Het is al even uit de mode maar toch verdient het nog steeds geruime aandacht vanuit socialistisch, maatschappelijk en menselijk oogpunt. Ik heb het over seksediscriminatie. De feministische beweging heeft veel bereikt en de vrouw staat er vandaag de dag aanzienlijk beter voor dan pakweg 50 jaar geleden. Toch is de finish nog steeds niet bereikt. Er is nog veel te doen al is de animositeit voor verdere hervormingen bij velen klein. De illusie dat de strijd gestreden is, leeft bij een groot deel van de bevolking. Volledige gelijkwaardigheid hebben we echter nog steeds niet bereikt. Het aantal vrouwelijke bedrijfsleiders is nog steeds te beperkt, de doorstroming van vrouwen naar de hoogste beslissingsorganen van de maatschappij en de bedrijven draait nog niet op volle toeren en de gelijke verloning voor gelijk werk is in vele gevallen nog steeds een wens in plaats van een realiteit.
De hedendaagse problematiek omtrent seksediscriminatie is een heel andere dan die van de suffragettes of van de Dolle Minas. De indruk dat alles peis en vree is op het vlak van seksegelijkheid verbergt de vele kleine ongelijkheden die opgeteld een nefaste invloed hebben op niet enkel het morele kapitaal van onze samenleving, maar eveneens het geldelijke kapitaal. Uit studies blijkt namelijk dat bedrijven waar een zekere verscheidenheid binnen de leiding waar te nemen valt, beter presteren dan gelijkaardige bedrijven met een meer homogene leiding. Naast de kleinere, minder duidelijke en meer impliciete oorzaken van de ongelijkheid tussen de man en de vrouw, zijn er nog meerdere problemen die er voor zorgen dat die laatste kleine sprong naar gelijkwaardigheid moeilijker te maken is dan de eerste grotere sprongen: onder meer een verzwakte interesse in de ongelijkheid tengevolge van de eerder bereikte successen en de gedachte dat al de problemen verholpen zijn, een bepaalde terugslag van mannen die zich bedreigt voelen en een zwakke feministische beweging die zich niet weet te organiseren rond een kwestie, zijn mogelijke oorzaken van de huidige trage vooruitgang.
Verdeelde feministen
Vooral deze laatste is van cruciaal belang en dient verder verduidelijkt te worden. Binnen de hedendaagse feministische beweging is er een schisma tussen diegene die vanuit de ontwikkelingspsychologie stellen dat de vrouw fundamenteel verschilt van de man tengevolge van biologische processen en de culturele benadering die elke zweem van biologisch determinisme afzweren en stellen dat men niet als vrouw geboren wordt maar de maatschappij de vrouw creëert via allerlei processen van socialisatie. De waarheid ligt waarschijnlijk niet ergens tussen de twee maar boven de twee. Wanneer men vertrekt vanuit een van de twee benaderingen dan blijft men op een oppervlakkig niveau stationeren, wanneer we echter de twee combineren komen we terecht op een veel hoger niveau van begrijpen. Een niveau van waaruit men als een geheel kan verdergaan en kan focussen op de nodige veranderingen.
De biologisch deterministische benadering stelt dat reeds voor de geboorte de verschillende geslachtsspecifieke hormonen inwerken op de vrouw en de man in wording. De hersenen worden op een verschillende manier gevormd en er worden andere antilichamen opgebouwd. Eens geboren blijven de hormonen en allerlei andere stoffen die bij bepaalde handelingen vrijkomen de keuzes van de vrouw en de man bepalen. Zo zou oxytocine dat ondermeer vrij komt bij de bevalling, de borstvoeding, een orgasme, intieme momenten zoals knuffels en verzorging, er voor zorgen dat men meer ontspannen wordt en meer vertrouwen en empathie krijgt. Bovenal zou het ervoor zorgen dat de moeder moedert en dat het hier bij ook nog eens een goed gevoel krijgt als beloning. Dit zou dan een verklaring kunnen zijn voor de vaststelling dat vrouwen meer kiezen voor de zachte beroepen waar ze meer contact hebben met andere mensen. Het zou ook een verklaring zijn voor de vele moeders die er voor kiezen thuis te blijven om zo voor de kinderen te zorgen, maar tegelijkertijd zo ook hun carrière op een laag pitje zetten.
Deze benadering gaat er dus vanuit dat man en vrouw fundamenteel verschillen door de productie van bepaalde hormonen die een effect hebben op de psychologie en gevoelens van man en vrouw en bijgevolg ook op hun keuzes en prioriteiten. Zij klagen aan dat men de vrouw teveel wil doen lijken op de man en dat men daardoor de keuzevrijheid van de vrouw schaadt.
De culturele benadering verwerpt de vorige omdat het de deur zou openzetten voor discriminatie en het status quo zou bevorderen. Gezien de vrouwen dan toch zo fundamenteel verschillend zijn, is het vervolgens toch ook niet abnormaal dat ze anders worden behandeld en is het goed mogelijk dat het gebrek aan vrouwelijke leidinggevenden gewoon een gevolg is van de biologische verschillen. Het feit dat er maar heel weinig vrouwen in de politiek zitten zou dan niet automatisch een probleem hoeven te vormen, gezien vrouwen misschien door bepaalde hormonale processen niet echt geïnteresseerd zijn in politiek. Het is dan vervolgens niet echt noodzakelijk om in te grijpen, zolang de vrouwen maar vrij kunnen kiezen.
Dit laatste is hetgeen waar feministen die de culturele benadering aanhangen het moeilijkste mee hebben. Zij stellen dat in werkelijkheid vrouwen geen vrije keuze maken. Reeds vanaf de geboorte worden ze namelijk gesocialiseerd om vrouwelijk te zijn. Ze worden aangemoedigd wanneer ze iets typisch vrouwelijks doen en ontmoedigt wanneer ze iets jongensachtigs doen. Zo wordt van jongens verwacht dat ze ravotten in de tuin en met vuile kleren thuiskomen, boys will be boys. Meisjes daarentegen horen zich op te maken en mooi en net te zijn. Als zij met vuile kleren tevoorschijn komen, worden ze daar op zijn minst vreemd voor aanbekeken.
De onderliggende assumptie van deze benadering is dat vrouwen en mannen over het algemeen gelijk zijn en dat als er geen discriminatie zou bestaan, mannen en vrouwen overal gelijk vertegenwoordigt zouden zijn en hetzelfde zouden doen. De grote afwezigheid van vrouwelijke industriële ingenieurs is voor hun dan ook het grootste bewijs dat er zich nog steeds bewuste en onbewuste discriminatie voordoet. Zo zouden meisjes afgeraden worden om de industriële ingenieursopleiding te volgen vanwege het stereotype dat meisjes niet goed zouden zijn in wiskunde. Ook zouden de meisjes meer de raad krijgen om voor architectuur te gaan in plaats van voor industriële. Samen met kleinere impliciete behandelingen van meisjes op het vlak van het aan bod komen in de wiskundeles, het verschillend benaderen van de jongens en meisjes en het ontbreken van rolmodellen zouden allemaal een impact hebben op het lage aandeel vrouwelijke ingenieurs.
In deze benadering zijn man en vrouw dus grotendeels gelijk, als in hetzelfde. (Hoewel vaak door deze feministen wordt aangehaald dat dit niet het geval is, toch blijkt dit meestal uit hun redeneringen) Het is de samenleving die dan vrouwen en mannen in een bepaalde richting stuurt en de vrouwen tot vrouw maakt. Ze worden gesocialiseerd waardoor ze de typische vrouwelijke kenmerken krijgen en de typisch vrouwelijke keuzes maken. De aanpak die deze feministen vaak voorstaan is gendermainstreaming: hierbij wordt doorheen het hele bedrijf aandacht besteed aan de ongelijkheid tussen man en vrouw en wordt er op toegezien dat beide op een zelfde manier worden behandelt. Via bewustmaking rond het bestaan van onbewuste en impliciete discriminatie en het ondersteunen van programmas die vrouwen klaarmaken en aanmoedigen voor promotie.
Het grootste verschil met de biologische feministen is de perceptie van succes. De programmas die we in de vorige paragraaf besproken zijn vaak ook gericht op het aansporen van meisjes om bepaalde richtingen uit te gaan opdat zo het aandeel van vrouwen in bepaalde sectoren of posities kan stijgen. Met als doel een fifty-fifty verdeling te bekomen die volgens deze feministen de enige natuurlijke verdeling is, zonder tekenen van discriminatie. Voor de biologische feministen is een volledige gelijke verdeling niet meteen het doel. Man en vrouw zijn uiteindelijk verschillend en dus is het ook normaal dat ze verschillende interesses hebben. Een gelijkwaardige behandeling van het werk dat de vrouwen verrichten, is eerder een doel voor de biologische feministen.
Voorbij het academische debat
Het debat rond de twee verschillende benaderingen is academisch gezien een zeer interessante discussie, het is echter energieopslorpend en nutteloos wanneer we resultaten verwachten in het echte leven. Niettemin vanwege de vaststelling dat het enige juiste verhaal aangaande de juiste benadering er naar alle waarschijnlijkheid een is over de bekende gulden middenweg (of bovenweg): waarbij er inderdaad een verschil is vast te stellen louter ten gevolge van het geslacht, maar deze versterkt wordt via socialisatie en culturele patronen en gewoonten.
Wanneer een sociale beweging (zoals het feminisme er een is) verzand in een academische discussie, heeft de maatschappelijke impact en relevantie van de beweging echter vaak een dieptepunt bereikt. Het is dikwijls ook een luxeprobleem dat opduikt wanneer reeds grote verwezenlijkingen zijn bereikt en de noodzaak tot verdere veranderingen niet altijd even duidelijk is. Dat er vandaag nog steeds vooruitgang kan gemaakt worden, werd reeds duidelijk gemaakt in de inleiding. Het is dan ook belangrijk dat de feministische beweging zich uit deze fase van stagnatie hijst en het gezamenlijke doel gaat benadrukken in plaats van de verschillen.
Een van de grootste ongelijkheden heden ten dage, is die op het vlak van loon en op het vlak van doorstroming naar leidinggevende posities. Beide feministische benaderingen scharen zich achter de strijd tegen deze onrechtvaardigheden. Zo kan men noch vanuit de biologische, noch vanuit de culturele visie een redenering ontwikkelen die ongelijk loon voor gelijk werk rechtvaardigt. Ook voor wat betreft de ongelijke aanwezigheid van vrouwen binnen de hoogstgeplaatste functies is het moeilijk om een sluitende verklaring te vinden vanuit een van de twee visies.
Recht op een gezin (Art. 16,3 UVRM)
Op het eerste zicht kan je stellen dat de biologische benadering dit verschijnsel verklaart door te stellen dat veel vrouwen bewust deze weg niet opgaan omdat ze liever meer tijd doorbrengen met de kinderen en dat de vrouwen door hun moederinstinct meer geneigd zijn om deze beslissing te nemen dan mannen waardoor er inderdaad minder vrouwen aan de top van bedrijven werken. De vraag die we ons dan echter moeten stellen is: of het hebben van een gezin en het opvoeden van de kinderen dan geen recht zou moeten zijn? Mij lijkt dit het geval te zijn, zeker gezien de voordelen voor de maatschappij (economisch gezien) en de samenleving (sociaal en cultureel gezien) die voortvloeien uit het hebben van een gezin en het met veel aandacht opvoeden van kinderen. Met deze redenering sta ik echter niet alleen, reeds in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens (UVRM) staat het recht op een gezin ingeschreven:
Art.16, 3: Het gezin is de natuurlijke en fundamentele groepseenheid van de maatschappij en heeft recht op bescherming door de maatschappij en de Staat.
Dit artikel krijgt echter beduidend minder aandacht dan de meer bekende artikels als die over de vrijheid van meningsuiting (art. 19), de godsdienstvrijheid (art.18) of de gelijkwaardigheid van mensen (art. 1). In onze patriarchale samenleving is het recht op een gezin naar de achtergrond verdwenen. We zien dit ook in het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), waar het recht op gezin uit de UVRM in een afgezwakte vorm voorkomt:
Art. 12,1: Mannen en vrouwen van huwbare leeftijd hebben het recht te huwen en een gezin te stichten volgens de nationale wetten die de uitoefening van dit recht beheersen.
Het is dus belangrijk voor de feministische beweging dat ze het recht op een gezin zoals het in de UVRM staat op de voorgrond krijgt en het doet stijgen in belangrijkheid. Want wanneer men uitgaat van het recht op een gezin-principe (een principe waarin de twee benaderingen zich kunnen inschrijven), dan wordt ook voor de biologische benadering de gebrekkige doorstroming van vrouwen naar topfuncties veel problematischer. Gezien het dan een recht is om voor je kinderen te zorgen wanneer ze ziek zijn, om voldoende zwangerschapsverlof op te nemen en thuis te zijn wanneer de kinderen nog niet zijn gaan slapen, is het geheel niet toelaatbaar dat de uitbouw van een carrière in de weg staat van deze rechten.
Het is een ware paradigmaverschuiving die via de benadrukking van dit recht wordt bewerkstelligd. In plaats van te stellen dat iedereen het recht heeft (vrouw of man) om de carrière uit te bouwen die men zelf wilt en daarbij niet mag gehinderd worden door seksegerelateerde hindernissen (cf. werk/gezinspanningen, bewuste en onbewuste seksediscriminatie,
), legt men nu de nadruk op het gezin en het recht op het behoud van een gezonde gezinssituatie ongeacht de carrièrekeuzes die men maakt.
Een gevolg van deze paradigmaverschuiving is dat men nu niet meer het gezinsleven gaat aanpassen aan de werksituatie, maar de werksituatie aan het gezin. De werkomstandigheden moeten worden omgevormd zodat de carrièrekeuze van iemand (en die iemand is vaak een vrouw) minimaal beïnvloed wordt door de nefaste gevolgen op de gezinssituatie. Er worden geen inspanningen van het thuisfront gevraagd, maar van de bedrijven. Op deze manier zouden vrouwen minder geneigd zijn om hun ambities in de kast te steken ten voordele van de opvoeding, gezien de combinatie carrière/gezin beter werkbaar zou worden.
Rol voor de politiek
Om dit te bereiken is er echter nog veel werk nodig en moet de feministische beweging zoals reeds eerder gezegd zich beter organiseren. Het is eveneens het moment dat de sociale en de politieke feministische bewegingen samen moeten komen. Hoewel er ook over de rol van de politiek een debat heerst binnen de feministische beweging en dit voornamelijk rond het gebruik van quota, is er toch ook hier enige overeenkomst te vinden.
De taak van de politiek bestaat er in om op de eerste plaats uiteraard er voor te zorgen dat seksediscriminatie wordt uitgebannen. Dit via wetgeving, maar ook via de handhaving van deze wetgeving. Ontslag omwille van een zwangerschap moet bijvoorbeeld effectief bestraft worden. Daarnaast moet de politiek de bedrijven aansporen om zo gezinsvriendelijk (met opzet niet vrouwvriendelijk!) mogelijke omstandigheden te creëren (zie hierboven Art.16,3 UVRM). Ook hier is wetgeving een raadzaam beleidsinstrument. Bijvoorbeeld via het wettelijk regelen van het zwangerschapsverlof en het ouderschapsverlof. Zoals reeds in enkele Scandinavische landen het geval is, zou er niet enkel voor de vrouwen een werkonderbreking moeten zijn bij de geboorte maar ook voor de mannen. Tot op zeker hoogten zou dit zelfs een verplichting moeten zijn. Op deze manier staan zowel de vrouwen als de mannen (die meer en meer ook hun rol van vader volwaardig willen opnemen) steviger in hun schoenen wanneer ze om enkele weken of maanden vragen om hun recht op een gezin uit te oefenen.
Het verplicht objectiveren van promoties, openbaar maken van open vacatures en de limitering van de vergaderingen buiten de normale kantooruren, zijn maar enkele zaken die noodzakelijk zijn om een juiste (daarom niet een gelijke) vertegenwoordiging van vrouwen op het hoogste niveau binnen de zakenwereld te bekomen en dus een goede harmonisatie te bekomen tussen gezin en werk. Het is aan de overheid en de sociale partners om uit te maken welke maatregelen via regulering en welke via overeenkomsten op vrijwillige basis moeten worden doorgevoerd.
Gezin: strijdpunt van hedendaagse feministen
Het mag duidelijk zijn dat het speerpunt van de huidige generatie feministen het gezin moet zijn. Het recht op een gezin moet hierbij centraal staan, maar ook de verdere betrekking van de man bij de opvoeding van de kinderen is een belangrijk aandachtspunt. De taakverdeling binnen een gezin kan uiteraard eveneens een rem zijn op het verwezenlijken van de vrouw haar dromen. Ook in dit opzicht is de invoering van het al dan niet verplichte vaderschapsverlof een heilzaam brengende maatregel.
Hiernaast is er extra aandacht nodig voor de nieuwsamengestelde gezinnen, zoals o.m. alleenstaande ouders. Vooral vrouwen zijn hier kwetsbaar gezien de oude rolmodellen waarin de man de kostwinnaar was en de carrièreplanning van de vrouw op de achtergrond bleef. Hierdoor werd de moeder niet in de mogelijkheid gesteld om anciënniteit en een carrière op te bouwen, waardoor ze in geldproblemen komt wanneer ze plots de enige kostwinnaar wordt binnen het gezin.
Stellen dat de feministische strijd gestreden is, is op zijn minst zeer eufemistisch en zelfs volledig onjuist. Er is nog een grote progressiemarge op het vlak van gezinsbeleid. Ook als het over de emancipatie van de moslimvrouw gaat, komen we steevast terecht bij het gezin. De boodschap aan feministen van beide stromingen is dus dat men de verschillen opzij moet zetten en samen moet gaan voor een vrouwvriendelijkere perceptie en behandeling van het gezin met centraal het recht op een gezin (art. 16,3 UVRM).
21-07-2009 om 13:37
geschreven door Renmans Dimitri 
|