Veel regenwouddieren zoals de slingeraap, hebben een staart die ze als een haak om een tak kunnen krullen. Hun staart is zo sterk dat die als extra hand fungeert. Slingerapen gebruiken hem ook om bladeren en vruchten van de bomen te plukken.
Met klauwen en poten als kleerhangers hangen luiaards ondersteboven aan takken. Ze beschermen zich er ook mee tegen vijanden en verzamelen er bladeren en vruchten mee. Ze verplaatsen zich traag en slapen wel 18 uur per dag.
Met hun lange armen slingeren gibbons tussen de boomtakken van het regenwoud. Ze kunnen zich zeer snel EN geruisloos verplaatsen, met sprongen van 15 meter.
Dankzij zijn gevlekte vacht kan de jaguar zich tussen takken verschuilen en verrassingsaanvallen op bijvoorbeeld wilde zwijnen uitvoeren. Soms joagen jaguar zelfs op krokodillen. Ze hebben krachtige kaken en tanden die door botten heen kunnen bijten.
De enorme ogen en oren van de bushbaby (is geen baby/kind) helpen om insecten in het donker te vangen. Zijn vreemde roep lijkt op kindergehuil, vandaar zijn naam.
Chimpansees zijn slimme dieren. Van een takje maken ze een werktuig waarmee ze termieten kunnen vangen. Ze duwen de stengel in een termietenheuvel en als ze die er weer uittrekken, kleven er termieten aan. Slechts een paar andere diersoorten gebruiken hetzelfde trukje.
De enorme kaken van de vliegende herten lijken op het gewei van een hert, vandaar hun naam. Mannetjes gebruiken hun kaken om rivalen aan te vallen. De kevers grijpen naar elkaars kaken in onderlinge krachtmetingen. Ze proberen elkaar op te tillen en weer op de grond te gooien.
Monarchen overbruggen duizenden kilometers om aan de koude winters in Canada te onsnappen. Ze vliegen richting het zuiden naar de bossen van Mexico, waar het warmer is. Om energie te besparen, laten ze zich meevoeren op de wind zonder met hun vleugels te fladderen.
Koekoeken bouwen niet zelf een nest, maar leggen hun eieren in nesten van andere vogels. Als een koekoeksjong uit het ei komt, wipt hij de andere eieren gewoon uit het nest.
Overdag rust de nachtzwaluw uit op de gevallen bladeren in bosrijke gebieden. Zijn bruingespikkelde verenkleed zorgt voor een goede camouflage zodat roofdieren hem nauwelijks zien. 's Nachts vliegt hij laag bij de grond met zijn bek open om insecten op te vangen. Een nachtzwaluw eet kevers en andere insecten.
In de herfst begraafd de blauwe gaai vaak zaden om die later in de wintermaanden weer op te graven en te eten. Veel van deze zaden bijven liggen en groeien uit tot nieuwe bomen.
Spechten hebben een puntige, scherpe snavel waarmee ze op boomstammen tikken op zoek naar insecten. Ze likken die op met hun kleverige tong die net zo lang is als hun eigen lijf.
De snavelhelften van de kruisbek krisen elkaar op het puntje, vandaar hun naam. Dankzij deze vorm kunnen ze schillen van dennenappels oplichten om bij de voedzame zaden binnenin te komen. Volwassen kruisbekken voeren die aan hun jongen.
De lange en zware staart van de kangoeroe fungeert als een gigantische poot. Zo houden ze zich in evenwicht als ze huppen. Kangoeroebaby's zijn bij hun geboorte zo klein als een pinda.
Uilen die in bosrijke gebieden leven, zoals de bosuil, hebben korte, brede en ronde vleugels waarmee ze tussen de smalle ruimtes van bomen door kunnen vliegen. Hun donzige verenkleed dempt het geluid van hun vleugelslagen. Ze duiken daardoor geruisloos op hun prooi af met hun scherpe klauwen.