Een eerste verkenning van het antropocentrisme : kop van jut ? bijdrage : E.M.
De eerste vraag die gesteld kan worden wanneer humanisme en ecologie naast elkaar gezet worden : waarom ervaart men (blijkbaar) een spanning tussen humanisme en vormen van ecologisch denken. Dan valt algauw het verwijt van het allesoverheersende antropocentrisme, en de centrale gedachte van de mens als maat van alle dingen. Dit antropocentrisme wordt door veel denkers met de vinger gewezen, ook door humanistische denkers zelf.
Heel wat denkwerk is reeds verricht om op een gepaste manier met dit antropocentrisme te blijven omgaan. Het is en blijft misschien niet zo onverstandig om te blijven spreken over dé mens, maar dan wel zeer duidelijk te spreken. Of zoals gesteld in Humanisme Morgen [1992] : het is onze opdracht in de fundering van het humanisme de mens te vermijden door er zo helder mogelijk over te spreken. [Humanisme Morgen, 1992, p. 17]. Het humanisme heeft reeds ingezien dat ze zich heeft ingeschreven in een project om het antropocentrisme te eenzijdig te interpreteren, en weet nu waar ze kan staan : « waardigheid en mondigheid als uitgangspunt nemen impliceert beslist niet noodzakelijk het opeisen van het alleenrecht voor de mens drager van waarde te zijn [Humanisme Morgen, 1992, p. 44].
We zijn nu zover gekomen dat we de mens, in al zijn mogelijkheden en onmogelijkheden kunnen gaan denken. De ecologische crisis maakt misschien wel iets duidelijk van de mens en zijn mogelijkheden. Het hedendaags denken van dé mens vertrekt van zijn eindigheid, en het beseffen van dat zijn eindigheid, en tevens de eindigheid van zowel individu, soort, planeet, kosmos. Het vertrekt van het gegeven dat elk mens hier een eindige periode vertoeft, en dit betekent nog een radicalere geworpenheid dan vroeger gedacht. En dat hier-zijn, dat hier-zijn tijdelijk werpt tegelijk een radicaal perspectief of het historisch karakter van het humanisme. Dit betekent ten gronde het besef dat « onze tijd » niet de tijd van alle mensen is.
En tegelijk betekt dit dan druven de sprong te maken, over de vraagstelling naar de zinvolheid van het bestaan heen, om een engagement aan te gaan om in dit korte tijdsbestel geen energieverspilling toe te staan [Humanisme morgen, 1992, 18]. Het ecologische denken zet op dit uitnodigend perspectief toch een zekere domper daar een aanblik van de hedendaagse samenleving zegt dat er een grootschalige verspilling van menselijke krachten bezig en dat deze verspilling wel angstaanjagende planetaire gevolgen heeft aangenomenv[Humanisme morgen, 1992, p. 23]. En deze angst is zowel buiten- als binnenwereldlijk.
Het hedendaagse antropocentrisme wel gewapend om zichzelf beter in de hand te houden, en haar hegemoniale aanspraken doorzichtig te kunnen maken, als een vorm van terecht zelfkritiek.
Maar er is meer aan de hand. Het antropocentrisme, in welke invulling dan ook, zal zich dienen uiteen te zetten tegenover
, en dat is een vraag op zich. Het ecologische denken laat aanvoelen dat dé mens zich zal dienen ondergeschikt te maken aan iets groters [cahier 2, 2011, p. xx], en dat dit groters een hoog gehalte van nietmenselijk karakter zal hebben. En tegelijk leeft er een hoog karakter van machteloosheid over het slagkracht van zowel het individuele als het collectieve handelen. Ook hier lijkt iets bovenmenselijks de menselijke ontwikkeling aan te sturen. En voor het we beseffen, zitten we meer met een of andere godheid opgezadeld. Gelukkig is daar een postmoderne milieufilosofie die daar een rem om zet. Elk spreken dat een allesomvattend grootheid invoert is verdacht en is een camouflagetechniek voor het wegmoffelen van vervelende vragen [cahier, 2009, DT], zelfs onbehaaglijke vragen.
Kortom, dient het antropocentrisme nog kop van jut te zijn ? Ligt het menselijke niet onder spervuur ? Hedendaagse humanisten weten hoe te spreken over dé mens en weten daar een zinvolle strategie tegenover te plaatsen om, wat haar schaduwzijde destijds wel eens was, nu als schaduw te kunnen zien. En dan kun je je afvragen, hoe het denken zich had kunnen ontwikkelen had Plato niet de filosoof opwaarts naar de zon gestuurd, als eerste ruimtevaarder avant la lettre, maar indien de gevangenen zelf de schaduwen hadden gezien. Welke denken zou dan gestalte gekregen hebben ? Het ecologische gebeuren is misschien een kans om te her-denken, en opnieuw volop te gaan voor een humaan, aards én planetair bestaan in deze kosmos, waarbij nu nieuwe en onbekende spelers op de bune verschijnen. Zijn we nog steeds geketend ?
Enkele denksporen voor het www-project
· Het ecologisch denken raakt aan de zingevingsproblematiek van het humanisme. Wordt deze onder spanning gezet ? Het humanisme accentueert toch al een tijdje de eindigheid van het menselijk bestaan. Wat is dan de extra betekenis van een eindige eindigheid?
· Zijn er (humanistische) praktijken aan de duiden die een invulling geven van dit soort verzachtend humanisme ? Op welke manier geven deze een antwoord op de vraag « wat te doen » ? Welke beloftvolle ontwikkelingen kunnen hier aangeduid worden ?
· In al het tijdelijke lijkt toch nog een instantie een behoorlijke bestendigheid te bezitten, namelijk het markteconomische denken. Geeft dit te denken ?
Categorie:dé mens
|