneden,
onder het raam.
Zij is
uit haar bed gekomen
en ging
voor het venster staan.
Zij
keek en huiverde even
en
luisterde ademloos.
De
wolken schenen te zweven,
maar
hun beeld was bewegeloos.
Hoorde
't gesprek niet, dat al te
snel en
fluisterend werd gevoerd.
Toen
heeft een zwarte gestalte
haar
een oogenblik aangeroerd
en
sprak: Kom met mij, ik voer u
voorbij
de wereld en ver
voorbij
uw laatste verlangen
en
verder, van ster tot ster;
ik
fluit, en de zwarte scharen
zijn
ruischende aan mijn zij;
zij
zullen u veilig bewaren,
kom met mij - kom met mij -
|
|
[p. 51]
|
|
Zij
keek en huiverde even
en
luisterde ademloos.
De
bladeren, na het beven,
werden
bewegeloos.
Langzaam
sloot zij de ramen
en deed
de gordijnen dicht
en ging
op den tast door de kamer,
ontstak
het suizende licht.
En zij
zat op tot den morgen.
Toen vielen haar oogen dicht.
|
|
[p. 52]
|
|
Over de Heide.
Over de
bruine heide gaat een kudde schapen
en de
hond en de herder, langzaam over de heide;
langs de
verlaten bouwvelden en voorbij de
schaarsche
en schamele hutten van het gehucht.
En de
laatste geluiden gaan allengs verloren
in de
wijdte der velden achter het armlijk koren,
waarin
de avondwind zich te rusten legt.
Langzaam
over de heide gaat een kudde schapen
en de
hond en de herder, over de donkere heide.
G.A. van
Klinkenberg.
|
|
27-10-2013, 10:02
Geschreven door André 
|
|
 |
|
23.Martin Albers |
Stadsgezichten. 1919
I.
Schemering.
Aan
zijden avondlucht van rozenrood
Houdt
ver de stad haar nevelbeeld geheven,
Haar
nevelbeeld van steen en menschenleven,
Verscheem'rend
naar de verten van den dood.
Vooraan
de walmig zwarte wijken, waar
Geblaakte
pijpen van fabrieken rooken;
Een
eind'loos kerkhof rechts, in damp gedoken,
De kale
graven slapen naast elkaar...
Op
donzen winden is het rood vervlogen,
De
droom van licht verblonk uit aller oogen,
Het
duister zinkt. Uit duizenden van lampen
Gloeit
hoog en breed een sfeer van rosse dampen
Ten
hemel op, een gouden smartenwolk,
Waarin het noodlot troont van gansch een volk.
|
|
[p. 207]
|
|
II.
Voorstad bij laten avond.
Uit
dompig volle proeflokalen beven
Pianodeunen
jeng'lend door den nacht.
In
eeuwig kinderdreinen schrijnt de klacht
Om 't
slijm'rig leven, dat hun werd gegeven.
In
huurkazernes woelt een klam geslacht
In 't
zoel benauwen van zijn lijf'lijk leven.
De
wasems van hun fletse lusten zweven
Door 't
glanzend heimwee van den lentenacht.
Doch
mede zweeft op blanken bloesemwind
Millioener
zielen meest geheime gloren:
De
schuwe smart om al wat, zeer bemind,
In 't
blauw verschiet der eeuwen ging verloren;
De
liefde voor een schamel menschenkind,
Uit
langer jaren levensleed geboren.
Martin Albers.
|
|
Verzen.
Zomernacht.
O
zomernacht, wanneer het hart vervliet
In
oceaan van eindelooze vrede,
Als
iedere adem uitzwelt tot een lied
En
ieder lied verinnigt tot een bede....
Op
zoele winden komt de geur gevaren
Van al
wat zuchtend in den tijd verging,
En heerlijk
tintelt door den nacht der jaren
Het
heilig outer der herinnering.
Verjaarde
smarten komen aangedreven
Met
liefde en lust in ééne blanke vloot,
En,
glijdend op den zilv'ren stroom van 't leven,
De
donk're, loome gondel van den dood.
't Komt
aangevloten zacht en stil en effen,
Of leed
en dood natuurlijk zijn en goed...
Hoog
uit den hemel zijgt het vroom beseffen
Hoe
alles is, zooals het wezen moet....
Nu kan
ik voortgaan weer in de oude banen,
Zelfs
kan ik danken voor mijn oude smart,
Omdat
ik weet: hoe slechts uit glans van tranen
De lichtschijn breekt, die vlamt van hart tot
hart.
|
|
[p. 223]
|
|
Hoe
door den dood het leven straalt in flonker,
Een
vonk van goud op donkergrauw fluweel,
Tot
éénmaal vreugde en smart en licht en donker
Versmelten
gaan in één doorwrocht geheel
Van
ruimte en rust, van liefde en mededoogen,
Eén
ijlen droom, die als een wolk van dauw
De
blindheid dekt der toegestorven oogen,
Een
droom van zilver en lavendelblauw.
- - - -
- - - - - - - - - - - - -
Een
wijde zee van schemergroene wazen,
Omdoomt
de lijning van den horizon,
En
draagt den droom van huiverende extase
Door
blanke klaarten naar des levens bron.
En 't
ál-doortint'lend sidderlied der vorschen
Doortrilt
den zomernacht van hoog geluid,
De
wereld kan haar weelde niet meer torschen,
De brand der sterren vlamt ten hemel uit.
|
|
[p. 224] 1920
|
|
Nachtkimmen.
Er
huilde een trein in verre nacht,
Moroos
geluid.
Ik lag
nog wakker en ik dacht
De
perspectieven van het leven uit....
En 't
was of hoog boven 't gesteente
Van klamme
stad
Een
bovenaardsche deernis weende
Om al
wat ooit het licht heeft liefgehad.
Ik zag
de lijken van mijn ouders,
In dood
verstrakt,
Wit
laken borg de wrakke schouders,
In
zware lijnen lag de smart verzakt.
En al
hun bidden, zorgen, droomen,
Hun blik,
hun woord,
't
Vervloeide op ondergrondsche stroomen
Wier
ruischen immer zachter wordt gehoord.
In
helder hemd, in zwarte planken,
Een
beeld van steen,
De
handen saam, als om te danken,
Zoo
vaart het doode menschenlichaam heen.
En wat
voor eeuwig is vergleden
En
nimmer keert
Roept
onze liefde naar beneden
Waar 't stomme lijf in vochten grond verteert.
|
|
[p. 225]
|
|
Tot
éénmaal wij, versleten slaven,
Gebukt
van smart
Het
stil verlangen gaan begraven
In
doffe leegte van het blinde zwart.
Ach, 't
was of hoog boven 't gesteente
Van
klamme stad
Een
bovenaardsche deernis weende
Om al wat ooit het licht heeft liefgehad....
Martin Albers.
|
|
27-10-2013, 10:01
Geschreven door André 
|
|
 |
|
22.Isidoor Van Beugem |
Gij, lieve, roept aan de overzij.1921
Gij,
Lieve, roept aan de overzij
en
Liefde stroomt hier tusschen beiden;
Zij
geeft aan u; Zij geeft aan mij;
maar
beiden blijven wij gescheiden,
ofschoon
voor u, ofschoon voor mij
gemeerde
pont niet is gebroken,
die
eens van de een naar de andre zij
voor
ons gebeiden werd gestoken.
Mijn
Lieve, stap van de overzij,
al
stroomt de Liefde tusschen beiden,
ik roei
de zware riemen blij
en
duizel in een blind verbeiden...
Isidoor van Beugem.
|
|
27-10-2013, 10:00
Geschreven door André 
|
|
 |
|
21.Richard De Cneudt |
Uit diepen, stillen dood 1902....
Leven en Liefde zijn haast uitgebloeid;
Schoonheid en Licht bereiden zich te sterven.
Moet nu mijn jeugd, zoo zwak al, zoo vermoeid,
ook nog den jubel van de Zonne derven?
Zal ik den wijden, weeken weemoed erven,
die kalm en hoog in bleeke luchten groeit,
en - saam met neevlen tot één Smart vervloeid, -
in bruinen herfst een koel, diep graf verwerven?
Aanbeden Zon, staar me weer lichtrijk aan,
straal langs de lanen, waar mijn droomen zweven,
en eenzaam-droef, mijn bleeke weeën gaan...
Scheur stuk de neevlen; toover bangen nood
van aarde en hemel weer tot jubelleven, -
en wek
mijn ziel uit diepen, stillen dood.
|
|
[p. 169]
|
|
II.
Langs kille vaart...
Langs kille vaart staan slanke populieren,
in rustloos drijven van bewogen luchten.
'k Hoor boven mij zweepende takken zuchten,
winden verwoed door hooge kruinen gieren.
Bruinroode blaren zwaaien neer en zwieren,
stijgen en dalen, drijven even, vluchten
voor winden, die, met wilde stormgeruchten,
in sombren herfst feest van Verwoesting vieren;
dwarlen om 't hoofd van dichtren,
Schoonheid-droomers,
goud-visies wekkend van gestorven zomers,
nà-schreiend luid in forsche windentaal;
en gaan, saam met den droeven, grijzen regen,
zijn lied van wanhoop snikkend allerwegen, -
als bruine
vlindren sterven in 't kanaal.
|
|
[p. 170]
|
|
III.
In droeven regen...
O droeve regen in den droeven avond,
weemoed van herfst in hooge, bruine boomen,
gij hebt mijn teere Mei-vreugd mij ontnomen,
met droef geruisch mijn jong Geluk begravend...
Smartvolle regen, d' avondweemoed lavend
met week getreur van stille, verre droomen,
ach, laat mijn jeugd, zoo deerlijk, zoo gehavend,
wat blijde bloesems, die geen stormen schromen.
Diep-droeve dropplen langs de eenzame wegen,
luiende klokken zijn zwaar van uw weemoed,
preevlen zeer droef in den ruischenden regen...
Droefheid van najaar, die mijn hart zoo wee doet,
ik hoor mijn smarten klagen allerwegen,
mijn
bleeke weeën in den droeven regen...
|
|
[p. 171]
|
|
IV.
Menschen in den stillen nacht...
Gerucht van menschen in den stillen nacht
klaagt als een lied van eindelooze smarte,
smelt innig-treurend in de wijde verte,
dringt in mijn ziel en schreit en weeklaagt
zacht.
Gerucht van menschen is een groote klacht
van wereldleed, het eeuwenoud, het zwarte,
den nacht ontwijdend, die met sterren lacht,
en reinheid praalt en grootheid kweekt in 't
harte.
Gerucht van menschen in den stillen nacht
is wanklank in het hooglied van de stilte;
spontane machtloosheid der wordenskracht
van grootsche nachtideeën, diep en rein;
na dwepend vuur een droomenlooze kilte -
Gerucht
van menschen maakt me weder klein.
|
|
|
|
[p. 172]
|
|
V.
Van het kloosterken der armen...
1.
In witte kloosterzaal...
Een witte zaal in strenge kloosterdracht;
door breede ramen weemoedvolle verte,
de heilge Maagd Maria, drukkend zacht
't Kindeken Jezus aan heur zuiver herte...
Boven de deur een steenen Christus, klacht
van foltering en goddelijke smarte
op 't schoon gelaat, dat lichtend de eeuwen
tartte,
en nóg de menschen vóórlicht in den nacht.
Simpele heiligenbeeldekens veel,
waaronder, - trouwe menschenofferanden, -
droomvol en stil gewijde kaarsen branden.
In houten lijstjes, stemmig zwart en geel,
veel vrome spreuken, bont van kleurgewemel,
wijzend
de zielen naar den hoogen hemel.
|
|
[p. 173]
|
|
2.
Kloosterdood.
Ziet, lange tafels tegen witte muren
en weeke zetels naast elkander staan...
De kranke vrouwkens zitten stil en turen
met starre blikken vreemd elkander aan.
Ik zie den Dood met zachte schreden gaan
en door verglaasde weemoed-oogen gluren,
en zwakke stemmen, klaaglijk aangedaan,
klimmen vermoeid in 't bang gekruip der uren.
De simpele, ouderwetsche klok, met langen
koperen slinger, smakeloos en breed,
en groote wijzers, kruipend als twee slangen,
meet - vreemd geluid in drukkende eenzaamheid
van kloosterzaal, door vrome rust bevangen -
zwaar,
één voor één, de stonden van den tijd.
|
|
[p. 174]
|
|
3.
De oude vrouwkens...
Ach, de oude vrouwkens, wachtend naar den dood,
zitten nu stil in strenge kloosterzaal.
Bloedlooze lippen, eenmaal zwellend rood,
prevelen druk vrome gebedentaal.
Diep-weelijke oogen, waaruit leven vlood,
staren door 't raam naar vroolijk zongestraal;
uit kranken geest gebaard in bangen nood,
wringen zich woorden tot een vreemd verhaal.
Ziet, hoe die eene als kind aan 't schreien gaat;
eene andre lacht, met zielloos, dwaas gelaat,
en stramme vingren, wekkend droomgeruisch,
trekken wat pluksels, langzaam, lusteloos,
en, op haar neder, tragisch, staart altoos
de
bleeke, steenen Christus aan zijn kruis.
|
|
[p. 175]
|
|
4.
Zondag-vrede.
Nu kwam de reine, schoone dag der vromen
over de stilte der aloude leien.
In plechtig zwijgen staan de hooge boomen,
gesmeed in ernst van recht-gebaande rijen.
In rust gewiegd door blanke vrededroomen,
die hoogste smart tot kalm bedaren vlijen,
gaan groote weeën, die van menschen komen, -
als bleeke, teere kindren, moe van schreien,
die, smachtend, naar een blijden glimlach gluren,
-
schuilen in loovren, die met schaduw lokken,
en zondagvrede, eenzaam en hoog aan 't bloeien.
Op stille waatren, badend kloostermuren,
even beroerd door vroom gelui van klokken,
zie ik
als droomen klaaglijke eenden roeien.
|
|
[p. 176]
|
|
5.
Langs de lindelaan.
Hoor, 't needrig kloksken op de lindelaan,
klept al de goede menschen ten gebede;
'k zie in den vromen, heilgen zondagvrede,
een gansche rij van zwarte schimmen gaan.
Eerst de oude vrouwkens, met gemeten schreden,
met stemmig-zwarte kapmantelkens aan,
die twee aan twee, beschroomd, vreemd-aangedaan,
uit kloosterstilte in kalme lanen treden.
Daarachter, pratend met gedrukt geluid,
stokoude mannekens, grijs en gebogen,
den kloosterdood in lichtlooze, oulijke oogen;
en nevens hen - des Heeren bleeke bruid,
leidend hun kindschheid met beproefd erbarmen, -
een
vroom en heilig Zusterken der Armen1).
|
1)Zoo geheeten naar het Klooster
van de Zusterkens der Armen te Gent, dat behoeftige oude menschen van beider
kunne opneemt.
|
[p. 177]
|
|
6.
Vrome tocht.
Ziet - hoe gebukt door jaren en verdriet,
zij streng-berustend langs de huizen gaan,
luistrend als kinderen naar het wijs vermaan,
dat hier en daar de goede zuster biedt.
Het zilvren kloksken zingt zijn eenzaam lied,
de blauwe hemel lacht hen vriendlijk aan.
Ik hoor het water klotsen tegen 't riet,
voel zachte vleuglen langs mijn wangen gaan.
En - zwarte schimmen, tragisch beeld van wee,
wrakken, gestrand door Noodlots grillig spel
aan veilge kust, waar vrome zustren staan -
zoo gaan ze in lange rijen, twee aan twee,
naar 't eenzaam kerksken, nauw een bidkapel,
dat vredig rijst in stille lindelaan.
Richard de Cneudt.
|
|
27-10-2013, 09:59
Geschreven door André 
|
|
 |
|
 |
 |
Andrea und Cindy Herzig, Petra Frey |
 |
 |
|
 |
|