Hoe ga je als kleuterleidster om met de verschillende feestdagen in de kleuterklas, rekening houdend met de verschillende religies?
14-08-2015
Godsdienst, cultuur en opvoeding
In
het onderwijs zijn we rechtstreeks verbonden met de veel bewogen schoolstrijd en het
recht op bijzonder onderwijs. Toch is ook op christelijke scholen het
godsdienstonderwijs veranderd en soms zelfs omstreden. Het blijkt dat
ontwikkelingen in de samenleving niet aan de school voorbij gaan. Vragen met
betrekking tot de pluriforme samenleving of de neoliberale maatschappij gaan de school rechtstreeks aan.
1.Culturele factoren in het opvoedingsproces
1.1Opvoeding
als cultuurhistorisch verschijnsel
Opvoeding is geen
geïsoleerd proces tussen ouders en kinderen of, bijvoorbeeld, tussen
onderwijsgevenden en leerlingen. Er is altijd een zekere relatie met de cultuur
en de tijd waarin ze plaats heeft. Het maakt bijvoorbeeld nogal uit of je als
kind geboren wordt in Afrika of in Groot-Brittannië;in een streng islamitische omgeving of in een
geseculariseerde omgeving; in een wereldstad of ergens op het platteland. Bovendien:
met de tijd verandert ook de opvoeding. De opvoeding die wij zelf vroeger
kregen past niet meer in deze tijd. Opvoeding heeft daarmee een cultuurhistorisch karakter. Dat wil niet
zeggen dat opvoeding en het onderwijs altijd onderworpen zijn aan de tijdgeest,
maar wel dat er een samenhangende relatie is. Kinderen moeten in elke tijd en
cultuur de basic skills en omgangsvormen krijgen aangeleerd die nodig zijn om
volwaardig mee te kunnen doen. Opvoedkundigen spreken in dit verband over
cultuuroverdracht en een proces voor kinderen van meedoen-en-zeker-weten.
1.2.Cultuuroverdracht
en cultuurvernieuwing
Kinderen zijn zelf
medespeler in het opvoedingsproces. In de opvoeding en tijdens het onderwijsleerproces
gaat het niet louter om cultuuroverdracht
van de oudere aan de jongere generatie waarbij de opvoedeling passief is, maar
om de eigen productieve verwerking van cultuurinhouden.
In de theoretische
pedagogiek van Imelman krijgt dit aspect van de opvoeding terecht bijzondere
aandacht. Van leerlingen wordt verwacht dat zij de aangeboden leerstof kritisch
verwerken. Dat is tenminste het geval in een open cultuur. Wanneer kinderen opgroeien
in een gesloten cultuur zullen ze zelden worden uitgenodigd tot kritische
reflectie. Het opvoedingsproces opgevat als een proces van
meedoen-en-zeker-weten beperkt zich dan tot een wisselwerking van het goede
voorbeeld en een internalisatieproces. Ouders leven hun kinderen een vast
patroon van waarden voor en kinderen internaliseren dit patroon. In een open
cultuur werkt het kind daarentegen mee aan zijn eigen opvoeding.Behalve om cultuuroverdracht, kan het daarom
eveneens gaan om een proces van cultuurvernieuwing.
De mens wordt in dit verband opgevat als vrij handelenden redelijk wezen. Verantwoordelijk handelend
in een open wereld. In het voetspoor van Kant wordt hem nog steeds
voorgehouden: durf te vertrouwen op je eigen verstand! Soms gepaard gaande
met een geloof in de humaniteit en vooruitgang.
In de opvoedingstheorie van Schleiermacher (uit 1826) een theorie die
volgens velen model heeft gestaan voor de moderne pedagogiek wordt de rol van
de opvoeding ten opzichte van de cultuur beschreven als een dialectisch proces
van instandhouden en verbeteren.
Daarin gaat het dus eveneens om een combinatie van overdracht en vernieuwing.
Het werk van Schleiermacher dat ook wel wordt aangeduid als cultuurfilosofie
heeft mede bijgedragen tot het ontstaan van de cultuurpedagogiek.De eigen standpuntbepaling van de opvoedelinghoudt daarnaast verband met het proces van
individuele ontplooiing en identiteitsontwikkeling. Belangrijk opvoedingsdoel
in dit verband is de persoon-wording.
In het ontwikkelingsproces van jonge kinderen herkende Langeveld dit
verschijnsel al vroeg: de opvoedeling die zelf
iemand zijn wil: De opvoedeling wil zelf iemand zijn: hij ondergaat tal van
onwillekeurige invloeden en tal van opzettelijke, maar neemt ook afstand,
kiest, voelt zich aangetrokken, verweert zich, enz, en in het zich geleidelijk
aan constituerende persoonlijkheidsbeeld van de opvoedeling zien we het meest
persoonlijk verwerkte juist op de meest onnaspeurlijke wijze verdwijnen: het
wordt tot het eigene.
En wanneer kinderen te weinig eigen identiteit ontwikkelen, baart dat zorgen.
In de personalistische opvoedingstheorieën wordt die persoonsvorming wel gezien
als het eigenlijke object van de pedagogiek. Zoals bijvoorbeeld door de
Italiaanse pedagoog Flores dArcais bij wie de vorming van de persoon het
funderend principe is voor de gehéle pedagogiek.
1.3.Opvoeding
in relatie tot(culturele) normen en
waarden
Morele opvoeding
krijgt gestalte in relatie tot algemeen gedragen ethische beginselen (waarover
consensus in de samenleving bestaat, bijvoorbeeld: niet liegen, niet stelen,
geen openlijke agressie) en specifieke levensbeschouwelijke opvattingen. Deze
laatste kunnen afwijken van de heersende praktijk, maar mogen niet in conflict
komen met de wetgeving, democratische beginselen of algemeen aanvaarde
opvattingen over de menselijke waardigheid. Zo kan - in het eerste geval - de
christelijke kerk zichbijvoorbeeld
manifesteren als tegencultuurtegenover heersende culturele opvattingen en
praktijken. Christelijke ethiek leert vaak anders dan datgene wat men graag
doet of wil, ofin economisch of in
maatschappelijk verband voor wenselijk houdt. Te denken valt onder andere aan
bijbelse opvattingen over vrijheid en verantwoordelijkheid, rechtvaardigheid,
barmhartigheid, (naasten)liefde en trouw, rentmeesterschap. Of: zelfopoffering
en zelfverloochening tegenover opkomen voor jezelf en assertiviteitstraining.
Opvattingen van bepaalde minderheidsgroeperingen kunnen in het tweede geval
eveneens afwijken van de heersende praktijk en tegelijkertijdsoms strijdig zijn met de algemeen erkende
culturele normen. In concrete gevallen (bijvoorbeeld bij allerlei religieuze
opvattingen en rituelen) blijkt keer op keer in welke mate die culturele norm
vastligt of verschuift.
2.Godsdienstpedagogiek en cultuur
Cultus en cultuur
verdragen elkaar maar moeilijk. Het vreemdelingschap op aarde zal daar wel mee
te maken hebben. In de Twee-Rijken-leer van Luther gaan de mensen uiteen als
christenen en burgers, maar hoeven gelukkig niet gescheiden te leven. Luther
heeft veel belangstelling voor de taken en verantwoordelijkheden die mensen
kunnen hebben in de wereld. Geroepen tot zon taak kan de mens zelfs beschouwd
worden als cooperator cum Deo. Hoewel Luther leefde tussen de hoop en vrees
dat de Jongste Dag elk moment kon aanbreken (vgl. Oberman), had hij desondanks
oog voor het aardse bestuur en de verbetering van de wereld: Wir sind
allzulange genug deutsche Bestien gewesen. Laβ uns einmal auch der Vernunft
brauchen, ( ) damit auch durch uns die Welt gebessert werde.Voor de geschiedenis van (godsdienstige)
opvoeding en onderwijs heeft hij in menig opzicht een concrete betekenis.
Die wat tegenstrijdige opstelling is, is nog steeds herkenbaar
. In de godsdienstpedagogiek is ten opzichte van de cultuur sprake van een wat
meer naar-binnen-gerichte-houding en een wat meer naar-buiten-gerichte-houding.
De eerste richting zal de cultuur in verband brengen met goddeloosheid: er is
naast de wereld van God, een wereld van de cultuur. In de recente geschiedenis
van het Nederlandse onderwijs is dat de zien in de afscherming van het eigen
opvoedingsmilieu op school tegenover de omringende wereld, bekend als het
beginsel van soevereiniteit in eigen kring.
In het bijzonder onderwijs is dezelfde ontwikkeling van grotere openheid en
versmelting naar de omringende wereld duidelijk zichtbaar. Overigens náást de
traditionele confessionele scholen (de gesloten scholen of zuilscholen). Maar
en dat is de keerzijde met die grotere toenadering tot de wereld van de
cultuur is de levensbeschouwelijke vorming op de open christelijke school
tegelijkertijd ook verminderd. De 1:1:1 correspondentierelatie op
levensbeschouwelijk gebied van christelijke school : kerk : gezin van
christelijke scholen is al tientallen jaren verleden tijd.
En toch is dat, volgens Miedema, niet helemaal een logische
ontwikkeling, want uit tal van onderzoeken blijkt dat het onder kinderen
knispert en zindert van religiositeit.
In samenhang met zijn personalistisch-pedagogische uitgangspunt dat het in het
onderwijs primair moet gaan om de vorming van de persoonlijke identiteit van
leerlingen, pleit hij voor levensbeschouwelijke vorming voor álle kinderen op
álle scholen!
De levensbeschouwelijke pluraliteit hoeft daarbij geen beletsel te zijn, maar
kan ook expliciet als doel van de methode van interlevensbeschouwelijke
communicatie gekozen worden. Daarbij beseft Miedema dat de band van de scholen
met de kerken niet zo één twee drie hersteld kan worden en dat we te maken
hebben met relatief-autonome scholen.. De school die hij voor ogen heeft zou
moeten functioneren als waardegemeenschap
. Pedagogische doelstellingen, belangrijk geachte waarden, normen en
levensbeschouwing, en omgangsregels moeten door de gezamenlijke leerkrachten
gedragen worden. Het gemeenschapsaspect is
conditio sine qua non.
In Duitsland spreekt
Friedrich Schweitzer in dit verband over de Schule
als gerechte Gemeinschaft waarbij hij op zijn beurt weer verwijst naar een
experiment in de Verenigde Staten van Lawrence Kohlberg met betrekking tot de
school als Just Community.Dit uitgangspunt herinnert aan
standpunten en werkwijzen van grote pedagogen uit het verleden. Zoals aan
Schleiermacher die eveneens de sfeer van gezamenlijkheid aanwees als
belangrijkste omgeving om te werken aan morele vorming en gemeenschapszin. En
de idee van de school-als-waardegemeenschap strookt stellig met het onderwijsconcept
van Pestalozzi.
Zoals bekend verdedigde hij het standpunt dat onderwijs alleen kans van slagen
heeft als de vermogens van hoofd, hart en handen in harmonie met elkaar tot
ontwikkeling komen. Voor die harmonie was het volgens hem nodig om de intellectuele
vermogens en de handvaardigheden ondergeschikt te maken aan de gevormde
vermogens van het hart. Onderwijs zonder religieuze vorming was daarom voor hem ondenkbaar.
Daarbij ging het hem niet om het bijbrengen vandogmatische kennis, maar was hij meer gericht op de persoonlijke
geloofservaring in het dagelijks bestaan van de leerlingen. In zijn
schoollokalen (in Schloß Burgdorf en later in Château dYverdon, ca 1820)
heerste een vrolijke drukte. Geen lange luisterlessen. De onderwijsgevende
ontwikkelt de kennis daarentegen in een leergesprek, luistert naar de gedachten
van de kinderen, laat ze observeren en onderzoeken, gaat in op hun
levensbehoeften, moedigt de fantasie en creativiteit aan, stimuleert elk kind
om te werken op zijn eigen ontwikkelingsniveau. Het leren vindt plaats in een
opvoedingsmilieu waarin gepoogd wordt om godsdienstige waarden in praktijk te
brengen ( de ervaring van het Goddelijke in het eigen hart is ook altijd een
bron van liefde en aanzet tot zedelijk handelen ..).Het was voor hem vanzelfsprekend dat
onderwijsgevenden werkten vanuit een religieuze achtergrond. Hij sprak niet
zozeer over de vrijheidvan geloof als wel over geloofalsnoodzakelijke voorwaarde
voor zedelijk verantwoord handelen. In de schoolpraktijk betekende dat
bijvoorbeeld speciale aandacht voor leerlingen met lichamelijke of psychische
gebreken, iets wat in die tijd beslist niet vanzelfsprekend was. Ten aanzien
van álle kinderen eiste hij onvoorwaardelijke acceptatie als persoon (.. daβ auch das schwächste Kind sich mit
Würde behaupten kann).In de dagelijkse praktijk van
scholen temidden van een levensbeschouwelijkpluriforme samenleving, lijkt het zoeken naar zon gezamenlijk
pedagogisch klimaat vooralsnog van groter belang dan de discussie rond het
grondwettelijk recht van godsdienstvrijheid.
Bronnen:
NRC/Handelsblad
van 29 oktober 2001, de column van Anil Ramdas: Godsdienst als bridgeclub.
Vergelijk: W. Dilthey, Schriften zur Pädagogik. Besorgt von H.-H. Groothoff und U.
Herrmann. (1971). Paderborn: Schöningh,p. 217-221.
Faber, J. en E. Schaareman, Van de computer
op school tot school op de computer. In: W. Meijer, P.v.d. Ploeg, D. Thoomes (red.).
(1999). Pedagogiek als tijdrede. Baarn: Intro, p.93-109.
Imelman, J.D. (2000). Theoretische pedagogiek. Over opvoeden en leren, weten en geweten.
Baarn: Intro, p.12-26.
Schleiermacher, F.D.E. Texte zur Pädagogik. Kommentierte Studienausgabe. Bd. 2. Herausgegeben
von M. Winkler undJ. Brachmann. (2000).
Frankfurt a/M: Suhrkamp, p. 32-34 (bespreking van deze tekstuitgave in Pedagogiek, fulltext: http://igitur-archive.library.uu.nl/fss/2013-1014-200621/UUindex.html).
Schleiermacher
formuleert de ethische opdracht als volgt: dass die Jugend tüchtig werde,
einzutreten, in das, was sie vorfindet, aber auch tüchtig, in die sich
darbietenden Verbesserungen mit Kraft einzugehen.
Langeveld, M.J. (1979). Beknopte theoretische pedagogiek. Groningen: Wolters-Noordhoff, p.
38.
Flores dArcais, F. (1999). Die Erziehung der Person. Grundlegung einer
personalistischen Erziehungstheorie. Stuttgart: Klett-Cotta.
Miedema, S. (2000). De comeback van God in de pedagogiek. Waterinklezing. Amsterdam
(VU), p. 17.
Ibid., p.19.
Ibid., p.20; zie ook: S. Miedema en H. Vroom
(red.). (2002). Alle onderwijs bijzonder:
levensbeschouwelijkewaarden in het
onderwijs. Zoetermeer: Meinema.
Adam, G. / F. Schweitzer (Hrsg.). (1996). Ethisch erziehen in der Schule.
Göttingen: Vandenhoeck und Ruprecht, p. 76-78.