In de drie weken dat ze nu bij ons woont is Emilie, de poes van Jongste, naar zijn zeggen al "gigantisch" gegroeid. Ze rollebolt, soms letterlijk, door haar kattenbestaan. Rent door het huis, springt de vensterbank op een vlieg achterna of duikt onder een kast naar ik-weet-niet-wat. Is in de weer met linten of touwtjes. Besluipt met trage gespitste beheersing een langzaam voortrollend balletje. Wringt zich in en wriemelt aan schoenen en sandalen. Ziet onze armen en handen als oefenprooien. Alles doet dan mee: lijf en kop en poten. Dan buitelt, keert en draait ze met haar soepele kattenlijf. Oppassen geblazen tijdens zo'n schijngevecht voor haar scherpe tanden en nagels. Maar als ze bij het oppakken luid begint te spinnen, is ze toe aan een koesterende aaibeurt. Stilletjesaan droomt ze ervan haar leefgebied wat te vergroten, en probeert al eens naar buiten te glippen. Soms laten we dat gebeuren. Maar die éne keer dat ik weg wil met de auto, sluit ik gauw de deur voor haar neus. Als ik vertrek zie ik nog vanuit een ooghoek hoe ze op de vensterbank zit en me nakijkt vanuit het raam. Ik zie haar grote kattenogen, hoe ze oplettend de zich in beweging zettende auto volgt.
Een poesje: ontdekkend, levendig, veroverend. Met alles wat een kat eigen is. Een scherp gezicht en gehoor. Souplesse. Instinctief toegespitst op beweging. Een leven, een bestaan, gevormd en veroordeeld tot de condities van een kat: ze zal nooit meer weten of kunnen dan wat een kat toegemeten is en wat ze nodig heeft om dat te zijn.
Ook wij zitten vast aan onze condities, denk ik dan. We zullen nooit meer weten of kunnen dan wat een mens toegemeten is. Wat we nodig hebben om dat te zijn. Waar halen sommigen van ons dan dat absurde idee vandaan, dat alleen maar datgene is en bestaat, wat wij met onze beperkte mens-condities bewijzen kunnen?
Kan toch niet anders dan dat het mysterie van het Zijn en het leven oneindig veel groter is?
|