thuishaven2
thuishaven2
  • eerste pagina
  • Inhoud blog
  • Brugge.
  • Op het strand
  • soera rana 2
  • soera rana 1
  • marie metz koning 4
    Zoeken in blog

    We zijn de 21de week van 2025
    Miel Cools
  • Er was een tijd
  • Boer Bavo
  • Zeven zwanen
  • De stad slaapt
  • Houden van
  • De vlinder
  • Thuis
  • Huis in Nieuw Zeeland
  • Geluk
  • Hugo Raspoet
  • Helena
  • Mijn koningskind
  • Hoe durven ze
  • Eviva El Papa
  • Daar is de zon
  • Mijn korenbloem
  • Eens komt de dag
  • Dag lief
  • De lijkenstoet
  • Jan Publiek
    Hugo Raspoet2
  • Annemarieke
  • Ecce Homo
  • Zoals ik eenmaal beminde
  • Mijn schaduw
  • Oost west
  • Een nieuwe lente
  • Verstoppertje
  • Marleen
  • Ik liep een eindje om
  • Jantje zag eens pruimen hangen
    Will Ferdy
  • Vlaanderen mijn land
  • Klokke Roeland
  • Het schrijverke
  • Zjef Vannuytsel
  • Zotte morgen
  • Houten kop
  • Als je zomaar weg zou gaan (met Sarah Bettens)
  • Stil in de kempen
  • Katastroof
  • Weerzien
  • Alizee
  • La isla Bonita
  • two man sound
  • charlie brown
  • Loona
  • Latino lover
  • Latino lover2
  • Lambada
  • lambada1
  • lambada2
  • lambada3
  • lambada4
  • lambada5
  • Jazira Belly
  • chorografie 11
  • Chorografie 9
  • Chorografie 1
  • Dinsdag
  • Vrijdag 13
  • maandag 5
  • Chorografie 7
  • Vrijdag 1 shimmy
  • tabla solo
  • Choreografie 3
    Jazira Belly 2
  • Vrijdag shimmy dag
  • Choreografie 6
  • Maandag 1
  • Dinsdag lied 10
  • Gele danskledij
  • Woensdag 1
  • Dinsdag lied 7
  • Vrijdag shimmy dag 3
  • Vrijdag 17
  • Vrijdag 14
    Jazira Belly 3
  • Maandag 15
  • Vrijdag 15
  • Maandag 6
  • Chorografie 2
  • Vrijdag 16
  • Dinsdag lied 11
  • Vrijdag shimmy dag 12
  • Maandag 2
  • Chorografie 13
  • Maandag 16
    Jazira Belly 4
  • Vrijdag shimmy dag
  • Maandag 10
  • Dinsdag 17
  • Dinsdag lied week 1
  • Maandag 13
  • Maandag lied 1
  • Woensdag 21
  • Maandag 24
  • Dinsdag lied 19
  • Woensdag 15
    thuishaven
  • eerste pagina
  • Jazira Belly 5
  • tabla solo 12
  • Majyong
  • kerstspel
  • Mijn bibliotheek
    24-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.12.Grommert

    Grommert.1840

    Alles verdriel me,

    'Wijl ik verdrietig ben,

    Alles verdriet me.

    Tè koud is 't wintertij!

    Tè ras de lent' voorbij!

    Tè heet de zomernoen!

    Wien zou de herfst voldoen?

    Brengt hij de muggen niet,

    Muggen, mijn kwelverdriet?

    Muggen, al wat men ziet!

    Dorren als groenen,

    'k Haat de saizoenen!

    'k Roep bij 't gedruisch in stad:

    ‘Of ik al buiten zat!’

    'k Zucht bij de rust van 't veld:

    ‘Hoe me die stilte kwelt!’

    [p. 124]

    'k Mompel, bij elk bezoek:

    ‘Liever 't vervelendst boek!’

    Toch zit ik in mijn' hoek

    Dikwerf te kijven:

    ‘Lamzalig schrijven!’

    'k Hon van geen' zouneschijn, -

    Moet ik geblakerd zijn?

    'k Hon van geen regenvlaag, -

    Nat, is te huis mijn plaag:

    Mij is de wind te guur,

    Mij is het brood te duur,

    Mij is de wijn te zuur;

    Hierpap of zuivel

    Gun ik den duivel!

    Ginds wordt gescherist, gespeeld;

    Ginds wordt gedanst, gekweeld;

    Ginds viert men blijdschap het:

    Wis, zijn ze stapel zot!

    Hier schijnt, van top tot teen,

    Heel het gezelschap steen!

    Spreek toch, of ik ga heen:

    Liet ge mij komen,

    Om te zien droomen?

    Waar ik ook ga of sta,

    Sluipt me mijn schaduw na,

    Altoos vervolgt ze mij:

    ‘Ergernis! laat me vrij!’

    Maar als ze van mij vlugt,

    - Dank zij een graauwe lucht! -

    Hoe ik dan morre en zucht':

    ‘Als een blaauw scheentje

    Sta 'k in mijn ééntje!’

    Alles verdriet me,

    'Wijl ik verdrietig hen,

    Alles verdriet me!

    ludwig bechstein van verre gevolgd. amdst.

    24-10-2013, 09:24 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.11.Mirza Schaffy

    Liederen van Mirza Schaffy. (Friedrich Bodenstedt.)

    1874

    Uit het boek Zuléikha.

    1.

    Als eenmaal onder 's hemels zangakkoorden

    Het paradijs den vromen opengaat,

    En, saâmgeschaard uit alle wereldoorden,

    De menigte vol angst en twijfel staat; -

    Zal ik alléén, bij al die zondaarsoorten,

    Daar zonder vreezen, zonder hopen staan,

    Dewijl sinds lang, op aarde, alle poorten

    Van 't Paradijs door U mij open staan!

    2.

    De roos heeft smartelijk getreurd:

    ‘De geur verdwijnt, de pracht verkleurt,

    Die mij de lente had gegeven!’ -

    Ik heb de treurende opgebeurd:

    ‘Weet, dat ge in al mijn liedren geurt,

    En U verwierft een eeuwig leven!’ -

    3.

    Wel weet ik kransen saam te binden

    Van bloemen, frisch en zelf geplukt,

    Ook wel het rechte woord te vinden,

    Ben ik verblijd of neergedrukt.

    [p. 148]

    Zoolang ik mijn gevoel kan noemen

    En meester mijner zinnen ben,

    Beschik ik over alle bloemen

    En alle geesten, die ik ken. -

    Maar bij haar woord, haar kus, haar blikken,

    Bij 't zaligst van mijn zalig lot,

    In 't vol genot der oogenblikken,

    In 't oogenblik van 't vol genot;

    Dan kan mijn lied geen toon meer slaken,

    Dan zwijgt zelfs nachtegalenslag;

    Het hoogste heil is, wat men smaken

    Maar met geen woord beschrijven mag.

    Wie kan de zuiderzonne malen,

    Haar hoogsten gloed, in 't middaglicht?

    Wiens oog aanschouwt nog zulke stralen

    Van aangezicht tot aangezicht?

    4.

    Ik zaligste der zaligen! terwijl

    De domme wereld in haar wentling zucht,

    En iedereen op zijne wijs het heil

    Dat voor de voeten ligt, misbruikt, ontvlucht;

    Terwijl men paapsch het eigen vleesch kastijdt,

    En waant, de hemel zal eens schaadloos stellen

    Voor al de op aarde dóórgelegen knië'n,

    Of wèl zich aan het profeteeren wijdt

    En dingen van de toekomst gaat vertellen,

    Die de een zoo min als de ander heeft gezien:

    Dan kniel ik voor 't altaar der liefde neder,

    En schrijf mijn vreugdedronken lied uit teeder

    Vergunnende oogen af; de gouden wijn

    Die nevens mij uit fonkelende schalen

    Verlokkend geurt, verjaagt alle aardsche pijn.

    Ik zeg: men kan in deze tranendalen

    Bij liefde en wijn als in den hemel zijn! -

    [p. 149]

    Uit het boek tot lof van de wijn.

    5.

    Verbitter U het jonge leven niet,

    Versmaad, wat God U heeft gegeven, niet!

    Verban der liefde heilige openbaring

    En 't nat der druiven uit uw leven niet!

    Zie vriend, een schooner loon, dan wijn en liefde

    Biedt U deze aarde voor uw streven niet!

    Vereer die beiden als uw aardsche goden

    En andre goden duld daarneven niet!

    De dwazen, die tot nà hun sterven smachten,

    Zij laten leven, maar zij leven niet.

    De mufti kan met hel en duivel dreigen,

    De wijzen hooren dat, en beven niet.

    De mufti denkt wel: ik weet alles beter -

    Maar Mirza vindt zijn kennis zoo verheven niet. -

    Uit het boek der spreuken.

    6.

    't Is niet moeilijk, een deftige plooi te bewaren

    En een deftig gezicht,

    En de dingen voor leelijk of mooi te verklaren

    Met veel gewicht;

    En te zeggen: ‘wat mij bevalt, dat moet wel goed zijn,

    Wat mij niet bevalt, niet!’ -

    Mocht ge altijd voor zulke kritieken behoed zijn,

    Gij en uw lied!

    7.

    Waaraan herkent ge, vriend de schoonste bloemen?

    - Aan vorm en kleur! -

    [p. 150]

    Waaraan herkent ge, vriend, de beste wijnen?

    - Aan smaak en geur! -

    Waaraan herkent ge, vriend, de beste menschen?

    - Aan hun humeur! -

    Waaraan herkent ge, vriend, den scheik en mufti?

    - Aan de kapoets! -

    Ga, en gebruik uw kennis, vriend, uw antwoord

    Heeft zeer veel goeds, -

    Uit het boek Tiflis.

    8.

    De Schach had eens met eigen hand

    Een manifest geschreven,

    Toen is al 't volk in 't Farzenland

    Verwonderd staan gebleven;

    Hoe schoon, hoe wijs zijn taal en woord!

    Riep 't volk - en tot belooning

    Werd overal de kreet gehoord:

    Heil, heil den Farzenkoning!

    Mirza-Schaffy vroeg, schrikvermand,

    Aan wie zoo roepen dorsten:

    ‘Verwacht men dan in 't Farzenland

    Zóó weinig van zijn Vorsten?

    Stelt men zoo laag in 't Farzenland,

    't Geen Koningen bedrijven,

    Dat men dus juicht, als met verstand

    Ze eens handelen en schrijven?’

    Uit het boek Hafisa.

    9.

    Ginds staat de Elborus met zijn voet

    Als in een lentetuin,

    Terwijl de felle sneeuwjacht woedt

    En dwarrelt om zijn kruin.

    [p. 151]

    In zijn verheven wintergloed

    Gelijkt die bergtop mij;

    De schoone lente, die zijn voet

    Met bloemen tooit, zijt gij.

    Uit de nieuwe spreuken der wijsheid.

    10.

    Wie kan van bloemen

    De geuren roemen.

    Eer hij de bloemen

    Geroken heeft?

    Wie kan de bloemen

    Zijn eigen noemen,

    Eer hij de bloemen

    Gebroken heeft?

    11.

    Wel hebben scherpe messen 't meest te lijden; -

    Maar zouden botte daarom beter snijden?

    Uit de aanhangsels.

    12.

    Zij zag op straat den wijzen man

    En vroeg hem: - kunt gij schrijven? - ja!

    - Zoo schrijf voor mij een talisman! -

    Kan die uw leed verdrijven? - ja! -

    Fluks greep hij naar den kalemdan

    - Neen -, sprak zij, kom met mij in huis,

    Dáár schrijft ge mij den talisman! -

    En mag 'k dan bij u blijven? - ja! -

    En in haar woning moest ik gaan....,

    Mirza-Schaffy, het duurde lang! -

    Doch: schreeft ge haar den talisman,

    En hielp het lange blijven? - ja!

    Dr. A.Th. van Krieken.

    Docent der Rechten aan de Universiteit te Göttingen.

     

     

    24-10-2013, 09:23 Geschreven door André  


    23-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.3.Hongaarse poezie

    Schetsen uit de Hongaarsche poëzie.

    III.
    Koloman Tóth.

              
               

     

     

               

    Bleek een vrouw zijt gij geworden,

    Meisje rood en frisch van wangen;

    Nauw een schaduw van u zelf meer,

    Heeft een zucht uw lach vervangen .....

    Hecht is als de rots uw gade,

    Gij, het bloempje moet hem eeren;

    Gij in 't dal, hij hoog daarboven,

    Storm noch onweer kan u deren.

    Maar ook 't minnekozend koeltje,

    't Zonlicht schijnt hem overbodig.

    En geen rust heeft 't vrouwenharte,

    't Vrouwenhart heeft liefde noodig.

    In uw leege, stille kamers

    Sluipen traag voorbij de dagen;

    Slechts mijn stem schijnt aan uw hart soms

    De oorzaak van uw leed te vragen.

     

    [p. 71]

     

    Gij zijt een dochter van de groote wereld,

    Een stil bescheiden kring groet mij als zoon.

    Uw lot is onbezorgd, vol weelde en vreugde,

    Ik ben aan droef'nis en aan zorg gewoon.

    Een krans is uw omgeving, en ik dien u

    Als kleine grashalm in dien vollen krans;

    Wel heeft hij plaats naast de andren, maar verdort hij,

    Welnu, de roos bloeit toch in vollen glans....

    Eén woord is noodig maar, opdat gij alles

    Wat blinkend is en kostbaar voor u ziet;

    Een ruiker zelf bijeengegaarde bloemen,

    Een kunstelooze zang is wat ik bied.

    Gij wilt ook dien goedgunstig wel aanvaarden,

    En glimlacht dan om hem, die tranen vraagt,

    Oprecht te voelen is zoo ouderwets ook,

    Een mode is 't, die geen salon meer draagt.

    'k Ben in uw kring als een verdoolde zwerver,

    In 't donker bosch, waar wild gedierte loert.

    De wilde dieren zijn mijn wilde smarten. -

    O wat heeft ooit mijn weg tot u gevoerd!

     

    Gij straalt omhoog als ster, ik sta omlaag;

    Geen gave dan de gave slechts van 't leed

    Mag ik van u aanvaarden, zoo 'k niet wil,

    Dat ieder tegen u mij schuldig heet.

    'k Weet, dat 't geluk slechts zelfverneedring waar,

    Ik weet, wij moeten scheiden van elkaar.

     ‘Na den regen’:

    Langzaam trekken weg de wolken

    Op der bergen top vergaderd;

    Nog is 't zonlicht niet gekomen,

    Maar men voelt reeds dat het nadert.

    't Vooglijn schudt en poetst de veeren,

    Die van regendruppels blinken.

    Nog is 't stil, maar in zijn binnenst

    Zwelt reeds 't lied, dat dra zal klinken.

    En een zalige veraadming

    Deelt aan bloem en struik zich mede....

    Na een twist met mijn geliefde

    Sloten we altoos zoo den vrede.

    [p. 73]

    Zoo verdween de donkre wolk dan,

    Die ons aangezicht omhulde,

    Tot de zonstraal van 't vertrouwen

    Hart en hemel weer vervulde.

    En zweeg nog op onze lippen

    't Vogelijn van 't minnekoozen.

    Beiden voelden wij alree toch

    Dat het niet meer lang zou poozen.

    Blonk ook in haar oog of 't mijne

    Soms een enkle traan ons tegen,

    Lachend noemden wij 't een droppel

    Van nog niet gedroogden regen.

    .

    Uit der vlamme rooden gloed

    Is geworden zwarte roet,

    Is geworden grijze asch.

    Wat als warme traan eens vloeide

    Werd tot kouden hoonlach ras,

    En tot bittren haat ontgloeide,

    Wat eens zoete liefde was.

     

     

    [p. 74]

    hij getuigt van haar, dat zij mild was als ‘de avondschemering van een lentedag’; hij klaagt weemoedig:

    Zij was de een'ge, die oprecht mij lief had,

    Die zonder zelfzucht minde, diep en waar.

    Ik weet zelfs niet wat uit haar is geworden,

    Maar waar zij moge zijn - God zeeg'ne haar.

     hoe zij op zekeren avond met elkander wandelden:

    Men riep naar huis haar weer terug,

    't Was wreedheid ons te storen,

    Maar o, haar fluistrend: ‘goedennacht’

    Hoe klonk 't mij zoet in de ooren.

    Wat klank ik ook vergeten moog,

    Den klank niet, toen vernomen;

    Hij hield mijn hart, dat dwaze kind,

    Gewiegd in zoete droomen.

    Veel jaren gingen sedert heen,

    Maar hoeveel ook vervlogen,

    Die oude, schoone, reine tijd

    Staat me altoos nog voor oogen.

    't Klein meisje is dezelfde nog,

    - Ach, ook mijn droom is de oude! -

    De gloed, voor haar ontbrand, is niet

    Verstijfd in 's levens koude.

    [p. 75]

    En komt daar soms een enkle dag,

    - Gewis die dag mag heeten

    Een enkele drup op gansch een zee -

    Waarin 'k schijn te vergeten,

    Nog nauwelijks ging die dag ter rust,

    En zie ik 't maanlicht blinken,

    Of 'k hoor dat zoete ‘goedennacht’

    Weer door mijn ziele klinken.

    : ‘Nachten van koorts’ schetste geen denkbeeldige nachten:

    O ijdel zeggen, dat de wonden

    Des levens heelen door den tijd.

    De tijd bestaat niet slechts uit uren! -

    Hoe lang niet is 't reeds, dat ik lijd!

    Naar eeuwen schijnt mijn leed te tellen,

    Nog eeuwen duurt misschien mijn tocht.

    Gij bange, smartvervulde nachten, -

    O dat ik slapen, slapen mocht!

    Koud schijnt de leege, stille kamer,

    Ik huiver bij den warmen haard.

    Nu zij de mijne niet kon wezen,

    Wat is mij nu de toekomst waard?

    Eén glimlach van haar bleeke lippen,

    Eén straal van 't oog zoo vaak gezocht -

    Te dwaze wensch, waanzinnig smachten! -

    O dat ik slapen, slapen mocht!

    Maar ach, die vloek rustte op mijn leven,

    Dat haat was, waar ik liefde bood,

    En dat ik deernis slechts gevoelde,

    Waar zich een ziel voor mij ontsloot.

    Ach ook voor mij bloedt thans een harte,

    Dat trouw zijn lot aan 't mijne vlocht,

    Het wacht op mij, en breekt - arm meisje! -

    O dat ik slapen, slapen mocht.

    [p. 76]

     

    Neen, neen, dit 's niet de dood, wat men zoo noemt,

    Wanneer men 't deksel dichtmaakt van de kist.

    Neen, neen, de onnoozle heete dit geen dood

    Wanneer de rouwkoets ons ten grave draagt.

    23-10-2013, 16:11 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.10.sympathie

    Sympathie.1837
    (Franz. Dingelstedt.)

    ô Mogt ik, vol van vreeze en zoet verlangen,

    Mijn' blik op uwe omnevelde oogen slaan!

    ô Wapperde ik rondom uw heete wangen,

    Verkoelend als een zephyr af en aan!

    Wat zoude ik gaarne aan uwe sponde staan,

    Die thans uw leên meêdoogloos houdt omvangen;

    En, Engel op mijn ruwe levensbaan,

    Daar over d' adem van uw' boezem hangen!

    Maar ik ben krank als gij, en zende alleen

    Dit kleine lied als bode tot u heen,

    Tot u, wier trouw ik nimmer zal vergeten; -

    't Brengt u mijn' groet vol liefde en teederheid,

    En slingert, daar ons de eigen krankte scheidt,

    Om beider spond' de onbreekbre liefdeketen.

    B.

    23-10-2013, 12:17 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.9.lied

    Lied.1844

    (Naar Heine).

    o Wisten de bloemen, de kleenen,

    Wat wonde me brandt in het hart,

    Ze zouden gewis met mij weenen,

    En heelen mijn foltrende smart.

    En wisten 't de vogels in 't lommer,

    Hoe treurig ik ben en hoe krank,

    De nachtegaal suste mijn' kommer

    Met zoet en verkwiklijk gezangk.

    En ware aan de starren, die dwalen

    Daarboven, mijn lijden bekend,

    Ze zouden tot mij willen dalen,

    Mij troosten in al mijne ellend.

    Die allen toch kunnen 't niet weten;

    Ééne enkele kent slechts mijn smart:

    Zij zelv' heeft haar opengereten,

    De brandende wond van mijn hart.

    23-10-2013, 12:16 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.8.vaderlands liefde

    .

    Vaderlandsliefde.1846

    Vaderlandsliefde, mijn goeije man!

    Die zie ik voor een' oester an;

    Die - krijg je hem niet versch en frisch -

    Waarachtig een aklig kostjen is; -

    Intusschen, mijn' braven landgenooten

    Heeft die beschouwing al lang verdroten:

    Die zuinige, die bedaarde lui

    Geven van mijn vaderlandsliefde den brui.

    Ze willen er liever een' haring van maken;

    Dien kunnen ze in vaten bewaren en kaken,

    En, zag je in het diepste van hun ziel,

    'k Geloof dat ze als bokking nog meer hun beviel.

    Geheelheid.

    Een deftig man met fijnen kop

    Wordt overal geprezen,

    Zijn mond geeft gouden spreuken op,

    Zijn blik heeft menig hart belezen;

    Maar als die Heer geen handen had

    Hoe zou hij dan een vuistje maken,

    En had die edle man geen g.t,

    Hoe zou hij ooit op 't kussen raken?

    Geen van allen.

    Als gij u zelven maakt tot knecht

    En 't gaat u slecht,

    Beklaagt u niemand, - dat is regt!

    Maar maakt ge u zelven tot een heer,

    Dat lijkt de lieden ook niet zeer;

    En wil je blijven wat je bent,

    Dan noemen ze u een domme vent.

    Oorspronkelijk.

    ‘Tot oude of nieuwe school behoorde ik nimmermeer,

    Geen meester leeft, die me ooit had in de leer,

    Klassiek noch romantiek tot voorbeeld ik begeer,

    'k Was steeds mijn eigen leeraar, eigen heer....’

    Zoo roept *** en hij zegt (naar mijn verstand):

    Ik ben een prul op me eigen hand.

    [p. 330]

    Bedrog, leef je nog?

    Mag men het volk bedriegen?....

    Ik zeg het mag niet zijn!

    Maar wil je het beliegen,

    Doe het dan toch wat fijn:

    Men vangt met honig vliegen,

    Niet met azijn.

    Met alle winden.

    Toen eens dat draaijen met alle winden

    Bij nacht en bij dag mijn geweten bezwaarde,

    En 'k toch maar halfjes vreê kon vinden,

    Toen dacht ik aan mijn Moeder de Aarde,

    Die, naar men zegt, zich daaglijks draait

    En op haar assen ommezwaait: -

    ‘'t Is mijn bestemming,’ zeî ik toen,

    ‘Ik doe wat mijn lieve Mama moet doen!’

    Gelijk gij wilt.....

    Wie steeds op zijn zak wil passen,

    Vindt er nergens een op schreef...

    Hand wordt slechts door hand gewasschen,

    Zoo gij nemen wilt, zoo geef.

    Recensent.

    Daar had ik onlangs een' vent te gast,

    Hij was me niet lief, maar toch ook niet tot last;

    Ik had mijn gewoon, mijn dagelijksch eten;

    En kijk, hij heeft zich propvol gevreten

    Van iederen schotel en flesch die ik had: -

    En pas is de kerel behoorelijk zat,

    Of 'k hoor van mijn naaste buren verhalen,

    Dat hij op mijn kost zit te schimpen en smalen:

    ‘De soep had krachtiger kunnen zijn,

    't Gebraad wat bruiner - wat ouder de wijn!’

    Wat een duivelsche vent!

    Sla den hond dood; het is een Recensent!

    Goethe nagehinkt.

    H.

    23-10-2013, 12:15 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.7.rei der aartsengelen

    Rei van Aartsengelen.1844

    (Uit Göthe's Faust.)

    Raphaël.

    Weêr heft de zon, als alle dagen,

    Meê 't lofakkoord der spheren aan;

    Niets kan haar bliksemvaart vertragen

    Langs hare in 't ruim geschreven baan.

    Haar aanblik kan ook de englen sterken,

    Schoon niemand haar doorgronden mag.

    Der schepping trotsche wonderwerken

    Zijn heerlijk, als op d'eersten dag.

    Gabriël.

    Met snelheid, die geen oog kan volgen,

    Draait de aarde zich, met al haar pracht;

    Haar helle lichtglans, haast verzwolgen,

    Verkeert in huivringvollen nacht.

    De zee schuimt in verdoovend klotsen,

    Gebroken aan der rotsen voet.

    Der spheren zwaai rukt zee en rotsen

    Steeds met zich voort in d'eigen' spoed.

    [p. 550]

    Michaël.

    En stormen gieren heen en weder

    Van land naar zee, van zee naar land,

    En buigen wat weêrstaat ter neder,

    En beuken woedend golf en strand.

    Daar vlamt in bliksemende stralen

    De bode van den ratelslag! -

    Doch uwe boden, Heer! betalen

    Hunn' lof der weelde van uw' dag.

    Trio.

    Die aanblik kan ook de englen sterken,

    Schoon niemand U doorgronden mag:

    Heer! al uw trotsche wonderwerken

    Zijn heerlijk, als op d'eersten dag!

    September, 1842.

    23-10-2013, 12:14 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.6.open tafel

    Open tafel.1841

    (Een gezelschapsliedje naar Göthe.)

    't Lust mij heden aan mijn' disch

    Gast bij gast te onthalen:

    Overvloed van wild noch visch,

    Spijs noch wijn zal falen.

    Allen, die ik nooden liet,

    Hebben 't aangenomen! -

    Jantje! gluur, of jij ze al ziet,

    Kijk eens, of zij komen!

    'k Zond bij mooije meisjes 't eerst,

    Lieve, bloode zusjes,

    Nog zoo simpel, dat ze om 't zeerst

    Huiveren voor kusjes;

    Geene, die voor 't hoofd mij stiet,

    Door ontijdig schromen:

    Jantje! gluur, of jij ze al ziet,

    Kijk eens, of zij komen!

    [p. 447]

    'k Vroeg er puik van wijfjes bij!

    Huiselijke vrouwen,

    Die, wat grompot manlief zij,

    Innig van hem houën.

    Heuschlijk, als ik nooden liet,

    Werd het aangenomen;

    Jantje! gluur, of jij ze al ziet,

    Kijk eens, of zij komen!

    Bij de bloem der jonglingschap,

    Trots haar geld, bescheiden,

    Niet verwaand, schoon weêrgaas knap,

    Deed ik antwoord beiden;

    Waar ze ontbreekt daar lacht men niet,

    'k Gruw van 't saaije droomen!

    Jantje! gluur, of jij ze al ziet,

    Kijk eens, of zij komen!

    Trouwe mannen noodde ik uit,

    Die hunne egâ's eeren,

    In de moeder nog de bruid

    Van hun jeugd waarderen.

    Staatlijk, als ik nooden liet,

    Werd het aangenomen:

    Jantje! gluur, of jij ze al ziet,

    Kijk eens, of zij komen!

    [p. 448]

    Dichters passen op een feest;

    'k Vroeg er dus, wier ooren

    And'rer liedekens het meest,

    Eig'ne 't minst bekoren;

    Niemand, scheen het, kostte 't iet,

    De eerzucht in te toomen:

    Jantje! gluur, of jij ze al ziet,

    Kijk eens, of zij komen!

    Maar ik hoor de schel niet gaan,

    'k Hoor geen rijtuig rollen,

    En de groenten branden aan,

    En de soep zal stollen;

    Hebben wij het ook, misschien,

    Al te naauw genomen?

    Jantje! 't baat niet, uit te zien,

    Neen, geen ziel zal komen!

    Loop, alsof er 't Land aan hing,

    Andre gasten vragen,

    Nood hen, zonder voorbeding:

    Dat zal elk behagen!

    Meld de mare wijd en zijd,

    En de straat zal stroomen; -

    Open, jantje! wagenwijd!

    Zie eens, hoe zij komen!

    23-10-2013, 12:13 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.4.ik heb u lief

    Ik heb u lief!1843

    (Jeg elsker Dig.)

    Gij, kleine plek, van golfgeklots omgeven,

    Met schoone bloemen op uw groene strand,

    En 't voglenkoor in uwe groene dreven,

    Ik heb u lief: gij zijt mijn Vaderland!

    Gij, vóórtijds Reuzenterp(1), met diepe voren

    Omploegd, lang vóór nog Skjold of Dan bestond,

    Door gefion's M illustratielarstier met gulden horen,

    Ik heb u lief, o mijn geboortegrond!

    Gij, leliebloem der zee! uw zoete geuren,

    Hoe lieflijk trekken ze ons naar 't zoute strand!

    't Is gefion's kelk, die bloem met onschuldskleuren;

    Ik heb u lief: gij zijt mijn Vaderland!

    o Land, bestraald door 't morgenzonnegloeijen,

    Van verre kust tot aan uw groene strand!

    Schoon om dat strand soms wilde stormen loeijen,

    'k Heb toch u lief: gij zijt mijn Vaderland!

    Gij, bruid des Oceaans, wier eeuwig dralen,

    Hem, hooploos minnend, drijft van 't koude strand!

    'k Wil zingen, tot mijn laatste zon zal dalen:

    Ik heb u lief: gij zijt mijn Vaderland!

    Naar het Deensch.

    Vd.

    Het eiland Seeland. De traditie maakt er een stuk lands in Zweden van, door Koning gylfe geschonken aan gefion, de Skandinavische Godin der kuischheid, die met den tweeden odin op Fiinen was aangeland. De runderen, waarmede gefion of (gefion) den haar geschonken' grond beploegde, waren zoo sterk, dat zij bij den eersten gang het geheele stuk lands in zee trokken, waar het tegenover Fiinen bleef liggen. Hierdoor ontstond de Mälarzee of zeeboezem.

    23-10-2013, 12:07 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.2.een straat in de stad

    Eene straat in stad.1840

    Ik hoù van velden, wouden, stroomen,

    Ik heb een zonnig landschop lief,

    Ik voel zoo gaarne 't windje komen

    Als 't schatting van 't gebloemte hief;

    En toch laat me ook de stad niet koel,

    Het menschlijke eischt mijn meêgevoel.

    [p. 304]

    Hoe brengt zij binnen de enge muren

    Al de uitersten des levens zaâm, -

    Hoe maakt zij hoog en lang geburen

    In zuilenrij en tralieraam; -

    Hoe paalt de haard van 't braaf gezin

    Er aan het hol der wulpsche min!

    Ik zie den weelderigen rijke

    Hoogmoedig langs haar straten gaan,

    Ik zie den arme zijns gelijke

    Al hong'rend aan zijn poorte staan,

    En mijmer over 't eigen leed

    Te huis op stroomat en tapeet.

    Al melden toch die weidsche zalen

    Ons geen' der jamm'ren, die zij zien,

    Al mag geen donzen koets verhalen,

    Hoe haar de sluimring pleegt te vliên,

    Het zomerzwerk, schoon blaauw en klaar,

    Gaat ook van rosse bliksems zwaar.

    Tot bij de vaadren der gemeente,

    Tot bij de deftigsten der stad,

    Verteert een wreede worm 't gebeente,

    Schiet iet te kort of faalt iet wat;

    Het is als 't was en 't blijft als 't is:

    Slechts wee is aller erfenis.

    Maar is al 't menschlijke des menschen,

    Hoe spreekt dan uit de bonte rij

    Een heir van klagten en van wenschen

    In gang en blik en zucht tot mij?

    Hoe deel ik met bewogen hart

    In aller vreugd, in aller smart!

    Het Engelsch gevolgd. V. H-t

    23-10-2013, 12:03 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.1. buitenland

    I. Verbeiding.1837
    (Victor Hugo.)

    Klim, Eekhoorn! naar dien tak der eiken,

    Die tot den hemel schijnt te reiken

    En buigt en siddert als een riet; -

    Vlieg, Eiber! vlieg van d'ouden toren,

    Dien ge u ten nest hebt uitgekoren,

    Ter kerkspitse in het zwerk verloren,

    Die 't Slot aan hare voeten ziet.

    Stijg uit uw rotskloof, Vooglenkoning!

    Naar 's grijzen winters eeuwge woning,

    Der bergen wit besneeuwden top; -

    En gij, dien nooit het uchtendblozen

    Op 't mollig legerdons zag poozen,

    Verlaat de streek, die geurt van rozen,

    Stijg, Leeuwrik! stijg ten hemel op!

    En nu - ziet ge uit der eiken toppen

    Of van der torens gouden knoppen -

    Van 't hoog gebergt' - uit 't luchtgebied,

    Waar mist of scheemring de aarde omhuiven,

    Geen' vederbos van verre wuiven,

    Geen rookend ros, dat 't zand doet stuiven,

    Keert nog mijn welbeminde niet?

    II. Mary Morison.
    (Robert Burns.)

    O! laat mij niet aan 't venster beijen,

    Daar sloeg het uur door u bepaald! -

    Laat me in die blikken mij vermeijen,

    Waarbij geen goud in luister haalt!

    'k Zou 't zand der woestenij niet vreezen,

    Noch 't hevig blaakren van de zon,

    Wanneer gij 't loon des togts woudt wezen,

    Beminde Mary Morison!

    [p. 38]

    Wie gistren door 't geluid der snaren

    Zich ook ten dans verlokken liet,

    'k Zat dáár, - maar zag de blijde paren,

    Maar hoorde 't kozend fluistren niet!

    Schoon deze lief, die schoon mogt heeten,

    En gene 't nog van beide won,

    Mijn hart sprak (zou 't u ooit vergeten?)

    ‘Ge zijt geen Mary Morison

    Kunt gij hem dan de zielrust rooven,

    Die gaarne voor u stierf, schoon Kind!

    Den levenslust in 't harte dooven,

    Welks feil is, dat het u bemint?

    Welkt niet zijn liefde uw wederliefde?

    Laaf hem voor 't minst uit meêlij's bron;

    Want scherts of blik, die kwetste of griefde,

    Viel nooit in Mary Morison!

    III. Camille.
    (André Chenier.)

    'k Zag, hoe eens andren blik, waar liefdes lachje in speelde,

    Een' traan van meêgevoel deed rollen langs haar koon -

    'k Zag, hoe het honigzoet, dat me op haar lippen streelde,

    Ook hem verplaatste bij de Goôn!

    En toen op mijn gelaat een plotselinge ontroering

    De bittre spijt verried van mijn gefolterd hart,

    Verzachtte een steelsche blik, vol teedre zielsvervoering,

    In mijn gemoed de wreede smart!

    Helaas! de wilde duif, door 's jagers schicht getroffen,

    Weêrhoudt in 't sombre bosch voor 't minst haar klagten niet;

    De krijgsman vloekt de hand, die hem doet nederploffen: -

    Wat deed ik haar, die mij verried?

    IV. Lied van den gevangen' jager.
    (Walter Scott.)

    Mijn jagthond kwijnt door trage rust,

    Het vuur mijns valks is uitgebluscht,

    Mijn ros verdriet de muffe stal,

    En ik ben nog het ziekst van all'!

    O, ging ik weêr, gelijk ik plagt,

    In 't groene woud op 't hert ter jagt,

    Met pijl en boog en brak op zij',

    Slechts dat is levensvreugd voor mij!

    [p. 39]

    'k Haat gindscher klokken dof gebom,

    Die somber roepen: 't uur is om!

    En 't langs die muren kruipend licht,

    Dat wijkend zegt: de middag zwicht!

    Mijn vroegmis nam de leeuwrik meê,

    De bonte kraai mijn vesperbeê;

    Ach! schoon dees burg eens Konings zij,

    Hij heeft geen vreugdehal voor mij!

    Ik rijs bij 't krieken van den dag,

    Noch zie mijn zon in Ellen's lach, -

    Noch jaag het wild gelijk zijn schaâuw,

    Noch ijl naar huis met d'avonddauw,

    Noch hoor haar' blijden welkomstgroet,

    Noch leg mijne offers aan haar' voet, -

    Te ras was de avond toen voorbij,

    Keert ooit die tijd voor haar en mij!

    V. De gondelier.
    (de la Vigne.)

    ‘Wil,’ sprak 't meisje, jong en schoon,

    ‘Mij naar den Rialto roeijen,

    En dit halssnoer wordt uw loon:

    Zie, hoe hel die steenen gloeijen!’

    Doch de gondelier sprak weêr:

    ‘Neen, blijf zelv' dien schat bewaren,

    Wilt gij in mijn bootje varen,

    Dan, Gianetta! eisch ik meer!’

    ‘Wil ik dan,’ dus nam zij 't woord,

    ‘'t Lied van wie van liefde klagen

    Voor u zingen? - laat me aan boord,

    Toon en wijs zal u behagen!’

    Doch de gondelier sprak weêr:

    ‘Waant gij, dat men slechts voor zangen

    In mijn gondel wordt ontvangen?

    Neen, Gianetta! ik eisch meer!’

    En zij bood haar' rozenkrans:

    ‘'k Liet hem door den Bisschop wijën,

    't Kruisifiks weêrkaatst van glans,

    Non bij non zal 't u benijën!’

    Doch de gondelier sprak weêr:

    ‘Zou ik om dat vrome teeken

    Met mijn boot van wal gaan steken?

    Neen, Gianetta! ik eisch meer!’

    [p. 40]

    Toch zag straks de waterbaan

    's Jonglings roeispaan opgeheven, -

    Lagchend staarde hij haar aan,

    Wat had hem die maagd gegeven?

    Blozend sloeg zij de oogen neêr, -

    Toen ze aan d'oever van hem scheidde,

    Dankte zij niet voor 't geleide,

    Hield hij woord en vroeg niet meer!

    L.R -.

    23-10-2013, 12:02 Geschreven door André  


    22-10-2013
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.15.bloemen der lente

    Bloemen der lente.1881

    ‘Aus der Jugendzeit aus der Jugendzeit
    Klingt ein Lied mir immerdar.’
    Rückert.

    I. Primula veris.

    Schoon madeliefje

    Reeds bloeide en viool,

    En ook een klokje

    In 't sneeuwbed reeds school;

    Schoon zich de crocus

    Alreeds heeft vertoond,

    Zijt gij begunstigd.

    Met eere gekroond.

    Primula Veris,

    Van alle gebloemt

    Wordt gij slechts ‘Eerstling

    Der Lente’ genoemd.

    Ook prijst de volksmond

    Als ‘Sleutelbloem’ u,

    't Heerlijke voorjaar

    Heropent ge ons nu.

    Bloemen der lente

    En zangen der jeugd,

    Heil, wien uw weelde

    In 't najaar nog heugt.

    Klink, o weerklink dan,

    Gelijk in 't Verleên,

    [p. 342]

    Nagalm der jonkheid,

    Beziel me als voorheen.

    Wees gij als de ‘Eerstling

    Der Lente’ in het kruid,

    Ook weer een sleutel,

    Die harten ontsluit!

    II. Lelietje van dalen.

    't Is een Meische morgenstond,

    Lelietjes van dalen,

    Geurend heel mijn kamer rond,

    Zie 'k verrast er pralen.

    Boven 't blad, dat haast ze omsluit,

    Gluren witte kelkjes uit.

    Weg, bestoven foliant!

    Lelietjes van dalen

    Maken, dat nu mijn verstand

    Telkens af gaat dwalen.

    Boeken, 'k geef van daag u rust:

    Bloemengeur wekt zingenslust.

    't Bosch herriept gij voor mijn oog,

    Lelietjes van dalen!

    Waar mij toestroomt van omhoog

    Wildzang, zonnestralen,

    En gij met uw zust'renrei

    Geuren zendt uit mos en hei.

    Maar wie bracht u hier toch wel,

    Lelietjes van dalen?

    Wie lokt me uit mijn studiecel

    Weer tot doelloos dwalen?

    Niemand is hier nog geziend -

    Wacht, toch weet ik het misschien.

    [p. 343]

    Gistren droeg een lieve maagd

    Lelietjes van dalen,

    Schoon 'k haar vriendlijk heb gevraagd,

    Wou zij niet verhalen,

    Waar ze in 't bosch die bloempjes vond.

    Of zij me ook dees ruiker zond?

    U verklappen wou zij niet,

    Lelietjes van dalen!

    Daar ze liever zelf me er biedt

    Dan me er te doen halen.

    'k Loof wie vreugde in 't geven vindt

    Van het liefste, dat zij mint.

    Rückert

    Mooglijk zijt ge al lang verdord,

    Lelietjes van dalen,

    Eer haar 't lied verneembaar wordt.

    Daarom zonder dralen

    Breng' voor geur en kleur dees klank

    Klein bewijs van grooten dank.

    Moge die u heeft geplukt,

    Lelietjes van dalen!

    Vinden wat haar hart verrukt,

    Geen gebloemt haar falen.

    Mogen steeds haar levenspaân

    Door bebloemde dreven gaan!

    III. Viooltje.

    Al zijgen

    De twijgen

    Omlaag van de heg,

    Al school je

    Viooltje,

    Daar gansch onder weg -

    [p. 344]

    Bespeuren

    Wij 't kleuren

    Ook niet uwer blaân,

    Toch wekt ge,

    Toch trekt ge

    Onze aandacht bij 't gaan.

    Ver beuren

    Uw geuren

    Op 't koeltje zich rond,

    Verraden

    De paden

    Van waar gij ze ons zondt.

    Dus plengt ge,

    Dus brengt ge

    Uw reukoffer aan:

    Waar vulde

    Ooit hulde

    Fluweeliger blaân?

    Geprezen

    Wier wezen

    Aan gaven zoo rijk,

    Bescheiden

    Ze spreiden,

    Viooltje, u gelijk.

    Vriendinne,

    Wier minne

    Me eens jubelen doo,

    Dus streve,

    Dus zweve,

    Uw gunst me ras toe.

    H.K-z.

    22-10-2013, 13:41 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.19.vier kwatrijnen

    Vier kwatrijnen.1922

    1

    Een stilte strak, maar klaar en kimmezuiver,

    omgaf den morgen en zijn uren blank -

    Nu wordt de waereld waaksch; muziekgehuiver

    bevangt een boom; een merel stemt zijn zank.

    2

    Wij, die de vlam van den apostel dragen,

    en d'Aarde bergen in een woordenschrijn,

    die toomen vreugd en doen glimlachen pijn...

    Wij zien den dag vanzelf naar 't Eeuwge dagen.

    3

    De liefde, die ik prees, is langzaam-aan verschaald,

    en offerloos is 't outer in den Haag-der-Goden;

    Den wijn heb ik gespild op dorrend-gele zoden,

    toen traag een matte zon in nevels is gedaald.

    4

    Ik, die het lied zong van de bonte morgenstond,

    en toen mijn koeien, drentlend langs de dijken, weidde;

    ik ging ter stad, maar zie alleen de nymph, die beidde,

    vlak aan de zee, hem, die bij 't dorre brem haar schond.

     

    22-10-2013, 13:34 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.18.apollo

    Phoebus Apollo1901.

    Gelukkig hij, die zóo de zonne zag!

    - De God des lichts, uit duist'ren nacht geboren -

    Nog beeft in 't Oost' het schuchter ochtendgloren,

    Als reeds hijzelf verschijnt, de jonge dag.

    - Een glans, een gloed, dan - vonk op vonk; als rag

    Scheurt wolk op wolk en blijde vogelkoren

    Begroeten luid, die stralend buigt naar voren,

    Turend vooruit, zoover het oog vermag...

    De ëther trilt, als hij tot sneller vaart

    Zijn rossen aandrijft, 'dat zij slaan en stijg'ren,

    Hoog zich verheffend in het goud gareel.

    - Dán schiet vooruit de zonnekar en heel

    Het Oosten schitterschalt, of duizend krijg'ren

    Slaan op de schilden met het blinkend zwaard.

    22-10-2013, 13:33 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.17.verzen

    Verzen.1893

    Wir sind die Lieder....
    In deines Herzens Tiefen
    Stille wir warteten:
    Dir gleich ob wir schliefen.
    Ibsen. Peer Gynt.

    I.
    Aan....

    Wat heb ik u misdaan... misdaan...

    Dat gij mij niet met vree laat gaan

    Mijn stille wegen?

    Mijn jeugd is lang voorbij... voorbij...

    Ach, waarom treedt ge mij terzij

    En lacht mij tegen?

    Wat wilt gij in uw overmoed,

    Als mij uw blik betoovrend groet,

    Dat ik beginne?

    Gij ziet mijn grijze haren wel...

    Ik ben te oud voor 't zoete spel

    Der jonge minne!

    Het leven lei mij banden aan,

    Die kwellende mijn ziel omvaên

    't En baat geen spartlen...

    Wat komt gij dan te kwader dag,

    Om met uw liefsten lonk en lach

    Mij wreed te martlen?

    [p. 383]

    II.
    Aan zee.

    De zee: - éen onmeetlijk Verlangen,

    Waar boven wolken hangen

    Van grijze Melancholie...

    Op de golven, die willoos schomm'len,

    Ligt willoos mijn ziel te domm'len

    En te smachten... smachten naar U!

    III.
    Passie.

    'k Heb met mijn passie gespeeld

    Als een kind met vuur...

    't Is zoo verleidlijk, dat klein-kinderspel

    Met een vonk:

    Een fijn gloeiende, zacht aangeblazen vonk,

    Die groot en grooter wordt en om zich heen vonken doet gloeien

    Altoos meer!

    Tot plotseling - als een zonnevlam uit een purpren wolk,

    Uit een gloedkelk stroomend als vlammenwijn, -

    De lichte laaie wild opflakkert...

    Ik heb gespeeld met mijn passie,

    Als een kind

    Met vuur...

    Nu is 't te laat.

    Nu lig ik neer, geknield voor de hooge vlam,

    Die mijn ziel, den roekloozen vlinder, trekt, -

    Ik moet mij branden....

    [p. 384]

    IV.
    Tweestrijd.

    O - ik verlang naar U!

    Wat tot elkaar ons voert, - wie kan het weren? -

    Mijn liefde schreeuwt naar u met sterk begeeren...

    Toch - ben ik... bang voor u...

    O kom - ik zoek naar U!

    Wat mijne ziel verbrandt, - ik kan 't niet blusschen;

    Ik wil u wild op mond en oogen kussen!...

    Dan wellicht... vloek ik u...

    Mijn Lief - ik smacht naar U!

    Ik voel den passie-band dagelijks hechter,

    En weet van uur tot uur mijzelven slechter; -

    Liefste,... veracht mij nu!...

    V.
    Geluk.

    Nu hebt gij zoo stil in mijn armen gerust,

    Tot mij gelachen zoo mild!...

    Ik heb u op mond en oogen gekust

    Zoo innig - zoo wild!

    Nu heeft uwe hand met liefkoozend gebaar

    Zacht mijne wangen gestreeld;

    Nu hebben mijn bevende vingers gespeeld

    En gewoeld in uw haar...

    Kom nu, mijne Liefste, vóor mij staan,

    Zie mij aan zoo stil... zoo stil...

    Dan nog éen kus, - en zwijgend wil

    Ik henengaan...

    [p. 385]

    O, ga ik nu weer tusschen 't menschengeloop,

    Dan zal mijner oogen gloed verraên,

    Dat ik van de liefde heb ontvaên

    Den heil'gen doop!

    VI.
    Foltering.

    Ik heb mijzelf aan u gegeven

    Geheel - geheel...

    En krijg van u: o Raadsel-leven,

    Een deel - een deel...

    O, 'k mag u in uw oogen staren

    Met innigheid,

    U streelen langs der lange haren

    Aanminnigheid!

    Ik mag u al mijn leed vertellen,

    Mijn twijfel-smart;

    U in mijn krachtige armen knellen

    Aan 't bonzend hart!

    Ik mag u kussen op uw lippen

    Zoo vurig... lang...

    Maar steeds voel ik uw ziel me ontglippen,

    Hoe 'k u omvang!...

    O, mag 'k u in mijn armen dragen

    Ver - heel ver heen?

    En houden u dan al mijn dagen

    Voor mij alleen?

    'k Wil in uw oogen 't antwoord lezen,

    Waar 't hart naar hijgt!...

    Zal 't eeuwig een mysterie wezen?

    Gij staart - en zwijgt...

    [p. 386]

    In hoogsten lust mijn diepste ellende,

    Dat zult gij zijn:

    Ik wilde dat ik nooit u kende,

    O Liefste mijn!

    VII.
    Avond.

    Zij zit bij lamplicht voor 't open raam;

    Ik loop onder donkere boomen

    En noem haar naam...

    Zij weet niet van waar, - zij weet niet hoe;

    Dan hoort zij dichtbij me komen

    En knikt mij toe.

    Zij geeft mij zwijgend haar koele hand

    En blijft mij stil aanstaren;

    Hoe koel... die hand!

    Om haar hoofd een stralend aureool;

    Geel licht in blonde haren...

    O lief idool!

    VIII.
    Nacht.

    O, gaat men door lijden tot heerlijkheid,

    Dan zal ik er komen, -

    Want van wilde smarten mijn ziele schreit

    In waken en droomen!

    In der dagen licht en het duister der nacht

    Heb ik angstig, onder

    Deemoedig opzien de komst verwacht

    Van het Liefde-Wonder.

    [p. 387]

    Maar het laat zich wachten zoo lang... zoo lang...

    Het wil niet komen...

    Dat maakt mijn leven zoo bang... zoo bang...

    Ach - zou 't nooit komen?

    O dagen en nachten, wat zijt ge traag

    In 't gaan en keeren...

    Nu kreun ik zacht in een wilde vlaag

    Van fel begeeren!

    Dan buig ik weer 't hoofd - hoe mijn ziel ook schreit -

    In 't geloof der vromen:

    Ja, gaat men door lijden tot heerlijkheid,

    Dan moet ìk er komen!

    IX.
    Ochtend.

    De hemel is zoo troosteloos grijs,

    Het wil niet dagen...

    De wind zingt in de boomen een wijs

    Van klagen...

    Ik hoor de droppelen nedergaan

    In 't neevlig duister, -

    Blijf voor mijn open venster staan

    En luister...

    Zoo stil is 't overal om mij heen

    Op donkre wegen...

    Alleen het troosteloos geween

    Van regen...

    X.
    Op het strand.

    Wat was het strand des Levens zonnig, breed,

    Toen ik u zag!... De golven weken staag

    [p. 388]

    Verder terug; en op mijn vragen schreedt

    Gij vriendlijk naast mij voort. Een frissche vlaag

    Van levenslust doorstormde ons dan... zoo blij

    Als kindren waren wij! Als kindren doen,

    Begonnen wij, elkander helpend, toen

    Een berg van zand te bouwen, om daar vrij

    Te kunnen op staan aan den versten rand

    Waar 't ebben staakte. En wij stonden daar

    Zoo rustig hand in hand, - en wonderbaar

    Klonk ons het branding-breken tegen 't strand...

    Ver achter ons was nu het mensch-gewoel:

    Wij waren samen met ons hoog gevoel.

    Gij hadt aan mijnen schouder 't hoofd geleid,

    En peinzend staarden we in de oneindigheid...

    Daar kwam de vloed: - wij zagen 't bruisen reeds

    Van ver, - 't opsteken van der golven kam,

    't Opstuiven van het baren-heir, dat steeds

    Met breeder scharen, dreigend nader kwam...

    Toen wilde ik de armen om u henen slaan,

    En zeggen: ‘Liefste, laat ons blijven staan,

    Als wij elkander houden is het goed, -

    Al stort ook over ons de passie-vloed!’

    Maar gij werdt voor de hooge zee beducht

    En naamt de plooien van uw kleed bijeen,

    En zijt naar veil'ger strand teruggevlucht

    En liet mij op den zandberg heel alleen!

    Alleen ben ik gebleven... Onvervaard

    Heb ik de wilde golven aangestaard,

    Tot onder mij het zand is weggespoeld...

    Nooit heb ik zóo verlaten mij gevoeld!

    XI.
    Vragen.

    Ik had zoo gehoopt met u éen te zijn,

    Niet langer zoo treurig alleen te zijn,

    Te vinden de ziel waar mijn ziel naar schreit,

    Want bang is mij 's levens eenzaamheid...

    [p. 389]

    Gij hebt toch uw hand in de mijne gelegd

    En zijt toen een eindweegs mee gegaan:

    Waarom mij dan nù al vaarwel gezegd

    En trillend van weedom laten staan?

    Gij gingt met mij, nièt uit medelij, -

    O, zeg me, wat dan toch de reden zij,

    Dat ge mij deze wrange smart bereidt

    En mij voort laat trekken in eenzaamheid?

    XII.
    Een droom.

    Ik heb gedroomd van u:

    Wij waren samen op een steilte, - gij

    Te paard, zooals ik u zoo gaarne zie,

    Uw sluier wuivend, en het fier gelaat

    Uitdagend rondziend met dien blijden trek

    André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.16.duet

     

    Duet.1884

    Zij zongen te samen duetten

    In 't naderend schemeruur,

    Zij, grilligste der brunetten,

    Hij, vol van poëtisch vuur.

    Zij zongen: ‘Ich wollt' meine Liebe’;

    Zij zongen van liefde's verdriet,

    Van liefde's vreugden en weelden,

    Zij zongen ook Faure's lied:

    ‘Saluez! c'est l'amour qui passe!

    Saluez, saluez! c'est l'amour!’

    En hij werd niet moede te zingen:

    ‘Saluez, saluez! c'est l'amour!’

    Snel vloden de vlugge dagen

    De vluchtiger weken heen;

    Hij zag, dat zij wuft was en ijdel,

    En zij, dat zijn liefde verdween.

    Weer raakten haar vingers de toetsen

    En speelden 't accompagnement;

    En lokkend verhief zich, als vroeger,

    Het thema, zoo wel bekend.

    Het klonk als: ‘.... l'amour qui passe’,

    En spottend zag zij hem aan;

    ‘Saluez! Maar waarom salueeren?

    De liefde is voorbijgegaan!’

    [p. 354]

    ‘C'est l'amour... qui passe,... qui passe’,

    En zij gaf nog het thema aan;

    Maar hem klonk 't als een lied uit de verte -

    't Was alles voorbijgegaan.

    22-10-2013, 13:32 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.14.de tijd

    1873

     

    De tijd, dat is iemand

    Die bang is voor niemand;

    Want: ‘Met alle bescheidenheid,’

    Zoo als ie zeit,

    ‘Als je me maar altoos multipliceert

    En er nooit uitscheidt,

    Dan heb je de eeuwigheid.’

     

    22-10-2013, 13:30 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.13.aan de dichter

    aan de dichter. 1867

    'k Stond bewondrend als zoo velen

    Voor den rijken boekenschat,

    Dien uw arbeid in zich vat.

    En ik hoorde uit al die deelen

    Stemmen fluistren, tonen kweelen:

    Gants Europaas dichtrenrij

    Toog mij als voorbij.

    ‘Ongeëvenaard vertaler!’

    Hoorde ik fluistren om mij heen,

    ‘Sterk geheugen als niet één!

    Stout en onnavolgbaar maler,

    Met de woorden op 't papier,

    Maar... altijd scholier!

    In zijn orthodox gefemel,

    In zijn aardsche spotternij,

    Wat ondeugends soms er bij,

    In zijn hel en in zijn hemel,

    In zijn klank- en kleurgewemel,

    In dat alles hoort ge mij’

    Lispt de dichtrenrij.

    ‘Als hij, zwaar met werk beladen,

    Neêrzit, bijna schrijvens moê,

    Komen we allen naar hem toe,

    Brengen wij, als kameraden,

    Elk ons deel gedrukte bladen,

    Schoon hij ons niet altijd noemt,

    En ons zelfs verbloemt.’

    [p. 341]

    Dichter, die met woorden toovert

    Als vóór u maar zelden een,

    Waarom werkt gij nooit alleen?

    Dichter, die ons oor verovert,

    Ons met paarlen overstrooit,

    Waarom geeft ge úw schatten nooit?

     

     

    22-10-2013, 13:29 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.12.heugenis

    Heugenis van Renswoude.1863

    1.

    Wanneer de zomerzonne daalt,

    Geen streek in 't gansche Sticht, die haalt

    Bij 't liefelijk Renswoude!

    Ter weêrzij van den breeden weg,

    In lagen hof, op hooge heg,

    Langs gevels nieuwe en oude,

    Zoo digtebij als in 't verschiet,

    Hoe ge er een rozenbeemd geniet:

    Een wieg'len, geuren, blozen

    Van roode en witte rozen!

    2.

    Wanneer de scheem'ring 't loofgesuis

    Ter ruste noodt om 't hooge huis

    Van 't liefelijk Renswoude,

    [p. 146]

    Dan vliegt, de gulden akkers moê,

    Het voog'lenheir dien lommer toe,

    Waaraan 't zijn nest vertrouwde;

    De wildzang smelt tot zoete beê,

    En ademloos weêrhoudt ge uw schreê

    Om toch geen toon te missen

    Dier hartsgeheimenissen!

    3.

    O beemd! wat prees ik uw geneugt

    En liet geen blonde, dartle jeugd

    Op 't open grasperk spelen?

    Noch schetste, waar ge schaduw boodt,

    Dien zuigling op den moederschoot,

    Dat groepjen om te stelen?

    O bosch! wat stofte ik op uw lied

    En leende 't oor aan 't paartjen niet,

    Door 't maanlicht schalk beschenen,

    Het kerkjen langs verdwenen?

    Junij 1863.

    W. D-s.

    22-10-2013, 13:28 Geschreven door André  


    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.11.bedenking

    1859

     

    Hoe boeit deez' wereld in het klein!

    Wat is die huismanswoning rein,

    Geboomte en gras zijn frisch van daauw

    En heerlijk rijst dier bergen blaauw!

    Zie hoe dat wolkjen spelen gaat

    Waar 't zich in reinen ether baadt!

    Kwam Van de Velde of Ruisdael hier,

    Zij kozen ijlings zich kwartier,

    En wat zij bragten op 't paneel

    Gold eeuwen lang een kunstjuweel.

     

    Wat tooverkraeht schuilt in 't verschiet?

    't Is of door zilvergaas gij 't ziet,

    Doorschijnend is 't, als stond een licht

    Er achter, liefelijkst gezigt;

    En dank dier stralen stillen krans

    Drijft alles in een heldren glans,

    Wat anders blijkbaar slechts gemeen,

    Iets walglijks-alledaagsch n scheen, -

    Hebt gij noch geest noeh kunst te baat,

    Ook daarvoor weet de liefde raad

     

    22-10-2013, 13:27 Geschreven door André  


    Archief per week
  • 25/09-01/10 2017
  • 18/09-24/09 2017
  • 18/11-24/11 2013
  • 28/10-03/11 2013
  • 21/10-27/10 2013
  • 25/03-31/03 2013
  • 14/01-20/01 2013
  • 12/09-18/09 2011
  • 05/09-11/09 2011
  • 29/08-04/09 2011
  • 22/08-28/08 2011
  • 15/08-21/08 2011
  • 08/08-14/08 2011


    Petra Frey
  • Liebst du mich
  • Corazon
  • Lieb mich nog einmal
  • was wäre wenn
  • ich mach die Ausnahme mit dir
  • weil du so zärtlich zu mir bist
  • Hey Amigo tanz mit mir
  • alles noch einmal
  • soweit mein Auge reicht
  • versprich

    Petra Frey2
  • man kann es drehen
  • solo tu
  • wer weiss
  • trennen uns auch meere
  • es riecht nacht Sommer
  • du bist Feuer und Eis
  • Fegefeuer
  • heute Nacht schlägt mein Hertz
  • weil du mich liebst
  • grosse Traüme brauchen Zeit

    Michelle
  • wirst du nog da sein
  • das Hotel in St-Germain
  • das Letzte Akkord
  • ich schickst dir jetzt einene Engel
  • dein Püpchen tanzst nich mehr
  • kleine Prinzessin
  • wirst du nog dei sein 2
  • Kinderaugen

  • Francine Jordi
  • tu's doch tu's
  • tanz Alexis tanz
  • tanz Alexis Tanz2
  • tu's du tu's2
  • Küsse, Mond und Sterne
  • Du, für immer du
  • Dan komsst du
  • Inseln im strom
  • Love, l'amour und Liebe1
  • Love, l'amour und Liebe2

    Francine Jordi2
  • Eurosongs
  • Lebst du immer noch allein
  • Du bist mein Held
  • Alles steht und fällt mit dir
  • Das Feuer der Sehnsucht
  • Dann kamst du
  • Wunschlos Glücklich
  • Liebesroman
  • Laguna d'Amore
  • Verliebt in das Leben

    Francine Jordi3
  • Tausend Tage Regen
  • Die Entdeckung der Gefühle
  • Gib mir Zeit
  • Diese Nacht
  • Halt mich noch einmal
  • Ich komme zurück
  • Ich hab dir tausend Mal geschworen
  • Caterina Valente medley
  • Nur wer träumen kann
  • Ciao Ciao Liebe Freunde

    Francine Jordi4
  • Ein Herz wie die Sonne
  • Flieg übere Ozean
  • Mit de Herz durch die Wand
  • Was ist denn hier los
  • Verzaubert und verlor'n
  • Ich schenke dir mein Herz
  • Einfach geht die Welt nie unter
  • Kleiner Engel
  • Ja, nein, vielleicht
  • uf de flugu vor di liebi

    Francine Jordi5
  • Die strasse tanzt
  • Hör dein Herz
  • Er scheint ein Licht in jedes Herz
  • Kalter Wind und warme Herzen
  • Luft zum Leben
  • Im Garten meiner Seele
  • Aus dieser Nummer
  • Diese Nacht
  • Träne
  • Ave Maria

    Andrea und Cindy Herzig, Petra Frey
  • Domani l'amore vincera
  • Was mann Liebe nennt (Andrea)
  • Küss mich, Lieb mich Petra Frey
  • Corazon2 Petra Frey
  • Claudia jung domani

  • Claudia Jung
  • komm und tanz
  • Tausend Frauen
  • unter meiner Haut
  • je t'aime mon amour
  • wenn er Nachts Piano spielt
  • das dunkle das Ncht
  • Sommerwein
  • eine Reise ins Licht
  • wen der Wind
  • Caro mio Rosanna Rocci

    Rosanna Rocci
  • heisser als Fieber
  • Perché
  • Chaka Chaka
  • Tu vuo fa l'Americano
  • Angelo
  • Ciao bella Ragazza
  • Theresa
  • Das schafst du nie
  • du bist kein Americano
  • Facciamo la pace

    Rosanna Rocci2
  • Vino e pane
  • Bikini in Dezember
  • Mamma mia
  • Tutta va bene
  • Gli occhi Miei
  • Amore Amore
  • E Pericoloso
  • Liebe ohne Grenzen
  • Es gibt's ein Zweites Leben
  • Heute ist mein Tag

    Rosanna Rocci3
  • So wie du
  • Schön
  • Heute Nacht
  • Tretboot in der Nacht
  • Wo rauch ist ist Feuer
  • Lailola
  • Lailola2
  • Lailola3
  • Un Anno d'Amore
  • Ciao mio Amore

    Rosanna Rocci4
  • Felicita
  • Io Vivo per te
  • Perche no
  • Warum
  • Ich gehör zu dir
  • das fühlt
  • Come Stai
  • primavera
  • Wie es kommt
  • du passt so gut

    Belsy
  • La cajarina
  • Bel ami
  • Salve Regina
  • Wie ein Sommer ohne Sonne
  • Monte Romantico
  • In deinen Armen
  • In einen schneren Welt
  • Klopft drei mal
  • Von Indien
  • Heimat entsteht

    Belsy2
  • Im Fieber der Liebe
  • in ein schöner Welt
  • Heilende hände
  • du und ich
  • Ave Maria
  • Madonna Montagna
  • ich habe di gern
  • Flieg mit mir
  • Madre de Dio
  • ein bisschen Friede

    Belsy3
  • Tausend Flocken
  • Engel warten nicht
  • Ave Maria Bach
  • an Weihnachten
  • ich fange neu an
  • Dolomietensterne
  • Lieber Gott vergiss uns nicht
  • schön das ihr da seid
  • bis an einde der Welt
  • Spiel noch einmal di Gitarre

    Belsy4
  • Serenata
  • Heute lacht der Heiland
  • an Weihnachten bich ich daheim
  • spass im Schnee
  • hast du mich auch wirklich lieb
  • leise rieselt der schnee
  • komm nimm mich endlich
  • das Leben Hält uns in Arm
  • ich schenke dir die Sterne
  • in ein schöneren Welt

    Belsy5
  • Paradies der Engel
  • doch auch Engel mussen gehen
  • Immer wieder
  • es tut so weh
  • alles Möcht ich sein
  • Lieber Gott vergiss uns nicht2
  • Zu dir ist mir kein weg zu weit
  • ich habe dir gern2
  • grosse Traumen brauchen Zeit
  • könnten Bergen erzahlen

    Gastenboek

    Druk oponderstaande knop om een berichtje achter te laten in mijn gastenboek



    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs