Het is een tijdje
geleden. Maar nu kan ik niet meer weerstaan: ik moet Montaigne weer eens beet
pakken. Zo geschiedde op een donkergrijze voorjaarsdag. Linea recta naar mijn
bibliotheek. Ik neem Claude Pinganaud uit het rek. De eerste, mooie, gebonden editie
van deze uiterst verdienstelijke Montaigne hertaler. Ik sla het boek
willekeurig open en kom terecht op blz.174 bij essay 36: 'De lusage de se vêtir'. Een
stuk slechts enkele bladzijden lang. Zal ik de aanhef vertalen?
Over de gewoonte om
zich te kleden
'Ik wil ergens naartoe: ik kan dat niet zonder het
doorbreken van een of andere gewoonte die mij doeltreffend de pas afsnijdt. In
deze koude dagen overwoog ik bij mezelf of de gewoonte van al die volkeren, nog
niet zolang geleden ontdekt, om er spiernaakt bij te lopen, een gewoonte is die
een gevolg is van het warme klimaat, zoals we dat aannemen bij Indiërs en Moren,
of dat het eerder een natuurlijke toestand is van de mens.
Gezien volgens de heilige Schrift alles onder de hemel
onderworpen is aan dezelfde wetten, hebben geleerde koppen de gewoonte om in gelijkaardig
beschouwingen, die een onderscheid vergen tussen natuurwetten en menselijke wetten,
zich te beroepen op de kosmische orde waartegen niets kan indruisen. Welnu daar
is alles van naaldje tot draadje gericht op handhaving van het leven. Daarom is
het des te meer ongelofelijk dat alleen wij in gebrekkige en hulpbehoevende staat
geschapen zijn, een staat die niet kan worden gehandhaafd zonder een beroep te
doen op hulpmiddelen van buitenaf. Daarom beweer ik dat, net als planten,
bomen, dieren en al wat leeft door de natuur voldoende zijn toegerust om zich
te verdedigen tegen de ongemakken van het weer, wij dat evenzeer zijn.
Daarom
zijn bijna alle dingen of met huid
of met
haar of met schelpen of met eelt of met bast bedekt.
Lucretius IV,
936-937. (1)
Maar net als zij die door kunstlicht daglicht doven, zo
hebben wij onze eigen mogelijkheden gedoofd door hulpmiddelen die ons vreemd
zijn. Het is duidelijk dat de gewoonte ons onmogelijk maakt wat het helemaal
niet is (
).
___________
(1) Proptereaque fere res omnes aut corio sunt
aut seta, aut conchis aut callo, aut cortice tectae.
Titus Lucretius
Carus (99 -55 v.C.) was een Romeinse dichter en aanhanger van het Epicurisme.
Hij was een hemelbestormer, vergelijkbaar met Spinoza en Nietzsche, die flink
aanschopte tegen heilige huizen, bijgeloof en irrationaliteit. Ik kan de
lectuur van De rerum naturae van ten
zeerste aanbevelen in de tweetalige vertaling van Piet Schrijvers, De natuur
van de dingen, Groningen, 2008, uitgegeven door de Historische uitgeverij
en nog steeds in de handel. Zijn Latijnse
tekst geeft voor regel 937 een andere lezing: aut etiam conchis aut callo aut cortice tectae .
'En cette saison
frileuse' , in die koude dagen: aan de
wieg van dit essay ligt een banale ervaring. Het is alweer een kille dag en
Michel heeft het in zijn toren niet al te warm. Ik stel mij voor dat hij daar
zijn oude knoken koestert aan een
knetterend en vast ook wat walmend haardvuur. De kou mag dan wel zijn lichaam lomen,
zijn hersenen werken in goede orde. Hij grijpt naar een veer, aangeleverd door
een gans van zijn erf, en zie: daar vloeit deze tekst van zijn zesendertigste
essay op papier:
'Il me faut forcer quelque barrière de la
coutume'.
Toegegeven Michel:
gewoonten blokkeren! Wie heeft die ervaring zelf ook niet een keertje gehad? Maar,
beste, je toont ons in je essay slechts één kant van de medaille. Gewoonten zijn,
zoals je schrijft barrières, maar
(goede) gewoontes kunnen geruststellen en zekerheid geven in de samenleving.
Als juridisch geschoolde moet je toch het bestaan kennen van costuymen, het
ongeschreven gewoonterecht, en de pacificerende rol van dat ongeschreven recht
in de maatschappij van je tijd? In het persoonlijk leven kunnen (goede)
gewoonten bijdragen tot een meer evenwichtig leven en zo tot meer geestelijke gezondheid,
toch?
Montaigne badineeert
dus in dit essay over menselijke gewoonten,
meer bepaald over kledinggewoonten, die hem, we kennen Michel, al vlug in
nevenbanen doen belanden. Hij weet dat zelf ook wel: net voor het einde van
zijn stuk dwingt hij zichzelf weer op het juiste kledingspoor:
Sur le sujet de
vêtir,
wat de kleding betreft,
en hop, in de vier
slotregels van zijn essay is hij weer even
bij de les: dit maal over een kledinghebbelijkheid van de koning van Mexico: Montaigne
en de die Nieuwe Wereld! De Grote Aardrijkskundige ontdekkingen van de 15-16de
eeuw en de wonderbaarlijke verhalen die van mond tot mond werden doorverteld,
hebben hem, net als talloze andere tijdgenoten, diep getroffen. Ook in het begin van zijn opstel Aan de kop van
zijn tekst zet een nieuw exotisch
gegeven van die nieuwe wereld zijn denken in gang.
Daar leven mensen,
hele stammen zelfs, die in hun blootje lopen. Niet alleen omdat ze het daar te
warm hebben, ze doen dat net zo in streken die een klimaat kennen dat met het Franse
kan vergeleken worden. Michel piekert: is dat nou louter een gewoonte of is de
mensheid in oorsprong spiernaakt aan zijn historische pelgrimstocht begonnen? Zijn
mening kan al vermoed: het zijn gewoonten, en geeneens goede!
Zijn overtuiging
steunt hij op de Heilige Schrift en op de visie van verstandige lui. Die
aanvaarden, in navolging van Aristoteles en de hele middeleeuwse scholastieke
zwik, dat het Al een Kosmos is, een stevig en goed geordend geheel, bestierd
door wetten waaraan niet te tornen valt, tenzij God en passant een mirakeltje
uit zijn smalle mouw schudt. Dus: mensen in Frankrijk verschillen naar aard en
wezen niet van mensen in de Nieuwe Wereld. De moraal van het verhaal: wij,
mensen, kleden ons uit gewoonte. Maar die gewoonte om het lichaam te omhullen
gaat in tegen de natuur en heeft de menselijke mogelijkheden verzwakt.
In het vervolg van
zijn essay spit Montaigne naar goede humanistische gewoonte uit zijn bibliotheek voorbeelden op uit de geschiedenis,
bij voorkeur uit de Oude Geschiedenis. Montaigne, dat merkt de lezer al gauw,
is hét voorbeeld van de omgevallen bibliotheek, altoos op zoek in Latijnse (overwegend)
en Griekse (soms) naar verhalen en argumenten om zijn gelijk te halen.
Geen erg diepzinnig
essay, dit Essay 36. Over zichzelf deelt hij ons mee dat hij niet houdt van
kleurige kledij: net als zijn vader kleedt hij zich nog het liefst in het zwart
en het wit. Dat is de dracht van de ernst, de spiritualiteit, de Calvinistische
pisse-vinaigre. Een azijnzeiker was Michel niet: het zou zijn plaskwaal nog
erger hebben gemaakt...
20-03-2017, 00:00 geschreven door Willy Schuermans
|