Bij het inslapen moet het ergens in het gebied tussen slapen en waken geweest zijn. Dat ik ineens moest denken aan Bé. Dat ik me ineens afvroeg hoe het nu met haar zou gaan. Bé is een klein tenger mevrouwtje. In januari kwam ze op de dementieafdeling van het rusthuis waar ook moeder verbleef. Ze was nog goed te been, gebruikte enkel een wandelstok bij het lopen. Ze zocht graag contact met de anderen en babbelde honderuit. Ik vond het wel plezierig om met haar een babbeltje te slaan. Op sommige momenten kon ze nog helder vertellen. Dan wist ze precies waar ze was en hoe lang en waarom. Enkele minuten later kwam ze dan vragen of wij soms langs haar dorp moesten en haar misschien konden meenemen. Of afzetten aan de bushalte, dat vond ze ook al goed. Op die verwarde momenten wou ze, zoals zo veel dementerende mensen, vooral en alleen maar naar huis. Ze liep dan alsmaar rond op zoek naar de uitgang. Dan was ze verdrietig en boos als ze niet buiten kon. Op een keer was ze weer vreselijk kwaad. "Ik sla een raam in hé! Een stok heb ik al bij!" Ik ben toen mee naar haar kamer gegaan, heb haar wat proberen af te leiden. Ik kon haar wat kalmeren door over de foto's aan de muur te praten. Foto's van haar man, haar kinderen, de kleinzoon die zo jong verongelukt was. Maar haar verlangen om te ontsnappen bleef. Eén keer is ze, samen met een kompane, daadwerkelijk door een raam gekropen. En één van de laatste keren dat ik haar zag, had ze haar mantel aangetrokken, en stond ze met haar hele hebben en houwen in de armen bij de deur. Zó triest, dat onstilbare verlangen naar "thuis", waarvan ze duizenden keren, telkens en telkens weer, vergeten dat die er niet meer is. Bé wou altijd maar ontsnappen. En vorige week moet het haar gelukt zijn. Ze kwam langs toen ik bijna sliep.
|