Op het kraambed had mijn moeder voor elke god een zondvloed
gehuild, en één van haar tranen was ikzelf. Misschien was ik nog wel de meeste
zoute van allemaal. Desondanks was ik de enige die niet uit de vermoeide
oogpoelen in haar magere gezicht was opgeborreld maar via een lugubere tunnel
in haar onderbuik rechtsreeks in de gehandschoende handen van één of andere
dokter was gelanceerd. Dokter Morpheus was zijn naam. Nu hoor ik je jezelf
luidop afvragen hoe het in godsnaam mogelijk is dat ik de naam van de eigenaar
van die hermetisch verpakte handen nog meester ben. Want het is godbetert al
twintig jaar geleden dat ik aan de ingang van dit doolhof dat we het leven
noemen ben ontsproten. En welke twintigjarige geeft er nu ook maar één bal om
de naam van de kwakzalver die hem al dan niet gewild ter wereld heeft geholpen?
Het antwoord is even éénvoudig in zijn oorsprong dan dat het complex is in zijn
gevolgen. Dokter Morpheus is namelijk mijn vader. Hij leverde het Y chromosoom
dat genetisch gezien de helft besloeg van de zygote waaruit ik na enkele
miljarden oersaaie celdelingen zou voortspruiten in de hoedanigheid van een
oersaai wezen. Althans, zo kijk ik naar mezelf. Mijn vrienden en kennissen, de Jannen
met de pet, maar dan wel met een in mijn ogen aanvaardbare pet, vinden me alles
behalve saai. Dat komt omdat ze zelf nog saaier zijn.
Valt het je trouwens niet op dat ik je de loef probeer af te
steken met intellectueel klinkende termen uit het biologische vakgebied? Ik
beheers trouwens nog wel meer van zulke terminologie: Y chromosoom en zygote
zijn daar maar twee van. Je hebt ook nog het cerebellum, dat zijn de kleine
hersenen, die staan in voor een evenwichtige coördinatie. Ik wordt voortdurend
geplaagd door het donkerbruine vermoeden dat het cerebellum een soort van
krampachtig in stand gehouden mythe is. Kijk eens goed om je heen! En zie de
mensen in hun danteske creolen en capriolen als koploze kiekens zonder pluimen
over de straat zwalken. Ze lijken voortdurend op een onbestaande richel te
balanceren met aan hun linkerkant een afgrond vol demonen, wachtend om hen te
verscheuren en aan de rechterkant een spelonk vol engelen, die staan te
smachten om hen te omzwachtelen in hun donzige gevederte. En ze kunnen niet
kiezen, de mensen, tussen op funeste wijze opgereten te worden of ten onder te
gaan aan de knuffeldood. Je hebt ook de pancreas, de appendix, soms voel ik mij
een appendix, een soort van aanhangsel aan... iets wat een aanhangsel is van iets
anders. Alles hangt nu eenmaal met haken en ogen aan elkaar. Verder heb je de
hypocampus maar ook de twaalfvingerige darm, dat heb ik overigens altijd al een
prachtige naam gevonden. De apostelen waren ook met zn twaalven, samen hadden
ze honderd twintig vingers, niet dat dit er ook maar iets toe doet, en er is de
truncus cerebri, de hersenpons en de tong. Dat laatste orgaan zouden ze wat mij
betreft na de geboorte operatief moeten verwijderen, bij deze is dat een
amendement op de wet der standaard inbegrepen chirurgische ingrepen , zo zouden
er tenminste niet zoveel onzinnige woorden de ether in gekatapulteerd worden.
Het punt is: ik beheers heel wat van het anatomische jargon. Biologie is altijd
al een kolfje naar mijn hand geweest. De reden hiervan is even sterk in zijn
eenvoud als in zijn complexiteit. Dokter Morpheus was namelijk mijn
biologieleraar, en dit gedurende mijn ganse carrière in de middelbare school.
Niemand, geen enkele modale twintigjarige heeft zijn hele middelbare
schoolperiode dezelfde onderwijzer en al zeker niet voor hetzelfde vak. Ben ik
dan toevallig géén modale twintigjarige? Ben ik een Jan zonder pet, eerder dan
een Jan met een pet? Misschien wel, doch dit gegeven kan van de hand gedaan
worden als weer één van de talloze trivia die ons bestaan zo rijkelijk
doorspekken. Het lag allemaal aan Dokter Morpheus, hij is de boom waarvan ik de
appel ben, alleen viel ik veel te ver, en dat heeft hij nooit kunnen
aanvaarden. Morpheus was de vermeende nagel aan mijn doodskist. Mijn moeder heeft
menige nacht geslapen in de armen van Morpheus. Jullie weten nu dat ik één van
de duizenden tranen van mijn moeder ben, toevallig de meest zilte en de enige
die zijn laatste adem niet in één van haar talrijke papieren zakdoekjes heeft
uitgeblazen. Ik heb jullie thans verteld dat Morpheus mijn vader is en mijn
biologieleraar was gedurende mijn gehele middelbare schoolloopbaan. Mijn naam
weten jullie echter nog niet. Zal ik de spanning er nog even in houden en mijn
naam pas op het allerlaatste moment in extremis zowaar- bekendmaken? Neen, het
is bewezen dat spanning de aanmaak van het hormoon cortisol de pan doet
uitswingen met een negatieve weerslag op het algemene recuperatievermogen en
het cardiovasculair stelsel tot gevolg. Het leven is al zo kort. Desgevallend
uit de biecht klappend; mijn naam is Icarus, ook voor de vrienden. Een bijnaam
heb ik niet, een middelnaam evenmin, mijn achternaam ben ik thans vergeten. Het
is gewoon Icarus, niets meer en niets minder. Ik ben er mij maar al te bewust
van dat ik een mythische naam draag, toch is er helemaal niets mythisch of
episch aan mijn figuur, nog aan mijn persoonlijkheid. Het was Morpheus die me
mijn legendarische naam heeft toegedicht. Sinds ik mezelf heb weten te
bevrijden uit de stalen tanggreep van het middelbare onderwijs ben ik op
vlinderontpoppende wijze verworden tot datgene wat ik altijd al had willen
zijn: een vagebond. Een schobbejak van God los, van Morpheus los, van moeder
los en haar ogen waarin ze me steeds weer dwong te verdrinken totdat ik schreeuwend
naar adem snakte. Ik was het zo beu als koude pap om de okkernoot te zijn
tussen de notenkraker die ikzelf niet in de hand had. Nu zwerf ik rond over
berg en dal, de paden der existentie doorkuisend, zwachtelende potloodstrepen
achterlatend op het onbeschreven blad dat ik in gedachten bewandel of beter
nog: bestrijk. Want ik dans en ik laat mijn voeten vrij, ze varen walsend met
zichzelf over gras en macadam en dwingen mijn benen en de daarop stuttende
gedachten om zwijgzaam te volgen. Zo wurg ik de tijd, op zoek naar het antwoord
op de enige vraag die het universum van mijn gedachten nog doorkruist: Waar
blijft de liefde?
Reeds vaak heb ik mijmerend gedacht dat de liefde een trein
met vertraging is. En als die dan toch op een grauwe, mistige morgen met
sissende remmen halt houdt op een godverlaten perron in een godvergeten station
op een godverdomde plaats dan weet je niet welke wagon uit te kiezen. Nergens
staat er vermeld: wagon van de liefde. Er staat alleen: Verboden te
roken. Maar waar liefde is, is toch
vuur? En waar vuur is, is toch rook? Of was het andersom?
Dat was het dan. zei Jullia laconiek. Ben ik haar Romeo?
Vroeg ik me heimelijk af. De wufte gitaartune van Romeo and Julliet
sprankelde op frivole wijze door mijn hoofd. De Dire Straits, ik heb hen altijd
al trouw tot de groten gerekend. Elke stap die ik door de tunnel van het leven
zet wordt begeleid door een ander akkoord, elke gedachte doet een andere snaar
stiekem trillen, elke mijmering beslaat
een andere toon. Het leven is een gitaarsolo, mijn gedachten zijn als
dolgedraaide filmmuziek, de regisseur van mijn levensfilm is een doorgedraaide
wacko.
Wat is wat? repliceerde ik. Ik wist zelf niet goed of dat
een antwoord of een vraag was, of gewoon enkele lukrake woorden om de lucht
tussen ons in beweging te zetten. Had zij überhaupt wel een vraag gesteld? Het
maakte toch niet uit. Ik keek naar haar wenkbrauwen en bewonderde het
dartelspel van fijne schaduwen die ze op haar jukbeenderen wierpen. Het was een
mooi meisje dat daar tegenover mij aan de tafel zat, nog een beetje mooier en
ze kon niet echt geweest zijn, toch niet in mijn wereld waar het stront regent
en lelijkheid hagelt.
We hoeven elkaar na vanavond niet meer te zien. Verklaarde
ze onbewogen.
Dus dat was het? reageerde ik.
Ja, dat was het. Bevestigde ze.
We betaalden onze consumpties, wisselden nog snel een
doodgeboren kus en gingen elk onze eigen weg. Voor mezelf betekende dat het
volgende, namelijk het verder zetten van mijn tot eindeloosheid veroordeelde queeste.
Wat die eigen weg voor haar nog in petto had? De albinokat van de overburen zal
het weten, en als die het niet weet, dan één of andere god wel.
Ikzelf gokte op een gelukkig, carrière-uitbouwend en
oermodaal leventje met heel veel jongens
als verse kluiven voor haar kleine meisjesvoeten. Mijn gekreukte ziel hoopte op
een stuurloze vrachtwagen van zodra ze de hoek om kwam.
Ik veegde haar nabrandende kus van mijn lippen en spuwde wat
restte in de goot. Het was een kus zonder liefde geweest, laat de ratten er
maar aan knagen. Waar blijft de liefde?
Als ik Romeo niet ben, wie ben ik dan wel? Vroeg ik me af.
Icarus, zoveel is duidelijk, maar whats in a name? Een mythische figuur
ben ik niet, maar wie is dat wel tegenwoordig? Als ik door een drukke winkelstraat
loop zie ik niets dan wandelende rietstengels, zwevend op hun creditcards als
egodronken fakirs, van hot naar her en van her naar hot. Soms zie ik ook
luchtbellen, glanzend aan de buitenkant maar best wel doorzichtig voor iemand
die een beetje moeite doet om te kijken. Als ik een naald op zak had dan zou ik
ze één voor één doorprikken.
Momenteel zat ik op de trein, het was een grauwe mistige
morgen en mijn verbinding had weer al eens vertraging opgelopen. Net zoals
alles een beetje vertraging oploopt in het leven.
Toen ik op de trein was gesprongen had ik niet geweten welke
stad die als eindbestemming had, wanneer ik ingestapt was deed ik evenmin
moeite om erachter te komen. Waarom zou ik? Laat het toeval maar in mijn plaats
beslissen, ik heb genoeg aan mijn centrale vraag, of hamvraag als je dat liever
hoort. Schuin tegenover mij zaten een jongen en een meisje. De jongen had de
uitstraling van een modale bierdrinkende universiteitsstudent, ook ik ben een
modale bierdrinkende universiteitsstudent. Ik doctoreer aan de universiteit van
het leven. De lessen die je er krijgt worden door jezelf gegeven, pen en papier
zijn er verboden, computers uit den boze. De diploma-uitreiking vindt plaats op
je sterfbed. De jongen die het elan had van een bierdrinkende
universiteitsstudent was uitgerust met een amechtige krullenkop die schreeuwde
om chemotherapie. Een kapsel zegt veel over iemands intelligentie, zo dunkt
mij. Op een schrale en onvruchtbare voedingsbodem zal je nooit rijkelijke
gewassen aantreffen. Verder ging de jongen getooid in een casual trainingsjasje
en een casual broek die hij poogde oncasual te doen lijken door deze onder zijn
bilnaad te dragen, op die manier had ik ook een onbelemmerd zicht op zijn
geruite boxershort. Personen die een broek doelbewust tot onder hun bilnaad
laten zakken roepen bij mij een soort van ondefinieerbare razernij op. In die
zin was ik reeds vooringenomen en moest het zo zijn dat wat er ook verder nog
zou voorvallen de jongeman definitief bij mij in ongenade was gevallen. Het
wicht dat tegenover hem was gezeten zou ik achteraf in een dichterlijke bui
zowaar- vergelijken met een rijpe banaan. Een mooie, gladde schil maar eens
gepeld stoot je op een mierzoete rottigheid. Het zat ook in haar haren, veel te
strak geknipt, veel te glanzend. Het zat in haar ogen, het zat in haar
klederdracht. Ze was van plastic, ze was synthetisch, gekocht in een
supermarkt, exemplaar uit de duizend en jammer genoeg niet echt lelijk zodat je
het toch maar niet over je hart kreeg om haar stante pede bij het huisvuil te
deponeren. Hoe verwarrend....
De jongeman met de broek onder de bilnaad ontstak een betoog
over zijn studentenleven. Is het niet vervelend dat ik telkens naar de jongen
moet verwijzen aan de hand van fysieke kenmerken omdat ik op dat moment niet op
de hoogte was van zijn naam? Allicht, wel. In gedachten noemde ik hem dus Erik.
Waarom Erik? Ik heb Erik altijd al een naam voor lunatics en losers gevonden,
maar misschien ben ik in dat opzicht bevooroordeeld omdat alle Erikken die ik ken
toevallig ook lunatics, losers of een combinatie van beide zijn.
Ik ken de ex-presens van de studentenclub persoonlijk, echt
een foute kerel, hij dronk eens tien duvels op op één avond en piste vervolgens
tegen een barkruk. Preekte Erik. De ex-presens bracht mij in contact met de
huidige presens, die is nog fouter. Hij zoop op een avond maar liefst vijftien
duvels op en kakte gewoonweg tegen een barkruk. De huidige presens loodste mij
binnen in het feestcomité, daar leerde ik Dikke Dirk kennen, die gast scheert
de toppen van de bomen want hij maakte op één avond maar liefst twintig duvels
soldaat en dat zonder daarbij een barkruk te betrekken. Wel kotste hij de tafel
onder en graveerde er nadien zijn naam in met behulp van zijn tong.
Het meisje knikte alleen maar schaapachtig. Ik voelde de
woede in me opborrelen. Waarom vinden types als hij gehoor bij het vrouwelijke
geslacht? Waarom kan zijn slag en soort rekenen op een jaknikkende achterban
van domme wichten en hersenloze sletjes? Houden ze van de echo die zijn holle
woorden teweegbrengen in hun nog hollere bovenkamers zodat ze niet
geconfronteerd worden met de doodse stilte die er heerst?
Intussen was zijn relaas terechtgekomen bij de zwaardere
streekbieren. En vermits dat mijn stokpaardje is begaf Erik zich bij voorbaat
op glad ijs. Ik spitste mijn oren.
Duvel en Gouden Carolus hebben ongeveerd hetzelfde
alcoholpercentage. Oordeelde hij.
Bij het horen van die woorden verslikte ik me in een brokje
verontwaardiging.
Erik! riep ik uit.
Ja? antwoordde hij.
Héét jij werkelijk Erik. vroeg ik verbaasd.
Ja. Hoe ken je mijn naam?
Whats in a name? Je hebt een fundamentele fout gemaakt
door Duvel en Gouden Carolus met elkander te vergelijken. Dat zegt genoeg over
jouw persoonlijkheid, in mijn ogen ben je zonet gedegradeerd tot een stuk
onkruid dat zo snel mogelijk verdelgd dient te worden.
Wie denk je wel dat je bent?! brieste hij agressief. Zijn
woede verraadde weerom die typische nietigheid die zo eigen is aan het mensdom.
Er moet maar één type als ik tussenzitten, een jongleur met de foute woorden,
en de nijd borrelt reeds op.
Ik heb tien jaar lang karate beoefend. Deelde hij me mee.
Vervolgens haalde hij uit met zijn rechtervuist. Ik pareerde razendsnel zijn
slag en bezorgde hem terloops een dubbele armbreuk. Zijn scherpe gegil viel
loepzuiver samen met het gekrijs van zwoegende remmen. Remmen die de opgave
hadden een heel treinstel tot stilstand te dwingen. Een nasale nine to five
stem kraakte door een luidsprekertje en verwittigde me dat we de eindhalte
naderden, dewelke niets minder dan Leuven bleek te zijn.
Ik doctoreer aan de universiteit van het leven. Kaatste ik
terug.
Bij het naar buiten gaan meden de meeste mensen me, niemand
durfde me in de ogen te kijken, net zomin schoot iemand Erik te hulp. Ook het
meisje negeerde zijn gejammer, ze keek schichtig naar me op. Er was iets in
haar ogen...
Waar blijft de liefde? vroeg ik haar. Mijn vraag had iets
retorisch want zonder op een antwoord te wachten sprong ik van de trein af en
dartelde de buitenlucht in. Waar blijft de liefde?
In Leuven heb je vele universiteiten en talrijke faculteiten
maar geen enkele universiteit van het leven. Dat is een jammerlijke zaak, zo
dunkt mij. Wat doe je eraan? Op een doodgewone weekochtend is Leuven best een
saaie stad. Een dode pier zou er springlevend naast gaan lijken. In mijn
verveling besloot ik een wijze levensles te gaan doceren aan een willekeurige
faculteit. Op die manier zouden de studenten toch iets zinnigs oppikken op zon
doordeweekse, katerige ochtend. Ik struinde verder door de nevelige straten nu
niet langer doelloos- en beeldde me
levendig in dat de grauwe kasseistrook die ik bewandelde prompt muteerde in een
luisterrijke catwalk. Ikzelf was de enige act. Ik liep protserig getooid in mijn
mooiste adamskostuum, ik had het lijf van een olympisch atleet en het aura van
een heiland.
De mensen snoven welwillend mijn ego naar binnen en alle
aanwezigen stuk voor stuk vrouwen- scandeerden het antwoord op mijn
persoonlijke hamvraag. Waarom kan ik hen nooit verstaan tijdens mijn dagdromen?
Dan zou mijn zoektocht hier stoppen. De catwalk stortte in, mijn ego eveneens,
mijn adamskostuum waaide van mijn lichaam en ik liep opnieuw gebukt in mijn
alledaagse vodden. De natte, bemoste keien openbaarden zich opnieuw onder mijn
voeten in de gedaante van een lange strook grijze realiteit. De faculteit
psychologie doemde voor me op. Ik liep naar binnen. Niemand hield me tegen.
Waarom zou men? Ik zie er immers uit als de eerste de beste bierdrinkende universiteitsstudent.
Als er al iemand de moeite zou doen om naar mijn gezicht te kijken dan nog
zouden ze mijn plannetje niet uit mijn gelaatstrekken kunnen ontluisteren.
Zelfs die verdomde psychologen niet. Zij zéker niet! Vervolgens opende ik de
toegangsdeur naar een willekeurige aula, het maakte niet uit voor welke
lamlendelingen ik het eerst zou materialiseren. Niemand zou ontsnappen aan mijn
boodschap. Ik deed geen moeite om de deur zacht te sluiten, men mocht weten dat
ik er was. Sommige studentenkoppen draaiden enigszins energieloos om hun as
het geluid van een dichtgaande deur lijkt aantrekkelijker dan de uiteenzetting
van de professor, ik geef hen gelijk- maar verloren snel weer hun
belangstelling. Ze dachten ongetwijfeld dat ik één van hen was. Een zwart
schaap tussen de andere zwarte schapen, een zoutkorrel in de zee, gevangen
tussen de moleculen van woelige en ontembare wateren. Pech gehad. Ik was ik. Ik
was Icarus, niet Romeo en gelukkig niet Morpheus. Langzaam begaf ik me langs de
rijen pennenlikkende, noterende, ongeïnteresseerde, gefronste, fluisterende en
bovenal verdoemde gezichten. Wat ik zag deed me pijn, al deze gekooide
diertjes, vastgesnoerd met de tentakels van een onbestaande verplichting. Ze
zien eruit als ik, praten als ik, ruiken als ik maar ze denken anders. Hun
gedachten loeren doorheen de tralies van hun gekooide geesten naar buiten
terwijl ik op het dak van de wereld mijn voeten laat dansen en mijn ogen laat
rollen. In het halfduister van de aula herkende ik de prof niet direct. Toen
kwam de klik, mijn hart sloeg een slagje over maar ik wandelde rustig verder.
Dan stond ik beneden, naast hém. Geroezemoes doorheen de ruimte, een onrustige
golf strekte zich uit over de massa. Ook gekooide dieren ruiken het onheil van
op een afstandje.
Wat doe jij hier? vroeg ik koeltjes.
Ik heb een cursus psychologie gevolgd aan de avondschool.
Aldus doceer ik psychologie aan deze universiteit. Repliceerde hij.
En dat moet ik geloven? bitste ik.
Natuurlijk niet, ken je me nu nog niet? Ik ben je alter
ego, ik ga waar jij staat, jij staat waar ik ga. Het is onvermijdelijk, het
staat in de sterren geschreven. Je moeder sliep in mijn armen, en dat menige
nacht, later sliep jij in haar armen wanneer je weer eens geplaagd werd door je
nachtmerries. Ik was je leermeester, ik was je alles, Icarus. En toch blijf je
mijn zoon.
Noem me niet zo! brulde ik. Een nieuwe golf van onrust,
deze keer heviger, doortrok de rijen van studenten. Er was verwarring, er was
angst, er was gespannenheid.
Ik ben je vader, Icarus.
Het is genoeg!
In één vloeiende beweging viste ik het knipmes dat ik altijd
op zak heb op uit de binnenzak van mijn leren jack en spietste het lemmet door
de adamsappel van Morpheus. Het leek wel symbolisch. De appel die van de boom
valt, het mythische van Adam. Misschien was het dat ook. Vervolgens draaide ik
het mes een kwartslag om het er nadien weer uit te trekken. Ik reinigde het aan
de binnenvoering van mijn jas en ramde het daarna weer tussen zijn ribben. Het
zachte ploffen van zijn geperforeerde rechterlong riep een bizar soort van
verrukking in me op. Ik verheugde me op de krantenkoppen van de volgende
morgen, die zouden ongetwijfeld bol staan van termen als zinloos geweld en
dergelijke meer. In mijn perceptie was dat humor. Plots vroeg ik me af waarom
ik het mes eerst gereinigd had om het nadien weer vol overtuiging in de weke
weefsels van diens borst te rammen. Morpheus had altijd al gehamerd op het
belang van hygiëne, daar heb ik hem steeds hartgrondig voor gehaat. Ziedend
boorde ik het mes in zijn onderbuik en liet het daar maar voor wat het was.
Rondom mij was er gekrijs en gegil, mensen vielen flauw en
vertrapten elkander om het eerst bij de veel te nauwe uitgang te geraken.
Gevechtjes braken uit. Ramen sneuvelden, sommigen probeerden te ontsnappen
doorheen de vrijgekomen openingen maar bleven haken achter het tandwerk van
scherpe glasscherven. Ook zij deden hun krijsgrage duit in het zakje.
Ik toverde een handwapen tevoorschijn uit mijn andere
binnenzak en vuurde een paar schoten af in de lucht. Vervolgens bukte ik me om
de microfoon uit de vingers van de reutelende Morpheus te trekken, ze voelden
reeds stijf en koud aan. Zijn strijd zou niet lang meer duren.
Ik maande het gepeupel aan tot stilte en vuurde weerom een
paar willekeurige schoten af. Eentje trof doel. Dat was een ongelukje.
Uiteindelijk werd het stil, heel de massa had zich in een dikke deken van
panische geluidloosheid gewikkeld. Daar was het ogenblik, ik stelde mijn
giovannistische vraag en rekende deze keer op een definitief antwoord: Waar
blijft de liefde?
Hopelijk hebben we meer dan één leven,
dacht ik verbitterd, toen ze gezwind het mijne uitwandelde. Haar rokken woeien,
dansten uitdagend op de wind en gunden me slechts heel even een kortstondige
blik op het schaduwrijk dat voor mij eeuwig verboden terrein zou blijven. Haar
haren wapperden op dezelfde windvlaag als de mijne. Ik realiseerde me dat ze
dus dezelfde windrichting uitwezen, desondanks zouden we ons vanaf dan alleen
maar in tegengestelde zin kunnen bewegen, weg van elkaar, steeds verder. Vurig
hoopte ik dat een onbemande ruimtesatelliet plotsklaps door een vergissing uit
zijn koers geslingerd- onze aardse atmosfeer zou binnendringen om haar
genadeloos te bedelven onder een gloeiende mix van withete brokstukken en
radioactief kernafval. Een stuurloze vrachtwagen, daar had ik ook al genoegen
mee genomen, zelfs met een stuurloze fietser. Zolang het maar dodelijk of
gruwelijk verminkend zou zijn. Niets van dit alles gebeurde. En dat was alles
bij elkaar opgeteld- erg oneerlijk. Mijn hart had ze verpletterd met een
mokerslag van woorden maar het hare sloeg gewoon rustig verder op het ritme van
haar kant en klare leventje. Op weg naar huis vulde ik de tijd op met het
staren naar de straatstenen en het contempleren over wat zonet gebeurd was. Of
wat niet gebeurd was. Het hangt er maar van af hoe je het bekijkt. Alles hangt
af van hoe je het bekijkt, schoot me te binnen. In zekere zin is het leven als
een ellenlange wandeling doorheen een brillenwinkel. Het komt erop neer dat
alles elke dag exact hetzelfde blijft, zelfde mensen, zelfde dagtaken, zelfde
hondenstront waar je elke dag weer vloekend je hielen in zet. Hoe hard je ook
tracht en smacht, je ontsnapt simpelweg niet aan de loop der dingen, het komt
er gewoon op aan om de juiste bril te vinden waardoor alles min of meer
rooskleurig gaat lijken. Gedurende een groot deel van je bestaan doorloop je
die machiavellistische brillenwinkel, op zoek naar de glazen die het uitzicht
op je leven vervormen tot de meest verteerbare leugen. Dit enigszins
filosofische inzicht weerhield me er niet van alsnog te hopen op een voorbij
stevenende vrachtwagen die de moordenares van mijn schaarse hoop mee zou nemen
onder zijn maaiende wielen om de leugen van haar innerlijke schoonheid in het
lang en het breed uit te smeren over het grijs van het asfalt. Het zou moderne
kunst kunnen zijn, vind je niet? Mijn
liefde is een vlek. Ik wandelde voorbij een wapenwinkel en vroeg me af wat
er zou gebeuren als ik me een dubbelloops shotgun zou aanschaffen, vervolgens
op verdekte wijze post zou vatten op de Grote Markt om nadien een handjevol
willekeurig stadsplebs neer te maaien. Liefst met enkele welgemikte headshots.
Het spreekt voor zich dat ik dan eerst een soort van geladen afscheidsbrief
dien neer te pennen, bij voorkeur gebruik ik daarbij mijn eigen bloed als inkt.
In die brief zou ik dan mijn slechte jeugd en mijn geschonden liefdeshoop
benoemen als bron van mijn frustraties om op die manier mijn vlaag van
moordzucht te rechtvaardigen. Had ik een slechte jeugd? Heb ik frustraties? Wie
wel? Wie niet? Telt alleen het hier en het nu of dragen we ons verleden als een
volgestouwde rugzak om onze schouders? Allemaal vragen, geen antwoorden.
Vraagtekens zijn als sneeuw. Het heeft al lang niet meer gesneeuwd. Vandaag had
ik wel zin in sneeuw. Sneeuw op de buis, altijd wat. De media zou ongetwijfeld
berichten van zinloos geweld. Invloedrijke sociologen en criminologen zouden
het hoofd buigen over deze kwestie en elkaar te lijf gaan in vurige debatten
over het al dan niet bestaan van zoiets als zinloos geweld. De willekeurig
neergekogelde plebejers zouden van willoze marionetten, bungelend aan het
getouw van een blinde hand, plotsklaps verworden tot instant helden en iconen
van zinloos slachtofferschap. Even overwoog ik om daadwerkelijk aan de
verlokking toe te geven maar een blik op de wijzerplaat van mijn horloge leerde
me dat ik nog een afspraak met mezelf had, in mijn luie zetel, voor de
televisie. Het dagelijkse halfuurtje waarin ik het stof uit mijn hersenen kan spoelen
met wat onzinnige doch best wel genietbare quatsch. Een tweede blik op mijn
wijzerplaats herinnerde me er echter aan dat ik nog een andere, meer
prioritaire afspraak had. Deze niet met mezelf maar met niemand minder dan
Cupido. De eerste vraag die nu allicht in je hoofd opkomt gaat waarschijnlijk
als volgt: Wie heeft er in dit digitale
tijdperk waar zelfs appelen en peren voorzien zijn van een microchip nu in
godsnaam nog een wijzerplaat rond zijn pols?
In café De
Pijlpunt was het een drukte van jewelste. Mooie en minder mooie mensen
kronkelden als haringen in een pekelton langs elkaar. Menige hectoliters bier
gleden moeiteloos naar binnen in menig opengesperd strottenhoofd, holle woorden
werden er weer uit opgehoest. Koppeltjes werden gevormd en koppeltjes gingen
uit elkaar, sommige zwijgend anderen elkaar de huid vol scheldend. Ik vond het
allemaal een beetje grappig, een heel klein beetje maar, net genoeg om een
subtiel, haast schaduwachtig glimlachje aan mijn mondhoeken te ontlokken. Lang
niet genoeg om de brokken van mijn hart weer aan elkaar te lijmen. Zou dat ooit
lukken? Vroeg ik me af. Natuurlijk zou dat lukken, beantwoorde ik mijn eigen
vraag. Het leven is breken en lijmen, opnieuw breken en opnieuw leven, totdat
er enkel en alleen een druk verweven spinnenweb van kleine barsten en gezwollen
littekenweefsel overblijft. Dat vond ik een mooie metafoor. Ik griste een
bierviltje van de toog, vroeg de barman om een pen en noteerde er een druk verweven spinnenweb van kleine
barsten en gezwollen littekenweefsel op.
Vervolgens hield ik het omhoog in het schaarse licht van de hangluster die
als een zieke liaan aan het zwartgeteerde plafond hing te bungelen en
concludeerde dat het al bij al toch niet zon luisterrijke metafoor betrof.
Nijdig scheurde ik het bierviltje weer aan flarden. De barman verstoorde mijn
reeds wankele innerlijke rust door te vragen wat ik hebben wilde.
Kies zelf maar, repliceerde ik laconiek.
Zorg er alleen voor dat datgene wat je me opdient precies twee euro tachtig
kost, blond van kleur is, drie keer gegist is, mét hergisting in de fles
uiteraard, een alcoholpercentage van 9 procent bezit met een ideale
schenktemperatuur van 12-14 graden celcius en bovendien op beperkte schaal
gebrouwen is in abdij onze-lieve-vrouwe van het heilige hart.
De barman brak zich het hoofd over mijn
raadselen, zag dan het licht en verdween bliksemsnel onder zijn tapkast. Enkele
tellen later toverde hij een Westmalle tevoorschijn.
Ik monteer hem zelf. Deelde ik hem mee.
Zoals u wilt. Zei de barman onderdanig.
Het gaat nooit zoals ik het wil. Vertelde
ik. Werkelijk nooit, behalve bij het monteren van een Westmalle.
Daar zeg je zoiets, pikte de barman op me
in. bij mij gaat het ook ooit of te nimmer zoals ik het wens. Weet je, mijn
vrouw
Ik was die dag niet in de stemming om naar
het parool van één of andere laaggevallen loser te luisteren. Ik had namelijk
al meer als genoeg aan de bittere smaak van mijn eigen gedachten.
Je vrouw kan mijn rug op, oordeelde ik.
in figuurlijke zin weliswaar. Mooi weertje vandaag, vind je niet.
Zuidoostenwind, dat voel je zo. Toen ik daarstraks buiten stond waaide mijn
haren in noordwestelijke richting, en die van de andere mensen ook.
Over wind gesproken, diepte hij het
onderwerp verder uit. Valt het je niet op dat de mensen steeds vroeger in de
wind zijn.
Voor het eerst sinds mijn entréé in De Pijlpunt wierp ik een blik om me
heen. Waarom ik dat niet eerder had gedaan? Wel, soms is het beter om je ogen
stijf dicht te knijpen en de werkelijkheid die je omringt te ontkennen in de
hoop dat die dan ook daadwerkelijk ophoudt met bestaan. In wezen is mijn
bestaan een voordturende ontkenningsstrijd. Wie zal er winnen, wie zal er
volharden? Ik of de werkelijkheid? Zal ik er in slagen de realiteit weg te denken
of de realiteit eerder mij?
Ja, dat valt me op.
Vroeger werd er alleen maar s avonds
gezopen, de sfeer was ook anders, luchtiger als het ware. En het duurde langer,
tot een kot in de nacht. Nu tref je de eerste zuiplappen al aan om tien uur in
de ochtend. Het is een vreemd fenomeen, want ze komen s avonds niet meer
terug. s Nachts blijft mijn kroeg gewoon leeg. Ik begrijp het allemaal niet
meer zo goed.
Drinken tijdens de nachtelijke uren is
out. Deelde ik hem mee. Waar dronkenschap in zijn gloriedagen een verheven
toestand van zijn was is het nu een in de marge verdrongen fenomeen.
Tegenwoordig is er cocaïne, crack, speed, XTC, amfetamines,
methamfetamine,Crystal, Ice. Dát is nu in. Je hebt er speciale panden voor die
nu beter boeren dan stamkroegen van dit slag. En de vroege dronkelappen
waarover jij het hebt zijn eigenlijk niets meer of niets minder dan de uit
staaldraad geweven dronkaards van weleer die uit nostalgische overwegingen het
drankgebruik niet laten kunnen en in het nachtleven geen ingang meer vinden.
Is dat zo? vroeg de barman met
opengesperde ogen.
Weet ik veel. Antwoordde ik.
Intussen had er één of andere snoeshaan in
goedkoop maatpak op een belendende barkruk postgevat. Hij stak zijn rechterpink
in de lucht om zo te kennen te geven dat hij wel wat voelde voor een pils. Dat
noemt men non-verbale communicatie. In wezen zou je moest je spraakvermogen je plots in de steek laten-
genoeg hebben aan de vijf vingers op één van je beide handen, besefte ik
ineens. Met je wijsvinger kan je mensen en in het bijzonder knappe deernes-
nawijzen, met je duim kan je liften, met je middelvinger kan je mensen
geluidloos beledigen, met je ringvinger kan je laten zien dat je ongehuwd bent
en met je pink kan je ongebreideld pils verordonneren. Wat heeft een mens nog
meer nodig? Liefde misschien? Sommigen vinden de liefde in een vingerknip
De snoeshaan in goedkoop maatpak bood de
aanblik van een typische Jan Modaal met een gemiddelde intelligentie, een
gemiddelde job met een gemiddeld inkomen, een gemiddeld huwelijk, een gemiddeld
bestaan, kortom een kampioen in het gemiddeld zijn. Hij kreeg zn pils
voorgeschoteld en rekende af. De snoeshaan staarde voor zich uit en nipte van
z n Jupiler. Er bleef een dun schuimig kantwerk achter op de binnenkant van
het glas wat betekende dat de barman zijn werk goed had gedaan. Sommigen kennen
hun stiel nog. Het goedkope maatpak nam nog een slok van zn bier en wendde
zich vervolgens tot mij.
Heb je soms een sigaret, kerel? vroeg
hij.
Ten eerste, diende ik hem van repliek.
prefereer ik het om aangesproken te worden met een nomen dat aansluit bij mijn
status, bijvoorbeeld heerschap, of waarde heer. Ten tweede ben ik een fervent
niet-roker dus: neen, ik heb geen sigaret.
Dat respecteer ik, sprak Goedkoop
Maatpak. ik wou dat ik ook het karakter had om niet-roker te zijn.
Het heeft niets met karakter te maken,
maar met het al dan niet behoeftig zijn. legde ik uit. Rokers zijn over het
algemeen personen die behept zijn met een zekere innerlijke leegte die ze
plachten op te vullen met de zware teerdampen die ze zo wellustig naar binnen
zuigen.
Hoe weet jij dat? vroeg de man verbaasd.
Ik héb inderdaad te kampen met een innerlijke leegte. Mijn vrouw, weet je
Ik legde Goedkoop Maatpak het zwijgen op door
middel van een kordaat handgebaar. Personen die bij mij met hun op wankel
staande huwelijk komen aankakken kunnen van mij niets anders verwachten dan een
welgemeende doodsverwensing en een vrijticket naar de bermudadriehoek. Het
lijkt wel alsof iedereen geplaagd wordt door huwelijksproblemen van diverse
aard. Trouwringen wegen als zware lasten om gekneusde ringvingers en sleuren
het hart aan de volgens de Egyptenaren
overgeleverde mythes- liefdeszenuw naar buiten om het kloppend en stuiptrekkend
zijn laatste adem te laten uitrochelen in een vers plasje bloed.
Begin niet over je huwelijksproblemen,
sneerde ik. ik heb het al teveel moeten aanhoren. Andermans huwelijksproblemen
komen me op de duur als verse snot uit de neus gelopen, besef je dat?
Maar ik heb helemaal geen
huwelijksproblemen, verdedigde Goedkoop Maatpak zich. Ik ben al jaren
gelukkig getrouwd. Mijn vrouw, weet je, wilde ik dus zeggen, zegt ook altijd
dat ze diep in zichzelf een innerlijke leegte ontwaart, een soort van
gevoelsvacuüm als het ware. Ik denk dat onze innerlijke leemtes zelfs die
dingen zijn die ons zo dicht bij elkaar brengen. Altijd als onze gesprekken
stilvallen dan kunnen we een boom opzetten over het lege gevoel dat ons bestaan
zo bestiert.
Ja, ja, samen leeglopen. Mijmerde ik.
Ik wierp een terloopse blik op de
wijzerplaat van mijn horloge. Waar bleef in godsnaam cupido? De secondewijzer
danste zijn gekmakende ballet, huppelde op frivole wijze over de grote en de
kleine wijzer die hun logge paringsdans ten uitvoer brachten. Waar blijft
Cupido?
Goedkoop Maatpak ledigde in één teug zijn
pilsje en bestelde vervolgens een halve liter Jupiler vergezeld van barnootjes.
Ikzelf degusteerde de rest van mijn Westmalle en verordonneerde een nieuwe.
Valt het je niet op dat iedereen
tegenwoordig al rond het middaguur hectoliters bier aan het soldaat maken is?
informeerde ik.
Ja, dat klopt. Confirmeerde Goedkoop
Maatpak. Heden ten dage kan het ook moeilijk anders. Dronkenschap is out, wist
je dat? Zo out als het figuur van Marelyn Monroe, zeg maar. Als je nog dronken
wil zijn zoals in die goede oude, epische dagen van weleer dan moet het wel
rond het middaguur wezen, wanneer de Ice-brekers, de stofzuigers en de
methjunks nog in hun groezelige holen liggen te slapen. s Avonds komen ze naar
buiten, spuiten, snuiven of chinezen zichzelf een andere dimensie in en maken
dan de straten onveilig. Er zijn zelfs verhalen van slapende dronkaards die met
puntige staken werden doorgestoken, of erger nog, met kapstokken of defecte
fietskaders werden doodgeknuppeld om vervolgens met opengesneden halsslagaders
en geamputeerde genitaliën opgehangen te worden aan een spoorwegbrug. En weet
je waarom?
Omdat de junks hen in hun roes aanzagen
voor speldenkussens die smeekten om op grootmoeders wijze doorprikt te worden?
gokte ik losweg.
Nu ja, dat ook. Maar vooral omwille van
het feit dat dronkenschap out is. Je moet in zijn om te kunnen overleven in het
labyrint van de nachtelijke straten. Vertrouwde Goedkoop Maatpak me toe op
fluistertoon. Dronkaards zijn vanaf heden vogelvrij verklaarden, jij en ik,
wij zijn verplicht om ons terug te trekken in de marge van de samenleving. We
moeten ons heil noodgedwongen opzoeken tijdens de daguren. Ze zijn als
vampiers, weet je wel, ze kunnen niet tegen licht, dat is de enige dat wij
dronkaards van de oude school- op hen voorhebben.
Dat is bizar, ging het schielijk door me
heen, ik zat maar wat uit mijn nek te kletsen en nu blijkt het zo te zijn dat
nog anderen met hetzelfde verhaal afkomen. Zou het een soort van urban legend
zijn die als heimelijke mist door de straten sluimert om de onwetenden de
stuipen op het lijf te jagen? Of is het thans werkelijkheid en ben ik begiftigd
met een onvermoede helderziende kwaliteiten? Weerom wierp ik een snelle blik op
mijn horloge. Wijzers worden niet moe, stelde ik vast. Ze dansten en dansten en
swingden doorheen dat ronde, kleine universum van tijd en haast en spoed.
Zelden goed. Waar blijft Cupido? Het is wachten op Godot.
Zeg, hoe heet jij eigenlijk? wilde ik weten.
Ben je het inmiddels ook niet moe om de man in kwestie steeds weer benoemd te
zien als Goedkoop Maatpak? Ik alleszins wel.
Mijn naam is Cupido. Repliceerde hij.
Ben jíj Cupido? vroeg ik enigszins
verbolgen.
Ja, maar we kunnen hier niet verder praten.
Volg me.
We namen plaats achter een klein
tweepersoonstafeltje in één van de vergeten hoeken van de kroeg. Spinnen konden
er ongeremd hun uitgestrekte webben weven, zonder gehinderd te worden door
stofdoek- of zuiger. Ondertussen hadden de dronkaards in de kroeg het
hoogtepunt van hun roes bereikt, ze lalden ongebreideld regen elkaar, over hoe
goed het vroeger niet was, voordat de methjunks het straatbeeld hadden
ingepalmd, of ze zaten vredig onderuitgezakt, en bestelden slechts sporadisch
alcoholische dranken om hun roes zo goed en zo kwaad als het kan te
stabiliseren en zo lang mogelijk te rekken.
Zeg, eens, hervatte ik onze conversatie
die zich op vlinderontpoppende wijze tot een verassing had ontwikkeld. als jij
Cupido bent, waarom heb je het dan over je huwelijk en dergelijke? Hou je me
soms voor aap?
Small talk, nothing but small talk, om het
in de taal van onze noordnoordwestenburen uit te drukken. Engels is zon
lyrische taal, vooral inzake het uiten van liefdesgevoelens. Zeg nu zelf, wat
klinkt het meest aanlokkelijk: I love you of ik hou van jou.
Ja, inderdaad, beaamde ik volmondig. Ik
houd van jou is inderdaad een zinsnede om op te schijten.
Tot zover onze eerste consensus, sprak
Cupido. Waarom wilde je bij mij op audiëntie komen? Ik heb namelijk niet zo
veel tijd, oké, toegegeven, de boog mag niet altijd gespannen staan, al heeft
deze uitspraak toch een licht ironische toets vermits mijn bestaan uit niets
meer of niets minder bestaat dan het spannen en ontspannen van een boog en het
desgevallend wegschieten van pijlen. Bon, terzake nu.
Ik heb een vraag, en die luidt als volgt:
waarom richt je nooit je pijlen op mijn geliefden? Waarom blijft mijn liefde
onbeantwoord?
Mijn wegen zijn nu eenmaal
ondoorgrondelijk, beste, reageerde Cupido. Om eerlijk te zijn schiet ik er
ook maar wat op los, er zijn in wezen geen wegen die mij leiden, en dat mijn
pijlpunten nooit de harten van de door jouw beoogde personen doorboren, dat is
louter en alleen te wijten aan puur toeval.
Puur toeval. Ik haatte het woord toeval, en
voorafgegaan door het antecedent puur werd ik gewoonweg pisnijdig. Puur
toeval. Niets meer en niets minder dan dat? Dus het heeft allemaal geen
betekenis, mijmerde ik bitter, wandelen we dus doelloos rond in een liefdeloos
universum waar pijlen op de vleugels van het toeval de ether doorkruisen en
slechts de door het toeval uitgekozen gelukkigen treft in de kern van hun hart?
Tot zover mijn weinig luisterrijke
ontmoeting met Cupido. Een pilsdrinkende Jam Modaal die zich bediende van
nothing but small talk en die zich net zoals eender welk ander object in de
ruimte liet leiden door de hand van het toeval en de wetten van de
doelloosheid. Voor hij de rest van zijn halve liter naar binnen had geklokt had
hij me nog snel op het hart gedrukt dat ik moest uitkijken voor de methjunks.
Fuck de methjunks, had ik bij mezelf gedacht. Fuck de dronkaards van de oude
school. Ik ben een degusteerder in hart en nieren. Mijn smaakpapillen vieren
feest, mijn aders zijn glad, mijn lever ongeschonden. Leve het degusteren.
Het was avond geworden, mijn favoriete
serie zat erop en ik deed een poging om het televisiemonster uit te schakelen
door een simpele druk op één van de knopjes van ons maatschappelijk icoon, de
geliefkoosde afstandsbediening. De afstandsbediening daalde vrijwel meteen
tegen hoge snelheid af naar de diepste regionen van mijn achting, de batterijen
waren op. Ik tastte rond in de zetel, op zoek naar rondslingerende batterijen,
maar zonder succes. Ik vloekte hartgrondig, wat moest ik doen? Het was avond
geworden, dat gebeurt elke dag, de zon gaat slapen, de sterren ontwaken, mijn
favoriete serie was afgelopen, de afstandsbediening was stuk. Help me! Zou ik
wachten op Godot? Zou Godot de oplossing in pacht hebben? Verwoed ontdeed ik me
van mijn rechterschoen, het was een lelijke, afgedragen schoen, kapot aan de
randen, waterdoorlatend en aftands in het kwadraat, en mikte hem met een
krachtige backhand tegen de aan/uitknop van het televisiemisbaksel. Raak! Ik
was gered. Opgelucht veerde ik recht uit mijn luie zetel en maakte me klaar om
een duik te nemen in de stroop van de nacht. Vol van blijmoedigheid opende ik
mijn kleerkast, die gemakshalve en uit strategische overwegingen naast het
televisietoestel stond geposteerd, en stelde op minutieuze wijze mijn garderobe
samen. Een onderbroek van Leopard, een onderhemdje van Armani, dito kousen, een
zwarte geklede broek van CalvinKlein, merkloze securety schoenen uitgerust met
stalen typ, een zwart colbert (merk onbekend) en een lange lederen jas die ik
ooit eens aangekocht had in een heavy metal speciaal zaak. Vervolgens smeerde
ik een paar honderd gram ExtraFix gel in mijn half lange haren en inspecteerde
in de spiegel of alles wel naar achteren was gekamd zoals het hoorde volgens
het boekje. Mijn boekje. Tenslotte, als kers op de taart zowaar, voorzag ik
mezelf van een hippe zonnebril met spiegelglazen en geïntegreerde nachtkijker.
Vooraleer ik als de weerwind mijn vertrekken achter me liet om me als een
addertje onder het gras in nachtelijk Stad te begeven, oefende ik nog gauw
enkele dodelijke karatekicks voor de spiegel. Ik zag dat het goed was, werd
haast bang van mezelf. Lets rock! De roll komt later.
De straten van Stad waren verlaten, de
cafés eveneens. Angstige barlui hadden hun rolluiken gesloten voor wat komen
zou. Of voor wat niet komen zou. Het hangt er slechts vanaf hoe je het bekijkt.
Alles hangt ervan af hoe je het bekijkt. De hoek waarin je voor een kromme
spiegel staat kan je al van superslanke pannenlat tot oervet wangedrocht laten
transformeren. Ik passeerde een kromme spiegel, ik zag eruit als een
hyperslanke pannenlat. Ik hield halt, wijzigde enigszins de hoek die ik innam
tegenover het spiegelglas en merkte dat ik nog steeds een slanke pannenlat
bleef. Deze empirische bevinding ontkracht dus mijn pasgenoemde stelling. Wat
zou het? Het was toch maar metaforisch bedoeld. Een aantal minuten later
doorkruiste ik het winkelcentrum, de weergalm van mijn eigen zware voetstappen
kaatste van de verlaten vitrines en gaven me de indruk dat ik met een heel
leger aan volgelingen op kruistocht was. Het tegendeel was waar, ik ben een
gedoodverfde eenzaat. De kiem van mijn bestaan viel ver van alle anderen. Aan
een lantaarnpaal dicht bij broodjeszaak Supersmos hing een dronkaard met
opengereten halsslagaders te bungelen. Er lekte nog bloed uit zijn stijf
wordende lijf, hetgeen erop wees dat de moord nog niet zo lang geleden begaan
was. Interessant om weten, dacht ik, ik moest beslist op mijn hoede zijn. De
daders waarschijnlijk methjunks of stofzuigers- hadden tenminste het fatsoen
gehad om hem boven een rioolrooster op te hangen. Het zou de Stedelijke
Reinigingsdienst van Stad daags nadien heel wat ellende besparen. Ik struinde
verder door de nachtelijke straten, doorheen mijn nachtkijker leek het alsof
alles in een sinister groen licht baadde. In de verte hoorde ik luide muziek,
bombastisch technogedreun dat mijn hart sneller deed slaan. De adrenaline
roetsjte door mijn kloppende aderen, mijn blik vernauwde zich, ik stond op
scherp. Ik voelde me een wilde krijgsdanser, buitelend en capriolen makend over
het scherp van de snede. Langzaam maar zeker naderde ik het verlaten winkelpand
dat tegenwoordig zoveel beter boert dan eender welke stamkroeg van de oude
school. In de nieuwe school is N-methyl-1-phenyl-propan-2-amine het neusje van
de zalm. De ramen van het pand waren reeds lang geleden ingesmeten door
rondtrekkende vandalen en boden de aanblik van een stel trieste ogen,
veroordeeld tot het eeuwig staren naar een verdoemde wereld. Wat was het droef,
kweekvijver van de melancholie.. De meeste ramen waren echter op provisorische
wijze dichtgetimmerd. De oude graffiti die de afgebladderde muren op hippe
wijze had versierd, in het meer glorieuze tijdperk dat het pand nog dienst had
gedaan als skate-shop, was nu grotendeels bedekt met nieuwe leuzen en
strijdkreten, opgewaaid uit het bijtende stof van het postmodernisme. Iemand
had er in groene fluorescerende letters een chemische formule op geklad, C10H15N. Wat
verder had een persoon een welgemeende doodsbedreiging aan het adres van alle
dronkaards ter wereld geuit. Het was eens te meer overduidelijk, dronkenschap
was out. Net zoals skaten out was. Ikzelf heb mij nooit vergrepen aan de plank
met wieltjes. Ik ervoer het altijd al als een icoon voor meelopers en losers.
Ik heb het altijd bij karate gehouden. Ik was een killer. Nog steeds trouwens.
Er ging een deur open aan de zijkant van het gebouw, scharnieren grienden en
het luide gebonk van diepe technobassen bulkte op vulkanische wijze naar buiten
om vrijwel meteen weer getalmd te worden door de poort die opnieuw in zijn slot
viel. Luide stemmen weerklonken door de straat, schril gelach dat door merg en
been ging. Ik zette me schrap, in gedachten doorliep ik nog snel de dodelijke reeks
van drie. Halsslagaderbreuk, luchtpijpklem en plexusstoot. De vijf figuren die
naar buiten waren gekomen voor god weet welke reden doemden voor me op. Het
duurde een aantal tellen voor ze zich van mijn aanwezigheid bewust waren. Mijn
nachtkijker maakte dat ik hen al een tijdje in het vizier had.
Hartslagaderbreuk, luchtpijpklem, plexusstoot, recapituleerde ik voor mezelf.
Hé, daar staat één of anderen lul!
Schreeuwde één van de junks.
En hij staat in onze weg. Deed een ander
zijn duit in het zakje.
Wat staat hij daar te doen? vroeg een
derde.
Hij staat in onze weg. Herhaalde de
tweede.
De andere twee voegden enkel en alleen hun
stilzwijgen toe aan deze kortstondige conversatie. Ze zagen er ook niet bepaald
uit als individuen die een intellectuele meerwaarde aan het gesprek zouden
kunnen verlenen. De methjunks boden de aanblik van een stelletje ondervoede
rioolratten. Pluizig, dun haar prijkte op hun uitgemergelde hoenderkoppen. Hun
grimmige kraaloogjes straalden niets dan doodsheid uit en hun uitgeteerde
ledematen, voorzien van verse injectiesporen bungelden als doodse lappen aan
hun al even uitgeteerde lijven. De kleren die rond hun spookachtige lichamen
hingen leken wel eeuwenoude vodden, toevallig opgevist uit de Styx nadat ze
losgeweekt waren van één van de talrijke lijken die er doorheen vloeien. Ze
waren te high om hun eigen lelijkheid onder ogen te zien. Ze fladderden ergens
onder het dak van de hemel door, de sterren van de hemelkoepel plukkend en
vergetend dat ze met hun voeten vastzaten in het slop van hun aardse miserie.
En ze zinken, zinken en zinken totdat ze uiteindelijk met hun kin het slijk
zitten en de smaak van hun eigen stront kunnen proeven. De junks slenterden op
me af, vaagweg zag ik een lemmet dat blikkerde in het schaarse licht van de
straatlantaarns.
Ben je een dronkaard? siste de leider. In
een razendsnelle reflex pareerde ik het mes dat hij stiekem in mijn borstkas
plachte te planten, nam zijn arm in een eendenbekklem en vermorzelde in één
beweging door diens magere pols. Ik negeerde zijn ijle geschreeuw en draaide
zijn arm nog eens om in een extra breukklem. Het morzelende geluid van zijn
ontwrichte schouder klonk me zowaar als muziek in de oren. Ik benutte de
onfortuinlijke lul als levend schild om een in boksijzer gestoken vuist af te
blokken en zorgde er thans voor dat ook zijn aangezicht nog eens flink verbouwd
werd. De junk die ongewild zijn makker een schedelfractuur had bezorgd ontdekte
erg snel hoe het voelt om met je hoofd door een winkelvitrine geramd te worden
toen ik hem met een welgemikte luchtpijpstoot deed achteruit wankelen waardoor
hij aldus tegen de etalage van een interim-kantoor smakte. Ik prees me gelukkig
, twee vliegen in één klap. Interimjobs zijn doorgaans toch om op te braken.
Te vaak had ik me voor een hongerloontje de nek van onder het hoofd gewerkt. Te
vaak had ik helse scheldtirades van misnoegde ploegbazen over me heen laten
gaan. Ik zou ze zonder enige gewetenswroeging kunnen ophangen, op diezelfde
creatieve manier als die ongelukkige dronkaard, of zelfs nog een tikkeltje
creatiever. Haast tegelijkertijd performde ik een elegante achterwaartse
karatekick die één van mijn belagers vol in het kruis trof. Balletjes met
tomatensaus voor de rest van zijn stamboom. Als er al überhaupt een stamboom
zou komen.
Nog twee junks te gaan, besefte ik. Waarom
moeten deze dingen ook altijd zo verdomde snel gaan? Je leeft je er een hele
avond naartoe, het aantrekken van de outfit, mijn tweede huid die me veranderd
in een genadeloos en duivels geïnspireerd roofdier. Het wandelen door de
verlaten straten, het geluid van mijn koude voetstappen, mijn denkbeeldig
leger, de roetsjbaan van adrenaline. Maar de actie zelf duur dikwijls niet
langer dan een fractie van een minuut, soms zelfs korter. Uiteindelijk is het de
herinnering die telt, zo is dat met vele dingen. Vele dingen die plaatsvinden
in de flits van het heden zullen pas écht bestaan als ze tot leven komen in een
toekomstige herinnering. De overgebleven junks, ik zag dat het degenen waren
die al die tijd gezwegen hadden, maakten aanstalten om zich wijselijk terug te
trekken in hun stinkende grot. Ho maar, dacht ik, brutaliteit is vrijwillig
maar niet vrijblijvend. Wie wind zaait zal Katrina oogsten. Ik verzorgde een
indrukwekkende dubbele salto over hun bange hoofden en versperde hen de toegang
tot het pand. Ik nam hen beiden bij hun vlasdunne haren en bonkte hun holle
hoofden tegen elkaar. Een geluid van brekend bot kwam me ter ore, heerlijk. Ik
smulde ervan. Vervolgens spande ik mijn spieren en hield aan elke arm een
gebroken lichaam overeind en sleepte hen naar de deur van het pand. Aldaar
klemde ik hun slappe armen tussen het deurkozijn en brak op deze innoverende
manier hun ellebogen. Dat had ik ooit eens gezien in een film. Verder was die
film erg slecht, slechte acteurs, eenzijdig decor en een verhaallijn als een
slecht gemonteerde waslijn. Plots kreeg ik genoeg van al die wreedheden. Waar
was het ook voor nodig? De adrenaline ebde langzaam weg uit mijn bloedbaan en
de vragen rezen weer, vraagtekens als sneeuw op de buis. Waar is de
afstandsbediening van mijn persoonlijke beeldbuis?
Ben jij een dronkaard? had de junk door
zijn opeengeklemde tanden gesist, vooraleer hij me een messteek wilde geven.
Een handeling die vanzelfsprekend bij voorbaat gedoemd was om te mislukken.
Niemand neemt het op tegen mij. Niemand, zelfs Godot niet.
Neen, ik ben een degusteerder, antwoordde
ik tegen de nacht. Een gedoodverfde degusteerder. Vervolgens opende ik de
deur en stapte over de twee ineengezegen lichamen het pand binnen.
Het interieur van het drugspand had
verdacht veel weg van een lowbudjetspookhuis, zo eentje dat je wel eens
aantreft op van die volkse kermisjes waar tegelijkertijd een wielerkoers wordt
georganiseerd. Het gekrijs van de toeschouwers die al die gladgeschoren benen
uit volle borst aanvuren om nog sneller heen en weer te pompen dringen vaak
doorheen de dunne muren van het provisorisch ineen getimmerde spookhuis en
zetten de lachwekkendheid ervan nog extra in de verf. Genoeg over volkse kermisjes,
ik haat volkse kermisjes. Ik zou er met een ongeschonden geweten atoomproeven
op kunnen uitvoeren ware het niet zo geweest dat je dan ook meteen dit ganse
apenland naar de filistijnen stuurt. En vermits ik nog steeds een inwoner ben
van ons immer grijze en liefdeloze klootjesvlaanderen heb ik tot nu toe toch
maar afgezien van die kernproeven die voorlopig nog wel even aan het
hypothetische zullen toebehoren. In het drugspand behoorden de spoken wél tot
de materiële werkelijkheid, zij lagen verspreid over talloze gehavende en
versleten matrassen. Met hun laatste krachten boorden ze injectienaalden in hun
verharde aderen om hun godensapje te verzoenen met hun uitgekookte
lichaamssappen. Of ze chineesden zich naar een andere dimensie, ik neem aan dat
het om een betere plaats gaat. Beter als dit groezelige pand, beter als deze
groezelige wereld.
In een hoek van het kamertje pulkte een
besmeurde toiletpot als een uitgedoofde vulkaan uit de betonnen ondergrond. Een
van de junks sleepte zich erheen en braakte vol overgave op de bril om
vervolgens met zijn eigen kop in de versgevormde plas te gaan liggen. Het
maakte niet uit, in de stank van de verdorvenheid waren zijn aromas een
druppeltje op een gloeiende plaat. Langs de rechterkant had men een uit bierbakken
opgebouwde bar neergepoot. Op de gammele barkrukjes aan de ene kant- zaten
enkele geestesverschijningen iets te roken wat ik niet goed thuis kon brengen.
Aan de andere kant stond een travestiet. Het was een doorn in mijn oog. Lange
blonde haren prijkten langs zijn brede jukbeenderen en de schaduw van zijn
pasgeschoren baard was maar al te goed te zien in de schaarse neonverlichting
die het ganse schouwspel een sinistere toets verleende. De enorme valse boezem
die Lola Ferrari moest ze daar de ruimte voor gehad hebben- zou doen omdraaien
in haar graf stond in schril contract met de gespierde en dooraderde armen die
uit het veel te kleine bloesembloesje met bolletjes prijkten. Als zure kers op
de taart ging de travestiet getooid in een veel te klein kiltrokje dat leek uit
te schreeuwen om niet gezien te worden. Scheer dan toch tenminste je benen,
gilde mijn goede smaak, die zich verkracht
voelde in alle opzichten. Ik ging zitten op de enige vrije barkruk aan
de toog en wenkte de travestiet. De travestiet vroeg koket wat ik hebben wilde.
Scheer eerst je benen. Raadde ik hem aan.
Vervolgens praten we verder.
Het gelaat van de travestiet nam alle
kleuren van het spectrum aan en voegde daar bovenop nog een aantal ongekende
tinten aan toe. Uiteindelijk kreeg een soort van purperrood toch de bovenhand.
Zijn lip trilde en de waterlanders bungelden eenzaam aan de toppen van zijn
veel te ruwe wimpers. Zonde, zonde van al die lelijkheid, dacht ik, en wenste
vurig dat God spoedig gestraft zou worden voor het scheppen van al die
kweekvijvers van melancholie.
Een flits van razernij schaduwde de brede
jukbeenderen van de travestiet en ik pareerde het keukenmes dat hij op stiekeme
wijze in één van mijn oogkassen plachte te spiesen. Het vermocht hem niet te
lukken. Helaas, maar ik was sneller, daarom ben ik nu eenmaal een raspure
killer. Ik wierp een terloopse blik op onze verstrengelde armen en constateerde
dat ik zijn hand in een haarfijne eendenbekklem vervat hield. Als zulke dingen
eenmaal ingebakken zijn in je reflexen, als je lichaam op minutieuze wijze
afgesteld staat op het doden, als je killerinstinct hyperkwadratische
proporties heeft aangenomen en je lichaam weer al eens op automatische piloot
lijkt te werken dan weet je bewuste vaak
niet meer met wat voor capriolen je dodelijke lijf voor de dag komt. De
eendenbekklem, stelde ik dus vast, een fantastische positie om uit te
vertrekken. Het staat je toe om de pols van je tegenstander te breken, om zijn
elleboog te splijten en zijn schouder te ontwrichten. Wat zou het worden?
Hoffelijk als ik ben liet ik de keuze aan de travestiet zelf.
Wat zal het worden? vroeg ik.
Wat? hijgde de travestiet. Zijn gelaat
had inmiddels een dieppaarse kleur aangenomen en er parelden kleine
zweetdruppeltjes op zijn hoofd.
Het vermorzelen van je pols, het splijten
van je elleboog of last but not least het ontwrichten van je schouder.
Verduidelijkte ik.
Daarop begon de travestiet hartstochtelijk
te huilen. Als een baby, en dat bleek zijn redding te zijn. Ik heb altijd al
een zwak gehad voor huilende babys, babygehuil doet nu eenmaal je hart smelten
als een klontje boter in de zomerzon. Zelfs als je van aard en inborst een
gezielkerfde killer bent. Zelfs dan...
Of je kan me natuurlijk altijd een verse
Westmalle monteren. Stelde ik voor.
We hebben geen Westmalle. Jankte de
travestiet.
Gouden Carolus dan?
Het spijt me!
Leffe?
Ook niet!
Duvel dan maar, Duvel moét je gewoon
hebben. Iedereen heeft Duvel, élk verdomd Vlaams klootjescafé heeft Duvel in
huis. Poogde ik.
Neen! Het spijt me zo. Weende de
travestiet. We mogen geen streekbieren verkopen. Broeder Vesalius zegt dat
streekbieren voor dronkaards en degusteerders zijn en dronken zijn is out.
Degusteren evenzeer.
Nu breekt mijn klomp! vloekte ik. Wat
kan ik dan wel krijgen in jou vermaledijde kutbar van niets in het kwadraat?
We hebben basecoke of methamfetamine, dat
is trouwens behoorlijk in tegenwoordig. Verder is er crack, gewone amfetamines,
speed en cocaïne in gewone poedervorm. We serveren hier trouwens alleen maar
het beste van het beste. Colombiaanse makelij dus. Bovendien bieden we hier XTC
van topkwaliteit aan, de meest geschifte en meest psychedelisch onverantwoorde
LSD en niet te vergeten, onze laatste aanwinst, een non-alcoholische cocktail
op basis van sinaasappel en grapefruit. Werkelijk heel erg lekker. Reciteerde
de travestiet.
Ik liet zijn arm los en zei: Doe mij maar
die cocktail op basis van sinaasappel en grapefruit. Zijn het verse
appelsienen?
Tuinvers, wees gerust, we krijgen ze per
honderd kilogram van boer Teughels, in ruil voor een paar gram meth.
Is boer Teughels ook al aan de meth?
vroeg ik verrast.
Jazeker, confirmeerde de travestiet.
Meth is in en is behoorlijk goed bezig om aan de top te geraken. Neem dat maar
van me aan.
En wie is in fucksnaam die broeder
Vesalius waar je het net over had? wilde ik weten.
Broeder Vesalius is onze heer en heiland,
gesticuleerde de travestiet. hij brengt ons verlossing met zijn weldadige
medicijnen. Het is een tovenaar, een magiër zoals je er maar weinig aantreft in
deze verdomde wereld.
Een beetje zoals een medicijnman bij de
indianen? gokte ik.
Precies! riep de travestiet uit. Je
slaat de nagel op zijn kop.
Maar dan wel een heel verroeste kop.
Wat zeg je?
Laat maar, bij jou zijn mijn metaforen
toch maar als verspild zaad op onvruchtbare grond.
De travestiet bereidde mijn cocktail en
zette die voor mij neer op die potsierlijke wijze die alleen maar door
gedoodverfde travestieten voor de dag kan gebracht worden. Hij vroeg me om geld
waarop ik hem herinnerde aan de dubbele eendenbekklem. De travestiet trok
prompt bleek weg en vond het afrekenen op slag maar een trivialiteit. Des te
beter voor diens pols uiteraard. Waren alle dingen in het leven maar zo
gemakkelijk te bekokstoven. Een dreigende blik, een vingerknip of eventjes het
geheugen opfrissen in verband met die traumatische eendenbekklem, plexusstoot
of keelkronkelgreep, het is me allemaal al om het even. Zolang het maar ooit
eens zijn nut heeft bewezen of zal bewijzen, liefst in de nabije toekomst,
gezien het axioma dat ons leert dat elk moment van een mens zijn leven zich per
definitie afspeelt in de nabije toekomst. We zijn eendagsvliegen met een
uitgerekte doodsstrijd. Als vuurvliegjes cirkelen we rond de lamp van het
bestaan, met velen vallen we misschien op maar als de ochtend zijn ogen opent
is de nacht al vergeten dat we ooit gedroomd werden. Verder komt een vingerknip
voor mij nergens van pas. Sommigen vinden de liefde in een vingerknip. Ik klap
in mijn handen, mijn benen dansen hun gekmakende dans over een pad naar nergens
heen. Mijn tanden klapperen in de koude van de eenzaamheid maar in de ijlheid
der dingen vindt het geklap, het gedans en het geklappertand geen gehoor. Het
leven heeft dovemansoren, de liefde is blind, maar bovenal stom. Want er zijn
geen woorden voor, ik sta met mijn mond vol tanden, klapperende tanden. Mijn
cocktail beviel me prima, in mijn hoedanigheid als degusteerder kon ik er geen
kwaad woord over reppen. Desalniettemin kon de weldadige smaak ervan mijn
toenemende verveling niet beteugelen. Jongens, wat was het saai in dat
drugshol. Allemaal uitgeteerde junks die als vol gesnoten zakdoeken aan elkaar
lagen geklit. En ja, die verdomde travestiet die me ook verder niets te melden
had. Lijkt dit vreemd? Je zou immers kunnen denken dat iemand die overgaat tot
het bedrijven van travestiettypische praktijken een hele rugzak aan ervaringen
moet torsen. Gaande van eenvoudige twijfels tot diepvoerende
persoonlijkheidsstoornissen. De waarheid is dat ik het allemaal al teveel
gehoord heb. Het kan me niet langer boeien. Zo weinig mensen hebben nog iets te
melden.
Heb ikzelf iets te melden? En zo ja, aan
wie dan? Bestaat er een publiek dat in de handen klapt wanneer ik protserig de
planken bestijg? Zou ik het tot hofnar van het postmodernisme kunnen schoppen?
Waar voert mijn pad heen? Het is een raadsel en het zal allicht ook wel een
eeuwig raadsel blijven. Daar kan je niets aan veranderen, besloot ik mijn
mijmeringen op laconieke wijze. Waar ik wel iets aan kon veranderen, redeneerde
ik verder, is die afgrijselijke saaiheid in dit godverdomde drugshol. Had ik
een wapen bij me? Neen, geen wapen. Fuck, toch beter die shotgun aangekocht.
Het zou al helpen om een andere plaat op te zetten, dacht ik bij mezelf, die
bikkelblikken techno, daar ben ik geen voorstander van. Postmodernistische
muziek die zich als een stalen grijpklauw rond je hart wringt en het uitperst
tot de allerlaatste droeve druppel. Ik greep de travestiet bij diens pols en
zette een loepzuivere ganzenklem aan. Een ganzenbekklem is een soort van
geavanceerde eendenbekklem, enkel aan te raden voor de echte professionals daar
de ganzenbekklem zich erg gemakkelijk tegen jezelf kan keren. Je hebt ook nog
de zwanenbekklem, dat is het iets meer gesofisticeerde en verfijnde neefje van
de ganzenbekklem. Een kneepje voor de puristen onder ons, zeg maar. Nu mag ik
toevallig wel een vlinderachtige purist wezen, in praktijk zal ik toch meer
opteren voor de ganzenbekklem, vermits deze veel pijnlijker is voor je
tegenstander.
Geef je wapen maar, ik weet dat je er één
hebt. Beval ik.
Bedoel je het keukenmes? griende de
travestiet.
Neen, noem jij een keukenmes een wapen? Je
echte wapen. Dat bedoel ik. Komaan, voor de dag ermee, en snel wat.
De travestiet haalde een nagelvijl boven
keek me hoopvol in de ogen. Ik, van mijn kant, voerde de druk een beetje op.
Het koud zweet parelde op zijn gebronsde voorhoofd. De travestiet wist me te
vertellen dat het een speciale nagelvijl betrof, zo eentje met elektroshock, je
kent dat wel. Ik kende het niet, maar nu wel. Ik bond in, deed voor de
zoveelste keer water bij de wijn. Er wordt alleen nog maar slappe wijn
gedronken op deze manier. Een nagelvijl, daarmee zou het wel lukken.
En zet nu maar een andere schijf op, gebood
ik. Sunday Bloody Sunday, van U2, zeg niet dat je dat niet kent...
Ik ken het wel, maar heb het helaas niet
in mijn collectie... De travestiet huilde weer.
...of niet in je amechtige platencollectie
hebt... maakte ik mijn zin af.
Het spijt me zo, ik...
Maar het was al te laat, aan
verontschuldigingen had ik geen boodschap meer. Ik had al té veel water bij de
wijn gedaan. Op een gegeven moment bereik je zelfs dat punt dat men eerder kan
spreken van wijn bij het water doen en dan zou er een alarmbelletje moeten gaan
rinkelen. Want dat is het ultieme tekentje aan de wand dat er iets serieus aan
het mislopen is. In wezen moeten het water en de wijn van elkaar gescheiden
blijven, net zoals het kaf en het koren.
Ik brak de arm van de travestiet, ontwrichte
in één moeite door diens schouder en nu ik toch bezig was verkocht ik hem ook
nog een dubbele plexusstoot en een haarfijne schildklierklem.
Neem het beslist niet persoonlijk, zei ik
nog tegen het reutelende en kronkelende lijf. als je geen travestiet was
geweest had ik op exact dezelfde manier gehandeld. Het ligt niet aan je
voorkomen of vermoedelijke geaardheid. Beschuldig me nou niet van
travestietfobie, of hoe zoiets ook mag noemen. In wezen ben ik een verdraagzaam
mens maar je stond gewoon op de verkeerde plaats en dat op het verkeerde
moment. Mensen zijn nu eenmaal koningen in het zijn op de verkeerde plaatsen op
de verkeerde momenten. In se maakt dat je erg menselijk en doordeweeks van
inborst. Dat siert je. God van de eenvoud.
Verder negeerde ik de rochelende en
stervende travestiet, haalde mn mp3speler met Sunday Bloody Sunday boven en
sloot die aan op de prehistorische muziekinstallatie die ergens achter een net
van spinnenwebben onder de bar stond opgesteld. Ik raapte de nagelvijl met elektroshock
van de grond en neuriede mee op de introrif van dit historische nummer. Ik zou
geschiedenis herschrijven. Enkel dag en locatie klopten niet maar aangezien
mensen koningen zijn in het verliezen van de ruimte en tijd deed dit er niet
toe. Wat telt is het herschrijven, het papier waarop je schrijft en de inhoud
van je schrijfsel, daar maalt toch niemand om. Lets rock! De roll zou niet
meer komen.
Voor de tweede keer die avond was ik eens
stevig mijn boekje te buiten gegaan. Ik had een ware slachtpartij aangericht.
Zo een waarbij Himmler het nog in zijn moffenbroek zou doen. En dat alles met
een nagelveil met elektroshock. Ik zal je de details maar besparen, dat is ook
nergens voor nodig. Details ontsieren zo vaak het geheel en bij het danteske
duivelskunstwerk dat ik achtergelaten had geldt dat evenzeer. Daarbij komt nog
dat ik me er nauwelijks nog iets van kan herinneren, het gebeurde allemaal in
een soort van roes. Een rode waas als het ware, die als een beschermde sluier
voor mijn ogen gedrapeerd hing en me een beetje afgeschermd hield van het
bloedige toneelstuk dat zich voor mijn heen en weer maaiende handen afspeelde.
Ik keerde terug naar huis, morgen zou er
een nieuwe dag aanbreken. Een dag op school waar ik zou lachen, toneelspelen en
leugens verven met mijn tong. Wat ben ik daar goed in. Het leven is een kale
muur en ik beschilder ze zo kundig met mijn leugenachtige tong. De mensen
kijken er naar en zeggen: wat gewoon, wat doordeweeks gewoon, jongen van
alledag, alledaagse zondaar van de jeugd, apostel van het ordinaire. Fout! Ik
ben Jezus, maar niet van Nazareth. Ik ben de Jezus van het extra-ordinaire. God
van het van ongoddelijke. Ik wandel niet over water maar huppel als een vrolijk
konijntje over de kammen van talloze vreemde dimensies. De Golgotha is voor mij
niet meer dan een belachelijke molshoop. Ik trap erop en spuug erop. Mijn
kruis, mijn juk heb ik in duizend afzonderlijke stukjes gebroken en met mijn
krachtige adem weggeblazen over verre horizonten. Een havik, dat ben ik, met
weidse vleugels. De windzucht van het leven blaast als een frisse bries door
mijn fladderende veren. Maar morgen ben ik weer gewoon een simpele pion in het
schaakspel van alledag. Daar waar mijn liefde een vlek is, een vlek op een door
mij beschreven muur.
De technologie staat niet stil maar loopt integendeel als een tiet. Zelfs onwetende internetnullen die nog steeds met twee stijve vingertjes het toetsenbord beroeren komen in aanraking met de geneugten van het vrije digitale verkeer. Ja, ik heb het hier wel degelijk over mezelf. Zo is het gekomen dat ik midden in de nacht wakker schoot, met wijd opengesperde ogen de melkachtige duisternis in staarde en de volgende magische woorden voor me uit prevelde: "Ik start een webblog." Die nacht kon ik de slaap niet meer vatten, Morpheus liet zijn armen niet meer lenen. Alles heb ik geprobeerd om terug in slaap te sukkelen. Eerst warme melk met honing en toen dat niet effectief bleek warme rum met koude melk. Geen van beider recepten konden Klaas Vaak ervan overtuigen om me opnieuw zand in de ogen te strooien. Klaas Vaak is in mijn beleving dan ook een enorme klootzak. Dan maar een overdosis Dafalgan, meende ik, in combinatie met een drietal Trappisten en een rolletje Valium. Mijn arme maag keerde zich om maar mijn ogen bleven even open als de anus van een in het nauw gedreven stinkdier. Vervolgens probeerde ik maar een boek te lezen maar de lettertjes dansten een foute tango voor mijn bloeddoorlopen ogen. Op die manier besloot ik dan maar om nog gauw een flesje jenever te ontkurken en vervolgens lekker te gaan genieten van de zonsopgang. In mijn eentje. Of toch niet? Er waren de spoken in mijn hoofd. De zon lachte haar tanden bloot en beloofde me dat het een mooie dag zou worden. Of zou ik dat allemaal maar gedroomd hebben? Zou die warme melk met honing, dat aloude volkse middeltje tegen de hel van de slapeloosheid, dan toch zijn magische kracht bewezen hebben? Hoe dan ook, de blog kwam er, het was niet moeilijk. Neem een kijkje! Dartel gerust even rond over de paden in mijn digitale moestuin. Je zal er de vruchten van mijn twee stijve vingertjes kunnen plukken. Voorlopig zijn dit enkele kortverhalen en een resem gedichten. Allen geschreven wanneer de duivel me op de hielen zat en ik me angstvallig terugtrok op mijn slechtverlichte kamertje.
Neen, uw blog moet niet dagelijks worden bijgewerkt. Het is gewoon zoals je het zélf wenst. Indien je geen tijd hebt om dit dagelijks te doen, maar bvb. enkele keren per week, is dit ook goed. Het is op jouw eigen tempo, met andere woorden: vele keren per dag mag dus ook zeker en vast, 1 keer per week ook.
Er hangt geen echte verplichting aan de regelmaat. Enkel is het zo hoe regelmatiger je het blog bijwerkt, hoe meer je bezoekers zullen terugkomen en hoe meer bezoekers je krijgt uiteraard.
Het maken van een blog en het onderhouden is eenvoudig. Hier wordt uitgelegd hoe u dit dient te doen.
Als eerste dient u een blog aan te maken- dit kan sinds 2023 niet meer.
Op die pagina dient u enkele gegevens in te geven. Dit duurt nog geen minuut om dit in te geven. Druk vervolgens op "Volgende pagina".
Nu is uw blog bijna aangemaakt. Ga nu naar uw e-mail en wacht totdat u van Bloggen.be een e-mailtje heeft ontvangen. In dat e-mailtje dient u op het unieke internetadres te klikken.
Ik ben Tim
Ik ben een man en woon in Mechelen (België) en mijn beroep is Part-time student/ Part-time messias.
Ik ben geboren op 15/07/1987 en ben nu dus 37 jaar jong.
Mijn hobby's zijn: Lezen, schrijven, gitaar spelen, hardlopen, scouts, noem maar op,...