Ze is in de herfst van haar leven
en zacht licht speelt om haar moede handen,
even oplichtend door de gloed van t vuur
in t antieke potkacheltje klein.
Ze merkt het niet, het is mijmeren over haar zijn...
Knikkebollend, mond in zacht lijn gesloten
en oogleden zwaar van gepeinzen
toveren beelden van toen het nog goed was
en ze duikt nog wat dieper in haar avondjas.
Verdoken hoopje vergane jeugd.
Voeten in versleten sloffen
rustend op de gekrulde kachelpoten,
het witgrijze haar als zilveren oude prent
gevat als in een oud kader aan de muur, het went
Grootmoedertje, herinnert gij u nog?
Weet ge nog van toen wij klein waren?
en ja, ze weet het nog.
Weemoedig krullen de mondhoeken neerwaarts
in wrange glimlach.
Haar ogen verdoffen in de al vervagende kolengloed,
verkromde vingers grijpen t breiwerkje op en weer neer
want de gedachten aan nu doen haar zo zeer
Kristin , tijdloos