Jos Chabert werd geboren op 19 maart 1933 in het
Brusselse Etterbeek. Hij studeerde aan het
Sint-Jan-Berchmanscollege in Brussel en aan het klein seminarie in Mechelen.
Aan de KU Leuven doctoreerde hij in de rechten. Eind jaren vijftig zou hij aan
de slag gaan als advocaat bij het hof van beroep in Brussel.
Als zoon van een lokaal mandataris kreeg Chabert de politieke microbe al snel
te pakken.
In
Leuven kwam hij in contact met politiek gelijkgestemden Mark Eyskens en
Wilfried Martens. Als jonge advocaat met een uitzonderlijk redenaarstalent
werd door Jef Claes in de gemeenteraad gehaald.
Jean Pierre De Cuyper stond zijn plaats als K.W.B.-afgevaardigde voor
hem af. Toen waren er nog geen nationale
partijen in de lokale politiek, maar een allegaartje van de zetelende
meerderheid tegen de oppositie.
Hij werd na verschillende café-meetings met Jules Van Campenhout, waarbij hij
vanachter de toog op een bierbak de aanwezigen toesprak verkozen met 294 voorkeurstemmen en werd in 1965
werd hij schepen van Financiën in Meise onderwijs en
cultuur.
Hij liep al snel met een vrij vernieuwend idee rond, om mensen zich beter te
laten verstaan door het leren van de
andere talen. Hij opteerde voor een
talenpracticum. Op de trappen van de St.-Martinuskerk in
Meise, na de hoogmis, sprak hij mij, als jong onderwijzer en voorzitter van de
Jeugdraad aan. Ik had met het
Oudercomité een studiedag bijgewoond over het talenpracticum als nieuw
didactisch instrument en zo werd ik de medeoprichter van het audiovisueel Centrum voor volwassenenonderwijs
in Meise.
Zijn tweede grote realisatie was het Willy Van den Berghecentrum. Onder zijn beleid barstte de Gemeentelijke
Jongensschool snel uit haar voegen. In
de Jeugdraad stonden wij ons speelplein af, om de realisatie van de school (met
talenpracticum), sporthal en zwembad mogelijk te maken. Toen de voorzitter van de C.V.P.-Meise
overleed werd het complex op zijn voorstel naar hem genoemd : Willy Vanden
Berghecentrum.
Al snel werd hij verkozen als parlementair in 1968 voor de CVP met Paul Van den
Boeynants. Ik had de eer om zijn
echtgenote Cecile Boon, die les volgde in het Audiovisueel Centrum, via het commandopaneel mee te delen dat haar man verkozen was en dat
zij dringend naar huis moest. Hij ruimde plaats voor Xavier
Olbrechts.
In 1971
werd hij voorzitter van de CVP-fractie in de Kamer en in de raad van de
Nederlandstalige Cultuurgemeenschap.
Daarna
werd hij minister van van Vlaamse cultuur en Vlaamse zaken, van Verkeer,
Openbare werken en van Instititutionele hervormingen. Hij was de drijvende kracht achter de
snelheidsbeperkingen, de 0,8 promille-grens en de gordelplicht. Hij stapte later over naar de Brusselse politiek. Van 1989 tot
2004 zat Chabert onafgebroken in de Brusselse gewestregering. Hij was gedurende
40 jaar parlementslid en 25 jaar minister.
Hij werd ook minister van staat in 2009.
Hij
overleed op 9 april 2014. Hij werd 81 jaar.
De Eddy Merckx van de politiek
Gisteren
is minister van Staat Jos Chabert (81) overleden. Chabert zetelde in totaal
meer dan 24 jaar in verschillende federale en Brusselse regeringen voor zijn
partij, de CD&V.
Zowat tien jaar geleden vroeg Anja Otte, redactrice van De Standaard,
aan Jos Chabert naar de tien momenten die zijn leven hadden getekend en
veranderd. Een beter eerbetoon aan de eeuwige minister konden we niet brengen.
1. Welsprekendheidstornooi
HOU jij nog eens een speechke, zei Godfried Bomans. We waren op de
terugweg naar Leuven van Gent, waar ik net het interuniversitair
welsprekendheidstornooi gewonnen had. In elke herberg waar we stopten, legde
Bomans een grote witte zakdoek op een tafel. Hou nog eens een speech, zei hij.
Het jaar ervoor had Mark Eyskens datzelfde tornooi, dat in die tijd een enorme
weerklank kende, gewonnen. Eyskens zat een jaar voor mij in de rechtsfaculteit,
Wilfried Martens twee jaar na mij. Door onze gemeenschappelijke achtergrond heb
ik altijd in volle vertrouwen kunnen samenwerken met Martens en Eyskens, ook op
moeilijke momenten binnen de partij. In Leuven waren de Christen - Democratische
studenten gemarginaliseerd, ook al was de partij de sterkste politieke
formatie. Het Vlaams-nationalisme leefde er sterk.
De Brusselse studenten, waar ik voorzitter van was, legden zich vooral toe op
cultuur. Zo was ik, samen met Hugo Weckx, te horen op De grote salamander. Mijn
schoonbroer, wijlen Bob Boon, had me gevraagd om met tien, vijftien studenten
een plaat op te nemen met studentenliederen. Het werd een reusachtig succes. De
grote salamander was twee jaar aan een stuk de best verkochte langspeelplaat.
Bij de 45-toerenplaten was dat Qué Sera Sera. Doris Day, ik bevond ik me in
goed gezelschap.
We speelden ook toneel, een eenakter van Nicolas Gogol, De oplichters. Het stuk
ging over vier kaartspelers die elkaar bedrogen. De regie was heel vernieuwend.
We waren alle vier in habijt en terwijl we rond dansten op het podium, legden
we af en toe een kaart op tafel. In de pioniersjaren van de televisie is dat
zelfs op het kleine scherm geweest. Ik heb het zelf nooit gezien, maar de dag
na de uitzending stond ik te liften richting Leuven. Heb je gisteren televisie
gekeken, vroeg de bestuurder die me meenam. Nee, antwoordde ik. Je hebt geluk,
want zoiets belachelijks heb ik nog nooit gezien, zei hij. Vier onnozelaars die
stonden te dansen terwijl ze kaartten!
Nadat ik afstudeerde, kreeg ik telefoontjes van verschillende partijen. Ik heb
geen seconde getwijfeld. Ik ben Christen - Democraat van thuis uit.
2. De
boeren van Meise
In een
klein cafeetje in Sint Brixius - Rode stelde de burgemeester -- niet de
echte, de informele -- me voor als ,,de nieuwe Eddy Merckx van de politiek.
Ik zag het scepticisme op de gezichten van de boeren. Ik was een Brusselaar,
met een Franse naam bovendien. Ik sprak hen toe van achter de toog, tussen de
bierpullen. Ik kom uit Brussel, zei ik. Mijn vader was landbouwer, mijn
grootvader ook. Ik ga jullie respecteren. Iedereen die hier komt wonen, moet
jullie respecteren. Achteraf vertelde een van hen dat hij op mij zou stemmen,
omdat ik ,,zo schoon kon klappen. Thuis heb ik tegen mijn vrouw gezegd: ik ga
in de politiek.
De burgemeester van Strombeek wou dat ik hem opvolgde, maar we vonden geen
woning in die gemeente. Daarom was ik als jonge advocaat in Meise gaan wonen.
Ik was er verkozen voor ik er woonde. Ons huis was nog niet af.
In Meise heersten grote spanningen. Er was een systematisch misprijzen van de
Franstaligen voor de Vlamingen. Toen heb ik besloten dat we elkaars talen niet
moesten bevechten, maar aanleren. Ik heb als schepen een talenpracticum
opgericht. (Tot 5.8.2008 Audiovisueel Centrum en daarna C.V.O. Meise en
Jette). Dat was een onmiddellijk succes,
vandaag zijn er meer dan 3.000 leerlingen. De spanningen waren voorbij. De
mensen ontmoetten elkaar in het taallaboratorium, ze kenden elkaar, het was één
grote familie geworden van mensen die elkaar eindelijk konden begrijpen.
Sindsdien is het harmoniemodel mijn leidraad. Ik heb het later meegenomen naar
Brussel genomen.
3. De gemiraculeerde van VDB (1968)
Ik heb nog altijd spijt dat ik in 1968 niet naar Parijs ben gegaan. De
verbeelding aan de macht, dat sprak me aan. Ik wou nog student zijn, maar ik
was al kamerlid. De gemiraculeerde van VDB, noemde de pers me, al is dat
waarschijnlijk geen goed Nederlands.
Paul Vanden Boeynants nam in 1968 niet met de PSC deel aan de verkiezingen in
Brussel, maar met een unitaire scheurlijst, waarop Franstaligen en Vlamingen
elkaar afwisselden. Ik stond twaalfde of dertiende. Uiteindelijk haalde de PSC
maar één zetel en wij negen. Zes ervan waren voor Vlamingen, wat uiteindelijk
nog wat moeilijk lag. Paul De Keersmaker, Leo Vanackere -- de vader van Steven
(Vlaams parlementslid, red.) -- en ik waren verkozen dankzij onze
voorkeurstemmen. Dat was toen nog veel moeilijker. Sinds 1830 was het nooit
gebeurd. Je bent nu wel verkozen, zei een journalist van Het Volk me in het
parlement, maar herkozen worden is bijna onmogelijk.
VDB had het voor mij omdat ik, net als hij, altijd het FDF bevochten heb. In
Vlaams-nationalistische kringen had men het niet begrepen op VDB, maar je kon
hem er niet van beschuldigen dat hij ook maar iets tegen de Vlamingen deed. Hij
kalmeerde de gemoederen.
Op zijn begrafenis heb ik, op zijn verzoek, het woord genomen. Natuurlijk heb
ik zijn beroemde uitspraak in herinnering gebracht. ,,In de hoofdstad van
Europa zouden wij verkiezingen moeten organiseren voor wat pensen en compote!
Bepaalde kringen in Vlaanderen en Wallonië hebben die uitspraak heel slecht
onthaald. Ze kennen de Brusselse ziel niet.
4. Debat in Parijs
De ambtenaren in Brussel stonden bij hun autos te luisteren naar de
radio. De Franse radiozender Europe Numéro 1 had me uitgenodigd voor een debat
met het FDF-kopstuk Lucien Outers. In Parijs. Zorg dat je een goede opener
hebt, had Theo Lefèvre me aangeraden, want alle kranten zullen erover
schrijven. Ik bedacht dat ik een Franse naam heb, terwijl ik de Vlaamse
gemeenschap vertegenwoordigde, en mijn opponent een Vlaamse naam, terwijl hij
de Franse gemeenschap vertegenwoordigde. Zo zie je maar hoe complex de
Belgische situatie is, zou ik zeggen.
In de studios -- Yves Montand liep er ook ergens rond -- leidde de presentator
ons in: Chabert heeft een Franse naam en Outers een Vlaamse. Voilá, la
complexité de la Belgique. De moed zonk me in de schoenen. Daar ging mijn
opener! Bon, het debat verliep toch goed. Chabert legt Outers plat in Parijs,
kopten de kranten. Le petit flamand in Parijs, het was een beetje het syndroom
van de martelaar.
Ik was geen flamingant, maar ik kwam op voor de belangen van de Vlamingen omdat
ik de wijze waarop men ons behandelde aanvoelde als een zware aanval op een
elementaire, menselijke en sociale verzuchting. Het allereerste Vlaamse decreet
draagt mijn naam: als je verkozen bent in Vlaanderen moet je de eed afleggen in
het Nederlands. Le Monde heeft nog een stuk aan mij gewijd onder de titel ,,Cet
homme est dangereux. Pas op, hij is vriendelijk, hij spreekt goed Frans, maar
in onderhandelingen is hij bijzonder hard.
Hugo Schiltz is veel redelijker dan jij, heeft Paul-Henri Spaak me ooit gezegd,
tijdens confidentiële gesprekken in Limburg, omdat ik de uitbreiding van
Brussel onbespreekbaar vond. Op de terugweg zijn we nog iets gaan drinken bij
mij thuis, waarop Spaak s nachts een zware toeval heeft gekregen. Quest-que
tu as mis dans mon Schweppes-tonic, vroeg hij me na zijn operatie.
Enkele maanden na het debat in Parijs werd ik fractieleider. Dat viel samen met
die andere vernieuwing. Omdat de gedoodverfde kandidaat Leo Tindemans liever
minister van Landbouw bleef, moest een raad van wijzen op zoek naar een nieuwe
partijvoorzitter. De ene kandidaat na de andere viel af, tot enkel Wilfried en
ik overbleven. Ons werd gevraagd naar buiten te gaan. Terwijl we enkel uren
wachtten, heb ik hem gezegd dat hij het moest doen. Dat heb ik in 1979 nog eens
gezegd, toen de partij mij aanbood eerste minister te worden.
5. Regering-Leburton (1973)
Mijn eerste ministersambt was een grote ontgoocheling. De
regering-Leburton, een tripartite, was veel te groot. Zesendertig ministers en
staatssecretarissen. De zesendertig kandelaars, werden we genoemd. De premier
was geen begeesterende figuur, hij was altijd vermoeid, sprak nauwelijks
Nederlands.
Toen de regering na 18 maanden viel, had ik mijn eerste twee departementen
achter de rug: Nederlandse Cultuur en Vlaamse Aangelegenheden. Daarna zijn er
nog veertien of vijftien gevolgd. Ik heb bijna alle ministeriële departementen
gedaan, met uitzondering van Defensie en Nationale Opvoeding.
In die tijd vielen regeringen om de haverklap. In 75, 77, 78. Telkens kwamen
er verkiezingen, telkens kwam ik terug, omdat ik ontzettend veel stemmen
haalde. De mensen, de kiezers zijn mijn werkgevers. Ze stemmen voor mij, tja,
ik weet ook niet waarom. Ik weet alleen dat ze me op straat komen vertellen dat
ik een toffe pei ben. Ik zeg altijd dat als ze mij beu zijn, ze niet langer
voor mij moeten stemmen, maar ze worden mij niet beu.
6. Veilig met Chabert (1974-1980)
Jarenlang ben ik minister van Verkeer geweest. Daar kwam de PTT bij, de
RTT, toerisme, het havenbeleid. Een gigantische portefeuille. Ik had meer dan
140.000 mensen die voor me werkten: de post, Sabena, de treinen, de trams, de
administratie. Voor de functie die ik toen had, zijn me na de regionalisering
dertien ministers opgevolgd.
Ik heb de metro geopend in Brussel. Nu nog bezoek ik in alle steden waar ik kom
de metro. Onlangs was ik twee dagen in Noorwegen, ik heb de metro van Oslo
bezocht. In Athene ging in met de metro naar de Olympische Spelen. Een metro is
overal een metro, maar in Moskou heb ik gezien hoe mooi de stations kunnen
zijn. Dat wilde ik ook. In afwachting dat de mensen naar de musea gaan, haalde
ik onze grote kunstenaars, zoals Delvaux, naar de metro.
Le Soir noemde heeft me ooit de metromaniac, maar als we nu de metro niet
hadden, dan waren de files nog een pak erger.
Ik heb de autogordel ingevoerd. Alle vrouwen waren kwaad op mij -- ze droegen
toen nog zijden jurkjes. Ik heb de valhelm ingevoerd. Alle jongeren kwaad. Toen
ik de snelheidsbeperking van 120 kilometer per uur invoerde, waren ook nog eens
alle mannen kwaad. Ik heb de pro mille verlaagd van 1,5 tot 0,8. Ik had in de
kazerne van Etterbeek vijftig gendarmes laten drinken, tot ze 0,8 promille
hadden. Nog nooit zon zatte bende gezien. Kinderen achteraan in de auto, de
mistlamp... Maatregelen nemen was toen veel makkelijker. Ik deed dat gewoon per
koninklijk besluit en ging vervolgens op tv uitleggen waarom.
Mijn campagne daarna was: Veilig met Chabert. Ik haalde meer stemmen dan ooit
tevoren, hoewel mijn medewerkers het ergste voorspelden.
7. Minister-af (1981)
Achteraf gezien had ik misschien anders moeten reageren. Wilfried
Martens had als premier ontslag genomen omdat de socialisten zijn saneringsplan
verwierpen. De partij wou verder met een andere premier, Mark Eyskens. Ik was
chef de file van de CVP-ministers. We hebben voortgedaan, maar dat bleek een
grote, grote mislukking te zijn. De socialistische vakbonden waren onwrikbaar.
We hadden beter nieuwe verkiezingen gehouden.
Ik stelde voor om de index te plafonneren. Het was oliecrisis, de inflatie ging
naar 15, 16 procent. Dat was onhoudbaar. Guy Mathot ging akkoord met de
plafonnering, maar hij heeft dat nooit durven zeggen tegen zijn socialistische
collegas. Toen ik het voorstel op tafel wierp, weigerde Philippe Moureaux. Ik
keek naar Mathot. Eh bien, filou. Maar hij haalde alleen de schouders op. Met
het vallen van de bladeren is dan ook de regering-Eyskens gevallen. Wilfried
heeft het moeilijk gehad met die episode. Hij heeft me dat nooit gezegd, maar
ik heb het in interviews gelezen.
Daarna was ik minister af, hoewel ik opnieuw heel veel stemmen haalde. Ik heb
daar nooit een negatief woord over gezegd. Veel mensen begrepen het niet, mijn
afdeling wou zelfs gaan betogen. Ik heb uitgelegd dat als een regering zo
slecht presteert, iedereen naar de reservebank moet. Ik ben wel de enige die
daarna nog is teruggekomen.
8. Japan (1985)
Ik was de commissaris voor de wereldtentoonstelling in Tsukuba. Een
grote eer. Ik heb dat bijzonder graag gedaan. Tegelijk was het best moeilijk:
ik was tegelijkertijd de feitelijke ambassadeur in Tokyo, omdat de echte
ambassadeur ziek was. Dat was daar een onafgebroken defilé van belangrijke
mensen uit de hele wereld, de partijvoorzitters, de koninklijke familie. Ik zat
ook nog in de Senaat. Als het spande, belde Wilfried me op. Dat ik moest komen
stemmen. Dan sprong ik in het vliegtuig naar België.
Japan stond op het hoogtepunt van zijn economische welvaart. Dat was voor mij
een nieuwe wereld. Ik heb me een deel van de Japanse mentaliteit toegeëigend.
Zelfdiscipline. Niet alles verwachten van de politiek.
9. Telefoontje van Van Rompuy (1989)
Ik heb altijd gezegd: op mijn vijfenvijftigste stop ik ermee, want dit
hou ik nooit vol. Ik ben een politicus van zestien uur per dag. Maar in 1988
kreeg ik een telefoontje van Herman Van Rompuy. We hebben je nodig in Brussel,
zei hij.
Tijdens de eerste regeerperiode van de Brusselse gewestregering hebben we de
lijnen uitgezet. Ik had daar een goede partner voor, Charles Picqué. We
besloten ons zoveel mogelijk in te zetten voor Brussel en ons zo weinig
mogelijk bezig te houden met de nationale politiek, of met de Rand.
Ik geloof nog altijd in het harmoniemodel. Nooit zullen we hier voor honderd
procent alle spanningen kunnen wegnemen, maar we staan al ver als de mensen
meerdere talen leren. Anders zit je in een scenario van polarisatie. Sommigen
hebben hun handelsmerk gemaakt van het opkloppen van de problemen van Brussel,
maar we mogen niet verzanden in oeverloze debatten over het communautaire. Er
zijn genoeg andere noden.
Als er één Brusselaar is, ben ik het wel. Mijn vader was schepen in Sint-Pieters-Woluwe,
ik ben geboren in Etterbeek. Het FDF en het Vlaams Blok hebben me tot vervelens
toe lastiggevallen met het verhaal dat ik niet in Brussel zou wonen, omdat ik
ons huis in Meise nog bezit als buitenverblijf. In het weekend rij ik er het
gras af. Het ging zelfs zover dat er op maandagochtend mannen vanuit het
struikgewas fotos maakten. Ik heb onmiddellijk naar Georges Clerfayt (FDF)
gebeld. We leven in een vrij land, ik mag gaan en staan waar ik wil, zei ik.
Hij gaf me gelijk. Het is opgehouden.
10. Opnieuw minister-af (2004)
Om geslachtelijke redenen kon ik niet in de regering blijven. Goed, dat
is zo. Ik ben niet ongelukkig. Ik heb het ondervoorzitterschap van het Brussels
Parlement aangeboden gekregen door de drie Vlaamse regeringspartijen als waardering
en daar ben ik dankbaar voor.
Als je zon actief leven gehad hebt, is het ergste wat je kan overkomen plots
een leeg blad in je agenda. Het is mij nog niet overkomen. Gelukkig heb ik van
mijn ouders een goede gezondheid meegekregen. Ik voel me kiplekker.
Deze week heb ik alweer afspraken in verband met het Interreligieus Platform,
dat ik opgericht heb. Er was wat weerstand tegen dat platform. Gaan we de
pastoors baas laten spelen, vroeg men. Maar daar heeft het niets mee te maken.
Zij kunnen hun volgelingen tot kalmte aanmanen. Als Franse journalisten
ontvoerd worden in Irak, staan de leiders van de islam naast Chirac. Dat kan
hier ook gebeuren, hé.
We leven met 172 nationaliteiten in Brussel. Als we permanent in spanning
leven, met rellen en terreur, dan wordt het hier een hel. We zijn er met veel
vallen en opstaan in geslaagd de Brusselaars te doen beseffen dat ze
gelijklopende belangen hebben. Geef Brussel nog tien jaar en het wordt een
heel, heel mooie stad.
Chabert in verkiezingsmodus in 2004 © Herman Ricour
|