Dierensnoezeldag op één van de afdelingen in het woonzorgcentrum. We hebben al alles klaar gemaakt: plastic op de grond met wat stro erop. En een soort omheininkje, om de verwachte beestjes wat begrenzing te bieden. De bewoners, de meesten van hen vrij diep dementerend, zitten er in een grote kring rond. Dan worden de dieren binnen gebracht: twee konijntjes en twee cavia's. Eerst mogen ze op het stro. Kunnen ze eventjes wennen en zich laten bekijken. Er klinken wat "oohs" en "aahs", meestal van verzorgenden en bezoekers, die vertederd dichterbij komen. Enkele bewoners kijken belangstellend toe. De animatrice streelt een konijntje, dan neemt ze het behoedzaam op. "Wilt u er graag ééntje pakken?" vraagt ze aan één van de dames en zet het konijn voorzichtig op haar schoot. Ik houd gespannen mijn adem in. Hoe zal de vrouw reageren? Ze begint, eerst een beetje aarzelend, het diertje te aaien. Dan breekt haar gezicht open in een blije glimlach. Met haar hoofd een beetje schuin, iets mijmerends in haar blik en nog steeds die glimlach om haar mond, blijft ze liefkozend verder strelen. Het andere konijn, een snoezige levende knuffel, belandt op de schoot van een mijnheer. Ook hij begint het dier te aaien, er ligt een grenzeloze tederheid in zijn gebaren. De zoon van de man zit naast hem. Hij praat zachtjes tegen zijn vader, steekt een hand uit en kriebelt het konijn onder de kin. Een mooi beeld, dit trio: de demente oude man, de zoon, met het hoofd dicht bij dat van zijn vader, en het konijn. Een andere man, die wanneer hij benaderd wordt, telkens geïrriteerd roept dat "ze hem met rust moeten laten", strijkt met de hand over de vacht van de zwarte cavia, die zit te snuffelen in de kom van zijn arm. Dan pakt hij het dier wat onhandig bij de snuit en oepsie, ongelukje: het beestje bijt in zijn vinger. Wat deze man betreft, is voor deze keer het magische moment voorbij. De snoezeldieren gaan van schoot naar schoot. Sommige mensen moeten er niet van hebben, dan hoeft het ook niet. Anderen genieten er zichtbaar van. Zoals die éne dame die alsmaar tegen het konijntje praat en een beetje boos wordt als het weer weg genomen wordt. Enkele bewoners beginnen zowaar te vertellen, over hoe vroeger hun vader konijnen hield, in de oorlog om als voedsel te dienen dat toen zo schaars was. Dat is ook een betrachting van een gebeuren als dit, dat het herinneringen doet opborrelen. Op die éne ongelukkige beet na, doen de dieren het goed. Ze zijn verrassend tam, al verraden hun snel op en neer gaande lijfjes wel dat ze gespannen zijn. Maar ze gedragen zich onberispelijk: niet één van hen doet "het" op iemands schoot. Na een uurtje of twee mogen ze weer naar de bekende beslotenheid van hun eigen kooi op de kinderboerderij.
"Het is niet zo spectaculair, maar ik vind het altijd wel leuk!" had mijn begeleidster me op voorhand gezegd. Maar ik vind het best wel spectaculair. Ik ben diep onder de indruk. Door hun ziekte is hen veel ontnomen, deze mensen. Hun vermogen om te denken, om te herinneren, om zich uit te drukken, om te beschikken en te beslissen. Maar dit vermogen blijkt bij veel van hen nog niet aangetast. Het beleven, ervaren en uitdrukken van een zo kostbaar iets als "tederheid".
|