Beste Frank,
Je bent een goede vriend, dat weet ik. En ik weet ook dat je het me niet kwalijk zult nemen dat ik je al die weken in het ongewisse liet. Jouw laatste brief dateert van 5 mei ll, en sindsdien heb ik je niet meer geantwoord. Toch spijt het me omdat ik jou wellicht met vele vragen achterlaat. Enerzijds maak je je weinig zorgen, ik heb nu eenmaal de reputatie een plantrekker te zijn. Aan de andere kant ken je mijn slappe koord waar ik téveel op dans. Dat soort labiliteit waar anderen zich zo vaak aan hebben gestoord. Die onvoorspelbaarheid. Altijd verrassend, dat wel, maar weinig berekenbaar. Zegt men. Marcus is als een blad dat zich met de wind laat meevoeren, uit welke richting die ook moge komen, in welke richting die ook moge blazen. Een fragiel bootje dat men ooit op de grote oceaan heeft gedropt. Nu eens kabbelend, dan weer net op tijd ontsnappend aan een zoveelste storm.
Vroeger had ik er weinig last van dat men er zo over dacht; ik had weinig zicht op mijn eigen reilen en zeilen. Nu is het enigszins anders. Mijn leven is als een boemerang tegen mijn kop terecht gekomen. Een pijnlijke smak. Een wakker worden, maar niet op een zoete manier. Het was alsof ik uit een langgekoesterde droom werd gerukt en dat ik een soort realiteit zag waarvan ik besefte dat ze wel eens de juiste zou kunnen zijn. Ik werd gedreven tot het opmaken van een balans: waar sta ik? Wat wil ik nog realiseren in de dit leven? En vooral, wat zijn mijn mogelijkheden? Ik was verlamd, Frank. Ik stond in een kamer met vele deuren. Geen enkele was geopend, of beter: ik kreeg er geen enkele geopend. De kamer was donker, kil en beklemmend. Er was geen uitweg. Er was die angst, Frank, vooral die angst, die zelfs mijn vingers niet meer aan de toetsen van mijn schrijfmachine kreeg.
Ik weet niet of het te maken heeft met mijn taak als nachtwaker in het hotel, maar de eenzaamheid van de nacht en dit vele nachten na elkaar heeft me parten gespeeld. Er was tijd om na te denken. Teveel. En nadenken in een vermoeid lichaam, met een vermoeide geest, is als fietsen met de remmen dicht. Op dat moment had ik het liefste met jou kunnen praten, daar aan de tafel in de grote inkomhall, of op de bank in de tuin. Ik heb tientallen gesprekken gevoerd, in mijn gedachten. Elk gesprek was een nieuwe brief die ik prompt weer weggooide. Per woord sloeg de twijfel toe over wat ik geschreven had. Noem het totale verwarring. Zelfs nu, op dit eigenste moment, durf ik niet te garanderen dat ik je de brief opstuur. Wanneer je dit leest, weet dan dat ik iets overwonnen heb. Een teken dat ik aan de betere hand ben.
Een paar weken geleden ben ik gecrasht; dat laatste vind ik een vies woord, maar voorlopig is dit de beste omschrijving; de rauwe klank is treffend... Ik voelde mij temidden in een tol die men heel hard had aangedraaid. Aan het tollen leek maar geen einde te komen. Miljoenen fragmenten uit mijn leven schoven aan een ijltempo voorbij. Ik kon er nauwelijks naar kijken en toch zag ik ze: beelden uit mijn kindertijd, mijn jeugdjaren... Beelden van situaties, geliefden, gelukkige momenten en mislukkingen. Dit alles leek op een virtueel testament, een afscheid van een leven zonder dat ik klaar was om te sterven. Ik die altijd dacht dat ik over enige controle van mijn denken beschikte moest lijdzaam toezien dat een duistere macht die controle had overgepakt. Méér dan ondergaan kon ik niet doen. (Wat is dat toch met het brein? Je wordt er voortdurend door op het verkeerde been gezet...)
Wellicht moet ik aanvaarden Frank dat ik op een punt gekomen ben dat ik mij geconfronteerd zie met de begrenzingen van psychisch, emotioneel en fysiek kunnen. Het is een besef, en dat besef troost me. Het geeft me zelfs een push om er weer tegen aan te gaan. Aanvaarding, heet dat dan. Aanvaarden dat het leven is zoals het is. Er teveel over nadenken leidt onherroepelijk tot een soort doemdenken dat je finaal ten gronde richt. De grote existentiële vragen dien ik voorlopig opzij te zetten, wil ik mijn leven leefbaar houden tot op het einde. Het einde van wat? Van mijn leven, tiens.
Waarschijnlijk laat ik je met deze brief achter in een soort wazigheid. Toch weet ik dat je mij tussen de regels volgt en zelfs de hiaten in mijn verhaal opvult. Ik heb er aan gedacht om terug naar huis te keren. Maar ik doe het niet. Ik wil mezelf de kans geven mijn leven een andere wending te laten nemen. Een laatste grote sprong. Alweer. De innerlijke rust heb ik wat teruggevonden en dit dankzij Fatima. Ze bekommert zich over mij. Bij haar kan ik aanliggen. Zomaar. In de geborgenheid van haar schoot. Hoe resoluut ze in haar meningen ook mag zijn, zo zacht zijn haar strelingen door mijn haar. Ze luistert naar wat ik zeg. Al heeft ze bepaalde verhalen al tientallen keren moeten aanhoren. Op dergelijke donkere momenten heb je vooral behoefte aan iemand die luistert. Zonder een teveel aan raadgevingen, want dan ben je weer gedwongen om gericht na te denken over hoe het verder moet, en daar heb ik nu geen behoefte aan.
Ik weet het Frank, wat ik je schrijf klinkt niet bepaald opbeurend. Ik had het je willen besparen, maar mijn vriendschap tot jou vraagt enkel maar eerlijkheid. Tenslotte liggen vaak in hetzelfde bedje ziek, elk op onze eigen manier. Ik weet dat je mij niet zult veroordelen, dat je mij niet zult overstelpen met een overdosis aan advies.
In een eerstvolgende brief aan jou beloof ik je even van mezelf weg te gaan. Wat jij schrijft boeit me, vergeet dat niet.
Marcus
|