Het figuur zat op een brug boven de Rupel. Op de metalen reling van de brug. Zijn voeten wezen naar de rivier. Ze gingen naar voor en achter, zich steeds herhalend. Bijna speels als een kind dat met guitige pretoogjes een vrucht opeet tussen het schommelen en glijden door. Het werkt ontspannend, die beweging. Het kalmerende effect vergroot wanneer je dan nog naar je eigen beweging kijkt en de zalvende beweging een deken legt op de smarten die tot dusver aan het leven ontsproten. Wellicht voelde de man de koude van de metalen afsluiting van de brug in zijn achterste. De handen rustten op dezelfde afspanning. Ze waren gestrekt, de schouders omhoog duwend. De handpalmen raakten het metaal aan, het metaal dat werd omklemd door handen die bestuurd werden door een afgeroste ziel die al lang geen herkansing meer hoefde. Het hoofd hing er gebogen tussen, bijna gelaten zwichtend voor de stroom, een zondvloed aan hindernissen die hij eindelijk achter zich kon laten. Dat deed een kind in de speeltuin niet, tenzij het zich niet lekker voelt. Zelf bevond hij zich op nog geen 50 meter van het schouwspel. Wegens de duisternis, zag hij niet gek veel details. Wel kon hij afleiden dat het onbewolkt was, vermits hij sterren zag. De ruimte tussen de aarde en de oneindigheid lag open. Was zou het fijn geweest zijn voor de man om voor eeuwig opgeslokt te worden door wat hierboven hangt. Op reis naar de substantie achter de verste krochten, mijlenver van de driftige aardse ellendigheid. Ver van de vertrouwde Melkweg, de aarde, Europa, België, Antwerpen, het eigenste domicilie waar alles al lang en uitentreuren gezien en afgevinkt was. Een kramp weerhield hem ervan in dezelfde positie te blijven zitten. Kleermakerszit was niet zijn favoriete zithouding, vooral omdat de knieën zo trekken, maar die houding oogt sympathiek en dus hield hij vol. Hij was in de namiddag blijven zitten in de graskant omdat er heel wat passage was van vogels. Hij had gehoopt op een Visarend, maar had zijn verwachtingen niet ingelost gezien. Gezien de dag zo prachtig en geruisloos was overgegaan in een zachte nacht, was hij blijven zitten. Het beenplooien van brugman had opgehouden, stelde hij vast. Sporadisch klapte de gedaante het hoofd naar achteren om een blik in het gesternte te nemen. Een vertrouwd beeld dat je van kindsbeen af bijblijft. Er was verrassend weinig verkeer op de brug. Amper wagens die zich over de brug hosten. Hij vroeg zich af wat er allemaal door het brein van de man ging. Speelde zich een levensfilm af? Verweet hij zich dat hij bepaalde vrouwen in zijn leven had verspeeld, dat hij te weinig had liefgehad of kwetsuren had veroorzaakt? Misschien had hij recent een overdosis tegenslagen geboekt die hij niet meer alleen kon verwerken. Hij hoopte dat het verslenste medeschepsel niet te veel evenmensen bedroefd en met vragen zou achterlaten. Het rouwproces op zich is al een zware periode. Daar horen liefst niet te veel vragen bij. Hij krabde zich in de haren achter het rechter oor. Joeksel bracht hem hiertoe. Een bedroevend miniem moment later zag hij hoe de figuur in schokken achteruit op het voetpad naast de afsluiting kantelde. De verkeerde richting uit. Mocht de bedoeling van de persoon niet duidelijk zijn geweest, had hij misschien beginnen schaterlachen. Nu vloeide een rilling door zijn lijf. Hij schaamde zich voor zijn inertie. De persoon die niet meer dan een schaduw was, bleef wat liggen op het voetpad. Het hoofd van de man verhief zich even en legde zich nadien weer neer op de kille straatstenen. Het was niet meer geweest dan een voorspel, zoals een polsstokspringer die net voor de plaatsing van de stok ophoudt met lopen. Waren de straatstenen lijmerig en moeilijk om afstand van te nemen? De confrontatie met het wonderlijke universum, ver boven de waardeloze ziel, gehuisvest in een geblutst hoofd, maakten dat het figuur mogelijk een verwondering ervoer. Zolang er verwondering is, is er hoop, wist hij. Menselijk bot is zoveel brozer dan de constructie waarop de man zich thans bevond. Emoties van onzekerheid, moed, teleurstelling, de wanhoop voorbij, gingen schuil achter de inspanning die het vergde om zich terug op te richten. Zelfs bij de enige belangrijke beslissing in zijn leven, zou hij het niet redden zijn beoogde doel te bereiken. Zijn glazige ogen bleven gefixeerd op een onooglijk stukje half leven dat zich overeind hield op enkele straattegels. De moeë man moest geen por verwachten van een medemens. De geometrische figuur die het wezen aannam, was niet eenvoudig te duiden. Was een zak die invalt een geometrisch figuur? Wellicht niet. Er kwam eindelijk terug leven in de man. Weer richtte het hoofd zich op, waarop het lijf zich draaide naar de andere kant dan van waar hij toekeek. Terwijl de man zich draaide, ontdeed de persoon zich van zijn lichte jas en kwam op de knieën te zitten. Wat zou zijn laatste avondmaal zijn geweest? Zou hij er ééntje gerookt hebben? Zou hij op dit moment nog voor iets goesting hebben? Is de drang naar de beëindiging van alles zo alomtegenwoordig dat er zelfs geen goesting meer is? De kleine gestalte stond op en wankelde. Het wezentje strompelde naar de leuning waaromheen de magere handpalmen zich vastketenden. De jas werd opgevouwen en op de stoep vlak naast de leuning neergelegd. Fatsoen bleef overeind. Er leek weer wat energie uit het lijfje te zijn ontsproten. Over de leuning hangend, kreeg de figuur terug voeling met de natuur, het langzaam stromende water. Het bleef enkele minuten hangen maar besefte dat hij voort moest maken, zoals hij ongetwijfeld zijn hele leven al had moeten doen. Het lichaam rechtte zich terug en de romp draaide naar links en rechts. Hij stelde zich voor hoe de man moet gestraald hebben wanneer hij zijn geliefde ontmoette, de flikkering in s mans ogen. Datzelfde lijf, dat hoogdagen had beleefd, dat hoopte hij toch, was nu op zoek naar een uitweg, een streep zonlicht aan het einde van een jarenlange, mensonwaardig miserabele en ontieglijk troosteloze wandeling van de ziel. Het lichaam leek op zoek naar toeschouwers, mensen die in s mans leven hoofdpersonages waren geweest. Geen mens was opgedaagd, maar dat was geen erg. Sporadisch verlangt de mens naar een bevestiging in zn ontgoocheling. Op bepaalde momenten sterkt dit de mens die volledig op is. Afscheid nemen doe je alleen. Je wordt alleen geboren en eindigt alleen. Alles daartussen is commerçe en façade, geflankeerd door keuzes die we doorgaans zelf niet maken. Wat was zijn brein aan het bekokstoven? Gaf de ziel nog weerwerk en aan wie of wat? Wie had de beslissing genomen? De ziel of het verstand? Of beide? Was dat het? Was er niets meer geweest? Het einde van de relatie tussen ziel en lichaam. Een afscheid dat een mens neemt van zijn vingers, zijn lul, zijn navel, zijn knieën en talloze andere eigenheden van het lichaam. Een lichaam dat gevoed, geaaid, verzorgd, genezen was geweest, koude had ervaren en rimpels had mogen dragen en klappen had opgevangen. Een lichaam dat functioneerde terwijl de cockpit er anders over besliste. Was eigenmoord heidens of louterend? Het is nooit een religieus vraagstuk, maar een waarachtig menselijk gevoel, uittorenend boven de meest hechte familiebanden. Verzamelde en verwerkte prikkels langsheen een dolle levenswandel verstoken van interactioneel begrip voeden de beslissing tot het kalken van de finishlijn. Het wezen dat maar stond te wezen, te wachten op een ultieme waterval aan moed was niet veel gek meer geweest dan het embryonale gedrocht dat hij zelf ooit eens had waargenomen. Vroeg op een koude ochtend stond hij vogels te kijken op een uitgestrekt weiland waarop enkele paarden stonden te grazen. Er hing een akelige kalmte over de wei en met uitbreiding over de hele omgeving. Een sluier mist had hem niet belet de aandacht te richten op een stel Zwarte Kraaien die rond een creatuur dat zich in het gras voortbewoog, liepen. Hun scherpe snavels pikten beurtelings in het sidderende lijfje. Zijn verrekijker vertelde weinig over de identiteit van het wezen dat in het gras lag. Hij kon er kop noch staart aan krijgen toen hij het voor de eerste keer in beeld kreeg. Was het een uitgerekt konijn, een lammetje? Hij wist het niet. Zijn fiets, vergezeld door een voorwieltaxplaat uit 1986, liet hij even staan. Hij beende zich behoedzaam over de prikkeldraad met een fototoestel in de hand. Angst en ongeloof bestierden zijn lijf. Terwijl hij naderde, gingen de vogels op de wieken en zetten zich in een zomereik aan de rand van de weide. De mist nestelde vormden een soort aureool rond het wezen dat voor zijn voeten lag. Met ontzag boog hij zich over het bewegende vochtige vel. Een hartslag kon hij visueel vaststellen. Wat een beest, had hij gezegd. Hij zag benen of armen of poten, een langgerekte kop met onderontwikkelde ogen. Hand- of voetvormige items stelde hij niet vast. Het leek alsof de huid op sommige plaatsen transparant was waardoor hij de ingewanden kon waarnemen. Uit de gaatjes die de Zwarte Kraaien hadden gepikt stroomde wat vocht, een flauw geel melkachtige massa dat stonk naar een mélange van plasticine en verbrande mier. Moest hij hulp bieden aan het wezen? De boer verwittigen? Het was duidelijk dat, wat het ook was, het te vroeg geboren was, veel te vroeg. Maar het leefde. Hoe lang nog? Hij besloot enkele fotos te nemen en terug naar zijn fiets te stappen. Hijzelf was jong. Op dat moment had hij een immens sentiment ervaren, dat hem verplichtte hulp te bieden, wat hij niet had gedaan. Toen hij het wezen de rug had toegekeerd, was zijn gemoed vol deernis gelopen, alsof hij een hulpbehoevende baby had laten creperen. Hij had de overlevingsstrijd van het te vroeg geboren beest in ogenschouw genomen. Uiteindelijk had de motor van het creatuur onontkoombaar gehaperd. Glarieogen hadden het schouwspel voor de rest van zijn leven op zijn netvlies gebrand. Uiteindelijk bewoog het schepsel niet meer, niet vooraleer een zacht, hoog gefluit, een geweeklaag dat zijn botten deed rillen, uit te stoten. Het beest veranderde van kleur. Blauwgrijs. Naast zijn jas, begon de man nu ook de andere kledingstukken van zijn lijf te ontdoen. Alsof hij een bad ging nemen. Zou mr. Kotoubou, die alles kan genezen en herstellen, ook de meest hopeloze gevallen, hier ook een antwoord op hebben? Zouden plots opduikende kwalen hem nog kunnen deren? Het kan zijn dat ze hem doen terugdenken aan tijden waarin het beter met hem gesteld was. Toen zijn moeder hem verzorgde. Stel dat hij buikpijn krijgt of plots tandpijn. Hij geloofde dat de brugspringer dit niet prettig zou gevonden hebben. Zelfs op zon belangrijk moment voor de burgspringer, snelt adrenaline door het lijf. Gekoust liep de man rond met de schoenen in de hand, die hij even later keurig naast zijn jas neerzette. Hij had de tijd genomen om nog eens te bukken en nadien zijn lijf te rechten. In alle situaties dient adrenaline het lijfsbehoud na te streven of een prestatie te leveren. Wanneer negers klaarstaan om een lang afstandsnummer aan te vangen, giert ook adrenaline door het lijf. Dat is de reden waarom ze met hun armen ook geen blijf weten en wat staan te drentelen aan de start. Flinterdunne beentjes, ready to rock. Het lijf is alert, voelt minder pijn. Maar in deze situatie hebben we met een paradox te maken: het lijf geeft enerzijds kracht en moedigt aan om de strijd aan te gaan met het eigen lijf, dat anderzijds kapot moet. Hij had vroeger voor het leven gekozen, en nu zou hij terug een keuze maken, en dit liefst zonder dat subgevoelens hem van zijn hoofdbetrachting kon afhouden of hem konden afleiden. Terwijl hij vanop een afstand toekeek hoe brugman zijn garderobe keurig opvouwde en aan kant legde, begon de wind fel op te steken. Naast hem wedijverden een esdoornblad en een eikenblad om de hoogste vlucht in een minitornado. Het esdoornblad won. De herfstlucht rook houterig en dor. Waarom bleef hij zitten? Het gedrocht had hij destijds ook de rug toegekeerd. Dat beest was niet te redden, maar deze persoon. Wat bracht hem ertoe te zullen springen? Onnodig hierover te speculeren. Hij wilde verdwijnen, liefst had hij zichzelf willen weggummen, en dat moet je respecteren. De rede had het lijf van de springer al lang verlaten. Alles was zorgvuldig voorbereid. Wellicht heeft hij getracht een uitweg te zoeken die minder doods is. Hoe lang moet je wachten vooraleer het een onomkeerbare beslissing is? Hoe lang moet de stilte die het lijf inpalmt van het kleinste atoom tot de verste uithoeken van de huid, duren? Wellicht lachte hij veel in het echte, maar onechte leven. Achter de guitige sluier van het gelaat was een getormenteerd, door en door eenzaam en onbegrepen schepsel gehuisvest. De ziel als kraakpand waarvan de hoogst onbetrouwbare maar nog werkzame stroomkabel elke moment kon knappen. Een medemens die alleen werd gelaten maar niet sterk genoeg was om uit zijn eigen verstikkende cocon te breken. Wanneer het gebeurd zal zijn, wordt geen rouwregister geopend. Rouwregisters bestaan voor mensen die niet bijzonder veel houden van mensen die het zogezegd beter hebben gedaan in het leven. Mensen die het zogezegd gemaakt hebben in het leven, die bekend zijn en/of rijk zijn, zijn gerechtigd op rouwregisters. De aardigste woorden verlaten de vijands pen. Holle woorden voor een holle overledene die op handen gedragen werd, het hele leven lang. Deze man, die zich moed stond in te praten, rillend over het ganse tengere lijf, had mogelijk veel meer verdienste achter zijn naam staan dan om het even welke hoogwaardigheidsbekleder. Misschien was hij er wel altijd voor iedereen geweest maar had hij zelf geen genegenheid ontvangen. Zijn smachten was onbeantwoord gebleven en was blijven echoën tegen de wanden van een minzame ziel die uiteindelijk was gecapituleerd voor een waanzinnig leven propvol emotionele ontbering. Het waren de snelste 50 meter van zijn leven geweest toen hij, hijgend en trillend van emotie, het schriele korps van de man omklemde die op zijn beurt 's mans metaalachtig geurende handpalmen zijn jas voelde omklemmen terwijl het geblutste hoofd tranen van dankbaarheid stortten op last van een ziel die aanstonds doorwaadbaarheid van een lippenhoge, ellendige massa stinkende drekblubber ervoer.
De Grote Struisbeek was veruit de belangrijkste waterweg tijdens de Middeleeuwen in de Nederlanden. Loodrecht getrokken door kornuiten van de hertog van Alva (drie eeuwen later werd ook de tweede belangrijkste rivier, de Schelde, thv Antwerpen rechtgetrokken) of door iemand anders. Op de brug boven de Grote Struisbeek tuurde ik in oostelijke richting. Gelijk een indiaan met de hand horizontaal boven de ogen, kon ik kilometers ver zeiknatte weilanden overschouwen. Daar vormen de Mandoerse beek en de Edegemse Beek samen de Grote struisbeek. Als je in de Doornstraat patrouilleert, even bezuiden de Jachthoorn, stroomt de Edegemse beek in westelijke richting; pakweg 200 meter verder, wordt verbroederd met de Mandoerse beek, alwaar de Grote Struisbeek ontstaat. Toen ik in 1996 de Edegemse beek afkanode, was de samenvloeiing van Mandoerse en Edegemse beek de plaats waar ik in de problemen kwam. En neen, ditmaal was het geen vreselijk gevecht met Tartaarse horden die bij het zien van prooi, ijselijke strijdkreten slaakten. Wat met het Zwin gebeurde toen de koeien nog geen 40l melk per dag produceerden (maar per maand), gebeurde in 1996 met de Grote Struisbeek. Op 16/07/1996 was ik getuige van een economische omwenteling die de ruime omgeving van de Grote Struisbeek woest bij de kladden zou nemen. De Franse Revolutie was er slechts een druppel snot op een beschimmeld stuk beschuit tegen. De verzanding van de Grote Struisbeek die mijn kano deed vastlopen midden in de kolkende stroom met dramatische neringen, deed de grote denkers en kunstenaars van de onmiddellijke omgeving van de Grote Struisbeek ophoepelen. Perplex aanschouwde ik het beddingzand dat zich langzaam meester maakte van mijn kano, Dirk genaamd. Dirks baasje maakte wanhopig rukkende bewegingen in een poging het vaartuig terug op de Grote Struise golven te laten meedeinen. Met elke ruk leek Dirk dieper in het zand zinken. Met opengevallen mond, alsof hij een lintworm waarnam die glibberig kronkelend de darmen verliet van een toevallig passerende in de beek schijtende Duitse herder teneinde zich tegoed te doen aan een slokje Grote Struisbeek om er zich nadien terug achterwaarts in te wurmen, aanschouwde hij het alles verslindende zand. Hij kon geen kant meer op. Vast op een eiland temidden van een kilometers brede stroom bezaaid met meters diepe kolken en zeebeesten die gespecialiseerd zijn in het verslinden van bepeddelde broekventjes. Een combinatie van hoge bloeddruk, zonneslag en vervallen ketchup op een middags pak friet, deden hem de greep op waakzaamheid verliezen. Één voor één kozen zijn zintuigen het hazenpad. Later, lees veel later (de zon had de kim al verlaten) maakte een ver geruis, eerder een gebrom, het kanomietje weer alert. De opdagende schemering weigerde visueel opheldering te geven aangaande de oorzaak van het kabaal. Enkele enerverende momenten later kon hij in de verte een witte streep waarnemen die steeds dichter kwam. De streep leek te dansen en bulkte van vertrouwen terwijl de volumeknop van het tafereel stilaan tot begon te gillen van opwinding. Een wind repte zich doorheen de vallei van de Grote Struisbeek en ontvluchtte deze in oostelijke richting, weg van dansende streep. "Beesten!", sprak hij zacht. Hij hoorde beesten. Een zucht, gevolgd door een penetrante geur van verrot spul riep walging in hem op. Aan weerzijden nam hij snel geklots waar, maar zag niets. Beelden van obelisken en legendarische ondieren met een onevenwichtig aantal koppen en te weinig verstand, flashten door zijn gedachten. Een slag van een staart tegen het aangezicht deed hem bijna overboord tuimelen. Hij voelde een druiperig slijm zich via zijn jukbeenderen een weg banen naar zijn mondhoeken. Hij kon zich tijdig bedwingen om een likje met de tong te wagen. Zijn rechter wijsvinger bracht wat van de troep naar zijn reukorgaan. "Bedorven slakken", dacht hij. Hij voelde met de bedorven slakkenvinger aan zijn voorhoofd en stelde vast dat een streepje scharlaken rood lichaamsvocht via een fitje in zijn hoofd in zuidelijke richting op excursie ging. De hoofdfit werd veroorzaakt door een vreemdsoortig artikel dat zich in zijn voorhoofd had vastgehaakt. Zijn tastzin werd vergast op een niet eerder ervaren contour. Het item voelde te dun aan voor een driehoekige tand. Hij gokte eerder op een soort schub. Na wat gewrik, loste de schub met een kort sappig plofje, waarna hij het kleinood opborg in de rechter achter broekzak van zijn stijlvolle jeans. Weer wierp hij een zenuwachtige blik in westelijke richting waar het gestommel zich een onaardse omvang had aangemeten. Hij kreeg het benauwd toen hij een stel snel bewegende gedaantes op zich af zag komen. Zijn tikker ging als een wildeman tekeer. "Huh?", riep hij toen hij voelde dat Dirk wat begon te bougeren. In paniek begon hij zijn peddels in alle bochten te wringen om los te geraken. Water getij?, stamelde de stijlvolle jeansdrager, terwijl hij terug opkeek. Een bulderend geraas stevende op hem af, met even ervoor enorme schepsels die hij nooit eerder had gezien. "Er staat toch helemaal geen getij op die kutbeek!", riep hij in paniek. Hij kreeg het warm en koud tegelijkertijd. Hij stond te stampvoeten van ellende. De beesten liepen, trokken, vlogen, sleurden zich vooruit. Een gezellige warmte ter hoogte van de binnendijen, maakten hem erop attent dat hij er luierloos op uit was getrokken. Hij moest snel nadenken. De gedrochten zouden hem niet opvreten; die wilden enkel hun stinkende lijf in veiligheid brengen. Als ik in het water spring, verzuip ik, dacht hij. Hij zette zich schrap in zijn kano en telde de seconden af vooraleer de golf van wel 5 meter hoog met een donderend geraas Dirk zijn piloot in de lucht zou torpederen. Lang hoefde hij niet te tellen. De schimmige gedrochten passeerden rakelings langs hem. Hij had geen aandacht meer voor de walgelijke geur die de schepsels met zich meedroegen. De schok van de golf deden de kano kreunen en zelf werd hij tegen de achterkant geslagen. Snel keek hij terug voor zich uit. Hij bevond zich boven op de golf. Als een gek begon hij te peddelen met de golf mee. Bezeten volgde hij de stinkende creaturen in hun rush naar lijfsbehoud. Sommige beesten waren even hoog als hij; het leken wel olifanten met flippers. De meeste van hen waren gedecoreerd met allerlei stekelige uitstulpingen. Boven op de golf ondervond hij nog maar weinig hinder van het geraas. Onder hem, uit de golf, kwamen sporadisch gigantische koppen tevoorschijn. Links en rechts van hem verschenen grote roeispanen, benige vleugels, flappen vlees om even snel weer in de woelige golf te verdwijnen. Hij moest zich in allerlei bochten wringen om de vele takken van de Canadapopulieren langsheen de beek te ontwijken. Als een wervelwind surfte hij de vallei van de Edegemse beek door. De plaatsen die hij een halve dag eerder rustig kabbelend had gadegeslagen, werden overspoeld door een vraatzuchtige toorn van moeder aarde. Sommige gedrochten konden het verzwelgende tempo van de moordlustige beek niet meer aan en verdwenen in de schuimkoppen, sporadisch tot tegen zijn kano, die dan van koers wijzigde maar wat hij handig corrigeerde. Het was een doldwaze rit door de vallei van de Edegemse beek. Door de verworven handigheid in het surfen op de beekgolf, begon hij er zelfs plezier aan te beleven. Gelijk een popkoning greep hij in zijn zeiknat kruis en gaf Barbarellas Cheer you up in the pin-up club ten beste. De kano stuurde hij probleemloos doorheen de vele meanders van de machtige Edegemse stroom. Enkele ogenblikken later bracht een wolk adrenaline hem tot aan het gebied "de vuile plas", op de grens van Edegem en Kontich. Joelend als een malloot sloeg hij de lichten van de E19 autostrade waaronder de beek in een koker stroomde - gade. Botsingen met allerlei obstakels hadden zijn aangezicht en torso lelijk toegetakeld, maar het deerde niet. Hij was de bonkige beekrijder. Had hij geen vlammenwerper nodig of zoiets, om zijn status wat extra cachet te geven, of een strijdvlegel, in ieder geval een heel koen wapen?, vroeg hij zich af. "Jiehaa!", schaterde hij boven de ontketende beek. Zijn getier galmde over de weilanden. Wie is de man? Wie is hier de man, godverdomme?, schaterde de losgeslagen beekgolfkanoër. Met zijn peddel als imaginaire strijdvlegel zwaaide hij woest rond zich heen, kraaknet een prachtversie van Bucks Fizz Making your mind up neerzettend. Peddelen hoefde niet meer. Hij was de ongekroonde kanosurfer. And then you've really got to speed it up, gotta slow it down, cause if you believe that a love can hit the top, you gotta play around, and soon you will find that there comes a time for making your mind up, bulderde hij, tussendoor bandeloos joelend van jolijt. Na het refrein legde hij zijn bekraste hoofd in de nek en huilde als een wolf op zoek naar kameraadschap aan de vooravond van een nachtelijke strooptocht. Hij bulderde, joelde, krakeelde, riep de longen uit zijn triomferende lijf. Geronimooooooo! riep hij zo hard hij kon. De gigantische watermassa stond op het punt de E19 een flinke por te geven. Kijk mama, zonder handen! schaterlachte hij een fractie van een moment voor de bots met de snelweg Dirk en de ongekroonde beeksurfkoning meters hoog over de rijbaan zouden katapulteren, gevolgd door een immense massa beek. De watermassa torende als een alles verslindende Godzilla boven het vers gegoten E19 asfalt uit. Meters lager reden personenwagens zich vast in de kolkende beekmuur. Enkele beekmonsters kwamen naast de beek terecht en kwamen in aanraking met personenwagens die hierdoor meters werden weggeslingerd en gratis bedolven werden onder moussige klodders gedrochtslijm. Een speerworp verder zou de beek terug in haar bedding terechtkomen. Gefixeerd op de plek waar hij terug in de beek zou terechtkomen, stuurde hij Dirk over het zich snel verspreidende beekwater. De beek verloor dra densiteit en hij vreesde vooraleer de breedte van de snelweg was overspoeld, tot stilstand te komen. Hij bukte zich snel en zocht op de bodem van de kano naar zijn peddel zodat hij Dirk richting en nog wat haast kon aanreiken. Niets. Wanneer hij zijn angstige blik terug boven de kano stalde, zag hij zijn vrees werkelijkheid worden. Het beeksurfavontuur zou abrupt tegen een vangrail eindigen. Hij kroop vooraan in de kano om de raak op te vangen, zoals pretparkbezoekers in de boomstammetjes plegen te doen. De raak was harder dan verwacht, de vangrail scheurde, de kano ging over de kop en bleef met de voorkant haken in dezelfde vangrail. De kano vulde zich met beek, waardoor deze loodzwaar werd en uiteindelijk, begeleid door het geluid van plooiend en krassend staal, naar beneden stortte. In de duik naar de beek verloor hij het contact met de kano en kwam in het water terecht. Ofschoon de eigenlijke golf zich al honderden meters stroomopwaarts een weg baande in de richting van de bron van de Edegemse beek, had de achterstroom nog een immens debiet. Hij tastte proestend in het wilde weg om zich heen en verdween dan in het water, tot hij iets in het water vastklampte. Het voelde aan als een tak met aan het uiteinde een verdikking dat nogal stekelig aanvoelde. Door de greep naar het object kwam hij terug aan de oppervlakte. Meteen toen hij bovenkwam, werd hij deelgenoot van een scherp, hemeltergend gekrijs. Hij zag een smalle, lange kop voor zich uittorenen. Hij realiseerde zich dat hij een beest vasthad. Het ondier voelde dat het werd geparasiteerd. Voor hij het goed besefte, zwaaide de gespierde staart hem tot op de rug van het aardig zwemmende wezen. Hij nam de hals van het dier vast en kon zelfs met beide armen de hals niet geheel omklemmen. Het dier liet zich meeslepen op de stroom en corrigeerde handig met een viertal flippers aan de zijkant van het grote maar elegant gestroomlijnde lijf. Terwijl hij zich vastklemde, bracht hij zijn neus naar de nek van het dier en snoof intens aan de geschubde huid. Hij herhaalde dit enkele keren. Zijn krachten begonnen te slinken en het shot adrenaline dat hem tot beeksurfkoning had gekroond, raakte uitgeteld. De geur die hij eerder had opgesnoven, deed hem zo walgen dat hij de nek van het sympathieke schepsel tooide met een verse lading braaksel. Het creatuur dat pijlsnel doorzwom, rechtte op dat ogenblik de nek en bracht de kop naar hem toe. Een smalle, aan het uiteinde gesplitste tong als van een slang, rommelden wat in de kotsplek en raakte hem in het gelaat, waarop het terug in de reusachtige bek belandde. Meteen na deze actie slaakte het beest een kreet waarvan een mus niet meteen gapend in slaap zou vallen en dook met een sprong onder. Hierdoor werd hij enkele meters de lucht in geslingerd waarbij hij onzacht tegen een stel takken werd gekeild. Suf van de landing en het braken, hing hij dubbel geplooid te drogen over een onbestemde tak, een drietal meter boven de beek. Rillend kwam hij enige tijd later bij zijn positieven en stelde vast dat de beek zijn gewone doen had hernomen. Handig als een bedorven slak, gleed hij de bemoste boom uit, nam de dichtstbije tram naar huis, verkocht de rechten op de Edegemse beekvloedgolf aan de Chinezen, waste zijn stijlvolle broek uit, ving de uitgeweken denkers en kunstenaars af en zette ze terug uit in de omgeving van de Grote Struisbeek en verkocht de rechter achter broekzakschub aan een succesvolle bekkenbodemtrainer uit de Nieuwe Wereld.