Eergisteren liep ik dus door de stad. Bijtend koud was het. En natuurlijk was ik weer één en ander vergeten. Mijn sjaal lag nog thuis en mijn handschoenen in de auto. Maar dat heb ik gisteren al verteld. En ook waarom ik in de stad was weet u al. Omwille van werk- en toekomstzaken moet ik de laatste tijd wel eens meer naar Antwerpen. Om niet naar een parkeerplaats te hoeven zoeken, neem ik dan steeds vaker het openbaar vervoer. In de stad weet ik nog niet overal de weg. Zo ook eergisteren had ik om de weg te vinden een stadsplannetje bij me. Ineens stopte er iemand midden op de baan, liet er zijn auto staan draaien en kwam op me toe. Om de weg te vragen, dacht ik. Maar ik ken hier bijna geen wegen, flitste het onzeker. Maar natuurlijk, ik heb toch een plan, herinnerde ik me bijna op hetzelfde moment. En ik richtte me behulpzaam naar de man. Een nogal speciale figuur: licht gekleed, kaalgeschoren hoofd en wel zeven oorbellen in de oren. Nu ja, echt geteld heb ik die niet, maar het waren er toch een heleboel. Of ik de weg wist naar dit hotel? En hij hield me een papier voor met het adres op. Neen, maar ik had dus een kaart. Samen zochten we het plannetje af. "Kijk, hier staan we nu, en daar is de Keyzerlei!" wees ik. Aanvankelijk vonden wij de juiste straat niet, maar even later vond de man de straatnaam toch. "O kijk, hier is het!" triomfeerde hij met z'n Nederlands accent "Dan had ik die straat in moeten draaien en dan zo en zo...!" Hij dankte vriendelijk en ging weer naar zijn auto. "Weet u echt dat u het gaat vinden of heeft u graag het plannetje?" bood ik nog aan, want ondertussen wist ik mijn eigen weg ook. "Neen hoor, nu vind ik het wel!" Hij stapte in de auto, stak vriendelijk de hand op en reed weg. Een poos later was ik aan de bushalte. Een kwartier was het nog wachten op de bus. Ik zocht beschutting tegen de kou in het bushokje. Van daaruit zag ik hem al van ver aankomen: een nogal opvallende man, gekleed als een overjaarse hippie, met een lange dekenjas en een paarse muts op het hoofd. Tegen iedereen die hij tegen kwam scheen hij wel wat te zeggen te hebben en zo kwam hij langzamerhand dichterbij. Hij bleek dezelfde bus te moeten nemen als ik en de andere drie mensen die al stonden te wachten in het hokje. Hij kwam bij ons staan. Hij leek behoorlijk in de wind te zijn en zweeg geen ogenblik. Aan de jongen die stond te roken vroeg hij om ook een sigaret. En ook graag vuur, als de jongeman zo voorkomend wilde zijn. De jongen gaf hem glimlachend wat hij vroeg. Hij antwoordde rustig op de vragen van de man, maar hield de blik verlegen wat afgewend. Het meisje rechts van mij schoof schrikachtig en met afkeurende blik wat verder naar de hoek van het bushokje. Maar daar ook ontkwam ze niet aan zijn aandacht. De man orakelde dat we beter wat dichter bij elkaar konden staan, dat we elkaar maar eens goed moesten vastpakken, alleen maar om het warm te hebben, en dat hij de jeugd wilde opleiden om hun bedeesdheid te laten varen. Al was ik geen jeugd, hij kwam naast mij staan, of liever hij kwam schouder aan schouder, tégen mij aan staan. Ik schoof telkens enkele centimeters van hem weg. Het meisje in de hoek was inmiddels al gevlucht. Een jongere in de andere hoek leek het wel heel koud te hebben, zo diep ineengedoken hij daar stond. De man ging naar hem toe, voelde aan diens jas, die hij toch wel aan de dunne kant vond. Dan voelde hij aan de handen van de jongen. Jawel, die voelden heel koud aan. Bij hem zelf viel het wel mee met de koude handen, wilde hij mij laten voelen, en duwde zijn hand tegen de mijne. Toen pakte hij plots mijn hand vast en leek zinnens te zijn daar hand in hand met mij te blijven staan. En een klein fractietje was dat ook zo. En stond ik daar in een Anwerps bushokje hand in hand met die kleurige, vreemde vogel. Toen trok ik mijn hand terug, en stopte hem gauw diep in mijn zak. "Toch maar liever zo...!" vond ik. Eindelijk was daar de bus, met enkele minuten vertraging. Bij het opstappen koos ik vlug een plaatsje naast iemand die al plaatsgenomen had. En luisterde verder geamuseerd, maar op veilige afstand naar het gepraat van de man, die gaandeweg wat rustiger werd.
Met de auto naar de stad zou toch wel vlugger gegaan zijn, ondanks de parkeerproblemen. Maar ja, met het openbaar vervoer , eigenlijk heeft dat toch wel iets!
|