Samen met mijn dochter ben ik vandaag naar Gent geweest. Het moest er eens van komen. Te lang heb ik een zieke vader verpleegd, gevoed en te drinken gegeven. Te lang heb ik naast zijn bed gezeten en naar zijn ademhaling geluisterd, angstig voor het moment dat die ademhaling zou stokken. Op 20 november is hij overleden. Hij kon het niet meer zeggen, maar ik weet dat achter zijn gesloten ogen het woord 'eindelijk' geschreven stond. Ik zag het gebeuren bij de verzorging. Zijn ogen waren zijn ogen niet meer. Ik heb vlug zijn hand gepakt en tegen mijn hart gedrukt. Dat was het laatste. Sindsdien heb ik nog niets over hem kunnen schrijven. Het is als lood in mijn hart dat nog niet vloeibaar is. Maar het zal komen, ik weet het. Nu nog niet, ik heb tijd. Ik mis hem. Mijn lieve, oude papa, kameraad van het eerste uur. Ik kan dit gemis nog niet ten volle plaatsen. Nu nog niet, maar het zal komen...
'Moeke, je moet er eens uit,' zei ze. Dus, samen naar Gent, zoals ik al zei. Feestverlichting, lachende mensen, draaiende paardenmolens, sfeervolle muziek... Lekker gegeten in een Turks restaurant en dan te voet naar het poëziecentrum. Een bezoek aan Gent draait altijd rond boeken én poëzie. We kunnen nu eenmaal niet zonder.
We sloegen een straat in die we niet kenden. Hoge, oude, gerestaureerde gevels in frisse kleuren. We keken, becommentarieerden, voelden ons gelukkig als twee kinderen, een ouder en een jonger kind. Twee handen op één buik, niet alleen moeder en kind, maar vriendinnen voor het leven.
Staan we daar plots oog in oog met een jongeman die zegt: 'Excuseer, mag ik jullie iets vragen? Heeft u voor mij 60 cent. Tegen vanavond moet ik 4 euro bij elkaar krijgen om een slaapplaats te kunnen betalen, maar ik heb 60 cent tekort.'
We kijken elkaar aan, weten niet wat gezegd. 'Weet je wat,' zegt dochterlief, 'neem maar alles'. Waarop ze in haar jaszak graait en om en bij de 2 euro opdiept. Voorzichtig legt ze het stapeltje in zijn uitgestoken hand. Hij bedankt ons hartelijk, er zit een glimlach in zijn ogen. Hij stapt weg. Kijkt zelfs niet naar wat er in zijn hand zit. Plotseling is hij weg. Met hem het licht dat er even was.
We staan nog altijd op dezelfde plaats en kijken elkaar aan. 'Begrijp jij nu zoiets?' vraag ik. 'Zestig cent, niets meer, niets minder. Gewoon zestig cent.'
We vervolgen onze weg. Tellen ondertussen een zestal bedelaars, maar die ene met zijn grote, donkere, maar eerlijke ogen blijft ons bij. 'Het leven zit raar in elkaar,' zeg ik. 'Dat is waar,' zegt mijn dochter. 'Maar die jongen zal vanavond toch in een bed liggen.'
Misschien is het niet veel, maar het is tenminste iets. En de hele wereld kun je tenslotte niet helpen.
|