Soms wou ik dat ik een vogel was. Geen protserig wezen met bonte veren, stalen testikelen en een fallus van marsepijn. Begrijp me niet verkeerd! Ik maak helemaal geen discriminerend onderscheid tussen onze gevederde vrienden, op basis van ras, geslacht of sekse. Of zij nu de trotse bezitters zijn van een kogelronde cloaca of juist lopen te pronken met een homerische fallus. Die al dan niet geschapen is in het meest roomzachte marsepijn of in het meest pansterharde titanium. Desalniettemin zou ik het liefst van al een mus zijn. Geen huismus, dat nooit, maar een kleine lieve gevederde sjilpgrage bosmus. Zo eentje die hoog in de bomen nestjes bouwt en lieflijk regenwormen aan zijn jongen voedt. Eentje die nog naïef genoeg is om te geloven in de eeuwige liefde en nog eindeloze serenades uit zijn kleine lijfje perst. Serenades die de ochtend en de avond aan elkaar rijgen met een web van ragfijn vogelgezang.
Zeker op dit moment in het bijzonder zou ik een moord willen begaan om -al was het maar voor even- in de donsachtige huid van een klein vogeltje te kruipen. Ik zou er zelfs christen voor willen worden, of moslim of jood. Wat maakt het in godsnaam uit? Religie is opium van het volk, zei ene Marx ooit. In mijn ogen had Marx gelijk. En of je die opium nu rookt, opspuit of chineest het effect blijft ongeveer het zelfde. De verschillende religies zijn slechts de diverse manieren waarop we de verdovende middelen en de geestesverengende geboden van eenzelfde onbestaande god genadeloos in onze bloedbaan knallen. Begrijp me niet verkeerd! Ik heb niets tegen religieuzen, ik heb er alleen kritiek op. Ook als wannabe mus heb ik dat recht! Zeker nu zou ik willen metamorferen tot een klein, lief musje. Nu mijn geest versuft is door de geestelijke kwellingen en de lijflijke ontberingen van een ganse dag school. Als was het een verlepte en beschimpte spons die weigert om verder ook nog maar iets te absorberen. Nu mijn lichaam trilt van spanning en zich gevangen voelt in die kooi van staal, glas en beton. Dodelijke drievuldigheid, de hemel lijkt verboden terrein.
Als ik een klein lief musje was dan zou ik ongekende hoogtes verkennen. Ik zou mijn kleine buikje rondeten met vogelzaad en vervolgens met opengesperde cloaca de liefde bedrijven op een duizelingwekkende hoogte van 1000 meter. Wie weet zou ik wel eieren leggen? Is het gezegd dat ik zal reïncarneren tot een vogel van het mannelijke geslacht? Is dat gezegd? In lieflijkheid en bemiddelijkheid zal ik uitblinken. Vogelspotters van over de ganse aardkluit zullen mij komen bewonderen en minnekozen. Omwille van mijn ranke esthetiek, mijn haarfijne aerodynamica. Ik zal schijten op de mensheid. Kleine salpeterhoudende drolletjes. Schijten op hun hoofden, hun verse kapsels die ze protserig torsen als opgeblazen dandy's beschieten met mijn zure darmsappen. Ik zal nooit meer een kat in een zak kopen. Nooit meer!
En op een zekere dag, wanneer mijn jongen oud genoeg zijn op voor zichzelf te zorgen, en ze geen voorgekauwde pieren uit mijn bek meer moeten peuteren, zal ik de atlantische oceaan overvliegeren. Hup, naar the land of the free. De Verenigde Staten van Amerika. Met mijn instinct dat fungeert als een feilloos GPS systeem zal ik in een mum van tijd het witte huis getraceerd hebben. Aldaar aangekomen zal ik mijn missie voltooien. Mijn vorte faeces achterlaten in de duurste champagne, het buffet besprenkelen en zegenen met mijn zure urine en tenslotte binnendringen in de echtelijke kamer van George en Laura Bush, het presidentiële huwelijk zal er eindigen in mineur. Ik zal hen betrappen tijdens de geslachtsdaad. Ik zal de testikelen van Bush bewerken met mijn pikgrage snaveltje. Vervolgens steek ik zijn ogen uit. Ik fladder om hen heen, drijf hen tot waanzin totdat ze zich wanhopig van het balkon storten.
Tijdens hun dans over het toetsenbord van mijn GSM trilden mijn vingers lichtjes. Subtiel, als grashalmen in een lichte lentebries. Hier had ik al lang op gewacht. Een mystieke deus ex machina aan de andere kant van de lijn. Zou die alles kunnen verklaren? Zou hij het enigma dat het leven is als een bruistablet in een glas water kunnen oplossen? Zou de bekomen consistentie pijnstillend werken en in staat zijn het levenszeer op zalvende wijze weg te masseren? De beltoon ging over. Eén keer..., twee keer..., elke keer een nieuwe..., derde keer..., op de proef stelling,...vierde keer..., voor het hoogspanningsnetwerk..., vijfde keer..., waarin mijn zenuwbanen..., zesde keer... waren verworden..., "Hallo?"
Een ietwat bekakte stem weerklonk doorheen de speaker van mijn mobiele telefoon. Op één of andere manier kwam het stemgeluid me erg bekend voor. "Hallo," zei ik aarzelend. "Ik heb uw telefoonnummer in het metrokrantje zien staan en ik dacht..." "Je dacht dat je een redder in nood wel kon gebruiken." nam de onbekende stem me de woorden uit de mond. "Wel, dan ben je honderdentien ten honderd komen aankloppen aan het juiste adres. Ik ben namelijk je heiland, je messias en je bevrijder." Ik hoorde nu dat het toch geen volbloed bekakte stem was, er was nog iets anders aanwezig. Een duistere toets die ik niet kon thuisbrengen. Ineens was ik ervan overtuigd dat ik met één of andere sinistere gluiperd te doen had. Een gefnuikte ziel die in zijn ontspoorde traject oveel mogelijk onschuldigen de verdoemenis in wenste te sleuren.
"Wie ben je?" vroeg ik. "Waarschijnlijk ben je een of andere gek die erop kickt dat onbekenden naar hem bellen. Zo'n eenzame zielepoot die op de meest hallucinante manieren contact met de mensheid probeert te zoeken. Trek je je 's avonds soms af boven polaroid foto's die je overdag stiekem bent gaan nemen op de speelplaatsen van lagere schooltjes?" Het werd even stil aan de andere kant van de lijn. De stilte werd opgevuld met een soort van kleurloze ruis. Was het magnetische ruis of was het het kraken van zijn macabere ademhaling? "Wie ik ben doet er niet toe," sprak de stem. Het leek wel alsof het geluid in een ijskoud wolkje uit mijn telefoon dwarrelde. "Ik heb vele gezichten en dus ook vele namen. Volgens sommigen heb ik bokkepoten en een sik, stink ik uit mijn bek, en dan nog wel naar zwavel. Volgens andere huist mijn ziel in het giftige lijf van een slang. Je kan het je zo gek nog niet bedenken. Ik heb het gelaat en de stem die men aan mij wilt geven."
"Wil je zeggen dat je..." "Dat ik de Duivel ben? Jazeker. Ook ik maak gebruik van de communicatiemedia die eigen zijn aan de tijdsgeest waarin ik opereer. Een duivel moet met zijn tijd meegaan, is het niet? In de middeleeuwen stuurde ik mijn heksen als sinistere doodsgezanten uit over de wereld. Nu ben ik niet langer op hun diensten aangewezen. Ik heb alle heksen reeds lang geleden van hun ambt ontslagen al zwerven hun afstammelingen nog steeds rond over deze aardkluit. Denk maar aan Marie-Rose Morel of Anke Vermeersch... Nu bedien ik me van krantenadvertenties en het internet. Heb je mijn weblog nog niet bezocht? www.bloggen.be/beelzebulanno2007, dat is mijn virtuele stokpaardje."
"Je bent een gek!" brieste ik in de telefoon. "Gek ben ik niet," zei Beelzebul. "Ik kan je redder zijn. Als je op het hekje van je GSM drukt dan verkoop je je ziel aan mij... Nooit meer pijn, nooit meer de trein van 7.51... Nooit meer..." Ik legde op. Ik wandelde het station uit. Het leek aantrekkelijk. Zielsverkoop met een hekje...
Ziekenbroeders laadden het stijfwordende lijk van het nonnetje op een brancard de ambulance in.
Een van hen rookte een sigaret.
Het liaantje van kwijl bungelde nog steeds uit één van haar mondhoeken, het slingerde op het ritme van de tijd...
Volgens mij is 2007 een héél bijzonder jaar. Het lijkt wel of dit jaar iedereen verjaart. Of gebeurt dat elk jaar? Hoe dan ook, dit weekend gaf een jarige vriend, nu een prille twintiger, zijn verjaardagsfeest. Het was een aangenaam gebeuren. We swingden onze heupen vanonder onze zweterige lijven en brachten fraaie danspassen ten uitvoer op de met bier oversmoste dansvloer. Het schonk mij de inspiratie om een klein verjaardagsgedicht uit te braken.
Tattoeages overdekken zijn ranke lijf Een vreemde snuiter, dat staat buiten kijf Een lederen jasje -80's- veel te kort Je zou haast denken, dat er iets aan hem schort
De vriendschap is er daarom niet minder om Poosje terug verliet de 19 hem met stille trom Maar vrijdag kliederde hij danspassen over de vloer Het was zijn avond, kapitein 80's stond aan het roer
Wilde palmboom, schud je cocosnoten in het rond Laat ze neerregegen over de aarde en de grond Wij staan klaar om ze op te vangen en te drinken van hun sap Laten we samen genieten van de vruchten, onze vriendschap
Gedonder op donderdag. Dat was het credo van deze dag. Het begon allemaal erg rustig in de sporen van het aloude stramien en de door en door verroeste routine van het schoolse leven. Zoals elke dag kwam ik kreunend uit mijn bedstee gekropen, in gedachten de uitvinder van de wekker geselend met titanium weerhaken en zwartleren zwachtels. Daarna spoelde ik me met een krachtige straal water langzaam het rijk der levenden in om me vervolgens in sneltempo vol te proppen achter de ontbijttafel. Cornflakes met melk. Wakgeworden granen die het elan van mijn doorsnee weekdagen op pijnlijke manier leken weer te geven. Zwemmend in een zee van weke individuen, verdrinkend en naar adem smachtend in een oceaan van vuilbruine melk. Het rottingsvocht dat gestaag uit de wonden onze verdorven maatschappij naar buiten sijpelt. Tenslotte verliet ik ijlings het ouderlijke huis, mij doodspoedend om alsnog de trein van 7.53 te halen.
Eens gezeten op het aftandse leer van de treinzitjes sloeg ik bloedrochelend en nahijgend het metrokrantje open om het haast meteen weer te willen dichtslaan. De media heeft ook nooit iets te melden, dacht ik bij mezelf. Of zei ik dat toch luidop? Een oud nonnetje, gehuld in de kleuren van de maagdelijkheid en met een massief stalen brilmontuur op haar vijgachtige neusje geplant keek me wantrouwig aan. Volgens mij zou haar brilmontuur met gemak een kernoorlog kunnen doorstaan. Artifact van het mensdom. Haar blik sprak bijbelse boekdelen. Haar puriteinse mond tuitte ze in een venijnige rozet van korstig droog vlees. Ik zond haar mijn wegzap-blik en vergat haar...
Als je maar hard genoeg je best doet ben je in staat om iemand weg te zappen, daar ben ik van overtuigd. In deze televisionele samenleving zou dat kinderspel moeten wezen. Wat zou dat heerlijk zijn, het wegzappen van al die wantrouwige blikken, al die bitse gelaatsuitdrukkingen en al die liefdeloze godverlaten ogen. Weg ermee! Naar een onbestemde strook van duisternis ergens tussen het nu en het nooit. Zie ik het somber in? Ik rochelde nog wat in het aluminium vuilbakje dat zo onhandig tussen de vloer en het tafeltje geprangd was. Geen bloed meer. Dat was positief. Prompt vielen mijn blikken op een klein artikeltje -een adevertentie- dat enigszins verloren stond tussen al die andere bombastische verzoeken: Goudlokje zoekt bodybuilder om eens stevig mee van bil te gaan, Al Gore zoekt gat in de ozonlaag, eekhoorn zoekt stier, Eendagsvlieg zoekt begrafenisondernemer, Guy Verhofstadt bedankt prinses Mathilde voor het triootje, prinses Mathilde biedt haar welgemeende excuses aan aan Filip, Filip die een zelfmoordaankondiging poneert, etc.
De advertentie die enkele verwonderde blikken wist te ontlokken aan mijn stoïcijnse gelaat ging als volgt: 'Voel je jezelf als een bommeltrein die elke dag noodgedwongen hetzelfde traject moet afleggen, vervloek je de uitvinder van de wekker, rochel je elke morgen bloed door je rot te haasten op weg naar je trein? Ik heb de remedie! Bel 00-00.00.00!' De remedie... Zou die bestaan? Wie zou de oplossing in pacht hebben, vroeg ik me af. Wie?? Wat voor nummer is dat? Alleen maar nullen... Ik nam me voor om het nummer te proberen van zodra ik door de mond van dit blikken monster het perron zou opgespuwd worden. Je weet maar nooit.
Intussen ging ik verder met het schaamteloos aanstaren van mijn medereizigers. Vermoeide gezichten, blauwe wallen rondom onneembare oculaire vestigingen, een overdaad aan parfum om de zure ochtendgeurtjes te maskeren. Mijn blik gleed terug over het nonnetje.
Ze zag er koud en doods uit. Ogen gesloten. Brilmontuur op half zes. Een straaltje kwijl bungelde als een onwillig liaantje uit één van haar slappe mondhoeken.
Ze was dood. Dat wist ik wel zeker! Spontane hartstilstand. Het kan iedereen overkomen.Wérkelijk iedereen!
Maar kan het iemand wat verdommen?
(Lees in de volgende episode wie het bizarre specimen aan de andere kant van de lijn is.)
De houten trap van het woonblok kraakte en kreunde onder
mijn voeten. Het leek wel een vermolmde hoop die toevallig ineengestort was tot
een trapachtig gedrocht. In het gangpad van mijn benedenbuur lag een jongen met
een spuit in zijn arm. Mijn benedenbuur in kwestie is een drugsdealer. Wat voor
drugs? Hoor ik je hardop denken. Alles, eigen brouwsels en fantasietjes
incluis, wérkelijk alles wat er op de illegale markt en in fantasialand te
verkrijgen valt. Het is vooral door die geïmproviseerde elixirs van de buurman
dat de junks dikwijls niet verder geraken dan de traphal. Ofwel verkeren ze in
zulk een verregaande toestand van extase dat hun benen gewoonweg als gesmolten
elastieken onder hen wegglijden ofwel vallen ze gewoon dood. Of in een coma als
ze geluk hebben. Of noem je dat juist ongeluk? De waarde van hun amechtige levens
in acht genomen. Plots vloog de deur van mijn buurman wild open, rauwe muziek
bulkte naar buiten. Het was iets van de Sex Pistols, vermoedde ik. God save the
queen? Ik vind het lang geen slechte muziek al is het een stijl die ik
tegenwoordig eerder toedicht aan pubers die nog op zoek zijn naar zichzelf en
het gemis aan persoonlijkheid plachten op te vullen met bonte kleren en
amechtige kapsels.
Godverdomme! brulde mijn buurman. Hoeveel keer heb ik je
al niet gezegd dat je het moet laten om in mijn traphal te spuiten?!
De junk murmelde iets onverstaanbaars. Het enige wat ik
eruit kon opmaken was dat hij nog leefde en niet aan een overdosis het leven
gelaten had zoals ik aanvankelijk had begroot.
In onze traphal... deed ik mijn duit in het zakje. Ik koos
ondubbelzinnig de kant van mijn buurman. Niet op de laatste plaats omdat ik een
bloedhekel heb aan junks maar toch vooral omdat ik mijn buurman te vriend wilde
houden. Het is een zware jongen en daarmee doel ik niet op de homerische
bierpens die als een enorme lap dood vlees over zijn leren broeksriem
gedrapeerd hangt. Hij beheerste klaarblijkelijk wel de geheime codetaal der
junks:
Ik wéét dat het goed spul is en dat je nauwelijks kan
wachten. Het is immers mijn eigen specialiteit. Je zou eens moet wagen om het
slecht te vinden, verdomde onderkruiper die je bent. Scheer je weg of ik roep
de hulp van Loebas in.
Loabas is zijn geliefkoosde buldog. Een dantesk beest met
een muil waarin je probleemloos een cordon F16s zou kunnen parkeren en tanden die met gemak
het panster van een Leopard tank zouden kunnen doorboren. Als was het warme
boter. De ogen van het dier spuwen vuur en haat alsof het gratis is in deze
wereld en zijn adem riekt naar verjaarde tenenkaas. Het zou een monster uit één
van mijn nachtmerries kunnen wezen. Die naam deed iets bij de junk. Niet langer
in staat om op zijn uitgeteerde benen te staan maar toch bevangen door een
onbedaarlijke drang om te vluchten liet hij zich maar van de trappen rollen.
Een halve minuut later kwam hij tot stilstand. Een luide bons en een
misselijkmakende krak galmden door de traphal.
Dat doet hij nou iedere keer! deelde mijn buurman me mee.
Niet zonder enige leedvermaak weliswaar. het is één van mijn meest frequente
klanten. Hopelijk is hij niet dood. Ach wat, je raapt ze toch gewoon weer uit
de goot. Goede morgen trouwens.
Goede morgen. Repliceerde ik plichtsgetrouw.
Zin om even een pilsje te nuttigen in mijn nederige woonst?
Buren onder elkaar...
Ik wierp een ostentatieve blik op mijn horloge. Het was nog
maar tien uur in de ochtend. Een beetje vroeg, vind je niet? Ik heb nu eenmaal
niet de gewoonte om mij voor het middaguur al aan dronkenmakende dranken te
bezondigen. Ik wens toch een beetje op mijn gezondheid te letten. Bovendien zou
het niet bij een pilsje blijven, wist ik, de buurman zou zo weer met één van
zijn brouwsels op de proppen komen.
Nee, dank je. Ik heb haast. Een andere keer. Wees ik zijn
voorstel op diplomatische wijze af.
Andere keer, ik hou je eraan. Riep hij me na terwijl ik
verder de trap afdaalde.
De junk lag nu opgerold tegen de muur op de
benedenverdieping. Zijn been lag erbij in een vreemde hoek en op zijn voorhoofd
gaapte een open hoofdwonde.
Zielige slak. fluisterde ik.
Inkrimpend en pruttelend door de zoute smaak van het leven totdat je
helemaal opgelost bent en niemand zich ooit nog je bestaan zal herinneren. Gaat
het bij iedereen niet een beetje op die manier? Uit stof geboren en tot stof
wederkeren. Cyclus van het leven. Een vonkje dat nauwelijks het oplichten waard
is in de duisternis van de eeuwigheid en het koude tikken van de tijd
nauwelijks kan verwarmen. Ik verkocht de junk nog snel een trap in de ribben en
wandelde de straat op.
Allerbekoorlijkste sympathisantes en sympathisanten,
Post-weekendbleus, de luxekwaal bij uitstek. Je kent dat wel: ledematen die aanvoelen als uitgewrongen vodden, de alcohol die nog stiekem nazindert in de diepste krochten van je uitgeperste lijf, huilende spieren en wallen onder je ogen. Wallen die geschikt zouden zijn om een middeleeuwse burcht te beschermen tegen een 10000koppig leger van schuimbekkende saracenen en bloeddorstige moren, met daaronder twee blinkende slotgrachtjes van wegsijpelend oogvocht. Vermoeide ogen, doodgekeken op de wereld en een krampachtige strijd voerend om open te blijven voor het levenslicht van alledag.
Elke week opnieuw stuur ik mijn vlot door het slop van de weekdagen, de weekends als welgekomen eilandjes van verpozing in die stille oceaan van pikzwarte verveling. Nuja, tijdens de week onderneem ik doorgaans ook wel het nodige ter ontspanning, maar toch... Maar wat blijkt telkens weer na elk weekend? De vermoeidheid is groter als ooit tevoren, de blues slaat als een stalen smeedhamer mijn voorhoofd aan diggelen. Het weekend ligt achter mij, vormt slechts een sluierachtige herinnering die mijn zicht op het heden vetroebelt.
Ook vandaag vormt hier geen uitzondering op. Integendeel. Zaterdag bezocht ik immers de Weerdse Bierfeesten. Weerde is een kluchtig boerengehucht. Als de aarde plat was geweest, zoals een overheerlijke pizza margharita als het ware, dan zou Weerde een of ander aangebrand vlekje zijn op de buitenste deegrand van de korst. De koe is er nog heilig, het varken een icoon en de kippen bepalen er nog steeds het levensritme van het plebs. De haan heeft er meer macht en inspraak dan de burgemeester, die getooid gaat in boerlijke vestimenten en rond zijn middel een ongelooide ossenstaart heeft gebonden. Als surrogaat voor de burgemeesterlijke sjerp.
Het exorbitale klootjesvolkgehalte van de Weerdse agglomeratie ten spijt waren de bierfeesten in mijn beleving toch een groot succes. Er was sfeer, een ruim scala aan smaakbieren en een mooie setlist, verzorgd door één of andere Galaxiaanse Discobar. De naam ervan ontgaat me even... Bovendien is er mij een zeer bijzondere ontmoeting te beurt gevallen. De locatie, alwaar desbetreffend rendez-vous plaatsvond, is iets minder luisterrijk van aard. Het gaat namelijk om de sanitaire voorzieningen van het festijn. 'Sanitaire voorzieningen' is misschien een iets te eufemistische woordkeuze. Stronthuis, schijthol of kaktempel zou mogelijks meer op zijn plaats zijn.
Ik was dus gezeten als een keizer in het schijtpaleis, zachtjes persend en genietend van dit o zo bekende gevoel van bevrijding en verlossing -verdere plasticiteiten zal ik jullie besparen- toen ik toegesproken werd door een timide piepstemmetje. "Ben je boedhistisch?" What the fuck? dacht ik bij mezelf. Was het mijn kromgeslagen verbeelding. Had ik teveel gedronken? Was ik aan het vliegen op de klapwiekende vleugels van een nakend delirium? Neen, ik voelde me nog relatief nuchter... Ik keek rond... Wat verwachtte ik nu voor gezelschap binnen de omwalling van die plastieken kakburcht? Het enige levende wezen in mijn directe omgeving was een dikke strontvlieg die zich had neergevleid op het papier van de WC rol.
"Ja, ik ben het die je zonet heeft toegesproken. Sla me niet dood, dat heb je al eens gedaan! Ik ben het wel degelijk. De strontvlieg." Mijn adem stokte. Ik wist even niet meer waar ik het had. Ergens in mijn binnenste trilde een onzichtbare snaar van afschuw en walging. Vevruld van rudimentair ongeloof boog ik voorover om de strontvlieg beter te kunnen bekijken. "Je adem stinkt naar alcohol." beet de strontvlieg me toe. "Wel heb je ooit..." stamelde ik. "Moeilijk om te geloven, hé!" zei de strontvlieg. "Vroeger zou ik net als jij gereageerd hebben. In het verleden was mijn leven gebaseerd op seculiere liberale principers. Nu domineert de Ying en de Yang. Het boedhisme viert in mijn beleving hoogtij. Mijn geloof is het fundament waarop mijn existentiële tempel gebouwd is. "
"What the fuck?!" zei ik nu luidop. "Weet je niet wie ik ben?" vroeg de strontvlieg enigszins tekortgedaan. "Wel...nee..." zei ik eerlijkheidshalve. "Ik ben Bart Somers. Gereïncarneerd in de gedaante van een ééndagsvlieg. Ik bevind me nu letterlijk in de avond van mijn leven. Benieuwd wt het hierna zal worden. Bon, waarom ik je opgezocht heb... Ik heb me de ganse dag afgevraagd waarom je me eigenlijk vermoord hebt. Ben je een socialist? Een anti-liberaal? Is het mijn kapsel? Mijn woedeuitlokkende babyface?" "Niets van dat alles, Bart," zei ik. "Ik dacht dat je lid was van de KGB."
Voor mij was de kous af. Ik had geen verdere behoefte aan die onzin. Prompt richtte ik me op, richtte mijn lid op Bart en spoelde hem weg met een hete straal urine. De avond van zijn leven werd plots nacht. Een bruuske overgang.
Vervolgens ontvluchtte ik de plee en liep de feesttent weer binnen. Het feestgedruis ging onverstoord verder. 'The Fly' het zevende nummer op het album 1991 van U2 vulde de tent op met zijn typische geluid. Condens druppelde naar beneden...
Zoals jullie reeds weten is het mij op de dag van de arbeid te beurt gevallen om niemand minder dan God himself te ontmoeten op een avondlijke zuipcontest bij de Westmallense paters. Deze transcendente ervaring zal ongetwijfeld het verdere verloop van mijn leven drastisch omspitten. Vanaf heden zal je me noch op vloeken noch op het ijdele gebruik van Zijn naam kunnen betrappen. Mijn moeder en vader zal ik thans eren en ik zal geen afgodsbeelden meer vereren. De gouden stier die trouw op mijn nachtkastje pronkte heb ik sito presto het raam uitgezwierd, helaas kwam deze op funeste wijze op het hoofd van mijn bejaarde buurvrouw terecht. Achtentachtig winters aan levenservaring in één klap de vergetelheid in gekatapulteerd. Het leven is o zo broos. Als een eierschaal op volgesneeuwde winterdagen, stervende sterren in een jankend universum, dat zijn wij. De zonde van de kortheid, de pijn van het verlies. Zou je er niet om huilen?
Als een verlicht despoot was God gezeten aan één van de eikenhouten tafeltjes in de refter van het kloostergebouw. Zijn reeds verbruikte Westmalle's stonden in een hallucinante trein voor hem opgesteld. De Siberië express zou het op de sporen moeten doen van schaamte. Ik telde er maar liefst vijfendertig. Rond God lagen een dozijn geradbraakte paters die reeds bezweken waren aan een overdosis van hun eigen arbeidsvocht. Gefnuikte zielen, door het slijk gehaalde lijven, hier en daar een levensmoe gezicht begraven onder een plakaat van opgedroogde kots. Kletsnatte haren, bevrucht met een mengeling van dronkemanszweet en verdwaald braaksel, opgedroogd tot krankzinnige punkkapsels. God lachtte als een boer met kiespijn, tuitte zijn lippen en klokte algauw nog een Westmalle naar binnen.
"Ha, sterveling!" sprak God. "Ben jij ook stoutmoedig en dwaas genoeg om het tegen mij op te nemen?" "Welnee," zei ik. "Ik ken mijn plaats in het universum, ik ben slechts een onbeduidende paria." God bulderde van het lachen. Een walm van verteerde alcohol sloeg me als een vuist van Mohammed Ali in het gezicht. "Jezus Christus!" zei ik vol walging. "Dat is mijn zoon." bevestigde God. "Ze zeggen dat Maria slechts de draagmoeder van mijn goddelijke vrucht was, maar jongens, reken maar dat het er die nacht heel wat minder beschaafd aan toeging als ze in de bijbel beschrijven. Maria gilde haast de ganse straat bijeen toen ik bij haar binnendrong met mijn goddelijke lid. Volgens mij was ze niet veel gewoon. Die Jozef was een loser. Een loser, zeg ik u. Maar wat wil je? Het was immers een timmerman."
"So what?" zei ik. "Alle timmermannen zijn losers," lalde God. "net zoals de rest van het mensdom overigens. Kijk naar die godverdomde paters. Ze kunnen niet eens tegen de alcohol die ze zelf brouwen. Stuk voor stuk drink ik hen onder tafel. En nog veel dieper als ik dat zou willen. Maar ik ben mild, een milde vader die hoedt over zijn verdwaalde szchaapjes." "God?" "Ja, sterveling." "Zou ik U iets mogen vragen?" "Je mag me alles vragen, behalve om een wonder of een blowjob." antwoordde God. Hij schuddebuikte van het lachen, speekseldruppels lancerend vanuit de roze rozet die ergens diep begraven lag onder zijn klittige, grijze baard.
"Wel," zei ik. "Sommigen, en tot voor kort behoorde ik tot die sommigen, zeggen dat je niet bestaat. En dan wel omdat er zoveel slechte dingen in de wereld gebeuren. Waarom, God, laat je..." "Je?" bulderde hij. "Ik wens met U aangesproken te worden. Ik walg ervan als stervelingen het aandurven om mij te tutoyeren." "Sorry," verontschuldigde ik me schielijk. "Waarom laat U -ondanks het feit dat U almachtig bent- toch zoveel onheil over de aarde neerdalen? Neem nu 11 september..." "11 september..." reminisceerde God. "De mensen weten er niets van. Er zaten helemaal geen zelfmoordterroristen achter die vliegtuigkapingen. Dat is je reinste bullshit, om het in menselijke termen uit te drukken..."
"...het was mijn goddelijke hand die de Boeings als pikvogeltjes in het WTC deed boren. Je vraagt je af waarom? Het antwoord is even goddelijk in zijn eenvoud als in zijn gronden. Ik krijg de kanker van die hoogbouw! De mens probeert de hemel te beroeren met zijn mastodonten van glas en staal. Ze willen de wolken krabben maar dat heb ik voor hen niet voorzien. De mens moet eens beseffen dat ze niet veel meer zijn dan de kakkerlakken die in het duister van hun stadsriolen rondscharrelen. Het enige wat jullie op die slijmerige insecten voorhebben is jullie eigen deerniswekkende hoogmoed. De mens leerde niet uit de toren van Babel, wel, 11 september was het vervolgd op dat epistel." "Maar er waren toch terroristen?" vroeg ik. "Die waren er, " gaf God toe. "Doch, het waren slechts stromannen. Pionnen met de juiste huidskleur en afkomst om de ramp voor jullie wat verteerbaarder te maken."
"Ach zo," zei ik. "Weet je wat nog verteerbaarder is?" wilde God weten. "Euh..." "Een Westmalle Tripel natuurlijk."
We ontkurkten beide een Westmalle en zetten het schuimende trappistenvocht aan onze lippen.
Aangezien ik niet aan jullie intelligentiepeil durf te twijfelen neem ik maar aan dat het niet aan jullie voorbijgegaan is dat de scheurkalender gisteren iets moeizamer als anders de nieuwe maand inluide. Het was immers de eerste dag van de maand mei en dan neemt zelfs onze teerbeminde scheurkalender -houvast in de ruimte-tijd en trouwe moppentapper- al eens graag een dagje vrijaf. Eén mei, de dag van de arbeid! Heeft iemand onder U zich ook al eens afgevraagd waarom 1 mei de dag van de arbeid werd gedoopt, ondanks het feit dat er uitgerekend dan juist niet gewerkt wordt? Ironie ten top...
Hoe dan ook zullen sommigen onder jullie de binnenstad wel onveilig hebben gemaakt met dol wimpelgezwaai en volborstig liederengezang. Socialistische leuzen scanderend en kameraadschappelijke strijdliederen aanheffend. Gehuld in passende vestimenten, dieprood als de ondergaande zon, voorbode van een nieuwe veel te korte nacht voor een veel te lange werk- of schooldag. Anderen zullen zich dan weer achter de donkerblauwe garde van Grote Smurf geschaard hebben. Grote Smurf, die zijn oldschool lag-me-alstublieft-uit-uilenbril wijselijk heeft ingeruild voor een iets hipper en minder gedateerd exemplaar. Grote Smurf die gebukt gaat onder een bos van stroharen die schreeuwen om niet gezien te worden. Grote Smurf die diepblauw bloed in zijn aderen heeft stromen en met zijn Engelse spraak het zelfde effect heeft als een veer tussen de tenen. Grote Smurf -alias Guy Verhofstadt- die nog stiekem nagrijnsde van zijn nachtelijke intersectie met prinses Mathilde.
Ikzelf deed niets van dit alles. Ik ben een dagje op retraite gegaan in het klooster van Westmalle. Voor een dagje heb ik me vermengd in het existentiële beloop van de authentieke Westmallense paters. Het warm water hebben zij niet uitgevonden, maar wel iets veel beters, de koning der trapisten. Goudblond als de haren van Mathilde, overdekt met een schuimlaagje als een zomers wolkendek. Heerlijk! Gisteren kwam ik tot de ontdekking dat de paters leven als...nuja...paters. 's Morgens om 5.00 uur uit de veren, dan de ochtendlijke litanie bedrijven, gevolgd door een halfuurtje zelfkastijding. Hierna bier brouwen om daarna over te gaan tot het middagbed en het middagmaal. Vervolgens volgt er nog een halfuurtje zelfkastijding om daarna terug de draad van het bierbrouwen op te nemen. Om af te sluiten gaat men opnieuw over tot een half uurtje zelfkastijding, als opwarming voor de avondletanie. Daarna...zuipcontest!!!!! Hij die de meeste trappisten weet te versmaden mag de volgende dag als god in Frankrijk leven. Dat wil zeggen: hoeren, drugs en rock 'n roll...
De winnaar was...
Niemand minder dan...
God Himself...
God had ter gelegenheid van de eerste mei ook besloten om een dagje vrijaf te nemen om broederlijk Westmalle's te komen versjouwen bij zijn begunstigde Paters. God zag er beeldig uit in zijn lange grijze baard en zijn sjieke Joodse gebedsgewaad...
Meigroeten!
(Lees volgende keer hoe ik met God de conversatie aanging)
Dit weekend was het enigszins kalm toeven in de virtuele ruimte van mijn blog. Doch, niet getreurd! Haal de kleenex nu maar boven en droog die zilte traantjes in je ogen. Ik ben niet dood. Ik ben niet overreden door een stuurloze vrachtwagen, noch ben ik omgelegd door op wraak beluste aanhangers van Bart Somers. Evenmin ben ik bezweken aan de rabiësbacterie, mogelijks opgelopen door in contact te komen met de vorte fecaliën van Samson.
Het was simpelweg een verschrikkelijk druk weekend. U heeft het misschien vanop uw favorite canapé kunnen meevolgen, misschien ook niet, dit weekend werd de 100ste verjaardag van scouting gevierd met een hele resem aan festiviteiten in en rond het Brusselse. In een notendop zou je kunnen stellen dat het een pracht van een ervaring was. Die exorbitante drukte, duizenden zielen die allemaal hetzelfde gemeen hebben, een hart dat klopt voor de scouts en alles wat daar bijhoort: littekens op de huid en op de ziel, buikloop op kamp, een gala aan okselgeuren, kakken op een HUDO,...
Zaterdagavond bereikte ik echter mijn persoonlijke hoogtepunt. Na een lange dag van noeste arbeid was er een ontspanningsmoment voorzien in de bar van het Koning Boudewijn stadion. Men had ons allen nog zo op het hart gedrukt om niet te veel alcohol te consumeren maar ik vermoed dat dit gebod niet gold voor al wie van adelijken bloede is. Want wie zag ik daar plots ladderzat aan de toog staan? Zichzelf krampachtig overeind houdend aan een lege bak Jupiler en honderduit lallend tegen een verveeld kijkende barmeid?
Het was Filip. Neen, niet Filip de Winter maar prins Filip. Hij zag er intens zomers uit, zo getooid in kleurige Hawaïshort en dito hemd, de eerste drie knopjes op nonchalante wijze losgelaten en zijn dunne haren opgezet in een hip punkykapsel. In het borstzakje van zijn felkleurige hemd rustte een gedateerde Elvis Presley zonnebril. Aan de stoppels op zijn gedeeltelijk ontblote borst zag ik dat hij zich voor de gelegenheid ontdaan had van zijn bortshaar.
Filip werd geflankeerd door twee bodyguards met een granieten borst en stalen bicepsen. Ze gingen volledig in het zwart en hielden een Kalashnikov als een fetisj tegen hun bast geklemd. Ze schrikten me niet af, die gorilla's met hun verstand ter grote van een droge walnoot.
"Bonjour Monseigneur!" begroette ik hem hartelijk. De twee bodyguards kwamen onmiddelijk in actie en plantten eensgezind de loop van hun loodmolens tegen mijn kop. "Allez les gars!" lalde Filip. "Laisse-le! Aujourd'hui, tout le monde est mon ami! C'est un jour de joie!" De gorilla's lieten hun geschut misnoegd weer zakken, duidelijk ontgoocheld dat er niets te schieten viel. Wat een ondankbare job, lijfwacht van onze kroonprins. Wie zou het ooit in zijn hoofd halen om de beste clown van ons cirque de Belgique te willen krenken? Hij is heilig, loopt gebukt onder de kroon van het collectieve vermaak, prins van de zotheid!
"Spreek je nederlands?" informeerde Filip. Een zware dranlucht walmde in mijn gezicht. Ik zag af van het idee om hem een sigaar aan te bieden, de tent zou al gauw in lichterlaaie staan. "Ja, inderdaad." antwoordde ik. "Oei, oei, oei," klaagde Filip. "Dat is moeilijke taal, hé, als je vraagt mij. Enormement moeilijk." "Dat zal wel, Monseigneur,de taal der Germanen is niet voor iedereen weggelegd als je het mij vraagt." "Zijn de Germanen weggelegd?" Filip trok grote ogen van verbazing. "Ik dacht ze waren al long temps vermoord door les Romains. Enfin, l'histoire est une chose bizarre, n'est ce que pas?" "Zeer zeker, Monseigneur." "Ah, noem me maar Filip." zei Filip. "Monseigneur is niet chouette."
Vervolgens viel er een pijnlijke stilte. Filip kan je nu eenmaal niet betichten van een overmaat aan geestelijke inhoud. We bestudeerden onze vingernagels. Tjonge, wat staan er veel witte puntjes op mijn nagels. Zou ik een tekort aan vitamines hebben? "Waar is Mathilde?" trachtte ik het ijs opnieuw te breken. "Mathilde?" fulmineerde Filip. "Ze is een hoer! Een vuile, smerige hoer! Ik heb haar betrapt in een trio met Guy Verhofstadt en Al Gore." Zo, zo, die fucker is dus nog steeds in het land, mijmerde ik "Qu'est-ce que tu dis?" "Laat maar," zei ik. "Zo, zo. Een trio dan nog wel. Hoe heb je daarop gereageerd?" "Ik gevraagd heb of ik nog mee doen mocht maar Guy mij heeft uitgelachen! C'est scandaleuze! Al Gore zei dat mijn Mathilde nog heter was dan onze klimaat. Dat ik niet begrijpen. Alors, ik heb ze laten doen en een persbericht gestuurd naar Reuters. Daarom ik hier zijn. Pour me bedrinken, hé! C'est chouette ici!"
Hoe meer we dronken hoe gekker onze conversatie werd. Uiteindelijk kwamen we tot een soort van weddenschap. Filip zou 400 meter naaktlopen over de atletiekpiste van het koning Boudewijnstadion. Als tegengewicht zou ik hem voorzien van enkele bakken Rochefort, zijn lievelingstrappist.
Filip hield zijn woord en liep de 400 meter in zijn adamskostuum. Het publiek werd uitzinnig, joelde en schreeuwde de pannen van het dak. Nét op dat moment kwam Mathilde met haar gevolgd het Koning Boudewijn stadion binnen gestruind. Ze zag in één oogopslag wat er gaande was, ontdeed zich van haar kledij en liep in tegenovergestelde richting op Filip af in een frivool verzoeningsgebaar.
Wie bepaalt er dat ik elke morgen wakker wordt en opnieuw in
de gelegenheid wordt gebracht om het complete spectrum van de tot nu toe
bekende schimmelflora aan een nader onderzoek te onderwerpen. Je hebt ze in
alle kleuren. Blauw, zoals op schimmelkaas. Groen, zoals je ze wel eens durft
aantreffen op een vergeten potje met etensresten dat door de mazen van het net
heeft weten te glippen en tenslotte rood. Rode schimmel! In godsnaam. Zou het
een nieuwe variant zijn? Een bizar curiosum dat alleen maar in de hoeken van
mijn nederige woonst de perfecte levensomstandigheden heeft plachten te vinden?
Het verbaasd me dat ik er zelf niet vol van sta. Vol harig rood spul. Stel je
voor dat ik op een morgen zou ontwaken met een dik tapijt van rood en groen
borsthaar dat mijn gladde borst op amechtige wijze versiert. Zou dat in de
markt liggen? Allicht niet. Dan beter niks. Glad als het kontje van een
pasgeboren baby. Snel duwde ik de baal stinkende vodden die voor beddengoed
moest doorgaan van me af en richtte me op in mn bed. Dat gebaar had iets van
afschuw in zich. Mijn versleten dekbed voelde ruw en klammig aan van het zweet.
Een mens verliest hectoliters lichaamssappen tijdens de loop van één nacht. Ook
als je alleen slaapt. Sinds ik het ouderlijke huis verlaten had begon het mij
pas op te vallen hoe lui ik van inborst ben. Intussen had ik mijn lakens al een
drietal weken niet meet ververst. De geur in mijn kamer was ongetwijfeld niet
te harden maar het was al zover gekomen dat mijn reukorgaan zich er wijselijk
aan had aangepast. Zo wordt het marginale op den duur toch norm. De vaat van
vijf dagen stond intussen als een sprakeloze toren van Babel in de goot
opgesteld. Elke dag groeide hij nog aan met nieuwe ongewassen borden vol met
vorte etensresten en vettige drankglazen waarop de afdruk van mijn dorstige
lippen op aangekoekt was. Elke morgen opnieuw was die gortige stapel de eerste
die me zwijgzaam begroette en gelijk zonk de moed om het monster te lijf te
gaan me in de schoenen. Maat 43. Dat is diep genoeg om ontmoedigd te geraken.
Zeker als je weet hoe weinig verse sokken er in mijn ladekast voorradig zijn is
het niet moeilijk om te speculeren wat voor hels karwei het is om die moed weer
uit mijn schoenen op te rapen. Genoeg zelfbeklag. Het leven is niet alleen
kommer en kwel. Zoals elke morgen of middag, of zelfs avond, het hangt ervan af
wanneer ik me klaar voel om het daglicht opnieuw in mijn leven toe te laten,
opende ik de gordijnen en staarde ik over het grijs van het ochtendlijke Stat.
Schuine daken met al even schuine dakpannen overdekten de langzaam ontwakende
stad als een kartelige en groezelige deken. Er struinden reeds mensen door de
straten. Ieder zijn route. Ieder zijn levenslijn. Is het niet bijzonder
fascinerend? Hoe we als kleine radertjes en veertjes ronddwalen door het
immense klokwerk dat we ook wel het universum noemen. Die dag was het vijf voor
twaalf. De klok zou zonder dat we het goed en wel beseffen de laatste minuten
wel eens kunnen wegtikken. Met geluidloos getik zoals altijd. Ik wist dat het
zo was. Vraag me niet waarom. Ik voelde het gewoon. Net zoals mijn ouders ook
al lange tijd gevoeld moesten hebben dat ik op het punt stond om te vertrekken.
Niet dat het er slecht was. Geenszins. Dat zul je mij nooit of te nimmer horen
beweren. Ik heb niet de pretentie om de geslagen hond uit te hangen en te
kwelen over hoe slecht het thuis niet was. Ouders die alles verbieden, die te
weinig zakgeld in mijn grijpgrage handjes stopten, die dronken, die sloegen,
die geen reet om me gaven of geven. Neen, zo was het absoluut niet.
Integendeel. Ik viel als een appel niet ver van de boom maar werd nooit opgeraapt
en bleef aldus veel te lang in de schaduw van die boom liggen. Verkommeren, zeg
maar. Ik kwam als een piepjong kuiken uit het ei en werd door een moedervogel
die bang was dat ik uit het nest te pletter zou storten van mijn
donsvleugeltjes ontnomen opdat ik nooit of te nimmer mijn vleugelen zou
uitstrekken met mijn snavel op de vrijheid gericht. Ik moest en zou in het nest
blijven. Ze voederde me wormen uit haar bek. Gaf me te drinken uit haar bek.
Vertelde me over de boze wereld buiten het nest. De boom die te hoog was en de
roofdieren die op me uit waren. Maar het lot wilde het anders. Ik vloog nooit
de boze, wijde wereld in. De boze, wijde wereld kwam simpelweg naar me toe. Zo
brak ik me los vanonder de stalen wurggreep die haar zogenaamd beschermende
vleugels voor me betekenden. Ze moest het gevoeld hebben. Dat ik reeds lang
trilde. Seismografische opstandjes die de ware aardbeving aankondigden.
Je redt het nooit alleen! had ze in tranen geschreeuwd
toen ik na een ruzie mijn koffers had gepakt zonder te weten waarheen te
trekken. Die ruzie had ik overigens zelf uitgelokt, al was het maar om mezelf
achteraf een excuus te geven om te kunnen vertrekken. Want het moest gewoon. Ik
had niet geantwoord maar had geweten dat het de waarheid was. Hoe zou dat komen
moeder? Hoe zou dat komen? Gehuld in een mantel van stilzwijgen had ik het
ouderlijke nest verlaten en meteen ook Dorb, het dorp dat mijn ganse leven lang
mijn thuishaven was geweest. Een tijdje
heb ik bij vrienden op kamers gewoond maar iedereen weet dat zon toestand maar
moeilijk lang vol te houden is. Ik voelde me er zelf niet gemakkelijk bij. Het
mogen dan je beste vrienden zijn, je hebt toch altijd het gevoel dat je ze tot
last bent. Dat je een ongewilde parasiet bent die ze maar noodgedwongen gedogen
omdat ze bang zijn dat hij bij het uitknijpen wel eens zijn gif zou kunnen
spuwen. Net zoals bij een teek. Jezus Christus! Ooit had ik eens een teek op
mijn ballen! Hoe dan ook, dat is een ander verhaal. Bovendien was het
allesbehalve aangenaam om van op de harde canapé waarop je de nachten in
eenzaamheid doorbrengt het bronstige geluid van je eigen kameraad te horen die
voor de zoveelste keer die week met één of ander grietje aan het neuken was. s
Anderdaags zat hij daar dan steevast met een smile die zijn beide oren met
elkaar verbond aan de ontbijttafel terwijl ikzelf tevergeefs de pijn uit mijn
geradbraakte rug (harde canapé) en gepijnigde hart (jaloezie) probeerde te
spoelen met een kop koffie. Uiteindelijk vond ik dan
toch met de hulp van diezelfde vrienden een eigen woonst in
een mindere buurt van Stat. Aldus mijn exodus. Naaste buren heb ik niet.
Bovenburen evenmin. Alleen benedenburen. Dat heb je als je woonachtig bent op
het zolderkamertje in een mindere woonst in een mindere buurt. Maakt dit alles
me dan een minder schepsel? Hopelijk is het leven een beproeving, heb ik vaak
gemijmerd, en is er een hiernamaals dat het allemaal de moeite waard maakt. Some
people have it all. En anderen hebben dan weer niet eens een kluitje om
zichzelf mee in het riet te sturen. Beleven sommigen het hiernamaals nu reeds?
Parallel aan diegenen die nog aan hun ondraaglijke beproeving bezig zijn? In
wat voor krankzinnig universum leven wij? Is
de secondewijzer van de klok voor sommigen een graadmeter voor geluk en
voor anderen een naald om hen de ogen uit te steken. Deze en andere gedachten
spookten als losse flodders door mijn hoofd toen ik daar zo door het raam stond
te staren. Genoeg gekweeld, dacht ik bij mezelf. Ik hief mijn rechterarm op,
snoof die ranzige okselgeur naar binnen, walgde en zei: Ik stink dus ik ben.
Ik ben dus...
Dus wat? Maakt het iets uit? Pluk de dag. Carpe diem, zoals
de Romeinen het zo mooi konden verwoorden in dat verdomde koeterwaals van hen.
Ooit heb ik nog Latijn gestudeerd. Eén van die zondes van de jeugd. Je kent ze
wel. Ik ontdeed me van mijn onderbroek, kegelde het met een uitgekiende
backhand geleerd van Kim Henin op televisie- in een hoekje van mijn kamertje
en repte me de douche in. In genoot met volle teugen van het lauwe pisstraaltje
dat mijn lijf langzaam de wakkere wereld in spoelde. Genoegzaam sloot ik mijn
ogen en dagdroomde dat er een engeltje op me piste. Ik was God en liet het mij
welgevallen.
Vandaag was het weer een bijzonder zonnige en zomers aandoende dag. Even waande ik me zelfs in de tropen. Alleen de wuivende palmbomen en de ronddansende zuiderse schoonheden, hun naaktheid slechts gedeeltelijk aan het oog ontrokken door twee vers gespleten kokosschelpen, ontbraken jammerlijk. Mijn fantasie vulde de leegte op. Op de vleugels van mijn dolle hersenspinsels vluchtte ik naar een andere mentale werkelijkheid. Mijn exodus voerde me over bergen en dalen, over rivieren van melk en honing en door wouden van lonkende deernes. Mijn reis duurde echter niet lang, ik ontwaakte opnieuw in de Mechelse binnenstad. Mijn voeten, gehuld in bruinleren sandalen, stoffig door de hitte die het grijs van de straten bleef geselen totdat deze noodgedwongen iets van zijn hardheid moest prijsgeven. Zelfs de straten worden week onder de kwelling van de klimaatsverandering. Al Gore zou in een eindeloze litanie ontsteken!
Wat deed ik ook al weer in die straten die door toedoen van de verzengende hitte zouden transformeren in kolkende rivieren van gesmolten asfalt? Behoorde ik geen lessen te volgen in één of andere zuurstofarme aula ergens diep verborgen in een glazen mastodont, ver weg in het exotische Antwerpen? Had ik een reden om zomaar doelloes door de stoffige straten van mijn geboortestad te slenteren? Had ik een doel? Is het leven een enigma? Het antwoord was simpel: ik had een namiddag vrijaf genomen en ik had geen bal te doen.
In het menselijke bestaan zijn er een aantal dingen die je maar beter niet kunnen overkomen. Mijn top drie wordt bekleed door respectievelijk terminaal zien verklaard worden, jezelf neervleien in een verse drol van Samson en geen bal te doen hebben. Aldus verkaste ik me naar het meest nabije terras en verordonneerde een versgetapte Westmalle. De wereld ziet er altijd beter vanchter het glas van een frisse trappist. De ober, een door de zonnebank getaande fitnessboy met een kapsel dat minstens een kilogram gel had verorberd, serveerde me het gevraagde.
"Volg liever een tapcursus in de plaats al je vrije uren door te brengen in het fitnesscentrum." raadde ik hem aan. Ik ben altijd te vinden voor een goede raad. Ik ben nu eenmaal geboren met een goede inborst... "Wat?" balkte de ober. "Wat is er verdomme mis met mijn tapkunsten." "In het bijzonder dat ze simpelweg afwezig zijn," zei ik. "Een schuimkraag van een Westmalle behoort normaliter 1.1³ cm dik zijn. Dit is duidelijk een schuimkraag van 1.1²cm. Mijn getrainde argusoog ziet dat in één oogopslag." "Hou je me voor aap?" "Waarom zou ik?" reageerde ik minzaam. "Ik ben in het bezit van een abbonement voor de Zoo van Antwerpen. Daar zitten mooiere apen dan jij." De ober balde zijn vuisten. Zijn door veelvuldig gewichtheffen uitgezette bicepsen bolden vervaarlijk op. De aders laggen dik onder zijn gebruinde huid. Het imponeerde mij niet in het minst. Mijn sterkste spier is grijs van kleur en bevindt zich op de bovenste etage van mijn lichaamstempel.
Hij haalde uit met een rechtse. Ik had hem al van ver zien afkomen. Razendsnel pareerde ik zijn slag en hield hem gevangen in een feilloze eendenbekklem. "Zelfs mijn grootmoeder van 98 jaar zou in dronken toestand nog sneller uithalen dan jij." fluisterde ik in zijn oor. Het toeval wilde dat ik die dag niet in de mood was voor verdere small talk, aldus brak ik 's mans pols en zond hem heen. Huilend als een baby, grienend van vernedering. Ik nipte van mijn Westmalle. Nadere studie leerde me dat de schuimkraag alsnog een omvang had van 1.1³cm, zoals het hoorde. Vergeef me, dacht ik bij mezelf, vergeef me, god van de gymzaal, het is het klimaat dat mijn zicht vertroebelt...
Zondag was, zoals mijn helderziende darmen reeds voorspeld hadden, inderdaad een memorabele dag. En dat om meerdere redenen.
Primo was er de sfeer die als een elektrisch geladen wolk in de lucht hing en haast kneedbaar leek in mijn klamme handen. De tienduizenden toeschouwers die ons voortstuwden met hun uitzinnige gejoel en het extatische gevoel toen ik tegen een vaartje de Waaslandtunnel indook en even het idee had te weten waar de personen die berichten over een bijna-dood-ervaring het over hebben. Dat donkere claustrofobische gevoel, dat felle licht op het einde van de tunnel, je eigen hartslag die als een zware bastrom in je slapen beukt,... En tenslotte wanneer je jezelf over de eindstreep werpt en je lijkt te zweven op de vleugels van een euforische endorfinerush en tegelijkettijd beseft dat je 24ste bent in die massa van 8600enzoveel lopers.
Secundo was er de goddelijke massage na afloop. Bij deze zou ik hier een bescheiden bedankje willen poneren aan de blonde toverfee die zo kundig met haar handen wist te werk te gaan.
Doch, dit alles verflauwt echter in de schaduw van volgende ervaring. Nadat ik gefinished was wilde ik me neervleien op het zachte grastapijt van de tentweide om in alle rust even te kunnen uitblazen. Toen ik thans met een zucht ging zitten voelde ik iets zachts en warm uiteenspuien onder mijn opengesperde bilnaad. Een glibberige consistentie drong heimelijk binnen langs de openingen van mijn shorts en schoffeerde mijn van afschuw samenkrimpende billen. Mijn spontane reactie was een luide en welgemeende 'SHIT!'. Je kent dat wel: zo'n 'SHIT' die je voorbehoudt voor noodgevallen en andere amechtige situaties.
"Ja, inderdaad, shit." gniffelde een ruwe stem. "Je slaat daar de spijker zo maar even op z'n kop." Verbaasd speurde ik in het rond, op zoek naar de bron van het plotse stemgeluid. Inmiddels was ik weer recht gaan staan. Niet abrupt of schichtig zoals in een paniekreactie maar heel bedachtzaam en met een van afkeer vertrokken smoel. Dit om niet nog meer van die amorfe brij over mijn benen te spillen. Plots zag ik wie me kort daarvoor zo schaamteloos spottend had aangesproken, het was... "Je gelooft je ogen niet hè?" spotte hij. In zijn stem herkende ik een spoor van leedvermaak "Ze geloven het nooit als ze me zien!"
...Samson. Het was Samson. Ja, de énige, échte Samson van Gert en Samson. De ruwstemmige, behaarde loverboy van de onzichtbare Bobientje. De trouwe rechterhand van Gertje en het icoon van de dierlijke onschuld. Althans, dat dacht ik... "Je bent zonet in mijn versgelegde drol gaan zitten." deelde Samson me mede. "En je moest eens weten wat ik gisteren verorberd heb. Frietjes van Frida, ze zijn lekker, dat moet gezegd, maar ze zijn gelijktijdig het meest krachtige laxeermiddel dat je je kan indenken. Ze zijn gemakkelijk in staat om zelfs een hongerstaker gedurende dagen tonnen te laten schijten."
"Wel heb je ooit!" vloekte ik. "Jij verdomde klootjeshond! Vind je dit grappig? Onschuldige mensen besmeuren met je ranzige faeces?" "Eerlijk gezegd," repliceerde Samson ridderlijk. "is dat wat mij betreft het neusje van de zalm. Gertje heeft me er ooit voor naar een psychiater gestuurd. De zielsdokter diagnosteerde dat ik behept ben met een obessief-compulsieve stoornis. Ik ben namelijk beladen met de ziekelijke neiging om onbekenden te besmeuren met mijn fecaliën. Voor mij is dat gewoon kicken." "Ach zo." zei ik. "Heb je daar geen medicatie voor? Zielsdokters hebben toch overal één of andere chemische formule voor?" "Die heb ik wel degelijk voorgeschreven gekregen." vertelde Samson. "Doch, ik haat die medicatie. Ze heeft twee vervelende bijwerkingen." "En die zijn?" wilde ik weten. "Ten eerste verhoogt het mijn libido heel erg drastisch. Wat Bobientje betreft tot klagens en uitputtens toe. Op den duur moest ik genoegen nemen met het dekentje in mijn eigen mandje. Bon, dat is wel erg genant, genoeg over mijn privéleven. Het ergste van al is dat ik bovendien mijn spraakvermogen verlies onder invloed van die medicatie. Dat is nota bene de enige kwaliteit die me onderscheidt van al die andere schoothondjes." "Ja, je bent inderdaad niet veel bijzonders wanneer je je spraakvermogen wegcijfert." bevestigde ik.
"Tijdens de opnames van onze series in studio100," vervolgde Samson zijn bittere relaas. "ben ik wel verplicht om die medicatie te slikken. Het zou ethisch en deontologisch onverantwoord zijn om al die piepjonge kijkertjes te confronteren met mijn ziekelijke drang." "Maar tijdens die series praat je toch?" zei ik enigszins verbolgen. "Dat klopt," zei Samson. "maar het is allemaal nep, fake, facade en farce. Danny Vebiest is er jarenlang op getraind om mijn stem zo goed mogelijk te imiteren zodat de kijkcijfers toch in evenwicht zouden blijven. Een stilzwijgende hond, dat boert niet, weet je wel." "Dus de stem van Verbiest is eigenlijk een imitatie en geen originele creatie?" "Je snapt het." zei Samson. In zijn ogen glimde iets van diepe triestheid. Diep vanbinnen voelde ik -ondanks de drol die intussen als een korstig plakaat op mijn kont aan het drogen was- toch iets van medelijden. "Verbiest is nu wel vervangen door een nieuwe. Een groentje, die bakt er geen taart van. Kan ook niet aarden in studio100. Zijn haring braadt er gewoon niet. Hij heeft het allure van een überloser en kan smoren noch zuipen.
"Met Danny verkaste ik me na de opnames doorgaans naar één of andere kroeg. Meestal was dat In de zwijgzame hond. Gert trakteerde ons dan de ene Duvel na de andere. Danny kon er wel meer als vijftien op, dat kan ik je verzekeren. Ooit werd hij zo dronken dat hij losweg zijn gevoeg deed tegen een barkruk. Ook van een joint was hij niet vies. Dat waren pas tijden." reminisceerde Samson. "Ja, ja, melancholie." synthetiseerde ik ons gesprekje.
Op dat moment kwam een woedende Gert Verhulst aangedraafd. Aan zijn borstnummer zag ik dat ook hij had deelgenomen aan de 10 miles. "Samsonnetje!" bulderde hij. "Ik heb je overal gezocht." "Noem me niet Samsonnetje!" bitste Samson. "Het wordt tijd dat je eens gaat inzien dat ik een eigen leven heb." "Maar ik dacht dat..." begon Gert. "Je denkt zoveel!" beet Samson hem toe. "Je dacht ook dat je Marlène in bed kon krijgen maar dat zal je nooit lukken, zelfs niet als je de laatste man op aarde was. Ze zou nog eerder mijn dierlijke hondjeskunsten op zichzelf toelaten dan dat ze haar lichaam aan jou zou willen wegschenken." Gert's gelaat nam afwisselend alle kleuren van de regenboog aan. Purper en ultraviolet incluis. Uiteindelijk domineerde iets dat het midden hield tussen oranje en magentarood.
"Je bent geestesziek!" brieste Gert buiten zinnen. Vanop de zijlijn keek ik toe. Ik voelde me als een buitenspel gezette pion. De korts op mijn bips begon te jeuken als hel. Ik voelde me rot en down. Wat begonnen was als een memorabele dag was ontaard in een slagveld. "En jij bent een begaaid jurylid." kaatste Samson terug. "Je zetelt als jury bij Supertalent op VT4, neemt een genadeloos imago aan maar bent zelf een dikke nul! Wat heb je zélf ooit bereikt in je luizige leven? Zeg me dat eens?"
Plots werden de ogen van Gert ijskoud, van het ene moment op het andere. Ergens in zijn binnenste moest iets geknapt zijn. Aan het angstige gelaat van Samson zag ik dat hij die blik kende. Samson wist dat hij te ver gegaan was maar dat hij er niets meer aan kon veranderen. Point of no return.
Samson poogde nog te ontkomen maar het vermocht hem niet te lukken. Gert was razendsnel. In een minitieuze tijgersprong dook hij op de weerloze Samson af en greep die bij diens nekhaar. In een mum van tijd was de klus geklaard. Een gemuilkorfde Samson lag hulpeloos op zijn rug terwijl Gert hem genadeloos afranselde met een zware gummyknuppel. Na enkele tergend lange minuten wandelde hij weg en sleepte het bonte, levenloze lijfje achter zich aan. Verhulst draaide zich nog één keer om, haalde zijn schouders op en zei op verontschuldigende toon: "Hij moest maar niet beginnen over mijn transfer naar VT4. Hij weet dat dat gevoelig ligt."
Vervolgens verdween hij in de kleurloze massa.
Ik ging op zoek naar douches die er niet bleken te zijn.
Het is heel goed dat ik de mogelijkheid heb om jullie te bereiken via dit medium, in casu het dolle internet. Nog geen twintig jaar geleden zou ik verplicht geweest zijn om elk aanplakbord in het nederlandse taalgebied vol te plakken met mijn handgeschreven schrijfsels, om jullie te kunnen bereiken. Dan zouden jullie gezien hebben dat ik behept ben met een handschrift dat zo lelijk is dat een dyslexie patiëntje me er nog mee voor schut zou zetten. Vandaag zouden jullie gezien hebben dat mijn handschrift boven op het gebruikelijke exubirante hanenpootgehalte ook nog eens een beetje beverig zou zijn. Van de zenuwen. Want vandaag is het eigenlijk een beetje een grote dag voor mij. Straks loop ik namelijk de 10 mijl van Antwerpen. Nu denkt u waarschijnlijk in koor: "Ha! Hij is zenuwachtig want hij heeft zich letterlijk maanden lopen voor te bereiden op dit gebeuren en hoopt nu een mooie tijd neer te zetten."
Niets is minder waar. Tijd is immers een triviaal gegeven, net zoals het begrip ruimte. Het zijn slechts illusies van onze kromme geesten. Neen, mijn zenuwbanen knetteren zowaar als hoogspanningsdraden door mijn gespannen lijf omdat ik verwacht dat ook Patrick Janssens aan de startlijn zal verschijnen. Samen met niemand minder dan Filip de Winter. Patrick volledig in het rood en Filip met een grauwende Vlaamse leeuw op zijn kont geplakt. Als hij zijn billen dan samenknijpt zet de leeuw zijn tanden in elkaar tot een haatdragende grimas. Andere atleten zullen dan heimelijk concluderen dat achter het grijnzende gelaat van die woeste leeuw ook het werkelijke brein van Filip verscholen zit. Een onfrisse walnoot, ergens ingebed tussen het zachte weefsel van zijn bleke bips, normaal verborgen door de satijnachtige stof van zijn maatpak maar nu o zo zichtbaar in al zijn contouren onder het cellofaan van zijn lopersbroekje.
Misschien zullen Patrick en Filip samen aan de startlijn verschijnen om de burgemeesterssjerp opnieuw te betwisten. Als Filip er in slaagt om als eerste over de streep te hossen dan is hij vanaf dat moment de rechtmatige drager van de Antwerpse sjerp en als Patrick er in slaagt om Filip achter zich te laten tot aan de aankomst dan trakteert Filip hem een Bolleke. Schat Patrick het burgemeestersschap zo laag in of is hij zo zeker van zijn overwinning? Heeft hij zijn ambt de laatste maanden vanop een loopband uitgeoefend? Spreken we in dat geval dan neologisch van een loopbandlegislatuur?
En hoe zit het met de training van Filip? Is hij er elke morgen in het park op uit getrokken met een Vlaamse vlag over zijn schouders gedrapeerd. Multifunctioneel gerief: een zweetdoek en een cape, alsook de vertolking van zijn diepste wezen... De laaghangende takken van de populieren die zijn geheven rechterarm striemen, buiten adem van het scanderen van die Vlaamsche liederen en schuimbekkend van kwaadheid. Want in het park zitten werklozen, schorem, tuig van de richel, schorremorrie, jeugdbendes, boerkadragende vrouwen, illegalen, druggebruikers, aanhangers van Patrick Janssens, lijsterbessen, pimpelmezen, stokstaartzwaluwen en homofielen,...
Wat zal het titanengevecht brengen?
Ik hou mijn hart vast. En terwijl ik dat doe grijp ik ook naar mijn buikstreek want de zenuwen doen mijn darmen kronkelen als een stel op speed gezette ratelslangen. Ik probeer mezelf tot rust te brengen met het schrijven van verhalen. Korte verhalen. In bovenstaande post vindt u alvast een eerste extract van één van mijn meest recente schrijfsels!
Ik heb reeds twee kortverhalen op deze blog gedeponeerd. Dit is een eerste extract van het verhaal dat de twee andere met elkaar verbindt. Veel leesgenot, en denk erom: commentaar is steeds welkom!
Mijn vleugels smolten en de was droop als een hete
tranenvloed over mijn rug. Schroeide mijn kuiten en verzengde de toppen van
mijn tenen. Nagels blakerden zwart en krulden in de verblindende gloed van de
meedogenloze zon. Morpheus herrees bulderend uit zijn as en klauwde naar me met
zijn grijpgrage klauwen, hij mistte me op een haar na. Ik vloog hoger, hoger
dan mijn smeltende vleugels me dragen konden. Immense hitte, het was een hel.
De verbrande huid wapperde in beurse repen van mijn amechtige lijf zodat ik de
aanblik bood van één of andere op hol geslagen tropenvogel. Morpheus werd
kleiner en kleiner, in de weidsheid van het landschap was hij slechts een
nietige speldenkop. Zijn ziedende ogen slechts minuscule smaragden die
nagloeiden in de as van hun ondergang. Mijn vlucht leidde me hoger. Vogels
keken spottend naar me op. Welke gek vliegt er hoger dan hun vleugels dragen
konden? Welke gek haalt het in godsnaam in zijn hoofd om de zon te plukken als
was het een rijpe vrucht aan de boom des hemels? Planeten raasden voorbij. De
gatenkaas van de maan wachtte om opgegeten te worden door een onbestemd
muizenras. De hitte maakte plaats voor ijzige koude. Mijn laatste adem werd
genadeloos de ether in gezogen. Mijn poriën sperden zich open en braakten al
mijn lichaamsvocht naar buiten. Een bitterkoude nevel waaide als een doodse
atmosfeer om mijn levenloze lijf. Pijn, vreselijke pijn. Ik was een stuurloze
satelliet. Ingevroren mensenvlees afstevenend op de oneindige vergetelheid. In
mijn rechteroor fluisterde de stem van Morpheus. God van de slaap, antwoordde
ik, het is tijd om op te staan.
Morpheus was een droom, een schim in het schaduwrijk onder mijn
hersenpan. Zijn bloed had nooit aan mijn handen gekleefd. Zijn reutelende
ademhaling was niet echt geweest. Mijn leraars biologie waren monsters in vele
gedaantes geweest. Mijn vader een man uit de duizend. Mijn moeder heeft geen
één traan gehuild op het kraambed, laat staan dat het er duizend waren. Ik was
een baby uit de duizend, onherkenbaar tussen het geschrei van alle anderen,
uitgegroeid tot een mens uit de duizend met een nachtmerrie uit de miljoenen.
Ik betaste mijn wangen en stelde vast dat ze droog waren gebleven. Ondanks de
droom die toch tranen waard was geweest. Het gebeurde wel eens dat ik s
morgens ontwaakte en het opkomende zonlicht gebroken werd door de tranen die
nog als verse parels in de kassen van mijn ogen stonden. Droeve ochtenddauw. En
vaak herinnerde ik me de droom zelf niet eens meer, alleen een vaag gevoel van
kommer en lethargie. Soms ook vreugde, ja zelfs geluk. Ook geluk laat soms de
dauw in mijn ogen neerslaan. Dromen kunnen vele gedaantes aannemen. Van
scherpgetande monsters met een adem die stinkt naar overrijpe tenenkaas tot de
goddelijke personificaties van mijn meest duistere lusten. Zo droomde ik ooit
dat herinner ik me nog heel levendig- dat ik ontvoerd werd door een legertje
bloedgeile toverfeeën. Om me te bedwelmen gebruikten ze geen chloroform maar
verstikten ze me in het malse vlees van hun meloenvolle boezems. Toen ik wakker
werd in mijn droom dan, die nacht werd ik tweemaal wakker- lag ik op een
geurig bed van zachte rozenblaadjes. Ik was naakt. Mijn magere lijf trilde van
verwachtingsvolle gespannenheid, net een snaar die te hard opgespannen was, en
mijn lid priemde als een smachtend uitroepteken in de lucht. De feeën
giechelden koket en streelden me met hun toverstafjes, steeds weer, sneller en
sneller. Ze tekenden minutieuze cirkeltjes rond mijn navel, walsten over mijn
schokkende borstkas en begroeven zich heimelijk in mijn schaamhaar. Ze voerden
een gekmakende rondedans op rond mijn omhoog gerichte totempaal. Ze dreven hun
rituelen op in intensiteit, het bloed suisde in mijn oren en veranderde de
wereld in een denderend geraas van begeerte, ze dansten en tikten met hun toverstafjes
met een gedrevenheid eigen aan het magische. Hun gegiechel klonk me als vage
achtergrondmuziek in de oren. Alsof er een muur tussen ons in stond. Een muur
van centimeters dik glas waardoor alleen hun toverstafjes en hun blanke handjes
zich wurmen konden. Ik wilde opstaan, het uitbrullen, me op hen werpen en hen
één voor één tegen de grond smakken om me vervolgens op een duivelachtige
manier aan hen te vergijpen. Ik wilde grienen omdat mijn lippen niet bij hun
fijne mondjes van zilverfijn kantwerk konden, omdat ik me niet in hun
satijnzachte gleufjes kon begraven met mijn menselijke vlees. Maar ik lag
vastgekluisterd op de bedstee van geurrijke rozen, mijn mond kon geen woorden
vormen en mijn vingers hingen als dode wormen aan mijn slappe armen. Toen
gingen mijn ogen open en staarde ik recht op
het plafond van mijn kamertje. Een heus kraterlandschap van verjaarde
vochtplekken en welig tierende schimmels. Mijn onderbroek was eenzaam nat
geworden. Blijkbaar hadden de feeën toch nog hun finale toverspreuk
uitgesproken, al was ik er in mijn droom al niet meer bij geweest. Van een
einde in mineur gesproken. Als een vals slotakkoord op een zins -begoochelende
symfonie. Wie regisseert er mijn dromen? Is er in mijn onderbewuste een klein
regiekamertje waar een of andere maniak huist? Veroordeeld tot levenslange
opsluiting in de bovenkamer van een al even grote maniak, in casu ikzelf. Wie
regisseert er het leven?
Gisteren was er voor velen weer die eerste schooldag, dat vonnis gold ook voor mij. In mijn schoolmoede oren klonk dat als de eerste dag van een levenslange detentiestraf. Misschien had ik Al Gore toch moeten smeken om me mee te tronen op zijn verre klimaatreizen, gaande van de polen tot de tropen, van China tot de Caraïben. Van hot naar her en van her naar hot. Gisteren voelde ik weer zo'n diepe steek van asgrauwe spijt bij het penetreren van onze glazen volautomatische schoolpoort. Onze school ziet er namelijk erg hip uit. Het onpersoonlijke gebouw bestaat namelijk voor negentig procent uit glas, voor vijf procent uit beton en voor de overige vijf procent uit oververmoeid mensenvlees. Van de schoolmoede studenten en de uitgebluste docenten die als een school dolgedraaide goudvissen ronddolen in die doodse bokaal van glas en beton. Water is er niet, alles is droog. De leerstof, de smalltalk, alles... Zuurstof is er beschikbaar maar wel in veel te lage concentraties. Als ik in de aula een les bijwoon dan word ik regelmatig geplaagd door vapeurs, te wijten aan de zuurstofarmoede in mijn bloed. Goed, nu moet ik ook niet overdrijven. Het valt allemaal nog wel best mee. De baard van een Duveldrinkende Osama ontluizen en daarvoor in Abu Graib terechtkomen is nog een pak erger.
Het was thans in de aulales waar ik me gisteren met de moed der wanhoop heen had gesleept -met de fiets want die verdomde treinbegeleiders waren aan het staken gegaan- dat ik op de vleugels van mijn spijt aan het dagdromen geslagen was. Het zuurstofgebrek was nog een versterkende factor. Aldus gleed ik langzaam af in een soort van lethargische doezeltoestand. Wat als ik me door Al had laten meevoeren? Samen globetrotten... Waarom heb ik die klimaatbewuste aristocratische goerroe in godsnaam aan de startlijn achtergelaten? Zonde van jeugd...
In gedachten zag ik mezelf al naar ethiopië reizen. Tussen een horde uitgemergelde ethiopiërs hardlopen over de uitgestrekte vlakten van de Sinaïwoestijn met Al in ons kielzog, als een pasja gezeten op een dravende kameel. Of we zouden ons naar Australië kunnen begeven en een maandlang naakt tussen de aboriginals leven. Met ons mannelijk lid als een onverbiddelijke wichelroede voor ons uitzwaaiend bij al ons doen en laten. Alleen maar leven van de vruchten van de aarde en onze eigen uitwerpselen. We zouden oorlog kunnen voeren tegen vijandige stammen en onder begeleiding van de oorlogstrom schedels doen splijten onder het geweld van onze vechtbijlen en hersenen door de lucht doen fladderen als waren er teveel van in deze godvergeten wereld. Wat zou dat ongeloofelijk heerlijk zijn. Al zou wat gewicht kunnen verliezen. Gehard door de ontberingen in de wilde natuur zou hij het atletische figuur van in zijn jeugdjaren weer herwinnen. Met vooruitgestoken borst zou hij dan terugkeren naar zijn thuisland, het grote Amerika. Aldaar zou hij Bush bij zijn korte grijze haren vatten en diens kop in één krachtige doch weloverwogen beweging van diens kop rukken. Dit alles voor het scherpe argusoog van de wereldpers.
Gedaan met soldaatje spelen in Irak. Gedaan met schaduwloze loopparcours. Weg met Fahrenheit. Celcius zal op handen gedragen worden. Een golf van verlichting zal als een extatische rimpeling door de wereldbevolking trekken. De poolkappen zullen stoppen met hun driftige smeltingsproces. Ijsberen zullen dolle buitelingen maken van plezier. Voor het koele argusoog van de eskimo's. Leve de eskimo's!
Schoolmoed(ig)e en afgematte groeten van een vermoeide jonkheid!
Onlangs heeft een goede vriend van mij de twintigjarige leeftijd bereikt. Hij heeft er niet veel voor moeten doen, op een dag gebeurde het gewoon. Toch heb ik ter gelegenheid een klein gedicht genotuleerd. Zijn naam ga ik uit privacyoverwegingen niet vermelden maar laten we zeggen dat we drie letters in onze nomen gemeen hebben. Wat betreft zijn achternaam laat ik het tipje van de sluier gemakshalve toch maar liggen.
Hij kleedt zich zwart als een raaf In de eenvoud is hij als een graaf
Zijn leven liep over horden Maar kijk! Wat is er van nu van hem geworden?
Een goede vriend In woelige tijden een frisse wind
Een stille poel Rimpelingen, geen golven Maar toch daar
Op het droogst van de dag Ligt hij altijd klaar
's Nachts sloop de twintig zijin kamer binnen En betrapte hem bij het zingen Van een serenade voor zijn lief Zijn enige echte bloesemige madelief
Geplukt op de velden van het geluk
En hij was naakt Op de tafel lag een album met babyfoto's Ze waren niet verder dan de derde pagina geraakt
Hoe bij jullie juist de vork in de steel zit, dat weet ik niet, maar ik heb tot nu toe al een bijzonder vruchtbaar weekend achter de rug. En de taart is nog maar net halfop! Naast een slapeloze maniak die door zijn ziekelijke intrusies gedreven wordt tot schandelijke wandaden ben ik ook een begeesterd sportbeoefenaar. Dat is het gezonde aspect van mijn leven. Mijn lichaam is mijn tempel. Doch de hogepriester die er in huist is een krankzinnige en gekantelde ziel, veroordeeld tot de eeuwige zaligverklaring der zotheid.
Hoe dan ook, gisteren heb ik meegedaan aan de 10 km van Mechelen. Hoewel ik in mijn eerdere ontboezeming mezelf ervan beticht heb dat ik de moord op Bart Somers een plaatsje heb kunnen geven ging er toch een steek van spijt en galgenzwart berouw door mijn hart toen ik Bart niet aan de start zag verschijnen. Wat zou ik hem graag aanschouwd hebben in een strak atletentenue! Wat zou het wonderlijk geweest zijn om zijn gespierde quadricepsen als verse hammen uit zijn strakke cellofaanbroekje te zien prijken. Mijn God! Men had hem op deze manier moeten bijzetten in de Mechelse catacomben en niet in dat verdomde paaskostuum!
Ook Erika stuurde haar kat. Deze keer was het een witte kater met de zijdeachtige pels van een pasgeboren poolvosje. Het mooie dier had geen open wonde op zijn zijde dus concludeerde ik dat het vroeger geen onderdeel heeft uitgemaakt van een siamese tweeling. Wel had de kater de pech om met twee staarten op deze verdomde wereld gezet te zijn. Dit kon niet verhinderen dat hij met de zege aan de haal ging en na slechts 29"02' over de eindsreep spurtte, minuten voor de drie afgetrainde kenyanen die de menselijke top drie bekleedden. Het dierenrijk zal ons altijd te snel af zijn. Altijd! Dat Erika zelf niet kwam opdagen was zo mogelijk een nog grotere helaasheid dan de afwezigheid van Bart...
Wie wel met ingevette kuiten aan de startlijn stond te huppelen van ongeduld en verwachtingsvolle gespannenheid was niemand minder dan onze alombekende klimaatgoerroe, Al Gore. Al bij al zag Al er lang niet slecht uit in zijn knalgele triatletenpakje en met -als kers op de taart zowaar- die gedateerde maar hippe zonnenbril op zijn aristocratische kop geplant. Op de achterkant van zijn tenue was volgend opschrift te lezen: 'Yes, I use 220.000 KwH per year! So fucking what? The TCPR can kiss my ass!'
Ik trok mijn stoute schoenen aan, tikte Al op de schouder nadat ik eerst één van zijn security gards -een gorilla met genetische sporen van een Tyranosaurus Rex- had omgekocht met wat portretjes van Benjamin Franklin, en richtte thans het woord tot hem. "Hi, Al!" zei ik. "Hi, ya little fellow!" repliceerde hij. Wat een aardige man, dacht ik bij mezelf. De lijfwachten van George Bush zouden me in de eerste plaats al niet doorgelaten hebben en indien wel, dan zou George me stante pede hebben laten opsluiten in Guantanamo Bay om me daar maandenlang te laten martelen totdat ik zou bekennen dat ik op 11 september 2001 in het tentenkamp van Bin Laden vertoefde. Wat ik daar deed? Paramiltaire oefeningen gericht op het vergieten van Amerikaans bloed? Geenszins! Ik was Osama's baard aan het ontluizen terwijl hij als een pasja een Duveltje zat te degusteren en vermakelijk naar de nieuwsberichten over zijn aanslag zat te kijken. Op de VRT. Osama wil Vlaams leren spreken.
"It's very hot, today? Isn't it?" sprak ik tegen Al Gore. "It's fucking twenty seven degrees in the shadow. And you know what? There is no shadow at all on the running circuit!" "Is it?" gesticuleerde Gore. "You mean Fahrenheit?" "No Celcius, you bastard!" "Oh my God! That's even hotter! En there is no shadow at all? It's a real scandal, if you ask me. If I was elected, instead of George W. Bush, there WOULD be NOTHING BUT shadow on this circuit!" "Live is hard, isn't it?" zei ik retorisch. "It's a bitch and then you die, so they say." "It's an inconvenient truth, my friend. An inconvenient truth it is indeed. Did you see my movie?" "Eh, no, sorry Al, I didn't." "Why?" vroeg hij teleurgesteld. "Because Guy Verhofstadt saw it already. And you know what? I really can't get along with this guy. He really outraged on the funeral of Bart Somers." "Did he?" Gore fronste zijn wenkbrauwen. "Besides that, Celius was a great guy, don't you think? He turned water into ice!" "Yes, Al, he did." zei ik vermoeid.
Toen weergalmde het startschot over de Mechelse vlakten. Ik rende voor mijn leven een maakte dat ik een zo groot mogelijke voorsprong uitbouwde op Al Gore. Ik had echt geen zin in verdere shit-chat over het klimaat. De hype, de nieuwe modegril. Nog hardnekkiger dan Jump...
Deze nacht kon ik weer eens de slaap niet vatten. In mijn belevingswereld heeft slapen wel enige affiniteit met spokenjagen. Het is angstaanjagend, het gebeurt in het donker en telkens als je denkt dat je datgene wat je najaagt te pakken krijgt glipt het weer door je vingers. Net een doorzichtige zijden sluier. Ik besloot om mezelf niet langer te tergen door met bloeddoorlopen ogen naar mijn plafond te blijven staren en de vrijgekomen tijd optimaal uit te buiten. Thans nam ik mezelf voor om de wol van me af te werpen en het nachtelijke funerarium van Bart Somers bij te wonen. In cognito uiteraard. Nu hoor ik jullie verontwaardigd in koor roepen: "Is hij daar weer met zijn Bart Somers!" En het antwoord luidt als volgt: "Ja, ik ben daar weer met mijn Bart Somers! Ja, ik wordt verteerd door schuldgevoelens en ja ik kan het nauwelijks aan om gebrandmerkt te worden als koelbloedige moordenaar. Ook al was het maar Barts Somers. Ook al heeft zijn kapsel ooit tot één van de meest deplorabele buxusmoddelen behoord. Ook al had hij een stem om op te schieten en kon alleen een atoombom meer dramatisch zijn voor de stad die zes jaar lijdzaam kreunde onder zijn legislatuur. Ondanks dat alles blijft hij een mens. Weliswaar met een lichte genetische inmenging van de Orks, de monstrueuze schepselen uit het geesteskind van Tolkien, in casu Lord of the Rings. Een boek dat overigens op bijzonder luisterrijke wijze verfilmd werd. Dit komt vooral naar voren in zijn gemene, heimelijke kraaloogjes."
Het nachtelijke begrafenisritueel van Bart Somers zou plaatsvinden in de uiterst geheime catacomben van de stad Mechelen. Hier worden alle historische artifacten, rijkdommen verkregen door veel te hoge belastingen en de gemumificeerde lichamen van de Mechelse aristocratie ontrokken aan het oog van het gepeupel. Bart Somers zou worden bijgezet in één van die onderaardse graven. Hij zou een ereplaats krijgen naast het Opsignoorke en de zatlap die meende dat de Sint-Romboutstoren in lichterlaaie stond. Jawel, tussen de onmisbare gekken. Vermoord in de hoedanigheid van roze paashaas. Met een outfadende bult in zijn broek. Het zal je maar overkomen...
Om niet in de kijker te lopen ging ik getooid in een bijzonder vindingrijke vermomming. In wezen heb ik wel iets weg van een kameleon. Op vloeiende en naadloze wijze adapteer ik me aan de minste verandering in mijn omgeving, hoe subtiel ook. Aldus begaf ik mij gebalsemd en omzawachteld in fijne linnen naar het funerarium. Wie zou er erg hebben in de aanwezigheid van een mummie meer of minder? De rouwenden? De andere mummies? Bart Somers?
De ceremonieële plechtigheid kende niet zo veel succes. Stonden op de lijst der aanwezigen: een bejaarde hofnar die ingehuurd was om de schaarse rouwenden wat op te vrolijken met klunzige vuurspuwerij en een bont embroglio van andere pogingen tot zelfverminking, een amalgaam van dronken CD&V'ers die hun vreugde kwamen betuigen en "leve de oppositie!" schreeuwden, Jean Marie De Decker (de lijkenpikker) die van de opportuniteit had gebruik gemaakt om campagne te voeren voor zijn kersverse partij. Verder spotte ik Filip de Winter die tussen de soep en de patatten even de hitlergroet kwam brengen (per ongeluk, aldus De Winter, hij had last van tintelende vingers en wilde de bloeddoorstroning weer op gang brengen) en Guy Verhofstadt. Guy zag er erg pedant uit in zijn nachtzwarte smoking die hij op het einde van de huldiging openscheurde om zichzelf op de borst te kunnen slaan met een leren zweepje. O, smart der rauwenden. Zonde van het leven. Blauwe God en Zwarte Raaf verenigd in één hoopje trillend verdriet. Ontroering allom... De vrouw en kinderen stuurden hun kat. Het was een mooi dier! Zachte, diepzwarte pels, goud waard op de zwarte markt. Op de noordpool zou men er een mens voor vermoorden en er een zeehond voor in leven laten. Het prachtdier ging van nature getooid in een pekzwart rauwkostuum. Aan de open wonde in zijn zij kon ik zien dat het ooit deel uit heeft gemaakt van een Siamese tweeling. En ja, daar stuurde vrouw en kinderen hun tweede kat. Met een open wonde in de linker zij, niet in de rechter. Arm dier. Links of rechts, het zal de kat worst wezen. Welke van de twee katers zouden Bart's pad gekruist hebben toen ik op die bewuste paaszondag de ingewanden uit zijn lichaam knalde?
De laatste maar niet de minste aanwezige die me in het oog sprong was... Mijn adem stokte, mijn hart aarzelde, zou het verder kloppen? Of gewoon stoppen en sito presto een einde maken aan de kwelling die het leven is? Ik kreeg het koud en warm tegelijk. Waterlanders dansten in mijn ogen, zoute druppeltjes van melancholie. ...Erika. In leren motortights! Met Harley Davidsonhelm nonchalant en oersexy onder haar slanke arm geklemd. Haar kontje als twee halve maantjes verpakt in het leren cellofaan van haar nachtzwarte pants. Was dit een droom?
Weerom trok ik mijn stoute schoenen aan en liep op haar af. Dat ik eruit zag als een mummie liet me koud. Mijn liefde voor haar was diep, zo diep. "Erika!" zei ik vol hartstocht. Ze keek me loom aan met haar grote verdrietige kijkers. Ronde schoteltjes van lethargie. "Laat me met rust, griezel!" repliceerde ze. "Ik ben in diepe rouw. Bart was mijn geliefde, mijn loverboy, mijn heiland..." "Sinds wanneer draag je leren tightpants?" wilde ik weten. "Bart vond dat sexy. Hij was mijn held, zijn wil was wet." reminisceerde ze.
Schreeuwend verliet ik de Mechelse catacomben. "Bart, ik haat je." fluisterde ik tegen de nachtelijke dovemansoren. "Ik ben zo blij dat ik je vermoord heb! Zo intens blij!" Zo heb ik de accidentele moord op ons stedelijke boegbeeld alsnog een plaatsje in mijn hart kunnen toekennen. Het schuldgevoel is weg. Ik vertoef voor de veiligheid nog even in mijn onderduikadres. De wormen zijn al aan het knagen aan zijn lichaam, zo ook wordt de herinnering aan zijn legislatuur en de moord die er prompt een einde aan maakte langzaam weggevreten uit het collectieve geheugen. Weldra zal ik weer op vrije voeten zijn.
Eergisteren heb ik het dan toch even aangedurfd om incognito mijn geheime onderduikadres te verlaten en me gedurende korte tijd in het nachtleven te werpen. Naast jeneverontkurkende ochtendmus ben ik immers ook een swingende nachtraaf die geregeld zijn vleugels eens wenst uit te strekken. Een kooi is niets voor mij, ook al is het een gouden kooi. Zo gebeurde het dat ik de nacht van maandag op dinsdag op mijn fiets sprong en me spoorslags naar Leest, een boeregat dat tegenwoordig meer gat dan boer is, begaf. Daar aangekomen bleek ik op een heus klootjesvolkfestijn aanbeland te zijn. Menige hectoliters bier vloeiden door wijd opengesperde strottenhoofden, boertig schampgelag overstemde het feestgedruis en jolige bierbuiken dansten trillend heen en weer. De exotische geur van verschaald bier en vorte smoutebollen vermengden zich tot een luisterrijk geurspel, hier en daar met een vage toets van vers dronkenmansgal. Onze blauw geüniformeerde vrienden waren ook in grote getalen aanwezig. Ik was bang van hen. Zouden ze me ondanks mijn vermomming als sandwichman van Al Gore herkennen als de koelbloedige moordenaar van Bart Somers?
Het viel me overigens op dat er heden ten dage meer en meer vrouwen in de gelederen van het politieapparaat zijn doorgedrongen. Het toppunt van emancipatie als je het mij vraagt. Een gezonde dosis oestrogeen kan nooit kwaad, zo me dunkt. Helaas vind ik vrouwen in een politieuniform bijzonder onsexy. Tenzij ze in motorrijders outfit getooid gaan natuurlijk. Ik heb een zwak voor leer. Leer heeft iets hardleers. Een van de agentes in het politiecordon was zulk een prototype van vrouw die in regulier politieuniform bijzonder onsexy voorkomt maar in strakleren tights het icoon van bestiale lust zou kunnen zijn. In gedachten zag ik haar al, gezeten op een monstrueuze Harley Davidson, haar welgevormde billen zachtjes trillend onder het zwart van haar motortights door toedoen van de vervaarlijk grommende motor. Haar rijpe welvingen als glooiende heuveltjes van Erika verpakt in het strakke leer van haar Harley jasje. Net cellofaan... Dan zou ze zich met een nonchalant gebaar ontdoen van haar geblindeerde valhelm en zo haar blonde lokken als gouden korenaren doen schitteren in het schaarse maanlicht. Genoeg gefantaseerd, dacht ik bij mezelf. Ik zou het haar zeggen, ik zou haar de liefde verklaren, de daad bij het dode woord voeren...
Ik trok mijn stoute schoenen aan en liep vastberaden op haar af. 'Hé, Erika!' zei ik. 'Ja,' antwoordde ze minzaam. 'Heet jij Erika?' vroeg ik verbouwereerd. 'Nee! Ik ben de paashaas.' beet ze me toe. Bij het horen van het woord 'paashaas' geraakte ik even van de wijs. Opnieuw zag ik het uiteengereten lijk van Bart Somers voor me liggen, en de wegzakkende bult in zijn roze donsbroek. Doch ik herpakte me wijselijk, liet niets van mijn betrokkenheid tot de moord naar buiten sijpelen. Ik zette mijn paasbeste pokerface op en herwon mijn zelfbeheersing. 'Je zou zo veel sexier zijn in leren motortights, Erika,' deelde ik haar mee. 'nu zie je er zo muisburgerlijk uit. Een trietste geüniformeerde mus tussen alle andere. Je zou het icoon van lust kunnen zijn. Je zou werkelijk zo geil zijn in een motorpak...'
Erika gaf me niet de kans om mijn aan haar gerichte ode te complementeren. Ze plukte haar busje pepperspray van haar wapengordel en zond een bijtende straal pepergas recht mijn ogen in. Door de ziedende pijn kromp ik in elkaar en zeeg zieltogend neer ter aarde. Haar collegae graaiden me van de grond en plantten me met mijn neus tegen hun combi. Deze spatte open als een overrijpe aardbij. Ze trokken mijn broek naar beneden en geselden mijn genitaliën met hun rubberen wapenstokken. Vol overgave bonkten ze mijn voorhoofd tegen de wand van de combi sloegen me vervolgens op mijn barre voetzolen. Nadien ontnamen ze me van mijn sandwichbord en braken dat in duizend stukken. 'Fuck Al Gore!' scandeerde één van hen. 'Fuck you.' repliceerde ik bloedspuwend.
Een half uurtje later arriveerde ik dan toch -weliswaar bont en blauw geslagen- op mijn bestemming. De TD. Ik zag er niet uit. De regenboog himself zou nog jaloers op mij kunnen geworden zijn. Blauwe genitaliën, rode rug met gele striemen, groene buik, violette ogen, ultraviolette poep, noem maar op. Kortom, ik was verworden tot een wandelende Picasso. Een gedrocht van Frankenstein. Schizofrene kunst uit het Gislaine museum. Christenziele! Ik betaalde mijn inkom en begaf me naar binnen. In eerste instantie wilde de security -een gorillachtige primaat met haar op de ruggen van zijn handen- me niet binnenlaten omdat ik eruit zag als een vechtersbaas. 'Zie ik eruit alsof ik nog maar een vlinder zou kunnen doodmeppen?' argumenteerde ik, verwijzend naar mijn vingers die stuk voor stuk in een hele vreemde hoek stonden. Daar zag de primaat wel waarheid in. Aldus schreed ik naar binnen...
Het was een zweterig gedoe in die tent. Wufte lijven kronkelden zwoel en koket langs elkaar, zweetcondens druppelde van de wanden en de DJ was in mijn beleving een smakeloze teringlul. Bovendien swingde de johnybarrometer behoorlijk de pan uit. Met haanachtige kapsels -artificiel in vorm gehouden met liters gel- pronkten ze heen en weer jumpend op de meest misselijkmakende remixes van songs die ooit nog aanvaardbaar genoemd konden worden. Jump. Jump. Jump. Shot. Shot. Achter. Shot. Shot. Achter. Draai. Even uitblazen langs de kant. Sigaretje opsteken. Kijken of iedereen mij gezien heeft. Even boel zoeken. En dan weer van vooraf aan... Eerst was het grappig, dan komt de vermoeidheid, vervolgens de ergernis en tenslotte de haat. Ik ben geen haatdragend persoon, ik heb zelfs spijt van de moord op Bart Somers, maar men dwingt me ertoe. Wat brengt de volgende modegril? Zou Erika dan in motortights ten tonele verschijnen? Zal ze mijn prinses zijn en ik haar prins? Zou Al Gore het antwoord weten?
Mijn schaduw kuste me liefelijk op de mond, ik voelde zijn
kinstoppels als een ongebruikt velletje schuurpapier tegen mijn wang aanraspen.
Vreemd. Ik had me die morgen thans geschoren, mijn schaduw had zich blijkbaar
niet van deze routineuze taak gekweten. Logisch, zo bedacht ik me nadien, toen
ik met een glazige blik voor me uit zat te staren, mijn rechterhand tegen een
borst gedrukt die schreeuwde om de adem die hem zojuist ontnomen was. Waarom
mijn rechterhand? Mede omdat ik rechtshandig ben maar voornamelijk omdat mijn
linkerhand het reeds te druk had met het opvangen van de tranen die als trage
regendruppels uit mijn ogen lekten. Logisch, mijn schaduw doet zijn zin, heeft
zo zijn eigen beweegredenen, deelt mijn voetsporen maar danst zijn eigen wilde
dans terwijl ik langs de kant als versteend toekijk. Die tranen in mijn
linkerhand zou ik als waren het schitterende hofparels- aanbieden aan mijn
schaduw. Mijn schaduw vertrouwde me ooit eens toe dat hij mensen dikwijls
vergelijkt met tranen. Allebei geboren uit verdriet of blijdschap, beide
schitteren ze in de zon en vervloeien ze in de regen, van de twee zullen er
altijd teveel zijn. Je kan ze allebei uitwissen, dat vergat ik nog. Mijn
schaduwzijde houdt van metaforen en vooral van die laatste. Mijn donkere kant
doet niets liever dan die tranen massaal op te slorpen, te vernietigen. Wanneer
een pasgeweende traan vers in zijn wiegje ligt te slapen en ik mijn zacht
trillende hand uitsteek om het kleine wondertje, dat tere vlechtwerk van de
natuur aan te raken hoed ik me voor de donkere klauw die plots uitschiet om het
lichaampje op nietsontziende wijze tegen een muur te smakken. Ik duik dan
ineen, om die regen van rode druppels te ontwijken, ik wil geen bloed op mijn
handen. Bloed heeft ook iets weg van tranen. Soms wordt er ook bloed geweend.
Vervolgens verslik ik mij in een taai brokje dualiteit: ineenkrimpen om geen
bloed op mijn handen te krijgen terwijl het mijn eigen schaduwhand was die
zojuist een leven naar de schimmenwereld in mijn hoofd heeft gekatapulteerd.
Opgelucht haal ik adem wanneer er een frivool kraaien uit de wieg opstijgt en
mijn oren binnendringt. Maar mijn schaduw staat nonchalant tegen de muur geleund,
steekt rustig een sigaretje op en grijnst. In mijn neus hangt de walm van een
rottend kinderlijkje dat op de bodem van mijn schimmenrijk ligt. Ik rook niet,
bedenk ik me dan. Mijn schaduw rookt klaarblijkelijk wel. Zelfmoord? En moord,
want als een schaduw sterft dan daalt ook zijn lichtbeeld af naar de
onderwereld. Mijn donkere zijde rookt als een Turk, zuipt zich alle dagen te
pletter, moord, verkracht, brandt plat, martelt, zaait verderf, speelt poker,
steelt, rooft, laat luide winden, lapt aan zijn laars, veegt aan zijn voeten en
meer van dat alles. Soms lopen we samen door de straten; dan delen we dezelfde
voetsporen en gaan hand in hand. We kijken elkaar nooit in de ogen. Doorgaans
kijk ik in het licht. Mijn donkere kant is niet fraai. Maar wie ben ik om alles
op mijn eigen schaduw te steken? Bestaat mijn donkere zijde wel? Wat is goed en
wat is kwaad? Ben ik een dualistisch factotum? Ben ik niet gewoon één van de
ontelbare trivia die als vaten vol tegenstellingen over de aardkluit denderen
en genieten van de sporen die ze achterlaten. Het kolkt tussen de wanden van de
beenachtige kubus waarin mijn denkende klodder huist, mijn duistere kant en
mijn lichte kant, ze verweven zich met elkaar, die eeuwige paringsdans waar ik
zo moe van wordt. Een paringsdans die alleen maar onvruchtbaarheid baart, reeds
lang geleden ben ik gestopt met het luisteren naar hun conversaties en hun
bizarre contemplaties. Ik luister enkel en alleen naar mezelf. Wie is mezelf?
Is mijn donkere zijde ook mezelf? Laat die zijn wufte dansen maar ten uitvoer
brengen, we walsen in welgestuurde en minder welgestuurde pasjes over de
dansvloer des levens en de mengeling waaruit ik besta, de gedeelde voetstappen,
vormen niet meer dan een grijze vlek tussen vele andere.
Is
het wel mijn schaduw die ik gekust heb? Schaduwen kijken elkaar nooit in de
ogen. Was het slechts een blozende fantasie? Maar dan wel ingegeven door mijn
donkere kant, of niet?
Ik ben Tim
Ik ben een man en woon in Mechelen (België) en mijn beroep is Part-time student/ Part-time messias.
Ik ben geboren op 15/07/1987 en ben nu dus 37 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Lezen, schrijven, gitaar spelen, hardlopen, scouts, noem maar op,...