11. Herders, wijzen en dieren
Met
herders, wijzen en dieren
rond
Jezus kribbe geschaard,
bereid
om de redder te vieren
die
ons van het kwaad vrijwaart,
staan wij hier
samen te kijken
naar Gods goedertierenheid,
waarvoor het onrecht moet wijken:
een kind dat de
wereld bevrijdt.
Van herders kunnen
we leren
wat eenvoud is en
geluk.
Want niets kan hun verder deren,
hun vreugde, ze kan niet stuk.
Hun kwade dromen verdwenen
zo vlug als sneeuw voor de zon,
toen hun het licht
was verschenen
dat de duisternis
overwon.
Bij wijzen, die
met geschenken
het kindje hebben bedacht,
mag je aan
mildheid denken.
Ze vormen de
erewacht.
Die koning moet
men niet vrezen,
men stopt hem de
handen vol.
Het kind wordt vurig geprezen.
Men aait het over
de bol.
Maar waarom staan
hier de dieren
zo rustig
samengetroept?
Kou sluipt door
reten en kieren,
kou die de adem
afsnoept.
Zij kennen de
Zoon, hun meester,
zo met hun dierenverstand.
Ook zij willen
vrolijk feesten
en worden door
vreugde overmand.
Kom laten we Jezus
vieren,
Hem loven met
luide stem,
met herders,
wijzen en dieren,
omwille van Bethlehem.
Nu wij hier samen
staan kijken
naar Gods
goedertierenheid
waarvoor het onrecht moet wijken:
een kind dat de
wereld bevrijdt.
© Piet Thomas
12. Zacheüs
Zacheüs
was een tollenaar
die
rijkdom had verworven.
Het
scheelde net een haartje maar
of
hij had het verkorven.
Hij
wisselde en leende geld
voor vreemden en aan armen.
Hij had zich zo heel rijk geteld
en kende geen erbarmen.
Doch op een dag
kwam Jezus langs
en hij wou ook
gaan kijken.
Maar dit verlangen
had iets bangs.
Hij kon Hem niet bereiken.
Hij was te klein
om Hem te zien,
veel kleiner dan de massa.
Ja, anders telde
hij wel voor tien,
eens thuis en aan de kassa.
Maar hier zo op de
straat alleen,
achter die vele
mensen,
had hij geen
waterkans, niet één.
Het bleef, dacht hij, bij wensen.
Tenzij hij in die
hoge boom
voor zijn kantoor kon klimmen.
Daar zat hij dan als in een droom
om wat hij zag te glimmen.
Hij hoorde ook een
stem die zei:
Zacheüs, ik wil
komen,
bij jou te gast
zijn, dat zei Hij.
En hij begon te dromen
hoe alles anders
worden kon,
nu Hij die met zijn preken
zovele mensen voor Hem won,
zijn naam ook uit wou spreken.
Zo kwam een rijke
tollenaar
door Jezus tot nieuw leven.
God, laat ook mij, je schuldenaar,
eens zon dag
beleven!
©
Piet Thomas
13. Heer, als ik honger heb
Uit het Frans
Heer,
als ik honger heb,
zend iemand die me voedt.
Heer, als ik dorst heb,
zend iemand die me laaft.
Als
ik het koud heb,
iemand die me
kleedt.
Als ik verdriet heb,
iemand die me troost.
Weegt mijn last te
zwaar,
laad er die van anderen bij.
Heb ik nood aan tederheid,
deel dan ook de mijne uit.
Laat uw wil mijn
voedsel zijn.
Uw genade zij mijn kracht
en mijn rust uw liefde.
Laat mijn hele
leven zijn
een geschenk dat
ik bewaar
tot de allerlaatste dag,
tot de dag waarop
Gij zegt:
nu neem ik het weer bij mij.
© Piet Thomas
14. Ik heb je naam in het zand geschreven
Anoniem. Uit het Frans
Ik heb je naam in
het zand geschreven,
maar de golf heeft
hem uitgewist.
Ik heb je naam in
een boom gekerfd,
maar de schors, zij brak en viel stuk.
Ik heb je naam in
marmer gebeiteld,
maar er schoot een barst in de steen.
Ik heb je naam in
mijn hart gesloten
en de tijd, hij heeft hem bewaard.
© Piet Thomas
15. De Geest 1
Niemand
heeft me ooit gezien
en toch woon ik in je wensen,
in je dromen, in je werk,
in al
wat je denkt en doet.
Groter
dan je hart ben ik.
Als je goedheid
vindt en liefde,
dan ben ik heel dicht bij jou,
dichter dan je
ooit vermoedt.
Klaag je dat je
mij niet echt
als aanwezig aan kunt voelen,
dat ik, als je bidt tot mij,
ben als een
weerbarstig woord?
Zoek de stilte dan
en zwijg.
Onverwachts wordt
je geschonken
wat je nooit te
vinden dacht.
Alles wat je stoort valt weg.
Ik geef je
gedachten in
waar je nooit was
op gekomen.
Zwak en zondig is
de mens
tot hij in mijn kracht herleeft.
Tot hij in wat
Christus deed
troost en vrede heeft gevonden,
tot hij goed en wel beseft
wie voor hem
geleden heeft,
wie voor hem
gestorven is
en de dood heeft overwonnen,
tot hij de genade ontvangt
die hem nieuwe kansen geeft.
Daarom ben ik als
het licht
dat wat duister is verheldert,
als het vuur dat niet verzengt
maar het kilste ijs ontdooit.
Zuivering voor wat
besmet is,
water ben ik voor wat dor is,
leniging voor wie
gewond is.
Alles wordt in mij voltooid.
Niemand heeft mij
ooit gezien.
Alhoewel ik ben
verborgen,
ben ik dichter dan je denkt.
Zo nabij zijn mensen nooit.
© Piet Thomas
16. De
stal
Een stal waar men de
Liefde vindt
die mens geworden is.
De herders die door
weer en wind,
ontsnapt aan duisternis
en door een lieve ster geleid,
bedeesd de stal ingaan.
Ze voelen zich als ingewijd
in een vernieuwd bestaan.
Een kind dat hun zijn vrede biedt,
zijn heil, zijn koninkrijk.
Geweld of onrecht heerst er niet
en allen zijn gelijk.
Gelijk in dogen van een God
van zo nabij gezien.
Men houdt er zich aan zijn gebod,
verheugd als nooit voordien.
Heer, leer ons Kerstmis te verstaan
zoals die herders toen.
Bevestig in ons hart voortaan
de troost van dit visioen.
Leer ons dat eenvoud kan volstaan:
God eren in een kind,
voor al wie, van zijn schuld ontdaan,
de stal van Kerstmis vindt.
© Piet Thomas
17. Wie ben je, God?
Wat ben je, God, van wie men zegt
dat jij je aan de mensen hecht?
Ben jij de rust die mij verkwikt
nadat ik bang ben opgeschrikt?
De zekerheid, niet weg te slaan,
dat ik je smalle pad moet gaan?
De boodschap die bij woorden bleef,
zolang ik niet voor velen leef?
De kracht die in de harten woedt
van al wie zorgt, bemint en hoedt?
Of ben Je soms de vrolijkheid,
de lach die alle vriendschap wijdt?
Jij die de grootste liefde bent,
die ooit de wereld heeft gekend,
Jij, in je goedheid keer op keer
veel sterker dan mijn dwaas verweer,
hoe kan
het dat Je in mij woont
en in de hoge hemel troont?
Wie ben Je, God, van wie men zegt
dat Jij Je aan de mensen hecht?
© Piet Thomas
18. Psalm 27 (II)
God is mijn licht
als alles duister wordt.
Hij is mijn steun
als angst me overvalt.
Wie zou ik moeten vrezen?
De mensen? Eenzaamheid?
Is God niet zoveel groter
dan wat me ook bedreigt?
Heer, blijf bij mij
en wil mijn leidsman zijn:
Als Gij bij mij zijt
ben ik zoveel sterker.
Als Gij mijn licht zijt
deert het duister niet.
© Piet Thomas
19. Psalm 72
Geef de koning wijsheid, Heer.
Laat hem herder zijn van mensen,
rechter die rechtvaardig is
en de nood der armen ziet.
Dat hij voor misdeelden kiest
en de minsten hulp verschaft,
dat hij leider is en vriend
van wie hem zijn toevertrouwd.
Wil hem daar de kracht voor schenken
en de moed een leven lang.
Laat hem als de regen zijn
die de dorre aarde drenkt,
als de dauw die al wat groeit,
nieuwe glans en luister geeft.
Laat hem tot de dood hem velt,
dienaar van de vrede zijn.
© Piet Thomas
20. Psalm 137
Aan Babels stromen
zaten wij
en treurden droef om
Sion.
En aan de wilgen
hingen wij
de harpen bij de
stadsbron.
Zij die ons hadden
weggesleurd,
vroegen ons iets te
zingen,
een lied waarin niet
werd getreurd,
een lied van leuke
dingen.
Het moest ook over
Sion zijn.
Maar hoe van God te
zingen
en van de stad
Jeruzalem,
hoe daaraan te
beginnen
als men daar niet meer
wonen mag
en niet zijn God mag
dienen?
Men gaat niet zomaar
overstag
en wordt een
pretmachine.
Mocht God de Heer de
smaad vergelden
die onze stad werd
aangedaan.
Want hing het af van
deze helden,
geen steen bleef op
een andre staan.
De stad van Babel kent
geen wet
die vreemden vrijheid
gunnen wil.
Daar past geen lied
bij voor de pret.
Daar blijven mond en
harpen stil.
© Piet Thomas
09-03-2017, 00:00 geschreven door Piet Thomas 20 
|