Een
aanraking
In
dunne slierten drijft mijn adem voor me uit, tekent de lucht met zo weer
vervagende wolkjes. De vrieskou bijt in mijn wangen.
Het
dijkpad is nauwelijks zichtbaar tussen het rossig opgeschoten gras. De
geluiden, soms schril van één of andere vogel die voor me wegvliegt, dringen
scherp tot me door. Verder is de stilte alom. Eén grote, grijze, mistige
lappendeken die mij omvat.
Bomen,
rondom het afdalende pad verspreid, dragen gelaten hun door sneeuw beladen
takken en zenden een vreemde ritsel doorheen de verlaten omgeving.
Ik
bemerk dat het huis alsmaar kleiner wordt. Slechts het rode pannendak met de
violette in lood gevatte ramen blijven duidelijk zichtbaar. Het krakende geluid
van de onder mijn voeten bevroren sneeuw, dringt zangerig en in afgemeten ritme
door de uitgestorvenheid. Voorbij de eerste meander ontplooit het landschap
zich tot één glinsterende uitgestrekte witheid.
Ik
kijk om. Het huis is enkel nog een donkere stip in het onmetelijk egale van
lichtgevend wit. Ik blijf staan, draai rond mijn as zodat ik een totaalbeeld
krijg van wat zich rondom mij bevindt: het pad met de omzoming van gras, de bomen
langs de oever. Ik volg de wattenwolken van mijn adem en besef dat ik leef.
Eigenlijk beseffen we dat haast nooit, denk ik. We lopen rond, we kijken,
observeren, zingen, lachen, huilen, maar écht beseffen is er nooit bij.
Tenminste, niet vaak genoeg.
Ik
beëindig het afdalende pad en kom in een soort kom terecht, bezijden omzoomd
door hoge bomen en sprokkelige heesters. Hier voel ik de wind met een vluchtige
aanraking van aangezicht en ledematen over me heenglijden en zacht zoemend
uitsterven in het woud, verderop.
Even
blijf ik roerloos staan, voel me klein en nietig in deze desolaatheid, zuig elk
minuscuul geluid in me op. Duidelijk voel ik de hand die de mijne zoekt en
lichtjes drukt, zoals Zij drukte in dat laatste uur van afscheid voor Zij aan
de grote overstap begon. Het
licht verduistert, valt plots bijna totaal weg zodat de bomen schimmen worden,
de stroom een donkere, lonkende plas.
Ik
stap vlug door, tracht de hand vast te houden. Ik ben weer het kind dat met
korte pasjes achter Haar aanloopt. Zij neuriet een lied en stapt op de maat
ervan, afgemeten, ritmisch.
En
ik volg, zonder Haar los te laten. De wind in de bomen fluistert Haar naam. (c) Patricia De Landtsheer - auteur.
|