Ik ben terug van weggeweest. Of dat een goede zaak is laat ik voorlopig nog in het midden maar het is de onverbiddelijke realiteit waarin we leven. Komen wordt steevast afgewisseld door gaan net zoals gaan onvermijdelijk wordt afgewisseld door komen. Na regen komt zonneschijn maar meestal komt er regen na zonnenschijn en nog frequenter regen na regen. Het is de klok die ons universum draaiende houdt tot in de mist van de oneindigheid. Twee weken heb ik doorgebracht in de idyllische ardennen, gekoesterd door de hand van moeder natuur die aldaar nog veel minder geteisterd is door dikke eeltkussend en bloederige kloven. Toegebracht door de menselijke destructienijd en deerniswekkende vernielingsdrang die ons zo eigen is. Twee mooie weken, slapend onder de bomen of onder het dunne zeil van een lekkende tent die door de constante wind haast omgetoverd wordt tot een heuse windtunnel. En 's morgens ontwaken met een neus die op wonderbaarlijke wijze is getransformeerd in een volgelopen snotkoker, werkelijk het neusje van de zalm. Wat is er nu heerlijker dan het bosprotten? Het is een occupatie die ik tot een wonderbaarlijke kunstvorm heb weten te verheffen. Het komt er namelijk op aan om op een zo kort mogelijke tijd een zo groot mogelijk territorium af te zetten. Witte bakens van gebruikt toiletpapier die het innerlijke van de mens op luisterrijke wijze aan het oog onttrekken. Maar de geur liegt er niet om. Innerlijke schoonheid is een mythe.
In mijn hoedanigheid als scoutsleider had ik gedurende de eerste week een bepaalde verplichting. Met name het entertainen, het passen op en vooral het verdragen van een hoop aangename en minder aangename koters. Kinderen van rond de zeven jaar zijn de ultieme verpersoonlijkingen van zowel Beëlzebul als de Heilige Geest. Kafkaiaanse samensmeltingen van helse saters en hemelse engelen. Ze zijn als heimelijke bloedzuigers die zich genadeloos in je nek vastbijten om vervolgens al je levenslust en liefde uit te zuigen totdat er niets anders van je ovetrblijft dan een leeg en levenloos omhulsel. Een losse flodder. Verdwaald en vergeten. Maar ik deed het graag. Ik heb me met plezier -ja zelfs met voorbedachte rade- laten omvormen tot dito omhulsel. Ik heb er van genoten en van gezwolgen!
Toch deed ik stiekem een dankgebedje toen zij door hun mammies en pappies weer in hun bombastische gezinstrailers werden geladen en afgevoerd werden naar het veilige en okselgeurvrije Mechelen en omstreken. En wij bleven achter. Met het rijk voor ons alleen...
Op één van onze eerste vrije dagen besloten we om ons in kleine groepjes onder te verdelen en het tegen elkaar op te nemen in een kleine liftcontest. Het was tijdens het liften dat er iets bijzonders gebeurde. De eerste auto die met gierende remmen gehoor gaf aan onze hulpkreten was een zwarte Caddilac. Zonder dralen sprongen ik en mijn liftkompaan de auto in en we scheurden weg. "Bonjour monsieur!" zei ik tegen de sinistere figuur die in de bestuurderszetel was gezeten. "Spreek maar Vlaams," repliceerde het type bits. "Hoe weet je dat ik Vlaams spreek?" vroeg ik nieuwsgierig. "Je hebt zo'n typisch Vlaamse kuttekop," diende hij me van repliek. Door deze boude uitspraak was ik even met stomheid geslagen. Gedurende de stilte die viel onderwierp ik het type aan een ietwat nauwkeuriger onderzoek. Vooreerst viel het mij op dat hij gehuld was in een pekzwarte mantel met blauwe sterren. Op zijn bepaarde kop prijkte een gigantische punthoed zodat hij wel iets weghad van een genetisch gemanipuleerde boskabouter. "Wie bent u?" vroeg ik. "De tovenaar van Oz." sprak hij. "En ik neem jullie mee naar het land van Oz." "Waarom?" "Omdat je een Vlaamse kuttekop hebt en daar hebben we in het land van Oz een schrijnend tekort aan."
What's in a name? vroeg Shakespeare zich enkele eeuwen geleden reeds af, en nu blaas ik die vraag nieuw leven in. Scherpenheuvel ligt immers absoluut niet op een heuvel! Nuja, misschien op een heel miniscuul heuveltje, als er zoiets als een cup bestond maar dan toegepast op aardse heuvelen dan zou Scherpenheuvel nog niet eens een A waardig zijn. Bijgevolg was een scherpenheuvelscherper een totaal overbodige attribuut en het gevaar op een gescheurde broek totaal onbestaande. Tenzij je -uiteraard- iets ging drinken in één van de plaatselijke kroegjes die het aan niets ontbraken tenzij aan een plaatselijk karakter.
Nadat wij na een veertig kilometer lange voettocht op geitenleren sandalen en synthetische surfpantoffels met opgeheven hoofden aan de voet van de basiliek stilstonden, hopende dat er buiten dikke regendruppels en vlokjes duivenstront ook een beetje goddelijke wijsheid over onze hoofden zou nederdalen, verlangden onze dorstige kelen naar een blussertje. Tevergeefs zochten we naar een plaatselijk bruin kroegje. Je kent dat wel, hebt daar wel een soort van clichébeeld van, iedereen heeft dat. Zo'n bruin kroegje waar de muren en het plafond steevast een strontbruine teint bezitten door het jarenlange aankoeken van al die teerdampen die er zo lustig de atmosfeer worden in gespuid. Een toog van een onbestemde houtsoort, kleverig van het gerstenat, daarrond een heksenkring van dronkenlieden. Een collectieve eenzaamheid, samen zwijgaam, bierbuiken die als doodgeboren lappen van vlees over gespannen broeksriemen hangen maken de stenen waarmee de zelfmoordenaar zijn lichaam verzwaard overbodig. Weet je nu wat ik bedoel, wat ik in gedachten heb? Zo'n rustiek gezellig kroegje dus...
Aldus zat er niets anders op dan plaats te nemen op het voorterras van een duur ogende brasserie. Het duurde even vooraleer de kelner doorhad dat zijn gastenbestand een kleine wijziging ondergaan had. Zo kwam het dat ik me moest verlagen tot een subtiele vingerknip. Een aanzienlijke tijd later diende hij zich aan bij ons tafeltje. Het was een vreemd curiosum met vettig halflang haar dat eruit zag alsof het gebruikt was om een fietsketting mee te reinigen. Zijn smoelwerk had iets varkensachtig, het zat in zijn heimelijke oogjes, in zijn wijdstaande neus, in zijn.... In gedachten zag ik hem naakt in de modder rollen, een krulstaartje dat hij anders wijselijk veborgen houdt onder het zwart van zijn geklede broek nu onbeschaamd en in volle glorie de lucht in priemend. Trillend van decadente modderpret. Luide winden latend, zijn rectum wijdopengesperd, de toegangspoort tot de hel.
Nu ben ik er de man niet naar om af te gaan op enkele uiterlijke kenmerken dus bestelde ik een lokaal streekbiertje. Ik oordeelde dat ik dit wel verdiend had na zo'n lange gesandaleerde voettocht. "Een streekbier?" vroeg de kelner dommig. "Wat bedoel je daarmee?" Ik verzuchtte mijn opkomende frustraties: "Wel, beste man, dat is een biertje gebrouwen in en geaffinieerd aan een welbepaalde streek. Neem nu Westmalle, dat is gebrouwen in Westmalle. Een ander voorbeeld: Grimbergen, dat wordt gebrouwen in Grimbergen. Het concept is heel simpel! De logica in haar blootje, zeg maar." "Is dat zo?" zei de man verbaasd. "Komen Mars repen dan van Mars en venusheuvels dan van Venus?" "Hou je me voor de gek?" beet ik hem toe. "Zo te zien heb je van die eerste duidelijk teveel gegeten en van die tweede te weinig beklommen. En nu we het toch over heuvels hebben. Waar is die scherpenheuvel eigenlijk? Ik heb het gevoel dat ik mijn scherpenheuvelscherper voor niets heb meegezeuld." "Scherpenheuvelscherper? Meneer?"
Na een ellenlange discussie die in zinloosheid het leven zelf haast oversteeg zond ik hem heen om een Brigand te gaan halen. Dat was een streekbier, volgens de kelner, maar wel uit een streek in het andere uiteinde van dit klootjesvlaanderen. Wat een gemene streek!
Op deze tocht leerden wij veel. Over onszelf. Over afstanden. Over streken. Over domheid. Over vriendelijkheid. Over lelijkheid.
Over overige oversten en overheidsgebonden overbodigheden!
Vandaag is het zo'n dag die wat betreft banaliteit gerust aanspraak kan maken op een top drie plaats. De zon hield de stad gevangen in een hoopvolle sluier van fluweelzachte zonnestralen, de dag begon met andere woorden veelbelovend. Maar nu vormt de striemende regen een grauw traliewerk voor mijn raam, dat me dwingt om binnen te blijven. De wijdse wereld blijft vandaag een onaangeroerde taart. Zonder kers en zonder slagroom. Doch, morgen zal dit anders zijn. Want morgen zal ik samen met een mede pelgrim een soort van queeste voltrekken richting Scherpenheuvel. Barrevoets of eventueel gesandaleerd zullen wij deze tocht voltooien, vertrekkende kort na zonsopgang, met niets anders dan een pak gerstekoek en een zak water om ons te voeden. En neen, wij zijn niet Christelijk en al zeker niet Katholiek en al heel zeker niet kerkelijk, ons geloof hebben wij al verloren nog voordat de conceptie waaruit wij voort zijn gesproten had plaatsgevonden. Maar toch, Scherpenheuvel is een ietwat magischere plaats.
Magischer dan pakweg Erps-Kwerps, Neder-over-heenbeek, Reet, Kontich, Aartselaar, etc... Het spreekt een beetje tot eenieders verbeelding. Hoe ziet zo'n scherpe heuvel er nu eigenlijk uit? Kan je je broek daar niet aan scheuren? Hoe hoog is die heuvel eigenlijk? En hoe scherp? Potloodscherp? En zo ja, bestaat er dan, naar analogie met de potloodscherper, ook een Scherpenheuvelscherper? En wie heeft de twijfelachtige eer op zijn conto om die scherpe heuvel dagdagelijks bij te slijpen zodat deze zijn naam tot in de eeuwigheid waardig blijft? Wordt Scherpenheuvel dan ook elke dag een beetje korter zodat deze mythische plaats op termijn -opdat deze niet vertrapt zou worden door een plaatselijke Scherpenheuvelenaar- beschermd zal moeten worden onder een glazen stolp en het alleen nog een waardig bedevaardsoord zal vormen voor mestkevers, strontvliegen en tuinkabouters? In dat geval mogen wij niet talmen om er heen te togen!
Nu wij toch reeds in de obscure sferen van het magische en het kerkelijke rondpeddelen zou ik hier graag nog wat dieper op ingaan. Volgens de officiële statistieken behoor ik namelijk tot de geloofsgroep der katholieken en dit omdat mijn ouders mij -zonder dat ik hier als zuigeling beroep heb tegen kunnen aantekenen- hebben laten onderdompelen in het doopfond. Ik ben zoals zovele andere het slachtoffer geworden van een traditie, een roestige schakel in de keten van geboorte-doopsel-huwelijk-geboorte-doopsel-... Mensen -deze zakken van vlees en bloed- hangen aan elkaar van de tradities en de gewoontes. Het is het touw dat hen samenbindt en verhindert dat ze als weke puddingen in elkaar zakken. Tradities als kerstmis en nieuwjaar, het doopsel en de communie. De enige wederkerende zekerheden, het leven een kolkende rivier vol hongerige krokodillen, en tradities de stenen waarop we vertrouwen om deze rivier over te geraken.
Beste zakken van vlees en bloed, werp eens jullie touwen af en zak maar ineen als wekke puddingen, laat jullie gerust in de rivier glijden, misschien ziet de bodem er mooier uit als gedacht!
Gedurende de laatste post-examenweken heb ik enkele grote en minder grote festiviteiten gefrequenteerd met alle minder gezonde bijkomstigheden van dien. Zoals daar zijn: een slepend slaap tekort, leveronterend drinken, weinig en ongezond eten, dagenlang teren op droog scheepsbeschuit en verlepte salade met verjaarde ketchup en niet te vergeten het gekscheren in een wild op en neer deinende massa uitzinnige mensen met oppervlakkige huidwonden en lichte kneuzingen tot gevolg. Vanaf vandaag echter ben ik opnieuw een beetje aan het werken aan een ongezonde geest in een gezond lichaam, hopende om in een later stadium een gezonde geest in een gezond lichaam te kunnen bewerkstelligen. Aldus ging ik voor het eerst in dagen opnieuw lopen in het lokale stadspark. Wat kan ik daar van genieten! Hemelse euforie! Het idyllische tafereel van steelse zonnestralen, haast beschaamd om zich nog eens te vertonen in dit danteske tijdperk van donderwolken en grijstinten, die het dauwvocht op de blaadjes doen verdampen in een speelse nevel. Alsof de natuur het leven uitademt en nieuwe hoop de lucht in wasemt. Trillend van verwachtingsvolle gespannenheid. Vogels die fluiten zoals ze gebekt zijn, eigenzinnige operettes bestemd voor elk oor dat zich spitsen wil.
En mijn voeten tikken gestaag de tijd onder me weg. Geven het ritme van mijn gedachtengang aan en dompelen me onder in een contemplatieve staat van bewustzijn. Ineens besefte ik dat mensen niet meer dan dieren zijn, evengoed met zijn voeten in het slijk der basale behoeften, maar in tegenstelling tot de rest van het dierenrijk met zijn hoofd in een nevel van zelfbewustzijn. Een mist die verblind en ervoor zorgt dat we als mens niet langer in staat zijn om onze eigen voeten waar te nemen. Om de modder te ruiken waarin we verankerd zitten. Eigenlijk is de mens een dom dier, bedacht ik. Te lomp en te ijdel om zijn eigen aard in te zien. Zichzelf met intellectuele denkkronkels verheffend en zo zijn eigen intelligentie dodend. Een mens moet net zoals een dier schijten, zeiken, neuken, kwijlen, ademen, zweten, vreten, etc... Het zijn woorden die we niet graag horen. Vlaggen die de lading dekken. We zijn zakken van vlees en bloed. Kronkelende darmen in kronkelende lijven. Vergankelijke, onleesbare gedachten in vergankelijk schedels. Ogen die ooit stoppen met kijken. Monden die eens geen klanken meer zullen voortbrengen. Bloed dat stroomt maar daar evengoed mee zou kunnen ophouden. Deeltjes, zijn we, atomen die gekmakende verbindingen vormen die zelf te omvangrijk zijn voor ons bergip. Het tragische is dat we dit nooit zullen toegeven.
Maar dan kreeg ik terug hoop. Plotsklaps zwenkten mijn gedachten een radicaal andere richting uit. De mens is immers een heel speciaal dier! Het is de enige in zijn soort die podia op weien neerpoot en met duizenden soortgenoten tegelijkertijd stilletjes staat te kijken hoe andere dieren muziek staan te maken. Het is het enige dier dat keer op keer tot brakens toe bier drinkt. Het is het enige dier dat op de vuist gaat omdat er aan een standje van Coca Cola luchtgitaren worden uitgedeeld. Het is het enige dier dat dildo's op zijn hoofd plant en geneigd is om zijn penis aan anderen te tonen. Het is het enige dier dat op een zondagvoormiddag een heel hoop onzin op een weblog neerkliedert en het enige beest dat zijn loopsnelheid chronometreert, ballen in een goal probeert te stampen, een bepaalde combinatie van kaarten probeert te bekomen,...
Het is de weg die we afleggen van de wieg naar het graf.
Maar het leven is een mooie toch.
Ineens werd met gedachtengang verstoord door een zacht knappen dat vanonder mijn rechtervoet vandaan kwam. Het bleek een jong vogeltje te zijn, verlaten door zijn moeder. Een piepjong leven geëindigd in een zielige symfonie van krakende ingewandjes en versplinterende botjes.
Ooit komt er een reus die ook ons genadeloos verpletterd en we zullen hem zelf in het leven geroepen hebben!
Het is weeral een hele poos geleden dat ik u vanop mijn digitale spreekgestoelte met mijn vox magna heb toegesproken. Misschien hebt u wel eens stiekem overwogen dat ik niet langer onder de levenden verkeerde, dat ik -zoals men wel eens zegt- heb besloten om op te houden met ademen. Niets is minder waar, het leven stroomt in gulle beken door mijn trillende lijf. Meer dan ooit zuigen mijn longen in krachtige halen de gore stadslucht naar binnen om deze vervolgens weer reutelend op te hoesten. Vuile, grauwe stad. Bastion de tristesse. Maar het leven stroomt. Net zoals de regen in bakken uit de lucht naar beneden dendert. Zou onze god geplaagd worden door incontinentie? Of zouden de engelen bittere tranen wenen omwille van de triestheid van de mensheid? Zou de apocalyps in aantocht zijn? Een nieuwe zondvloed? Moet ik alvast beginnen timmeren aan de Ark van Timotheus om mezelf en een uitverkoren deel van het mensdom en het dierenrijk te vrijwaren van deze finale teloorgang? Alleen zal ik niet zo nobel en deemoedig uit de hoek komen als de oude, langbaardige Noach. en dat heeft niets te maken met het feit dat ik jong en onlangbaardig ben maar met het gegeven dat ik een slinkse, onbarmhartige klootzak ben.
Zo heb ik in de vrije uren waarin ik mezelf overgeef aan mijn ezechieliaanse overpeinzingen een soort van inventaris opgesteld van van soorten van personen en dieren die al dan niet toegelaten zijn op mijn Heilige Ark. Muggen en strontvliegen zijn bij voorbaat reeds uitgesloten, bijgevolg ook alle mensen die zich gedragen als muggen of strontvliegen. Tevens worden ook zij die het woord misschien al te vaak in de mond nemen de toegang ontzegd. Alsmede de barmeisjes die weigeren om kleingeld aan te nemen, Yves Leterme indien hij niet ophoudt met het in het openbaar vertonen van zijn Prince Albert, Filip de Winter en consoorten, George W. Bush, Guy Verhofstadt indien hij de vacature als hofnar weigert, Justin Henin als ze verzuimt om de Ark voort te peddelen met haar gouden tennisracket. Natuurlijk zijn er ook een hele resem factota die op mijn 'must have' lijstje prijken. Zoals daar zijn: de reïncarnatie van Bart Somers in de vorm van een hypergetalenteerde navigator, Kim Gevaert die de ganse dag zal mogen zweten en zwoegen op een soort van loopband die rechtstreeks in verbinding staat met de schroef van het vlaggenschip, guinese biggetjes omdat ze zacht om strelen zijn, echte fluwelen kussentjes en tenslotte Samson en Gert als gedoodverfde antihelden. Elke Ark heeft zijn antihelden.
Genoeg zeemanspraat. Ik voel me al zeeziek genoeg. En dit omdat mijn zenuwen momenteel hun eigen koers varen. Binnen enkele luttele uren krijg ik immers te horen of ik al dan niet geslaagd ben voor dit academiejaar. Het verdict zal vallen. Vakantie: ja of neen. Leven of dood. Orgastische verlossing of helse tergingen...
Vandaag heb ik in mijn hoedanigheid als open geest een nieuwe, gouden ontdekking gedaan. Neen, het gaat hier absoluut niet om een doortastende verjongingskuur of een geheim recept voor geestesverruimende elixirs. Zij die mij persoonlijk kennen, of van op afstand, bijvoorbeeld in de abominabele rol van aanbidder(ster) of zelfkastijdende fan, zullen beseffen dat ik noch nood heb aan een verjongskuur, noch aan geestesverruimende elixirs. Ik zie er namelijk zo al jong genoeg uit. Misschien heb ik -integendeel- dan juist een verouderingskuur van doen? Bestaat dit? Kan iemand mij een adres verlenen? Daarenboven is mijn geest van nature uit al zo ruim dat ik daar helemaal geen exotische elixirs voor nodig heb, aan ethersnuiven of het inhaleren van opstijgende moerasdampen doe ik evenmin. Soms zou ik zelfs durven beweren dat mijn geest zo ruim is dat die voor mij nog altijd een soort van onverkend landschap is met ongekende putten en kraters. Nimmer geziene strontpoelen, open beerputten en braakliggende rioleringsnetwerken. Ik heb een donkerbruin vermoeden dat de kaart van mijn gedachtenwereld nog lang niet getekend is. Het valt geregeld voor dat er totaal onverwachts een sinistere gedachte uit opborrelt. Soms als was het een hete gijzer, soms als openbaarde er zich ineens een gapende spelonk temidden van een uitgestrekt ijslandschap.
Zo kom ik bij de ontdekking die mij vandaag te beurt viel. Deze middag besloot ik plotsklaps om mij over te geven aan een kortstondig hazenslaapje. In mijn hoedanigheid als taalpurist verkies ik het woord hazenslaapje boven siësta. Het klinkt mooier. Waarom wordt aan dit korte middagdutje overigens de mysterieuze nomen 'hazenslaapje' toegedicht? Slapen alleen hazen dan op de middag? Het zou een schielijke vergissing zijn om dat te denken! Ik heb in mijn leven menigmaal een hond, als wel een kat, een koe en een paard, ja zelfs een varken, de ogen zien sluiten rond het middaguur. Wordt je snel van een hazenslaapje? Ja, dat wel! Dat kan ik volmondig, als ik twee monden had, zelfs met twee volle monden, beamen. Het is namelijk zo dat ik me na desbetreffend hazenslaapje oneindig veel fitter voelde. Een zoemende TGV op een pas geolied treinstel. Yes! Het gaf me zelfs het goddelijke vermogen om in de toekomst te kijken.
Want, beste mensen, gedurende dit hazenslaapje had ik een visioen van Ezechieliaanse proporties!
En geen vage algemeenheden zoals: de wereld gaat vergaan, er zal een slechte oogst komen dit jaar, de Nijl zal niet buiten haar oevers treden, er zullen kinderen honger hebben, Yves Leterme heeft een eikelpiercing, etc...
Beste droomprinsessen, droomprinsen en slapelozen aller slag,
Eerst en vooral wil ik me even verontschuldigen voor het feit dat jullie mijn virtuele aanwezigheid gedurende enkele dagen heeft moeten missen. Doch, zoals iedereen, en in het bijzonder de studerende mensen, weet is de post-examenperiode doorgaans een tijdspanne die niet zo erg gestructureerd verloopt. Moet ik mij wel verontschuldigen? Ik ben mijn eigen koning! Zelfgekroond. Zonder knappe of lelijke koningin aan mijn zeide. Evenmin met een koninkrijk onder mijn legislatuur en nooit geplaagd door kwezelige onderdanen die mijn edele voeten besmeuren met hun natte kwijl. Dit schrijfsel mag je zonder gewetenswroeging beschouwen als een kleine schreeuw van wanhoop. Op dit allereigenste moment is het 0:31. En de gekmakende mallemolen die de maatschappij is wil dat ik om klokslag 4.30 alweer paraat sta. Uit de veren, uit de wol. Welwillend om enkele met kartonnen dozen volgestouwde containers te lijf te gaan. Kutvakantiejobje. Kutdozen. En ik kan de slaap maar niet vatten...
Het is tijdens die zweterige momenten waarin je heen en weer ligt te woelen, en het lijkt alsof je de magere tijd die je nog rest wanhopig tracht om te ploegen tot iets zachters, iets beters, dat je tot bepaalde inzichten komt. Slaap is als een onzichtbare sluier. Ongrijpbaar, vluchtig, soms verstikkend en wanneer je er jezelf kost wat kost in wil verdrinken immer onvindbaar. Klaas Vaak is een klootzak. Een saddist. Bij deze zweer ik plechtig dat ik, als ik hem ooit te pakken krijg, zijn testikelen in een dubbele padvindersknoop door zijn rectum haal om vervolgens zijn neus te verenigen met zijn alvliesklier en tenslotte zijn uitgetelde lijf naakt te voeren aan een horde uitgehongerde aasgieren. Het leven is als een klok, bedacht ik me, we dwepen, net zoals wijzers hun gekmakende rondedans tot in de eeuwigheid lijken uit te voeren. We tikken, diep vanbinnen, soms snel, soms traag. Elke tik een tik minder voordat het tikken eindelijk ophoudt en de borst een grot van stilte wordt. Koud en rustig, dodelijke echo. En als het veertje rond is, zullen tranen vloeien, dat hopen we, maar ze zullen neerregenen op de grond. Het veertje blijft op zijn einde.
Daarstraks zat ik op de trein. Een misdaad is dat niet. Ik droeg sandalen. Ook daarvoor bestaat een wettelijk kader. Schuin tegenover mij zat een type dat eveneens uitgerust was met dito schoeisel. Voor hem gold uiteraard ook deze ongeschreven wet. In deze sandalen zaten zijn voeten, dewelke waren verpakt in een stel witte sokken. Hierop staat onverwijld de doodstraf. Of, nog beter, een levenslange detentiestraf in de ertsmijnen van Siberië. Waarom heeft het Lijst Dedecker hierover niets in haar programma genoltuleerd staan? Kan je Dedecker in zijn vrije tijd soms ook betrappen in het abominabele huwelijk van sandalen-witte sokken? De man in kwestie was verder nog voorzien van een lange witte baard die als een pluk gebruikte watten aan zijn kin hing te bengelen. Alsof ze niet echt was. Hij ging getooid in een authentieke herderstenue en ja, bovenin in het bagagerek had hij zijn mahoniehouten herderstaf te ruste gelegd.
Ineens stond de herder recht -hij deed dat verassend soepel- en begon wild te prediken. Over Jezus van Nazareth. Over geloof. Over een koe en kalf en een rivier. Over leven en dood. Over wijwater en over God. Over doornen en rozen. Over de hemel die bestaat en de hel waar de verdoemden heengaan. De treinreizigers pikten dit niet en begonnen hem prompt te bekogelen met lege drankflesje en afgerukte asbakjes. Vooraleer hij bezweek aan de kastijding wist hij nog prevelend uit te brengen dat wie zonder zonden is de eesrte steen mag werpen. Verdorie, dacht ik, daar is het al te laat voor. Men is mij voor. Dan werp ik maar de laatste steen, concludeerde ik, en slingerde hem het vuilbakje naar het hoofd dat hem fataal werd. Bloedend en reutelend zeeg hij ineen. Een kordate medereiziger werkte hem het raam uit...
...knarsend en krakend werd hij opgeslokt door het gretige staal van de IR trein...
De laatste loodjes wegen het zwaarst. Dat is alleszins wat de volksmond ons placht wijs te maken. De geschiedenis heeft ons echter reeds meerdere malen bewezen dat de volksmond er wel eens een slag durft naar te slaan. De volksmond is een gapende grot vol met rotte kiezen, groene tong, geurend naar boerenkool en afgekloven kippenbouten. Voor het gros van de tijd worden er voornamelijk braakballen van onzin uit de opgerispt. Zo ook met de verkiezingen. We werden wakker in een landschap waar een politieke aardverschuiving had plaatsgevonden. Niet dat het ook maar een sikkepit uitmaakt, allemaal spuien ze dezelfde holle woorden over ons heen, de zelfde vage beloften die reeds in rook zijn opgegaan voordat ze nog maar aan hun leugenachtige monden zijn ontsnapt. De eeuwige slingerbeweging, beurtelingse afstraffing, de wichelroede van de oneindigheid. Het verveelt me zo dat ik ervan moet geeuwen. Lijk ik nu iemand die helemaal niet geïnteresseerd is in politieke aangelegenheden, een foertstemmer? Nee hoor, ik heb mijn keuze zeer weloverwogen gemaakt. Lang moest ik er niet over nadenken... Maar wat maakt het uit? Dit is geen gekleurd blog. Ik heb de politieke koe al genoeg gemolken vandaag. Over naar iets anders, hoor ik u luidop denken.
Waar ik heen wilde was: de laatste loodjes wegen het lichtst. Morgen ga ik namelijk mijn allerlaatste examen tegemoet. Ik heb de veelkoppige hyda -het examenmonster- bijna overwonnen. Nog één klein hoofje blijft koppig napruttelen maar na morgenavond zal ook dat reutelend door het stof rollen. Soms voel ik me wel een beetje een Hercules, half god, half mens, de examenperiode verliep zo vlot. Niet over horden zoals gewoonlijk, zonder al te veel bloed, zweet en tranen. Het lijkt bijna verdacht.
Om toch terug te komen op het electorale kommer en kwel. Vandaag liep ik Yves Leterme tegen het lijf. Hij was thans op weg naar het koninklijk paleis, zo zou ik even later vernemen. Hij maakte nogal een verfomfaaide indruk. Zwalkend liep hij door de straten, het leek wel alsof men zijn anders zo tredzekere benen, immer aan het oog ontrokken door de stijlvolle pijpen van zijn maatpak, had vervangen door rubber elastieken. Zijn haren die gewoonlijk met een loepzuivere preciesie over zijn schedel zijn gekamd stonden nu omhoog in tal van stekels en pieken zodat hij de aanblik van een bejaarde punker bood.
"Hoi, Yves," zei ik. Zo goed en zo kwaad als het kon trachtte ik mijn afkeer te verbergen. "Op wandel geweest." "Pfffffff," lalde Yves. "Nooit njog dwink ik sjampanje, ik hep et altjijd gezsjegd, de Vlaamsche pint gaat bofen alles." "Is je overwinningsfeestje je niet goed bekomen?" vroeg ik niet zonder enig leedvermaak. "Nog nooit ben ik zo begaaid geweest." verzuchtte hij. "Het was nog maar twee uur 's nachts en ik stond reeds de ziel uit mijn lijf te braken tegen de gevel van het partijbureau van de openVLD." "Nuja," zei ik. "Die zullen hun ogen 's anderdaags dan wel degelijk opengetrokken hebben." Yves gniffelde heimelijk: "Misschien was het toch niet louter en alleen de champagne die mij genekt heeft. Eén van mijn militanten bood me ineens een joint aan. Eerst was ik er niet happig op, ik ben namelijk principieel tegen het gebruik van drugs. Maar weet je... de overwinningsroes... en bovendien was hij gerold uit een pamflet van ons Vlaamse kartel."
"Dan kan het geen kwaad hé Yves." stelde ik hem gerust. "Jongen, je stinkt! Wist je dat? Wat een verdomde alcoholwalm, ik zou nooit een sigaret in jouw buurt durven opsteken. Hoe heeft de koude schotel trouwens gesmaakt?" Yves' ogen werden groot als schoteltjes: "Hoe weet je dat ik een koude schotel verorberd heb?" "Er hangt nog een stukje salade in je haar." "Ow, fuck!" vloekte Yves. Hij begon prompt verwoed in zijn haar te krabben. Kleine voedselpartikels regenden neer op de grond. Een begenadigd kok zou er een nieuw gerecht uit kunnen samenstellen. Plat Leterme.
"Weet je," sprak Yves ineens. "Het was leuk om met jouw te praten, je bent vast een trouwe kiezer van ons Vlaamse kartel, maar ik moet nu werkelijk door. De koning heeft me namelijk ontboden." "Is het werkelijk Yves?" spotte ik. "Veel succes met je onderhoud. Nog snel even duidelijk wezen: ik zou nog eerder op een kartel van gecastreerde bavianen en bejaarde stinkdieren stemmen dan op jouw clubje van kruiperige reetlikkers en holhoofdige leeuwentemmers. Ik durf er mijn ziel op te verwedden dat jouw discipelen elke avond een wierrookstokje branden bij jouw foto."
"Als je er zo over denkt... de kiezer heeft altijd gelijk." bitste hij. "Ik hoop alleszins dat ik premier van dit land wordt. Om de koning te paaien heb ik in mijn stronken (nvda dronken en stoned tegelijkertijd) bui een speciale actie ondernomen. Ter promotie van mijn loyaliteit, zeg maar. Je moet het spel tactisch spelen."
"O ja?"
"Zeker!"
Plotsklaps trok Yves zijn vlekkerige broek naar beneden en toonde me vol trots zijn pasgezette Prince Albert.
Gisteren heb ik wat tijd doorgebracht achter een tafeltje in de openbare bibliotheek. Dit in de hoop dat al die monstrueuze rekken vol met boeken en andere literaire obesitas patientjes me in een vlijtige studiestemming zouden brengen. Daar zat ik dan, in mijn eentje aan een steriele tafel, met een neus die weigerde om zich in mijn cursussen te laten begraven. Dus tuurde ik maar wat door het raam. Op zaterdagnamiddagen is zo'n groot raam net een cinemascherm. Oude kniesoren die de ganse dag uit het raam hangen (zonder het excuus dat ze in wezen zouden moeten studeren) en laagbrommend hun galbittere commentaar over de wereld spuien. Fietsers die met elkaar in aanvaring komen om vervolgens met elkaar op de vuist te gaan. Zich daarbij bedienend van afgerukte fietskettingen en bruut geweld niet schuwen. Twee politieagenten die tussenbeide proberen te komen maar er vervolgens weer vandoor gaan als een haas met een brandende staart, aan elkaar geknoopt met de gevilde huid van hun trouwe politiedobberman. Etcetera, etcetera en nog eens etcetera... tot in de oersaaide oneindigheid. Maar plots zag ik daar een meisje...op straat... getooid in een zeeblauwe kamerjas...
Blonde lokken Ogen koud als wintervlokken Glooiend lijf Je schoonheid staat buiten kijf Welving na welving Ik droom van een eeuwige omzwerving Verdrinkend in het zeeblauw van je kamerjas Voor dit land van melk en honing bestaat geen atlas Bruine, ranke benen, snoepjes als tenen In kleine gouden sandaaltjes, schattige schandaaltjes
Maar je bent een zinkend schip Rokend, rondspokend Een sigaret klevend aan je onderlip Maakt je lelijk als stront!
Ook vandaag was het weer een dag van examengewijs kommer en kwel. Ik heb er zelfs twee vandaag. Momenteel bevind ik me in een soort van tijdsniemandsland tussen deze twee examens in. Een rusteloos interbellum als het ware. Doch, ik ga er verder mijn vingers over houden. Mijn computerscherm is geen klaagmuur en dat wil ik zou houden. Daarvoor reis ik ooit wel eens barrevoets naar het verre Jeruzalem. Mezelf kastijdend met een reep van ongelooid ossenleer. Dan kniel ik neder in het opwaaiende stof op de tempelberg en werp ik die antieke muur omver in een langgerkte en hartverscheurende klaagzang. Want er zijn zoveel dingen mij doen lachen en huilen tegelijkertijd in deze wereld.
Gisteren pikte ik toevallig een stukje op van onze kleurrijke Vlaamse klootjeszender, VTM, ik denk dat het Telefax was maar daar ben ik thans niet zeker van. Wat maakt het ook uit? Het niveau valt er meestal toch zodanig laag dat ik steeds angstvallig mijn tenen intrek als ik voor de buis gestationeerd ben voor een gezellig avondje brainwashing. Het zou het glas van mijn beeldbuis eens moeten versplinteren en op mijn voeten terechtkomen. Het niveau kelnert dieptes, verpulvert aardlaag na aanlag om tenslotte ergens tot stilstand te komen in een onderaardse opslagplaats voor kernafval.
Het programma ging over make-up... bij mannen, over zonnebankverslaafden en alsof dat nog niet genoeg was, de zieke kers op de misselijkmakende taart, over borstvergroting... ook bij mannen(!). Om er gespierder uit te zien, om beter geproportioneerd uit de hoek te komen. Even duidelijk quoteren dat ik er geen seksistische levensvisie op nahoud en desgevallend ook geen fanaat ben van vrouwelijke borstvergrotingen, en make-up. Wie een masker draagt heeft iets te verbergen, zeg ik altijd. Met een make-upvrije vrouw kan je blootvoets dansen in de regen zonder dat er plots een tweetal kilo's aan lichaamsgewicht van haar afspoelen en je voor een onaangename verassing komt te staan.
Maar borstvergroting bij mannen... Ik weet dat het een zinnetje is voor oude kniesoren die al decenia lang door artrose geteisterd worden en hun verzuurde fluimen zomaar op de straat rochelen, en meestal ook een bepaalde electorale voorkeur hebben, maar toch, het moet uitgesproken worden: WAAR GAAT DIT NAAR TOE??? Is het de teloorgang van de menseheid die zich definitief in het zadel van onze samenleving heeft genesteld en ons nu onder een reeks van knallende zweepslagen de afgrond in jaagt? Is het de geschiedenis die zich herhaalt? Net zoals de Romeinen tenonder gingen aan hun eigen decadentie? Wie zal het zeggen?
Ik zwerf door een landschap van siliconen heuveltjes... Ontevreden smoelen omgegeven door een atmosfeer van exotische smeerseltjes...
Vandaag heb ik het bewijs dat god niet bestaat op een gouden presenteerblaadje gekregen. Dit in de vorm van zeven gele pagina's vol met aberrante examenvragen. Het was een tragedie op zakformaat. Elke vraag bracht me opnieuw tot een dodelijk stilzwijgen. Gedachtenstilte in mijn hoofd, alleen de echo van mijn toenemende vrees op een funeste afloop. Mijn pen die werkeloos op enkele centimeters boven het papier bleef zweven. Papier dat me leek uit te dagen, letters die scheef naar me leken te grijnzen en dansten van voorpret omdat ze weer een sterveling hebben doen falen in zijn opzet. Toen ik een goed uur later mijn van bloed, zweet en tranen doordrongen blad ging inleveren voelde ik een steek van spijt door mijn borst trekken. Spijt van de verspilde inkt, spijt van de tijd, spijt van mijn eerste communie en spijt van mijn plechtige communie. Spijt van mijn doopsel en spijt van mijn begrafenis die hopenlijk in de niet zo nabije toekomst zal plaatsvinden. Liefst in een heel verre toekomst zelfs, ergens op een oneindig punt van één of andere tijd- en dimensieloze tijdlijn. Want buiten mijn doopsel, eerste- en plechtige communie en de examens is het leven tip top.
Aldus nam ik me voor -begeesterd door voorgaand catastroofje- om een willekeurige kerk te gaan platbranden. Liefst een exemplaar in Laat-Gothische stijl. Ik koesterde een onweerstaanbare destructieve drang om honderden jaren aan menselijke arbeid in één vurige mokerslag te laten vervagen tot stof en as. Een wezenlijke stukje uit de tijdlijn van de kerkelijke bouwkunst knippen. Ik zou hectoliters bloed, zweet en tranen en wie weet ook wel vocht van opengespatte pestbuilen doen verdampen in een wild ballet van likkende en slikkende vlammen. Alleen al om die milliliters die ik zelf vergoten heb teniet te doen. Om tot het besef te komen dat ze maar een druppel op een hete plaat waren. Ik moest en zou vlammen zien. Lijk ik nu een ziekelijke pyromaan? Kan het me iets schelen?
Enigszins goedgeluimd en lichtjes transpirerend van aangename anticipatie begaf ik me naar het dichtsbijzijnde tankstation om aldaar een jerrycan loodvrij vol te pleuren. De weeëige geur van ontsnappende benzinedampen maakten me een beetje high. Net genoeg om het leven door een roze bril te bekijken. Het geheel leek een mislukte grap. De aarde een ongepelde appelsien en de mensen niet meer dan een stelletje luizige bladvlooien. "Wat valt er te lachen?" vroeg de pompbediende argwanend. "De aarde is een appelsien en de mensen zijn luizige bladvlooien! schaterde ik onverwijld. "Haha, meneer heeft gevoel voor humor," schimpte de pompbediende. "Oei, oei, meneer is een zuurpruim," diende ik hem van repliek. "Mijn job is klote, mijn vrouw ruikt naar aangebakken vis en de rode draad van mijn leven is onherroepelijk zoek geraakt," "Dat is niet mals," zei ik zo begrijpend mogelijk. "Het is mij duidelijk dat jij nood hebt aan een verzetje. Het toeval wil dat ik net op weg was om een kerk in brand te steken, het zat me namelijk ook niet mee vandaag. Zin om je te vervoegen in mijn aangename gezelschap?"
"Graag," jubelde hij. "Wacht! Dan ga ik binnen gauw nog wat brandversnellers halen, deze kunnen ons van pas komen." Dat treft, dacht ik blijmoedig, een rechterhand is bij zo'n sinicure nimmer te versmaden. Even later togen we samen op weg naar een willekeurige cathedraal, gebouwd in Laat-Gothische stijl. Onderweg deden we wat aan small talk. De gebakken visgeur kwam uitgebreid aan bod, ik raadde vochtige doekjes van Kleenex aan, evenals het klootheidsgehalte van een job als pompbediende en het tragikomische aan een studentenleven. Toen we aankwamen bij de willekeurige cathedraal bleek deze ook elementen uit de Vroeggothiek te bevatten. "Nevermind," oordeelde ik. "Heb ik ook in mijn collectie," zei de pompbediende. "Jaja, zal wel," antwoordde ik kortaf.
Nadat we de loodvrije bezine vakkundig verspreid hadden over het altaar, de middenbeuk en het preekgestoelte en de pompbediende de brandversnellers vol zorg op strategische plaatsen had weggestopt bedronken we ons nog gauw met de miswijn die aangetroffen hadden in de sacristie. Ook vraten we ons tonnetje rond met bergen hosties. Deze zaten gewoon verpakt in pakken van honderd. Waarschijnlijk besteld bij een of andere groothandel. De Aldi maar dan voor kerkelijke aangelegenheden. Tenslotte beval ik de pombediende om de zooi in de fik te steken. Toen hij de lucifer wou aanstreken werd hij echter getroffen door een bliksemschicht, zomaar afkomstig uit de ether. De lucifer viel onaanstreken op de marmeren vloer maar door de bliksemschicht schoot de boel alsnog in de fik. Ik repte me de kerk uit. Achter me hoorde ik god vloeken.
Dank u heer!
Een slecht examen is toch niet het einde van de wereld.
Dames en heren, kogels en speren, jongens en meisjes, zalmen en pladijsjes,
Ook vandaag staan de belevenissen die ik hier thans in de vorm van weloverwogen zinsneden op het wereldwijde web uitbraak weer in het teken van de examenperiode. Het virus dat mijn immer in staat van rust verkerende grijze massa opnieuw dwingt om aan de slag te gaan. Rust roest. Moest ik toevallig besluiten om een trektocht doorheen de uitgestrekte amazonewouden -één van de groene rokerslongen van deze aardkluit- te gaan maken om aldaar op een groepje schuimbekkende Sioux indianen te stuiten, dan zouden deze indianen bij het scalperen van mijn moegepeinsde schedel niets anders dan een schraal hoopje roest aantreffen. Rood poeder. Het stof van de vergankelijkheid, een verwaaid intelligentie quotiënt.
Nu ik via deze kleine gedachtenomzwerving toch bij de wildlevende Sioux indianen ben aanbeland: Zou het niet aangenamer leven zijn, verpakt in de rode huid van één van deze legendarische wildemannen? Diep in mezelf ben ik er stellig van overtuigd dat ik in een vorig leven een woeste indiaanse krijger was. Je kent ze wel. Dansend rond een totempaal, liefst van al in adamkostuum, met hun lid voor zich uitzwaaiend, op het dweperige ritme van de tamtams. Net alsof ze een op hol geslagen wichelroede voor zich uithouden. De strijdbijl die nooit begraven wordt in de hand en met de blik op het oneindige gericht. Eén met de goden en de natuurelementen....
En als we dan op jacht gaan, watertandend van het vooruitzicht op sappig bizonvlees, de hond van Pavlov zou er niets tegenover zijn, dan kalmeren we onze wichelroede door deze vakkundig te stationeren met een stukje liaan. Toen ik gisteren tussen het studeren in doorheen de straten van het zonovergoten Mechelen struinde probeerde ik mij een voorstelling te maken van het straatbeeld zoals dat eruit zou zien indien ook wij zoals de Sioux getooid zouden gaan in adamskostuum. Ik moest het bekopen met een reeks felle braakneigingen. Wandelende geraamtes, bierbuiken die als ingestorte afdakjes boven dood geschut hangen, omhoogkruipende levervlekken, behaarde basten, foute piercings die erogene organen genadeloos doorkruisen, achterwerken die een weerwolf in verwarring zouden brengen, etc... Een duister amalgaam van menselijke deernis.
De indianen zijn zoveel schoner dan wij, bleekgezichten. Ranke spitse lijven, geslepen moordmachines. Levend op het scherp van de snede...
Als ik een indiaan was geweest, hic et hunc, in deze samenleving, dan zou ik al schuimbekkend de wetstraat binnenstormen en alle politieke kopstukken in koelen bloede scalperen. Met de schamele inhoud ervan zou ik mijn kudde bizons voederen. Bijgevolg zou ik mezelf als dicator kunnen uitroepen. De koning zou dan gedgradeerd worden tot het slaafje dat vlooien uit mijn schaamlapje mag plukken, prins Laurent zal een lot als stalknecht beschoren zijn. Filip staat dan uiteraard in voor het vermaak en Mathilde... nuja... wat doe je met zo iemand?
Mijn decreten zouden demagogisch van aard zijn. Het adamskostuum behoort des winters en des zomers tot de verplichte outfit. Vanaf dan wordt er alleen nog maar bizonvlees geconsumeerd. GSM's zullen uit het straatbeeld verbannen worden en vervangen worden door hoogtechnologische rooksignalen. Er wordt gewoond in wigwams.
Goedenavond beste dames en heren, cowboys en indianen!
Een warm hardvuur knettert, vurige tongen likken houten balken, vreten ze langzaam maar zeker op tot er slechts stof en as is dat achterblijft. Een behaaglijke warmte golft onze woonkamer binnen. Zet alles in een warme gloed en overvalt me met een winterse nostalgie. Onze huiskamer is zo proper dat het haast legendarisch vermag genoemd worden. Kraaknet. Je zou haast van de grond kunnen eten, liever nog dan van de met etensresten bezaaide keukentafel. Dat maanlandschap van allerhande vortigheden en verjaard voedselresidu. Elk hoekje in de kamer is van zijn eeuwige stof bestolen, spinnen op brutale wijze van hun gefavoriseerde woonst beroofd. De muizen weten niet meer waar kruipen, ze bevinden zich op open terrein. Ze hebben een vreselijke agorafobie opgedaan door al die jaren dat ze gewend waren om te zwemmen in een kafkaiaanse poel van rommel. Horror vacui. Op de salontafel prijken allerhande versnaperingen, gaande van verse olijven tot knisperverse chips.
En dat allemaal omdat een vriendin van mijn moeder deze avond een prepositie van kledij op poten heeft gezet. Tot de dubieuze genodigden horen een dame met overgewicht, een kip zonder kop, een geamfitamineerde kakelkalkoen, een dame met ondergewicht en een meisje dat wat betreft schoonheid het voordeel van de twijfel geniet. Ik liep maar wat doelloos rond, getooid in een wit marcelleke en een ordinaire joggingbroek. Dat is nu eenmaal mijn vrijtetijdsoutfit. Liever dat dan de wansmakelijke combinatie van een lange lederen jas, zwemvliezen, een te klein zwembroekje en een gigantische snorkel die op de verkeerde plaats hangt.
"Doe die joggingbroek uit," snauwde mijn moeder me toe. "er zijn gasten." Ik haat de ettiquette van het klootjesvolk. De farce van de kledij. Plots voelde ik een enorme aandrang om haar verzoek letterlijk te nemen en daadwerkelijk die joggingbroek in een hoekje te zwieren en aldus in adamskostuum de aanwezigen te choqueren. Ik beheerste me en trok me terug op mijn kamer. Mijn gedachten dwaalden af, voerden me achter de voordeuren van al die miljoenen Vlaamse gezinnetjes. Al die kokette woonkamertjes waar een haardvuur knappert, waar de keukentafel stinkt naar een mengeling van zeepsop en ontbinding. Waar de joggingbroeken uit den boze zijn.
Net als zovele anderen bevind ik mij momenteel in een beklagenswaardige positie. De examenperiode staat onvermijdelijk voor de deur, als een veelkoppige hydra zowaar, voor elke pagina die je doorworstelt lijken er twee nieuwe bij te komen. Cursussen worden dikker in de plaats van dunner. Leiden aan obesitas. Paginanummers volgen elkaar op in een helse trein van gekmakende numeriek, voerend naar waanzinnige dieptes van kommer en kwel. Men slaat je om de oren met talloze begrippen totdat je er compleet kaduuk van wordt. Totdat je jezelf haast naakt wil opknopen aan een liaan in het verre amazonewoud. Men drijft het zo op de spits dat mijn hersenen nu al hun maximale absorbtievermogen hebben bereikt. Een druipende spons van weke massa die rondklots in mijn geschofeerde hoofd. Elke keer als ik mijn neus snuit ben ik bang om tussen het slijmerige snot in mijn zakdoek een reeks pas ingestudeerde woorden aan te treffen. Als ik mijn grote boodschap heb gedaan loer ik stiekem in de toiletpot of er geen stukjes kennis heimelijk langs de achterpoort zijn ontsnapt. Het wordt teveel. 's Nachts sta ik op, smeer me in met pek en veren en ga op de daken zitten om al huilend te lonken naar de volle maan. Al dat studeren, zonde van de tijd.
Maar heden nacht werd ik overmand door een lumineuze inval. Waarom zou ik niet gewoon inbreken in het secretariaat van onze school, het nest van alle kwaad, om de examens al eens op voorhand in te kijken. Een klein preludium als het ware. Wie niet slim is moet... slim zijn. Zo gedacht, zo gezegd (tegen mijn teddybeer) en zo gezegd, zo gedaan. Alzo begaf ik mij des nachts getooid in een ninjapak, gelaat aan het zicht ontrokken met een handgebreide bivkmuts en gewapend met een glassnijder, een kalashnikov en chocoladereep naar Antwerpen-Zuid. Alles was rustig. De straten sliepen en wasemden hun nachtelijke rust uit, het geronk van voorbijrijdende auto's klonk als van een andere wereld afkomstig. Het justitiepaleis vormde een spitsig en donker silhouet in de nacht. Net een slapend monster dat de duisternis met zijn horens kietelt. Ik voelde me doodkalm. Niemand die mij een strobreed in de weg zou leggen. Bart Somers niet, Patrick Janssens niet, Filip De Winter niet, de politie niet, de directie niet, Achilles niet en het justitiepaleis niet. De wereld was van mij, lag als een tamme knikker in mijn klamme hand. Yes!
Met vaste hand tekende ik een volmaakte cirkel in het vensterglas, plaatste er een stel zuignappen op een creeërde op die manier een cirkelvormige toegangsweg tot mijn school. Zo ver waren we al. Ik keek rond. Wat was het kalm. Dood kalm. Geen rondslenterende studenten, geen flarden van woorden die doelloos rondzwierven. Losse flodders in het ijle. Betekenisloze zinssneden. Geen geklaag, geen geween, geen koppen die me mateloos irriteren door hun loutere aanwezigheid. Ik begaf me in ijltempo naar het secretariaat maar deinsde halverwege de gang terug. Instinctief richtte ik mijn kalashnikov op het donkere, tonronde silhouet dat mijn aandacht had getrokken. "Eén beweging en ik schiet je overhoop!" brulde ik. Zonder eigenlijk te weten waarom.
Behoedzaam naderde ik het silhouet en zag tot mijn grote verbolgenheid dat het Sergio was. "Sergio?" zei ik verbaasd. "Ow yeah, Sergio is in the house." scandeerde hij. Zijn ronde borst deinde krachtig op en neer. "Wat doe jij hier?" vroeg ik met oprechte verbazing. "Ik werk aan een nieuwe docusoap, in opdracht van VT4," verklaarde hij. "Het noemt 'one fine night at school'. Wat we doen is 's nachts inbreken in verschillende scholen en filmen wat er dan gebeurt. O yeah, werkelijk rock and roll." Plots flitsten alle lichten en met een duizelingwekkende klap werd het mij duidelijk dat ik met thans op een soort van filmset bevond. Camera's en microfoons waren genadeloos op mij gericht. Cineasten liepen zenuwachtig heen en weer. Een regisseur gaf haastige aanwijzingen.
Daar stond ik in mijn ninjapak met mijn kalashnikov als een trillende fallus voor me uit priemend. In het middelpunt van de belangstelling. "Komt dit op TV." vroeg ik met een benepen piepstemmetje. "Uiteraard," zei Sergio met een vette grijns op zijn smoel. "Morgen is de eerste uitzending. Wat een succes!" Sergio richtte zich terstond tot de camera en voerde het hoge woord. "Zoals u ziet dames en heren zijn we een profesionele inbreker tegen het lijf gelopen. Hij ziet er gevaarlijk uit maar ik ben ervan overtuigd dat hij bereid is een klein woordje tot het publiek van 'one nicht at school te richten'. Meneer, de inbreker, kan U ons vertellen wat U te zoeken op deze school?" "Sergio, je bent een klootzak." vatte ik mijn gevoelens samen. "vroeger koesterde ik nog enige sympathie voor jou malle figuur maar nu je opgetreden hebt voor Lijst Dedecker heb je jezelf finaal de das omgedaan."
Ik vuurde resoluut een kogel op hem af...
Een zachte plof weergalmde door de hal toen het schietlood zijch begroef in zijn ronde tonnetje....
Vluchtende mensen, woelige set, omvallende camera's, het einde der tijden, ik rende naar buiten, sprong een gat in de nacht...
Terwijl ik hier mijn kostbare tijd al rondstruinend in de virtuele wereld aan het vergallen ben speelt er zich achter mij een heus filmisch gebeuren af. Op dit eigenste moment is ons TV scherm de film 'Troyes' in onze woonkamer aan het uitbraken. Naar mijn smaak is het Hollywood gehalte in de film net een graadje te hoog. Maar wie ben ik? Ben ik een bekroond filmcriticus? Ik ben een onbekroonde zwerver die met stalen kettingen aan een rots hangt vastgeketend. Elke nacht komt een gier mijn lever uitpikken... Neen, ik weet niet wie ik ben. Maar ik weet wel terdege wie ik zou wíllen zijn. Achilles. Half god, half mens. Een steroïde-vrije spierbundel die onder zijn marmerachtige huid een netwerk van opbollende staalkabels heeft lopen. De koning van het zwaard, zijn lange blonde haren als een gouden aureool rond zijn hoofd. De droom van elke jonge deerne, nachtmerrie van elke man. Een begenadigd krijger. Dan zou ik de stad intrekken, incognito, gehuld in een lange paterspij, met mijn zwaard als een stalen fetisj tegen mijn borst geklemd. Gewapend met mijn onsterfelijkheid, alsof een onzichtbaar schild mijn vege lijf beschermt tegen alle externe invloeden.
Er zijn zoveel dingen waar ik op genadeloze wijze komaf mee zou maken. Eerst en vooral zou mijn queeste me richting de Mechelse cafébuurt voeren, alwaar ik paal en perk zou stellen aan alle obers en oberessen die het verzuimen om steevast nootjes bij de drank te leveren. Dat zou een goede gewoonte moeten zijn die elkeen die in de horeca tewerk gesteld is zou moeten bezitten. Het zou een reflex moeten zijn, diep ingebakken in de witte hersencellen van de hypothalamus. Op een brandstapel zal ik hun zondige zielen laten verdampen tot een dikke rookkolom, opstijgend naar hemelse hoogten waar de Heer gehuisvest is. Het plebs zal hun dood bezingen met krachtig gestemde volksliederen. Het zachte ploffen van oogbollen die knappen onder het zielloze geweld van de toenemende hitte zal me als muziek in de oren klinken. Het subtiele, haast treuzelachtige gesis van weglekkend lichaamsvocht evenzeer. Nootjes zijn heilig. Vergeet nooit de nootjes. NOOIT!
Als deze episode voltooid is zal ik mijn destructieve epos verderzetten. Politieke kopstukken zullen letterlijk over de grond rollen, als rondkaatsende balletjes in een psychotisch flipperspel. De straten zullen blank staan door het bloed van dode helden en levende lafaards. Alleen, ik, Achilles, zal met trotse borst overeind blijven in de stormachtige chaos. Een rots in de branding. Dan zal ik ridderlijk de Sint-Rombouts-Toren bestormen om de stad der maneblussers te overschouwen. Brandende daken, gillende mensen, chaos in zijn puurste vorm.
En dan wanneer ik de laatste trede naar de top van de Mechelse beschaving wil zetten...
Binnen niet afzienbare tijd zijn het weerom verkiezingen. Aardverschuivingen en vulkaanuitbarstingen zullen het politieke landschap omtoveren tot een waar slagveld. Er zullen overwinnaars zijn, net zoals er ook als verliezers uit deze bikkelharde strijd zullen komen. Zo is dat alles met in het bestaan. Winnen of verliezen, elke een kant van de medaille die we het leven noemen. Uiteindelijk is het allemaal circus, zo me dunkt. Een bont embroglio van vuurspuwers, clowns, domme blondjes, gefnuikte hofnarren en gorillas in alle maten en gewichten. Als losgelagen wildemannen bestoken ze elkander met vurige woorden. Net barbaarse vuurspuwers. Anderen pakken dan weer pronkend uit met een heuse karavaan van exotische dieren, zoals daar zijn: kleurrijke apen en brullende leeuwen en niet te vergeten vuigbebaarde primaten en van een zwijnenneus voorziene... zwijnen. Nog anderen zwalken dronken over de politieke catwalk terwijl een derde groep het verkiest om de rode loper te geselen met het getik van hun fijne naaldhakjes. Ja, waarom zou ik in godsnaam ooit nog geld neertellen aan de inkom van het Groot Russisch Staatscircus? Voor het spektakel? Er is de televisie die dagdagelijks terzake 07 mijn woonkamer inspuugt. Voor de wodka? Nooit meer! Nooit of te nimmer raak ik dat godvergeten spul nog aan. Je weet maar nooit of het van huiselijke makelijk is. Pis van de duivel...
Een van deze dagen heb ik een debat gevolgd dat ging over... holle woorden... leugenachtige monden die uitgeholde bomen opzetten, met rotte wortels en dorre balderen. Wijd vertakt. Zo triest. Een van de gasten was Bart Somers. Dat verbaasde me niet in het minst. Natuurlijk heeft men een dubbelganger voor hem gezocht en gevonden, hoogstwaarschijnlijk had men nog een kolfje achter de hand. In de gedaante van een onuitgebroede kloon van Bart, ergens diep weggestopt in de geheime catacomben die als een donker aderwerk de Wetstraat onderspannen. De dood van Bart Somers is een staatsgeheim. De Open Vld zou klappen krijgen -aankomend als punches van Mohammed Ali- wanneer de pers zou opvangen dat hij verkleed als paashaad het leven gelaten heeft. Zijn dubbelganger zag er zo mogelijk nog onooglijker uit. Dat esthetisch onverantwoorde kapsel. Net een UFO die een noodlanding gemaakt heeft op braakliggend terrein. En hoe kan een neusje tegelijkertijd zo schattig en toch zo woede opwekkend zijn dat je er haast je eigen haren door zou willen ontwortelen?
Allemaal onbeantwoorde levensvragen... Voer voor filosofen en wijsgeren aller landen...
Ondertussen hou ik mijn eigen verkiezingen. Deze vinden plaats in de vrije natuur, in de wandelgangen maar ook in ons grijze Vlaamse straatbeeld. Ik pik ze uit met mijn eigen ogen -heimelijk en onopvallend. Mijn persoonlijke Miss en Mister 2007. Ze zullen nooit genomineerd worden, alleen in de storm van mijn gedachten. Wanneer ik in mijn straat de bakkerij passeer en vol genoegen de geur van versgebakken krentebrood opsnuif duid ik tevens een Miss baksel aan. Burgemeester van de winnaars, gezant van het loserdom. Ze bestaan allemaal...
Vandaag valt er groot nieuws te melden! Er is
namelijk een nieuwkomer ongemerkt uw gelederen binnengeslopen. En die niewkomer
dat ben ikzelf in hoogst eigen persoon. Gisterenavond mocht ik thans het
ziekenhuis verlaten, uitgerust met een lever uit China, een maag-darmstelsel
uit Ethiopië, een paar niertjes uit Irak en last but not least een bionische
slokdarm gesmeden uit een legering van Arabische en Siberische edelmetalen.
Dank aan de Falung Gong, heil de Ethiopiers en ode aan de Irakezen! Zij hebben
mijn vege lijf gered. Jawel, ik ben zelfs Jezus van Nazareth eeuwig genegen tot
in het kleinste puntje van mijn ziel omdat hij mijn stoffelijke beslommeringen
heeft weggespoeld met zijn huisgestookte aardappeldrank.De
dokter raadde me -bij het verlaten van het hospitaal- ten stelligste aan om
mijn nieuwe organen die avond zelf nog te laten inwerken. Pragmatisch
als ik ben begaf ik mij richting uitgaansbuurt om de proef op de som te nemen
met een paar niet te versmaden trappistjes. Mijn tong kirde van voorpret. Mijn
gloednieuwe lever liet het zich wel bekomen, mijn verse maag-darmstelsel ronkte van
tevredenheid en mijn slokdarm sperde zich gewillig open om al het goudblonde
trappistenvocht te verzwelgen. Naarmate de avond vorderde stond er een steeds langere sneltrein
van lege kelkglazen voor me opgesteld, bestemming: het land van melk en honing.
Toen de snuit van mijn groeiende TGV met een klinkend geluid tegen het achterwerk van dito treinstel opbotste, ik had met andere woorden een tafeltje rond gedaan, besloot ik om het toch maar voor bekeken te houden. Het leek me het geschikte moment om mijn schup af te kuisen en huiswaarts te keren. Mijn nieuwe organen hadden hun nut bewezen, ze waren welgekomen in mijn lichaam, aanvaard en zelfs geliefd door hun buren. Ik wenkte de ober met een vingerknip, het signaal dat hij de rekening mocht komen presenteren. De ober bleek uiteindelijk van het vrouwelijke geslacht te zijn, dat was mij aanvankelijk niet helemaal duidelijk geweest. Uit respect voor de medemens zou ik deze dwaling op de avondschemering kunnen steken, de avondschemering die mijn blik vertroebelde als hing er een donkere sluier voor. Of op mijn lichte roestoestand, veroorzaakt door het versmachten van menig goudblond trappistenbiertje. Neen, de eerlijkheid gebiedt me te zeggen dat het simpelweg om een unisex type ging. Hoe dat er genetisch - je kent dat wel met al die chromosomen enzo- uitziet laat ik in het midden doch het is mij duidelijk dat ze bij de geboorte twee lotjes getrokken heeft. Om het plaatje af te maken was haar dikke onderlip doorspiest met een metalen ringetje en ook haar trillende rechterneusvleugel was voorzien van zo'n exemplaartje.
"Wat had je gewenst?" vroeg de dienster koket. Een zapper waarmee ik jou brutale smoeltje uit deze wereld zou kunnen wegflisten, dacht ik bits. Je kijkt me aan met van die ogen... die mij lijken te willen opslokken, verzwelgen zowaar. En niet om me vervolgens te verdrinken in een kolkend vat van liefdessap maar om me te verbranden in een gloeiend hellevuur. In haar ogen woonde de duivel. Dat kon niet anders... "De rekening," antwoordde ik kortaf. "Waarom kijk je me zo aan? Heb ik soms je kinderen verkracht?" "I'm very sorry' beet ze me toe. "I worked a whole day, already." Waarom praat ze nu plots Engels, vroeg ik me af. Zou ze een handicap hebben aan het centrum van Brocca? Zou ze een Amerikaanse immigrante zijn? Of zou ze me voor de gek houden? Ik besloot dat het het verstandigste was om in haar linguïstieke metamorfose mee te stappen. "So, you're a workaholic?" vroeg ik. "Can you give me the bill please? And fast, if you can, because I have an appointment with my very own bed." "Klootzak!" mompelde ze en ging de rekening halen. Ah, mompelen kan ze wel in het Nederlands. Dat is wel een heel vreemd fenomeen, bedacht ik. Even later kwam ze terug en kletste een klein vodje papier neer op de tafel. Ik las het bedrag en schrok enigszins.
Tergend langzaam telde ik het breugeliaanse bedrag voor haar uit op de tafel, in kopermuntjes. "Sorry, ik aanvaard geen kleingeld." deelde ze me koudweg mee. "Wij mogen dat weigeren." "Is het werkelijk?" vroeg ik haar laconiek. "Weet je dat wel zeker?" "Ja, ik weet het zeker!" zei ze brutaal. Een rode bles schaduwde over haar wangen. De meeste meisjes worden knapper, zelfs sexier, wanneer een subtiele bles zich onder de jukbeenderen nestelt, maar bij haar had het alleen maar iets ziekelijks. "Kan je me nu betalen in degelijk geld zodat ik het andere cliënteel kan bedienen?" "Vergeet dat maar." zei ik en hield haar mijn pasje van horeca-inspecteur voor ogen. "Ik zal mijn rapport vanavond nog aan je baas kenbaar maken, het is een persoonlijke kennis van me, ik ben er van overtuigd dat hij zo verstandig zal zijn om mijn gouden raad niet in de wind te slaan en asap je C4 op te stellen. Als je bedenkt welke connecties ik heb binnen het Mechelse horecalandschap zal de enige bar waar je voortaan nog werk zal kunnen vinden er één van lichte zeden zijn. En dan nog! Trap nooit op de armen van de octopus, meisje. Nooit! Als je verstandig bent bespaar je jezelf de vernedering en verlaat je onmiddelijk dit etablishement zonder ooit weder te keren."
Haar gelaat verandere prompt in een bonte picasso van allerhande kleuren. Van lijkbleek over knaloranje tot het meest diepe purper. Wat een zicht. Ze zeeg neer op haar mollige knieën en smeekte me om genade. "Please! Please! Heb genade! Ik zal alles voor je doen. Ik zal..." "Werkelijk alles?" plaagde ik. "JA werkelijk alles!" Ze barstte in tranen uit. Het was geen blik, een instortend tranendal. Existentieel drama... "Te laat," zei ik onverbiddelijk en wandelde zonder omkijken de bar uit. "Ik zal alles doen," hoorde ik haar nog krijsen. "Ik zal met je slapen, ik zal je slavinnetje zijn, voor eeuwig en altijd!"
De volgende morgend sloeg ik de krant open op een willekeurige pagina. Het morbide toeval wilde dat ik bij de overlijdensberichten aanbelande. Men sprak over een zelfmoord, een dienster in café Het Scheepsanker. Vlak voor de deur. Ik deed mijn best om me haar gezicht voor de geest te halen. Het lukte niet. Het was vast zo'n vaag type, een geestesverschijning, flirtend met de grens van het virtuele. Leefde ze wel in deze wereld? Had ze wel ooit bestaan? Een ding was zeker. Nu alvast niet meer...
En dat omdat ik even met mijn treinabbonement voor haar ogen had gewapperd...
'U mag van geluk spreken dat U nog in leven bent.' vertrouwde de dokter me toe. Ik speurde zijn aristocratische gelaat af, op zoek naar iets dat leek op een glimlach of een andere gezichtsuitdrukking die erop zou kunnen wijzen dat hij de draak met me aan het steken was. Buiten de subtiele kraaiepootjes die zijn ooghoeken ontsierden was zijn smoelwerk zo vlak als gepolijst marmer. Een Romeins beeldhouwwerk. Zo'n kop die me van blijmoedig naar furieus kon doen optrekken in minder dan een halve seconde tijd. Lichtgrijzende slapen, gebruinde huid, vage eurotekens in de glans van zijn ogen. Beschaafde, puriteinse mond, de sleutel van zijn Porsche pseudo-nonchalant aan zijn broeksriem bungelend. Yuppie, dacht ik. Overjaarse yuppie! Kon ik je maar in het gezicht spugen en zeggen dat ik met je twintig jaar jongere vrouw heb geslapen. Dat ze in een salvo van rauwe geilkreten mijn naam scandeerde en de jouwe door het stof heeft gehaald. Dat ze mij tot haar nieuwe god heeft gekroond en besloten heeft om niet langer te wachten op haar erfenis. Misschien vermoord ik je wel, en verdelen we alsnog die erfenis. Dan verhuizen we naar de bahama's en drinken er cocktails, zullen er de ether doorklieven op de ruggen van talloze kraaiende dolfijnen. De onwaarheid van deze uitspraak buiten beschouwing gelaten, zou dit nog steeds onmogelijk zijn. Die kwakzalver had mijn leven in handen. Het verdriet van de machteloosheid sloeg toe...
Mocht ik van geluk spreken? De helft van mijn lever was naar de fillistijen en 1.5 nier was door mijn urinebuis naar buiten gespoeld. Alsof dat nog niet genoeg was heb ik derdegraads brandwonden in mijn maag opgelopen, gecombineerd met een drastische perforatie van mijn twaalfvingerige darm en als kers op de taart ben ik bestolen van mijn eigen slokdarm. En dat allemaal door het nuttigen van een kroes huisgestookte wodka. Wist je dat wodka uit aardappelen vervaardigd wordt? Om daarna te rusten in een ketel gevuld met houtskool? Ik ben me namelijk gaan verdiepen in het wodkafenomeen. Het heeft de rode draad van mijn leven verward tot een onooglijke kluwen van pijn en lijden. Ik ben een levend lijk. Mijn bloed wordt nu kunstmatig van onzuiverheden ontdaan door een soort van life support system en ik krijg de nodige suikers en vitamines toegediend met een infuus. Ik lijk wel een tafereel uit een goedkope scienfictionfilm. Verdwaald in een netwerk van buisjes, elektrodes en gaasverband.
Het is nu wachten op een nieuwe lever uit China. De dokter zegt dat de Chinese regering spoedig op de proppen zal komen met een aantal ter dood veroordeelde Falung Gong beoefenaars. Zij leven gezond, brengen hun leven door in abstinentie, roken en drinken niet, meent de dokter te weten. Ik zal thans voorzien worden van een lever zo zuiver als alpensneeuw. Ook zal ik uitgerust worden met een stel gloednieuwe niertjes uit Irak. Deze hebben het voordeel erg goedkoop te zijn. De dokter beweert connecties te hebben met een Amerikaanse legergeneraal die ze gewoon van de straat opraapt en er vervolgens handel in drijft. De orgaanhandel tiert weliger als ooit. Liberalisme ten top. Ach, een mens als ik kan er maar beter van worden. Mijn maag -daarentegen- zal dan weer afkomstig zijn uit het verre Ethiopië. Een menslievende local was bereid gevonden om deze voor een spotprijs af te staan aan de medische wereld. Ik gebruikte hem toch bijna nooit, redeneerde de man in kwestie. Dan kan ik er maar beter iets voor krijgen. Tot slot: mijn slokdarm. Dat is een verhaal appart. Deze zal, aldus mijn kwakzalver, vervaardigd worden uit een onfnuikbare legering van twee pas ontdekte edelmetalen, gedolven uit Siberische en Arabische ertsmijnen.
Enfin...
Ik word een nieuw mens! En ook een beetje een wereldburger in maag en nieren... Cosmopolitaan tot in het organische...
De biologische klok waarmee wij allen standaard zijn uitgerust is volgens mij een bizar factotum. Een enigma dat bij mij tal van onverklaarbare raadselen oproept. De ene mens is thans voorzien van een hypermodern -door quartzkristal gedreven- klokwerk van Casio. Een puik staaltje van industrieële ambachtskunst. Al die kleine chipjes en draadjes vlijtig geassembleerd door menige kleine gele handjes. Handjes die vliegensvlug ten uitvoer brengen waartoe ze zijn voorgeprogrammeerd. Andere mensen leven dan weer in het ritme van het beheerste tikken van een stijlvolle Rolex of een peperdure Rodania. Uitgerust met dit Zwitserse juweeltje sla je er nooit een tel naast, je leven tikt gestaag verder, loopt nooit over horden en pulseert vredig voort met een onwrikbare ritmiciteit.
Er bestaat echter nog een derde groep van mensen. Zij die behept zijn met een biologische klok van Wibra kwaliteit. Toch maar even quoten dat ik noch iets tegen de Wibraketens en bijbehorend personeelsbestand heb noch iets tegen de mensen die de amechtige gewoonte hebben hier hun boodschappenmandje vol te laden met allerhande prularia. Je kan er rijstkrakkers kopen voor 50 cent. De kassiersters staan er open voor transacties in natura, voor zover zij die al niet verkiezen boven de orthodoxe zakelijke regelingen in gewone valuta. Deze betalingen vinden doorgaans plaats in een stoffige bergruimte, ergens tussen een hoop afgedankt kinderspeelgoed en een berg witte T-shirts. Bart Somers was in zijn gloriedagen een frequent gebruiker van deze alternatieve methode van handeldrijven. Mechelen...Keitof Winkelen...Nu weten wij waarom!
Mijn biologische klok is evenzeer van Wibra kwaliteit. Geen secondewijzer, stiptheid is dan ook niet mijn stokpaardje en geen onderscheid tussen dag en nacht. Hierdoor ben ik een moeilijke slaper. Deze nacht sloeg het onheil weeral eens toe. Opengesperde ogen, bloeddoorlopen, starend naar een onzichtbaar plafond. De uitvinder van de nacht eerst in gedachten vervloekend, vervolgens luidop. Ik hield het niet langer uit. Aldus besloot ik om maar wat te gaan zwerven door de straten van het nachtelijke Mechelen, wie weet kwam ik Erika terug tegen. Misschien, heel misschien had ze nachtdienst. Hoe ver zou staan in het rouwverwerkingsproces? Zou ze opnieuw openstaan voor iemand als ik? Een frisse wind in haar leven? Zou ik haar wonden mogen zalven? Haar de handen opleggen? Compeet op haar blaren mogen kleven? Haar heiland en messias wezen? Haar heuveltjes van Erika beklimmen en er mijn tent voor eeuwig en altijd opzetten, diep weggedoken in de veilige warmte van haar zwoele tepelhoven?
Om mijn nocturne enigszins te veraangenamen maakte ik eerst een flacon kersenjenever soldaat. Mijn opa deed dat ook altijd vooraleer hij de loopgraven indook om de strijd met de Duitsers aan te gaan. Het gaf hem moed en kracht. Toen hij stierf -kogel in het strottenhoofd- tapten zijn strijdmakkers zijn bloed af om er de gestoofde ratten mee te flamberen. Deerniswekkende taferelen uit 1914-1918. Alzo wankelde ik dronken door de godverlaten straten van een godverlaten stad, filosoferend en reminiscerend over 1914-1918, mijn opa, de onzin van het leven en de zin van de onzin. Plots zag ik daar een verfomfaaid figuur op de stoep zitten. Hij ging getooid in een amalgaam van aftandse vodden die eens te meer leken te willen bewijzen dat de tijd scherpe tanden heeft. Zijn danteske baard hing met gemak over zijn uitgeteerde borst tot op zijn uitegzakte buikje. Schoenen droeg hij niet. Enkel geitenleren sandalen.
"Mensenkind!" sprak de figuur met bijbelse stem. "Treedt nader mijn zoon." "Ten eerste ben ik je zoon niet," zette ik de puntjes op de 'i'. "en ten tweede zie ik jou ook niet in staat om kinderen te verwekken. Je ziet er namelijk zo impotent uit als de tak van een zieke treurwilg. Het enige dat organisch van aard is dat jij ooit zal weten voort te brengen zijn de schimmels tussen je tenen en de vlooien in je klittige baard." "Mensenkind! Vanwaar die vijandigheid? Iedereen is immers een zoon van iedereen! Stroomt het bloed des levens niet door ons aller aderen?" "En wie mag jij dan wel wezen?" beet ik de ouwe gek toe. "Jezus," sprak de gek op besliste toon. "Jezus van Nazareth, zoon van Jozef de Timmerman en Maria de Maagd. Al is Jozef slechts een stroman in de conceptie geweest. Je gelooft me niet hé? Ik ben nooit gestorven! Men heeft mij tweeduizend jaar geleden ingevroren en nu opnieuw ontdooid. De mensen moeten me niet meer en hebben me thans de straat op gezet. Hier drink wat van mijn huisgemaakte wodka."
Jezus van Nazareth schonk een kleurloos vocht uit één of ander roestig keteltje dat voor hem stond uitgestald. Na een korte aarzeling goot ik het goedje naar binnen. De meeste dwaze gekken brouwen de beste natjes, zei mijn opa altijd voordat hij bloedrochelend het leven liet. Meteen kreeg ik het gevoel dat mijn ingewanden in de fik stonden. En in zekere zin was dat ook zo. De huisgemaakte wodka was van inferieure kwaliteit en bevatte methanol in de plaats van gewone alcohol. Tergende pijnen uitstaand wist ik nog net op mijn GSM het noodnummer te draaien. In mijn oren weerklonk de reutelende lach van Jezus. Toen de ambulance met gierende remmen kwam aangevlogen was Jezus van Nazareth verdwenen. Spoorloos en met stille trom. Samen met de helft van mijn lever en drievierde van mijn totale niercapaciteit. Een transplantatie zou nodig zijn.
In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest
Ik ben Tim
Ik ben een man en woon in Mechelen (België) en mijn beroep is Part-time student/ Part-time messias.
Ik ben geboren op 15/07/1987 en ben nu dus 38 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Lezen, schrijven, gitaar spelen, hardlopen, scouts, noem maar op,...