Lezer, dit is een eerlijk boek! Van bij het begin waarschuwt
het je dat ik geen andere dan familiale en privé bedoelingen had. Ik heb op
geen enkele wijze met jou rekening gehouden en evenmin met mijn glorie. Daartoe
beschik Ik niet over voldoende geesteskracht. Het boek is geschreven voor verwanten en vrienden. Wanneer ik er niet meer
zal zijn (dat staat dra te gebeuren) kunnen ze er een en ander in lezen over mijn
levens- en gemoedstoestanden. Zo kunnen ze dan de herinnering die ze over mij hebben
beter plaatsen en levend houden. Ware het geschreven om de gunst van de wereld
te verwerven, dan had ik me heus wel wat meer opgesmukt en meer gekunsteld gepresenteerd. Ik wil dat men mij in dit boek
ziet in mijn eenvoud, ongedwongenheid en alledaagsheid, zonder charge en
trucjes. Mijn gebreken kunnen er haarscherp in gelezen worden ook mijn natuur,
in zoverre het respect voor het publiek me dat toelaat. Leefde ik tussen die
volkeren waarvan men beweert dat ze nog genieten van de zoete vrijheid van de
oorspronkelijke natuurwetten, dan had ik mij in het boek te voeten uit
geschilderd, poedelnaakt, dat verzeker ik je. Je merkt het dus lezer: ikzelf
ben het onderwerp van mijn boek.
In feite is het niet verstandig
om je vrije tijd te verkwanselen aan een dergelijk lichtzinnig en ijdel thema.
Adieu!
de Montaigne, de
eerste dag van maart 1580.
© W. Schuermans
Aan de Lezer: laat je
niet vangen!
Montaignes begin is niet mis: Dit
is een eerlijk boek! Ik ben dat bijgevolg ook! Maar lezer,
laat je niet
vangen! Die bewering zegt hoegenaamd niets over de inhoud van Les Essais. Of
die eerlijk zijn of niet, dat is niet meer te achterhalen. De boude bewering
van Michel heeft betrekking op de openhartigheid waarmee hij voor zijn lezer een
waarschuwing formuleert.
Zijn waarschuwing komt neer op het
volgende. Beste lezer, ik heb dit boek eigenlijk niet voor jullie geschreven,
maar voor mijn verwanten en vrienden. Wat je gaat lezen handelt in feite over
mijn persoon(tje). Eigenlijk ben je halfgaar als je vrije tijd besteedt aan de
lectuur van mijn geschrift.
Montaigne laat in zijn Woord Vooraf
geen twijfel bestaan over zijn bedoelingen. Eigen glorie streeft hij niet na.
Daartoe mist hij, naar eigen zeggen, geesteskracht. Natuurlijk een understatement.
Even verder stelt hij, dat hij als gloriejager zijn retorische knepen wel uit
de kast zou hebben gehaald.: dat impliceert dat hij dat wèl zou hebben gekund.
Mensen willen graag na hun dood nog
een tijdje in de herinnering van verwanten en bekenden verder leven. Vandaag is
dat een makkie: fotos, film, selfies, zo klaar met onze digitale wondertjes en
dan opgeslagen voor het nageslacht op een peeceetje, ... Wie in de tijd van
Montaigne na overlijden beeld en karakter wilde verduurzamen, moest zich heel
wat meer moeite getroosten. Als hij bij kas was dan liet hij zich een portret konterfeiten
of kon hij (indien geletterd) zijn toevlucht nemen tot ego-geschriften.
Montaignes Essais zijn daarvan een goed voorbeeld. Of hij hiermee een
geschikte portretmedium koos, mag betwijfeld: zijn verwanten en kennissen,
gesteld dat ze post mortem nog belangstelling voor hem hadden, moesten, net als
wij vandaag, heel wat stof doorploegen (niet altijd even opwindend) om hem in
en tussen de regels op te delven
Les Essais zullen dra voor
verwanten en vrienden hun portretfunctie kunnen vervullen: Ik loop op mijn
laatste benen, beweert Michel op 1
maart 1580. Montaigne zal een slechte dag hebben gehad toen hij zijn ganzenveer
in de inktpot doopte, want hij leefde dapper voort tot in 1593. Hij had in 1580
dus nog dertien jaar voor de boeg! Hij had altijd al een kwakkelende gezondheid
gehad, net als zijn vader Pierre de Montaigne.
In de 15-16de eeuw werd door
Portugezen en Spanjaarden buiten Europa een Nieuwe Wereld ontdekt: Amerika, die
kolossale landmassa aan de overzijde van de Atlantische Oceaan. We vangen daarvan
in deze Montaigne-tekst een echo op. De Europeanen maakten in woord en beeld,
soms tot hun verbijstering, kennis met natuurvolkeren uit de nieuw ontdekte
gebieden. Sommigen beschouwden die als goddeloze wilden, anderen koesterden een
idyllischer beeld van ze: het waren mensen die zonder remmingen (in hun blootje of zo goed als) in
een natuurlijke toestand leefden. Montaigne schaart zich in deze tekst aan de
zijde van laatst genoemden.