(19 (232- )
I In deel II van deze reeks uit het archief van Berla, maar ook in de collectie
van de bibliotheek van Meise worden de parochies Meise en Rode en Oppem beschreven.
Bij Meise wordt Hasselt (Sint Elooi) afzonderlijk behandeld. Amelgem
wordt eveneens afzonderlijk behandeld.
In deel IV vinden we de parochies Wolvertem,
Meuzegem, Imde en Rossem.
Westrode ? Was geen parochie in de
beschreven periode, dus niet vermeld.
II Meise, moederparochie van het land van Grimbergen.
Het ontstaan van de moederparochie Meise is het best te vergelijken met de
vestiging en de uitbreiding van een missiepost.
Naast een centrale kern in het oudste en meest bevolkte gedeelte van de
streek gevestigd, groeit en verspreidt de parochie zich tot waar natuurlijke hinderpalen
de grenzen trekken of nabij gelegen moederparochiën, zoals Ossel en Zemst, elke
verdere expansie beletten.
De ganse primitieve uitgestrektheid van het land van Grimbergen telde slechts
een viertal moederparochiën, namelijk Meise, Ossel, Wemmel en Zemst. Van de overige was er nog geen sprake. De meeste hunner ontstonden pas later, tussen
de 9de en de 12de eeuw, ten gevolge van de algemene
verbreiding van de villakerkjes.
Meise als moederparochie omvatte dus heel de uitgestrektheid van de huidige
gemeente (in 1964), een deel van Brussegem, d.z. Oppem en Amelgem, geheel
Grimbergen en Strombeek.
De patroonheilige St.-Martinus, de dorpsstructuur van de vicus, de grenzen en
de bodemgesteldheid zijn zovele littekens, die daarvan getuigenis afleggen(12).
Op pag.85 van het parochiewezen van Brabant lezen we :
Meise behoort tot
die reeks
moederparochies, die St.-Martinus als patroon hebben, zoals Asse, Aalst,
Lennik, Halle en Overijse, en die alle dezelfde kentrekken vertonen van omvang,
van ouderdom en teruggaan tot de oude vici. Meise
telde niet minder dan zes afhankelijkheden van verschillend type. Voorzeker heeft hier de geografische
constellatie een grote rol gespeeld.
Ten voordele van haar ouderdom pleiten, zoals reeds vermeld werd :
1. De moederparochie zelf,
2. De uitgestrektheid (de grootste van West
Brabant),
1.
De
grotere oppervlakte van de parochie dan deze van de gemeente,
2.
De
parochiepatroon
Deze
gegevens leiden alle naar wat wij zouden kunnen noemen, een missieparochie, die
waarschijnlijk reeds bestond op het einde van de 7de of begin 8ste
eeuw.
In
Nieuwenrode door Spinnael H. staat op pag. 11 :
Een
eerste missiekapel, toegewijd aan de H. Martinus van Tours, een geloofsverkondiger
uit de 4de eeuw, breidde zich uit en werd de de kerk van een
parochie die buiten Meise nog de hulpkapellen van Amelgem, Oppem, Oksdonk,
Limbos en Eversem omvatte.
Volgens bepaalde teksten zou Meise zelfs de moederkerk geweest zijn van Grimbergen
en Strombeek (A.Wouters, Environs de Bruxelles II, bladz. 300, Jan Verbesselt, Par. II bl. 56).
In
1132 werd door het toedoen van de Berthouts het patronaat of begevenrecht van Meise overgedragen aan Grimbergen. Zo verloor Meise zijn bevoorrechte titel van
moederparochie. Zo kwamen dan ook de
tienden in handen van de Norbertijnen van Grimbergen en Ninove.
III De gemeente Meise (1964) sluit met het ene uiteinde aan bij het
West-Brabantse vruchtbaar en heuvelachtig landschap en dringt met het andere
einde door tot diep in het vlakke en zandachtige Smal-Brabant te Hoksdonk over
het kanaal van Willebroek.
Het is een overgangsgemeente tussen de Brabantse kleistreek en de Antwerpse
zandstreek. Historisch is deze overgang
merkwaardig en kenschetst de ontwikkeling van de gemeente.
Wij hebben er enerzijds het oude Meise in de uiterste benedenhoek met het
aanpalende Amelgem, Oppem, Hasselt en Eversem en anderzijds de rodes of
ontwikkelingsgebieden van Sint-Brixius-Rode, Nieuwenrode, Hipsvoorde en
Hoksdonk. In deze volgorde kan men er
duidelijk de opeenvolgende perioden volgen.
De oppervlakte bedroeg in 1686 nog 1281 bunder of 1645 hektaren in
1846. De parochie had een derde meer
ruimte.
IV Meise is wel het meest typische voorbeeld van een primitieve
parochie. Ze omvat alle gekende typen
van ontstaan van een parochie : Meise-dorp is een vicus-parochie; Amelgem een
domein-parochie, waar kerk en hof nog eeuwen later onafscheidbaar met mekaar zijn
verbonden; Oppem heeft een villakerkje als oorsprong, naar het voorbeeld van de
meeste onzer parochiën, maar waar de parochie en het domein elk hun gang
gingen; Sint-Brixius-Rode is een parochie, die ontstond uit één van de oudste
rodes voor de 11de eeuw; Nieuwenrode groeide in de tweede periode
van de bosontginningen, met dit eigenaardige, dat zij zich over twee dorpen zal
uitstrekken; Hasselt is het type van de oude missiekapel op de grens van
verscheidene dorpen.
Een
ander kenteken van de moederparochie Meise is dat zij zolang de
afhankelijkheden heeft samen gehouden, wanneer de andere moederparochieën uit
het gewest reeds in de 12de en 13de eeuw de meeste
dochterkerken verloren. Asse verloor
haar vier afhankelijkheden reeds in de 12de eeuw, Zemst iets later.
De
groei van de moederparochie Meise is eveneens het meest typische voorbeeld van
de ontwikkeling van een gewest.
V De grenzen van de parochie volgen ofwel natuurlijke afbakeningen ofwel
feodale indelingen. In de uiterste hoek
te Hoksdonk, waar nu het kanaal de grens uitmaakt, was het vroeger een bijloop
van de Aabeek, die Kapelle op den Bos van Meise scheidde. De Aabeek liep tussen de moederparochie Zemst
en Humbeek.
Tussen Beigem en Meise loopt de oude weg van Asse over Meise-dorp, St.-Brixius-Rode,
Eversem, Beigem en Humbeek.
Tussen Grimbergen en Meise volgen wij gedeeltelijk de Molenbeek en
domeingrenzen. Dit is eveneens het geval
met Strombeek en Wemmel. Voor deze
laatste is de Amelgembeek de grensscheiding.
Wat betreft de grens tussen Ossel en Amelgem, hier is het duidelijk het domein
met zijn veldencomplexdat voor de afbakening zorgde.
Ook Oppem is een dergelijk geval. Het
onderste deel van Wolvertem werd afgebakend door de dorpskouters. Het middendeel vooral de diepe inhamvan
Meise tot onder de wallen van de Wolvertemse motte is een
ontwikkelingsgebied, dat door zijn eigen parcellaire indeling één geheel heeft
uitgemaakt, dat in zijn oude vorm bewaard bleef.
Het laatste deel van de grens Wolvertem Meise werd getrokken langs de loop
van de Birre- of Bosbeek.
Zelden was het ons mogelijk op zulke klare wijze de parochiegrenzen en hun
oorsprong te verklaren. Dat was alleen
mogelijk door het zolang samen blijven van de moederparochie en haar
afhankelijkheden.
Naast
de reeds genoemde afhankelijkheden telde de parochie nog volgende belangrijke
gehuchten, nl. : Eversem, een oud domein en hof door de abdij Grimbergen
overgenomen en uitgebouwd ; Limbos, een door de abdij gevormd hof; Hipsvoorde, een nieuw ontgonnen gebied uit de
latere jaren; Hoksdonk, een deel van het oud donkengebied van Smal-Brabant, dat
nog eeuwen niemands-streek bleef, gemeen aan de vele dorpen van deze streek
(Breendonk, Ramsdonk)
VI
Historisch kader
Het oude schepenzegel van Meise heeft dezelfde wapenstukken en kleuren als dit
van de Berthouts.
A.Wauters beweert dat de oudste vermelding van Boechout uit 1147 dagtekent,
wanneer Adeloia, vidua venerabilis, aan de abdij van Grimbergen terra que
Bochult cagnominata est schonk (A.G. Cartularium I, nr? 2 Oorspronkelijk
stuk, nr. 2, cl. I); Wij betwijfelen
echter zeer sterk of het Boechout onder Meise is dan wel Boechout bij
Antwerpen.
Uit dit alles blijkt dat Boechout een afzonderlijk deel van Meise vormde. Oude gravures uit 1606 en 1800 tonen ons hoe
het kasteel eruit zag. Er is tevens een
gravure van 1690 in het Kaartboek dat ons een afbeelding geeft van het kasteel
van het dorp. Dit hof te Meise behoorde
tot de voornaamste tak van de heren van Grimbergen. Het bij het hof horende leenhof was
dienstplichtig voor één man te paard en had vijf achterlenen.
Het hof te Nieuwenhove met 28 bunder hoorde in 1474 eveneens tot het leenhof
van Meise (R.A., Leenhof van Brabant nr. 11 a° 1474).
Dit hof was steeds het centrum van Meise, waar de schepenbank was
gevestigd. Het hoorde in de 12de
13de eeuw aan de milites de Menza, een van de voornaamste
riddergeslachten van de streek. Arnoud
van Meise met zijn vrouw Gisela was een van de voornaamste
vertegenwoordigers van het geslacht rond
1220 (A.G. Cartularium) DE de Immerzele
van Lier volgden hen op rond de 14de eeuw en gaven hun naam aan het
oude hof te Meise. Binnen het hof lag
een motte, later geheten t Waterken of Berla, een deel van het hoofdleen. Mogen wij veronderstellen dat deze de plaats
aanduidt van het oorspronkelijke hof, daar ze eveneens hoorde aan de oude tak
van de heren van Grimbergen ? Door de
ligging vlak naast het dorpscentrum getuigt deze motte voor haar
oorspronkelijke samenhang met het dorp, in tegenstelling met het afgezonderde
Boechout.
VII Ingevolge de verbrokkeling van het patrimonium van de Berthouts sinds de
XIIde eeuw verkreeg Meise een van de zonderlingste feodale toestanden die wij
in West-Brabant kennen. Dit komt vooral
tot uitdrukking in de verdeling van de schepenbank en haar rechtsgebied. Het strafrecht werd er verdeeld voor 2/6
onder de oudste tak van de Berthouts, de Grimbergen-Nassau en voor 2/6 onder de
jongste tak, de Grimbergen-Bergues. Het
5de deel hoorde aan de plaatselijke ridders de Menza en het laatste
6de aan de heren van Boechout.
Deze verdeling dagtekent ongetwijfeld van rond 1160 1197, toen het
huis van Grimbergen werd gesplitst; Het
deel van de ridders hoorde hen toe als vertegenwoordigers, villici, van de
Berthouts en is zekerouder dan 1160 1197.
Het deel van de Crainhems werd door de hertogen opgeëist na de val van
de Berthouts in 1156.
VIII De verdeling van de cijnsen is nog zonderlinger. In het oudste deel van het dorp, d.i. te
Meise-dorp en het vroegst ontgonnen deel van Rode hieven de Nassaus later
alleen cijns. In het jongst ontgonnen
deel van Rode, nabij Nieuwenrode, werd de cijns gedeeld door de twee takken van
de Berthouts. Het was de twee herencijns. De drie herencijns werd gedeeld met de heren
van Boechout. In de vier herencijns
deelden ook de heren van het hof te Meise.
Ten slotte was er een zeven herencijns, waarin benevens de vier heren
nog deelden de bezitters van het Hof ten Brande in de uiterste hoek van Meise,
de Heetveldes en de heren van Wolvertem-Imde.
IX Wanneer en hoe ontstond de moederparochie Meise ?
Meise behoort tot die reeks moederparochies, die St.-Martinus als patroon
hebben, zoals Asse, Aalst, Lennik, Halle en Overijse, die alle dezelfde
kentrekken vertonen van omvang, van ouderdom en teruggaan tot de oude vici.
Meise telde niet minder dan zes afhankelijkheden van verschillend type. Voorzeker heeft hier de geografische
constellatie een grote rol gespeeld.
Ten voordele van haar ouderdom pleiten :
1. De moederparochie zelf
2. De uitgestrektheid (de grootste van West-Brabant)
3. De grotere oppervlakte van de parochie dan deze van de gemeente
4. De parochiepatroon
Deze gegevens leiden alle naar wat wij zouden kunnen noemen, een
missieparochie, die waarschijnlijk reeds
bestond op het einde van de 7de of begin 8ste eeuw
X Het wegennet.
Volgens het Parochiewezen in Brabant liepen er oude, voorname wegen door
Meise.
1. Lakenhinde : Schaarbeek (Zenne) naaar
Meise-dorp
2. Vosstraat of Vos-Marke-Kerremansstraat KP nr.2015 van 1734 de baene van
Assche naer Mechelen (gallo-Romeins diverculum)
3. Asse-Kobbegem over Ossel-Amelgem tot Meise-dorp
4. Asse Brussegem Oppem Hasseltbertg Rodes Kapelleop den Bos
In de publicatie zijn ook oude kaarten afgedrukt waarop het tracé terug te
vinden is. In het landschap kunnen we nu
nog deze wegen volgen.
XI De dorpskom van Meise vormt een apart geval.
Gelet op zijn grote afmetingen menen wij er uit te mogen afleiden dat wij hier
te doen hebben met een reeds ten tijde van de Franken voorname
dorpsaanleg. Het zou geen
markagemeenschap zijn (zoals in Wolvertem) want de gemene beemden ontbreken,
maar een geleide uitbouw. De
aanwezigheid van een sterk gezag van het nabij gelegen hof te Meise. Dit wordt nog bevestigd door het bij de dries
horende noord-oostelijk complex, dat de vorm van een volmaakt vierkant
vertoont. Nergens in Brabant vonden wij
zulk complex. Het wordt afgebakend door
lijnrechte wegels die de sectiegrenzen uitmaken. Dit vierkant wordt in twee gesneden door de
Limbosweg.
De parcellaire verdeling rondom de dries en het aanpalend vierkant vertoont een
zeer regelmatige indeling.
Dit alles wijst op een planmatige aanleg, die alleen later voorkomt bij de
aanleg van nieuwe vrijheden in de 13de eeuw, zoals te Merchtem,
Asse, landen enz. In de gewone dorpen komt
dit niet voor. De wegels die het
vierkant omzomen doen hier denken aan de wallen, maar deze hebben we te Meise
nooit gekend, althans niet sinds de 13de eeuw en Meise is nooit een
vrijheid geweest.(kaart pag. 89)
Zou het absurd zijn een verband te leggen tussen de etymologie van Meise
mansus, mansio, huis, hof, - uit het laat latijn ende aanleg van dit vierkanten
komplex ? Wij zouden kunnen te doen
hebben met een gallo-Romeins diverticulum.
Een ander belangrijk litteken is het vertrekpunt in de noordelijke hoek
van al de wegen van Meise. Rechts van de
oude Brusselbaan, niet ver van het vierkant, hebben wij de zeer oude veldnaam
hebben hebben, Steenberg, die wel eens gallo-Romeins materiaal naar voor kan
brengen.
Meise zou dus een voorbeeld kunnen zijn van een Romeinse kadasterindeling. Opgravingen in deze sektor zouden dit kunnen
bevestigen.
De dorpskom van Meise zou haar verklaring kunnen vinden in deze
veronderstelling. Dan kunnen wij ze best
vergelijken met Kester op de Romeinse baan Bavacum Asse, dat eveneens verlegd
werd na de gallo-Romeinse periode, waardoor aan de oude rechte weg een
omleiding doorheen het huidige dorp werd gegeven. Dit is o.i. ook het geval voor de huidige weg
doorheen Meise dorp die aan de Sint-Elooikapel weerom de oude diverticulum
vervoegt.
Meise zou een typisch voorbeeld zijn van de verschuiving en de ontwikkeling van
oude dorpskommen.
XII Bodemontwikkeling en veldenverdeling.
In de kadasterkaarten van Meise onderscheidt men 2 goed afgebakende agrarische
delen :
1. Meise tot aan de Boechoutweg
2. Meise boven de Boechoutweg
Het oude Meise kan eveneens in 2 delen gescheiden worden :
1. Meise-dorp sekties G, F en deel van E
1.1. oude kouters :
Wouwer (groten en kleine) tussen de Vosstraat en de Amelgemweg van mekaar
gescheiden door de Mankevosweg met elk hun eigen kouterweg
Hasselberg met aansluitend Lindekouter
Molenkouter
Sighengem (tussen Molenkouter en Limbos) enige ingaheimnaam onder Meise
Boecht
Eversem
Limbos
1.2. velden
Groot en Klein Beverenveld, Winkelveld, Bouchout en Kasteelveld, Biestveld
1.3. weiden en broeken langs de Amelgembeek, bossen (Oude bos, Lager Bos,
St.-Martensbos, Karenberg, Limbos) en heiden (Grote heide, Rodense heide en het
Eysel.
Zo zijn de drie hoofdbestanddelen van een oud Frankisch dorp uit de
gallo-romeinse tijd vertegenwoordigd.
2. Sekties E en D
Andere indeling van de velden dan Meise-dorp : lange en smalle percelen. Overgang Meise-dorp en de rodestreek. Diepe inham in Wolvertem : Winkelveld en Schrieckkouter. Voorveld en Middelveld. Centrum : St.-Brixius-Rode.
Dit complex dateert uit de 9de en 10de eeuw.
Steunpunt en vertrekpunt van de Rode- en bosstreek : Borchtveld met het hof te
Rode, een oude versterkte motte omgeven door water(traditioneel dubbeltype)
. Het werd waarschijnlijk gebouwd door
de Grimbergen-Aas in de 13de eeuw met ontginning van gans het
gewest.
Oudst : Dagwanden en de Grote Pedeheide.
Bos met 12de eeuwse Nieuwenrode als centrum : Wolvenbos, Kinderbos,
Adriaenbos, Elsbos, Beukenbos, Zuurbos
donken en heiden : Bekedonk, Hoksdonk, Schirek, Heide, Spinaart
Hier scheiden de moederparochie Meise en Zemst : samen gans het gewest tussen
Zenne en Rupel.
XIII Conclusie : Evolutie van het
dorpsbeeld en de dorpsstructuur.
Voortgaande op deze elementen menen wij een voor-Frankische dorpsvorming te
mogen voorop zetten. De dorpsvorm, de
kouters, het wegennet en de bodemindeling te Meise-dorp wijzen in die
richting. Dit deel is van ouds een
belangrijke nederzetting.
Sinds de Frankische landname bleef de bijzonderste kern rond de dorpskom
gevestigd. Het hof te Meise is er de
kern van. Daarrond lagen als oude kernen
: Amelgem, Oppem, Sigengem en Eversem.
De eerste uitbreiding geschiedde langs de Hasseltberg. De mansionarii verdeelden onder elkaar de
culturae, gebruikten in de gemeente de weiden en beemden langs de Molenbeek en
de heiden en bossen tot aan de Boechtweg.
Geleidelijk bewerkten ze het braakliggend land en omvormden het tot
velden, in de 9de en 10de eeuw. In de 12de en 13de eeuw
begon een nieuwe periode van ontginning.
Eerst veel later werden de donken en bossen ten Noorden van Nieuwenrode
ontgonnen. De vele beekjes getuigen van
de grote afwateringswerken, die dienden ondernomen te worden.
XIV Meise is een vicus-kerk, niettegenstaande
in de nabijheid van de kerk van het Grimbergse parochiëncomplex .rk een oud dorpskasteel is gelegen.
De moederparochie Sint Martinus die een enorm complex was : vijftal
dochterkerken ( Grimbergen, Strombeek, Beigem, Humbeek, Nieuwenrode).
De dorpsdries doet door zijn vorm en afmetingen denken aan een vicuskerk.
De Sint-Elooikapel op de Hasselberg ligt op de grens van 3 gemeenten en nabij
het knooppunt van wegen van de hele streek. Dergelijke kapellen zijn de oudste
bidplaatsen van de streek en doen denken aan de doortocht van
missionarissen. Zij werden nooit
verheven tot parochiekerk door hun verre ligging van de dorpskom. De eerste kerstening van Meise zou aan de
St.-Elooikapel toegeschreven kunnen worden.
XV De geschiedenis van de parochie Meise
voor de 11de eeuw is onbegonnen werk. Alle gegevens ontbreken voor de 12de
eeuw. Van vicuskerk werd ze ongetwijfeld
een eigenkerk in handen van de plaatselijke heren van het hof te Meise, de
milites de Mensce die op hun beurt leenheren geworden zijn van de heren van
Grimbergen in de 11de eeuw.
De eerste kerk was voorzeker een houten gebouw, in de
10de 11de eeuw vervangen door een stenen.
De oudste vermelding van Meise is van rond 1110, in de veel besproken brief van
bisschop Odo van Kamerijk, die Meise het hoofd van Strombeek en Grimbergen
noemt. Tot 1132 bleef Meise de
moederparochie. Oppem en
St.-Brixius-Rode bleven steeds onder Meise.
Van het begin van de 13de eeuw stond heel de parochie Meise onder
het patronaat van de abdij van Grimbergen.
Dit was het gevolg van de rivaliteit tussen de hertogen en de Berthouts die
dankbaar gebruik maakten van de invloed van de abdij. Meise verloor zo zijn bevoorrechte plaats van
moederparochie van het Land van Grimbergen.
Voortaan zou zij slechts een onderdeel zijn
XVI De oudst met naam bekende bedienaar van Meise is Magister Henricus,
presbyter de Menz
(1211-1220). De tweede is Esselinus
presbyter de Minza (1224).
Zij behoorden ongetwijfeld tot de seculiere geestelijkheid, omdat pas in 1249 de
abdij van Grimbergen de toelating kreeg een van haar kanunniken als pastoor te
Meise en te Wemmel aan te stellen. De
bisschop bleef hierbij meester en de abt moest zijn kanunnik pastoor telkens
terug roepen als hij een seculier kandidaat wilde aanstellen.
Voor het geestelijke bleef hij afhankelijk van de bisschop, maar voor het
beheer van de parochiegoederen moest hij verantwoording afleggen bij de abt.
Gedurende de periode 1260 1290 ontstonden tal van onafhankelijke parochieën.
Frater Matheus was in 1262 frater Gerardus, plebanus de Menza. Deze titel plebanus wijst erop dat Meise
als parochie een voorname rang innam en steeds door voorname priesters werd
bediend in de XIIIde eeuw.
De verdere lijst van de pastoors van de St.-Martinusparochie vinden jullie in
Meise, onder de toren van St.-Martinus, mijn streekboek van 2001 op
pag.39. Op 1.9.2006 werd Jan Lagae
pastoor van Meise. Hij is
federatiepastoor.
XVII Patrimonium
In het parochiaal archief staat een lijst van de stukken die tot het oude curegoed behoorden. Over wat is overgebleven van het oude
dotatiegoed vinden wij slechts littekens terug in de toponomie van het dorp.
Te Meise worden wij echter uitzonderlijk goed ingelicht over de Kerk- en Geestesgoederen door een
metingboek van 1776, waarin naast de beschrijving van de goederen ook niet
minder dan 20 kaartbladen de juiste ligging aangeven. Merkwaardig is hierin de kerk en haar
omgeving, de St.-Elooikapel en de omgeving van de kerk van St.-Brixius-Rode.
Alles te samen had de Kerkfabriek en H.Geest van Meise Rode het beheer over
104 bunder, 1 dagwand en 5 roeden. Dit
is uitzonderlijk groot en wijst op de enorme uitgestrektheid en de
belangrijkheid van de moederparochie Meise.
Het tiendendomein is de trouwste
weerspiegeling van de feodale toestanden te Meise in de 12de 13de
eeuw. Wij hebben de heren van Kraainem
op de burcht te Boechout en de plaatselijke milites de Menza. Twee abdijen zullen mekaar concurreren om in
de gunst te staan van al deze heren : de abdij van Grimbergen en Ninove.
XVIII Het patrimonium
Het Curegoed De lijst van stukken uit het parochieel archief vermeldt er 8.
Het Kerk- en H. Geestgoed. Van het oude dotatiegoed resten slechts
littekens in de toponomie van het dorp.
Het Kerckeveldt, het St.-Maartensbosch de Cruyswinckel onder Oppem.
In Meise zijn we goed ingelicht door een metingboek van 1776 waarin naast de
beschrijving van de goederen ook niet minder dan 20kaartbladen de juiste
ligging aangeven.
Het Tiendendomein is de trouwste weerspiegeling van de feodale toestanden te
Meise in de 12de 13de eeuw. De oorkonden daaromtrent zijn de bijzonderste
getuigenissen omtrent de feodale indeling van Meise. De oude tak van Grimbergen, de tak verwant
met de heren van Aalst en Ninove en de kasteleinen van Vlaanderen te Bourbourg,
de pas aangekomen heren van Kraainem op de burcht te Boechout en de
plaatselijke milites de Menza.
Twee abdijen zullen er met mekaar concurreren : Grimbergen en Ninove.
Door verwantschap met de Berthouts hebben heel wat aan onze streek vreemde
heren bezit verworven. De schakel komt
langs de graven van Aalst en de heren van Ninove.
De abdij van Ninove bekwam haar deel tiende te Meise, dat minstens op de helft
van de ganse tiende mag geschat worden, van de tak Grimbergen, Aalst en
Ninove. De abdij van Grimbergen verwierf
het andere deel van de rechtstreekse tak van Grimbergen zelf.
XIX De abdij van Ninove kreeg het
aan de stok met de Crainhems in het kasteel van Boechout. Maar ook met de plaatselijke heren boterde
het niet. Vooral de milites de Ophem,
leenmannen van de Boubourgs krachtens het feodaal recht, waren niet gewillig
om aan hun tienden te verzaken. Willem
van Oppem werd voor 1170 door dit geschil in de ban van de kerk geslagen. Dit is ons bekend door de oorkonde van 1176
waarin abt Egbertus van Grimbergen bemiddelt tussen de zonen van Willem van
Oppem en de abdij van Ninove.
Hoe ingewikkeld de zaken ook schijnen, wanneer het over feodale toestanden gaat
en de oorzaak van de betwistingen niet altijd wordt vernoemd, blijkt dat, door
het naast mekaar leggen van de oorkonden uit een ganse periode, er soms toch
klaarheid komt. Hiervoor getuigt vn. de
brief van 1204. Dit zal ook het geval
zijn voor het tiende van de Crainhems.
De abdij van Ninove was in die tijd in Meise nog tiendencollecteur. Het oud geslacht van de Bourbourg werd toen
uitgesloten voor de inmenging in parochiale goederen. Enkel de Crainhems en de plaatselijke heren
bleven over.
In 1211 verzaakte Willem van Ophem aan elke betwisting. Na de Crainhems is het de beurt aan de
ridders van Meise om afstand te doen van hun tiendenbezit in 1223.
XX De algemene toestand van de parochie
Meise in de XIIde en XIIIde eeuw.
In de oudste pouillés van Kamerijk komt Meise voor als een van de rijkst
bedeelde parochiën van de dekenij Brussel.
Meise mag aldus doorgaan als één van de tien voornaamste parochiën van gans de
oude dekenij Brussel, tussen Dender, Schelde, Rupel en Dijle.
Meise telde er in de 12de en 13de eeuw meerdere priesters
met aan het hoofd de pastoor. Meermaals
wordt in de oorkonden gesproken van de sacerdotes de Menze (J.J. De Smet, o.c.,
p. 827). Wij hadden een pastoor te Meise
met een coadjutor voor Rode, één voor Oppem, één voor Hasselt en één voor de
zielenkapelanij. Reken daarbij de prior
in het nonnenklooster van Nieuwenrode.
Dit maakt 6 priesters.
Wij vermoeden dat er een 7de priester te Meise verbleef, in de kapel
van het kasteel van Boechout, maar deze had nog het statuut van de
eigenpriesters, rechtstreeks verbonden aan de kasteelheer.
Wij menen derhalve te mogen besluiten dat de parochie Meise met haar zeven
priesters een van de belangrijkste van de oude dekenij Brussel was in de XIIIde
eeuw.
XXI De kerk
Van de oude Romaanse kerk is er niets overgebleven. Het huidige gebouw dagtekent gedeeltelijk uit
de XVIde en XVIIde eeuw.
Merkwaardig waren tot in 1963 de muurschilderingen, enig in het genre in onze
Brabantse kerken. Tot grote ergernis van
velen werden ze met een grijze verflaag overschilderd.
Ze werden later gerestaureerd en uit het
verslag van de restaurateur blijkt dat het een gelukkig toeval was dat ze
overschilderd werden. Anders waren ze
misschien definitief verloren gegaan.
Het was ten andere niet de eerste keer dat ze overschilderd werden.
We begrijpen echter niet dat de
paalschildering van de H. Petrus (ronde paal vooraan het koor rechts) niet gerestaureerd
werd. Deze is waardevoller. Bovendien zou de moderne muurschildering in
het Chiroheem dringend moeten beschermd en hersteld worden. Zij is van constructivist Jan Beekman.
Bij de opgravingen tijdens de
restauratiewerken aan de kerk werden twee oude munten gevonden.
XXII Hasselt
De abdij van Grimbergen richtte in 1652 de oude St.-Elooikapel op. De oorsprong
van de St.-Elooiviering gaat terug tot de oudste tijden en houdt verband met de
oude paardenommegangen, waarvan Meise een centrum is.
De oudste vermelding van Hasselt is 1197 toen Daniël de Lyes een mansus qui
dicitur Vacuus Mansus, aan de abdij van Grimbergen overmaakte met toestemming
van de leenheer, Gerardus, ecclesie Grimbergensis advocatus.
De capella de Hasselt werd voor het eerst vernoemd in 1222, wanneer Arnoldus,
prebyter de Hasselt et Arnoldus filius ejusdem optreden als getuigen in een giftbrief
van kastelein Adam van Grimbergen.
In de overeenkomst omtrent de verdeling van de novale tienden te Meise tussen
de abdijen van Grimbergen en Ninove, wordt Hasselt onder de appendicia de Menz
vernoemd op gelijke voet van Oppem en Rode.
Later, in 12 over 56, wordt er
tussen de abdijen van Grimbergen en Jette een bijzondere regeling getroffen
omtrent de bediening van de capella de Hasselt.
Een Willelmus de Hasselt cum filliis suis is leenman van Walterus de
Wamblinis in1218.
Dit zijn de oudste gegevens Hasselt.
XXIII Hasselt bekleedde een
afzonderlijke plaats in de rij van de afhankelijkheden van Meise.
Twee oorkonden verklaren dit : een uit 1197 en een uit 1255.
De eerste gaat over de mansus, Vacuus mansus, apud Hasselt.
In de cijnsboeken van de 13de en begin 14de eeuw wordt
deze mansus hoeve genoemd. Die bestond
oorspronkelijk uit een of meerdere mansi, elk 12 bunder groot. Dat wijst erop dat rond de Hasseltkapel een
deel van een s herendomein lag, dat reeds vroeger aan de mansionarii werd uitgegeven. De Asselenberg behoort tot de oudste
koutercomplexen van Meise en het is deze Asselenberg, gelegen onder Meise
(Hasselt) en Oppem, die de band is
geweest tussen de moederparochie en de afhankelijkheid Oppem. Zij is de oude schakel tussen Meise en Oppem,
maar ook tussen Meise en St.-Brixius Rode.
Volgens de legger van het kaartboek van 1776 bevestigt dit de eenheid
Meise Rode en dat de aanrakingspunten vooral situeerde rond de kapel van
Hasselt.
Ook de aanspraken van de heren van Grimbergen en deze van Wolvertem, Oliverius
de Sottenghem, in de onderhandelingen over hun respektievelijke rechten op
Hasselt, wijzen op de uitzonderlijke situatie.
Het is onbetwistbaar dat Hasselt onder de parochie Meise is gelegen, maar hoe
zou het komen dat aan drie zijden van de vier de Hasselenberg gedeeld wordt met
andere parochiën. Dat vinden we ook in
de overeenkomst tussen de abdijen van Grimbergen en Jette in 1256.
De kapel beschikte over een eigen bedienaar in de 12de en 13de
eeuw. Arnoldus, presbyter de Hasselt
werd in 1197 vermeld en in de regeling van 1156. De Hasselenberg behoorde tot de vruchtbaarste
grond van de streek, want er bevond zich hier enkel akkerland en geen eussels,
driesen en heiden. Er vestigde zich
alleszins een bevolkingskern van mansionarii en censuarii, wat blijkt uit de
parcellaire indeling in kleine blokken van 1 à 2 dagwand.
Ook de geslachtsnaam de Hasselt, reeds gekend in 1218, getuigt hier voor de
bezitter van een hof in de omgeving van de kapel.
???Eénmaal treft men de vermelding appendicium de Hasselt in 1223 aan, bij
gelegenheid van de verdeling van de novale tienden onder de abdijen van
Grimbergen en Ninove. Hasselt wordt er
gelijk gesteld met Oppem en Rode, maar wordt als laatste vermeld. Dat duidt wel op een eigen teindegebied.
Of de kapel een eigen doopvont heeft gehad weten wij niet. In de 16de eeuw trefeen wij
teksten aan die spreken van het fruyt opt kerckhof. Hasselt zou dus een eigen kerhof bezeten
hebben in vroeger jaren. Dit litteken
bepaalt dan ook nader de rechtstoestand van de oude kapel. Opgravingen zouden dit punt nader kunnen
verklaren.
XXIV Oorsprong Hasselt.
Deze valt onder Meise. Het is het
kruispunt van de voornaamste wegen van de streek, juist voor de kapel en ze
ligt op de grens van vier parochiën of afhankelijkheden. Ze ligt in het midden van een typische dries,
gevormd door vn. wegen. De kapel ligt als het ware op een eilandje :
grondgebied van niemand en van allen.
Dit symbool van de streek trekt jaarlijks nog de paarden en tractoren aan
met hun begeleiders voor de St.-Elooi - ommegang rond 1 december.
Er leefden nonnen rond de kapel toen zij door het teniet gaan van hun klooster
in Nieuwenrode in 1270. Margaretha en
Ida worden vernoemd in 1230.
Het Patrimonium van Hasselt.
Er was geen eigen omschrijving met een eigen tiendengebied. De kapel beschikte wel over een eigen
dotatiegebied. Het register van
inkomsten vemeldt : Dit is dat Anthonis
van Hemelrijck, toesinder ende administrateur der kercken van Hasselt heeft
ontvanghen. Hij was beheerder.
De inkomsten kwamen uit offer, goederen en cijnsen. Twee maal s jaars was er een
begankenis. De eerste op St.-Elooisdag
en de tweede op de eerste en tweede Paasdag.
Ook op de eerste kruisdag werd Hasselt bezocht.
Dit is een ouder litteken van de banden met Meise.
Men spreekt ook van ontvangsten van het fruit op het kerkhof. Dit bestond al lang niet meer, maar bleef in
de herinnering voort leven.
De kercke van Roye was jaarlijks een
aantal veertelen verschuldigd aan Hasselt.
Hasselt had in 1590 nog een half bun der grond op de Lindenkouter in
Wolvertem. De inkomsten ervan dienden
voor het onderhoud van het gebouw en de bediening
|