|
Vorige week is, uit de leefgroep op mijn werk, Maartje overleden. Niets wees op een naderend einde. Tot ze twee weken geleden plots viel, een heup brak en na de operatie in het ziekenhuis niet meer bijkwam uit de narcose.
Maartje, ons taterwatertje. Geen minuut kon ze haar mond houden. Niet onder het eten, niet als er een verhaal voorgelezen werd, niet als iedereen TV keek, niet als ze bij de kapper onder de droogkap zat. Iedere zorgverlener, en de andere bewoners ook, kregen weleens horens van dat eeuwige gekwebbel.
Vaak pikte ze in op de woorden die iemand anders uitsprak. Zonder de betekenis te doorgronden nam ze een aantal woorden over en reageerde erop op haar manier. Soms was ze daardoor een gesprekspartner voor iemand anders, vooral voor Treesje, die vaak haar nood wil klagen. En dan zaten die twee dames daar, de hoofden naar elkaar toegewend, zonder enige onderlinge wederkerigheid met elkaar te babbelen. En toch leek dat Treesje soms te troosten.
Wat mensen met dementie vertellen kan soms zowel schrijnend als grappig zijn. Zo ook die keer dat Maartje haar hoofd kwijt is:
Maartje stesselt met vlugge passen de woonkamer in en kijkt zoekend rond. "Maar allé," zegt ze "waar is mijnen kop toch gebleven?" Ze kijkt me vragend aan: "Hebde gij mijnen kop soms gezien?" Ik moet nogal schaapachtig gekeken hebben, want ze vervolgt: "Neen? Niet?" Dan loopt ze weer zoekend verder. "Maar allé, nu weet ik toch niet waar ik die gelegd heb! Waar zou mijnen kop nu toch zijn?"
Maartje die haar hoofd kwijt was. Een grond van waarheid zat er wel in. En nu is ze weg en heeft iedereen het over het gemis. Het ontbreken van het gebabbel van Maartje laat een leegte na.
|