De duivelschuur van Amelgem
Poppenspel in 4 bedrijven
Figuren : Boer, Boerin, Duivel
I Gesprek aan
tafel op zondagmiddag over de oogst
B Vrouw, ik ga eens naar ons veld kijken, want morgen
moeten wij oogsten.
Bi Ja, man, kom op tijd terug voor de koffie.
II
B Wat een miserie!
Mijn graan staat, overrijp en mijn schuurtje is te klein om alles in op
te slaan. Wat moet ik nu beginnen ?
D Boertje, je kijkt zo somber. Je moest
toch blij zijn met zo een prachtige oogst.
B Ah, dag meneer. Ik had u niet
gezien. Ik was mijn tarwe aan het
keuren.
D Waarom kijk je toch zo somber? Uw
graan is toch geweldig gelukt dit jaar.
Je zult een overvolle schuur graan oogsten.
B Ja, maar mijn schuur is veel te klein.
Ik krijg dat er allemaal niet in. En morgen moet ik oogsten, of de korrels
vallen uit de aren op de grond.
D Misschien kan ik je helpen boer. Als
ik nu voor u een nieuwe schuur bouw tegen morgenvroeg. Wat denk je daarvan ?
B Dat is onmogelijk. Of toch ? Maar wat
moet dat kosten ?
D Ja boer, je kunt niet iets voor niets krijgen. Ik wil enkel je ziel in de plaats, als je
sterft. Ondertussen kun je nog jaren
genieten.
B Mijn ziel ? Die kan ik je niet
afstaan. Want dan brandt ik eeuwig in de
hel.
D Kom, kom. Zo erg is dat toch
niet. Je krijgt nog vele jaren met rijke
oogsten. Je zult schatrijk worden. Dat is toch wel iets waard.
B Ja, dat klinkt allemaal wel goed. Maar
ik weet het toch niet zo zeker.
D Weet je wat. Als je schuur niet af is
voor de haan kraait, krijg je je schuur gratis, voor niets.
B Dat lijkt me fair. Ik ga akkoord.
D Wel, ik heb hier een stuk papier.
Teken dat contract hier met je bloed.
III
Bi Boer, we gaan slapen. Het is al laat.
B Ja, vrouw, want morgen is het vroeg
dag. Er is veel werk aan de winkel.
Bi Wat scheelt er boer? Je ligt maar te
woelen. Slaap nu toch. Het is al drie uur.
B Vrouw, ik moet je wat bekennen. Ik heb
mijn ziel verkocht aan een vriendelijke meneer in een zwart kostuum. Ik ontmoette hem op ons veld. Hij is voor ons een schuur aan het
bouwen. Maar als ze af is voor dat de
haan kraait, ben ik mijn ziel kwijt. En
dan zal ik voor eeuwig branden in de hel.
Mar, misschien lukt het hem niet.
Bi Maar boer, wat ben je toch een stommerik. Dat was zeker de duivel. Het is daarom dat ik toen je gisteren terug
kwam, een solfergeur rook. Ik dacht dat
je stiekem in de herberg geweest waard.
Wat gaan we nu beginnen ? Ik ga
eens loeren hoever ze al opgeschoten zijn.
B Is er iets te zien ?
Bi Ja, boer, wat een gevaarte staat daar op de heuvel? De schuur is bijna klaar. Overal zwermen lichtjes over het gebouw. Dat zijn zeker de duivels die nog aan het
werk zijn. Die slimmerik heeft alle
duivels uit de hel opgetrommeld om hem te helpen. Zo is het gemakkelijk.
B Oei, oei, wat nu begonnen. Ik ben eraan.
Ik zal eeuwig branden in de verdoemenis.
Bi Wacht. Ik heb een idee. Ik ga met de kaars in ons kippenhok. Als de haan wakker schiet zal hij luid
kraaien. Misschien is het nog niet te
laat.
B Vlug, vrouw, haast u.
Hanengekraai. Bulderend geluid. Bengaals vuur.
IV
Bi Toen de haan begon te kraaien stoven alle duivels
door elkaar met hels lawaai weg.
B Ik zie een groot gat in de zijgevel van de schuur. De schuur is niet klaar. Ik ben gered.
Kom hier, vrouw, dat ik je bedank.
Je hebt mijn ziel gered.
Bi Weet je wat. Wij maken dat gat zelf
dicht en dan blijft de oogst toch droog.
V
Zo gezegd, zo
gedaan. Maar telkens ze het gat dicht
metsen, was het s anderendaags toch opnieuw open. De boer biechtte zijn zware
zonde bij pastoor Van Doorslaer in Oppem.
Die stuurde hem op bedevaart, te voet naar Scherpenheuvel. Die van Merchtem doen dat nog elk jaar. De priester in de basiliek van Scherpenheuvel
raadde de boer aan van een Mariakapelletje in de opening te metsen. De boer kocht een Lieve Vrouwbeeldje, liet
het wijden, en toen dat in het gat van de muur
.
Jef De Cuyper
|