Foto
Welkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog




Foto
Foto
Inhoud blog
  • Erfelijk bezit en huwelijk
  • Steden voor de Levieten en vrijplaatsen
  • Verdeling van Kanaän
  • Lijst van pleisterplaatsen
  • Verdeling van Kanaän
  • Lijst van pleisterplaatsen
  • Toewijzing van grondbezit ten oosten van de Jordaan
  • Wraak op de Midjanieten en verdeling van de buit
  • Geloften van vrouwen
  • Dagelijkse offers en offers op hoogtijdagen
  • Mozes draagt de leiding over aan Jozua
  • Erfrecht van vrouwen
  • De Israëlieten opnieuw geteld
  • Israël vereert de Baäl van de Peor
  • Bileam en Balak
  • Sichon en Og verslagen
  • Van Obot naar de Pisga
  • De koperen slang
  • De koning van Arad verslagen
  • Aärons dood
  • Edom weigert Israël de doortocht
  • Mirjams dood; het water van Meriba
  • Het reinigingswater
  • Taken en inkomsten van priesters en Levieten
  • Het gezag van Mozes en Aäron betwist
  • Regels en voorschriften
  • Verkenning van Kanaän
  • Mozes gezag betwist
  • Het volk klaagt
  • Vertrek uit de Sinaiwoestijn
  • De trompetten
  • De wolk
  • Pesachviering
  • Wijding van de Levieten
  • De lampenstandaard
  • De priesterzegen
  • Voorschriften voor nazireeërs
  • Voorschriften bij onreinheid en ontrouw
  • Legering van de Israëlieten
  • Telling van de Israëlieten
  • De inwijdingsgeschenken
  • Telling van de Levieten; hun taken
    De Bijbel online lezen.
    Numeri
    Het boek Numeri dankt zijn titel aan de Vulgata, een oude Latijnse bijbelvertaling. Het woord numeri betekent ‘getallen’. Deze naam duidt op een van de thema’s van het boek: het registreren, tellen en organiseren van de Israëlieten tijdens hun verblijf in de woestijn op weg naar het door God beloofde land. De titel in de Hebreeuwse bijbel is Bemidbar, ‘In de woestijn’, naar een van de eerste woorden van het boek. Numeri is het vierde boek van de Pentateuch, de verzameling van vijf boeken die in de Joodse traditie de Tora wordt genoemd. Vanaf de tijd van Ezra en Nehemia (rond 450 v.Chr.) werden deze boeken aan Mozes toegeschreven. Daarom spreekt men ook wel van ‘de vijf boeken van Mozes’. Numeri vormt samen met de verhalende gedeelten in Genesis, Exodus, Leviticus, Deuteronomium, Jozua, Rechters, Samuël en Koningen een min of meer doorlopende geschiedenis. Tegenwoordig nemen velen aan dat deze boeken in hun huidige vorm het resultaat zijn van een langdurig proces van overleveren en redigeren. Het redactieproces is al in de tijd van de koningen van Israël en Juda begonnen (ongeveer 1000-586 v.Chr.) en werd pas afgesloten na de Babylonische ballingschap, in de Joodse gemeenschap in de tijd van de tweede tempel (na 515 v.Chr.).
    26-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mirjams dood; het water van Meriba
    Numeri 20

    I
    n de eerste maand kwamen de Israëlieten, het hele volk, in de woestijn van Sin, en ze bleven lang in Kades. Mirjam stierf daar en werd er begraven.
    Toen er geen water meer was, liep het volk tegen Mozes en Aäron te hoop. Ze maakten Mozes verwijten. ‘Waren wij ook maar omgekomen toen een deel van ons volk door het ingrijpen van de HEER stierf,’ zeiden ze. ‘Waarom hebt u het volk van de HEER naar deze woestijn gebracht? Om ons hier te laten sterven, met ons vee? Waarom hebt u ons weggehaald uit Egypte en ons naar dit afschuwelijke oord gebracht? Er is hier geen koren, er zijn hier geen vijgenbomen, geen wijnstokken en geen granaatappelbomen. En drinkwater is er ook niet.’ Mozes en Aäron verwijderden zich van de gemeenschap en gingen naar de ingang van de ontmoetingstent. Daar wierpen ze zich ter aarde. Toen verscheen de majesteit van de HEER. De HEER zei tegen Mozes: ‘Neem de staf en roep met je broer Aäron de Israëlieten bijeen. In hun bijzijn moeten jullie de rots daar bevelen water te geven. Jullie zullen water voor hen uit de rots laten komen, en mensen en vee te drinken geven.’ Mozes nam de staf uit het heiligdom, zoals de HEER hem had opgedragen. 10 Hij en Aäron lieten iedereen bij de rots samenkomen. ‘Luister, opstandig volk,’ zei Mozes, ‘zullen wij voor u uit deze rots water laten stromen?’ 11 Hij hief zijn hand op, sloeg tweemaal met zijn staf op de rots, en het water stroomde eruit, zodat iedereen te drinken had, en ook het vee. 12 De HEER zei tegen Mozes en Aäron: ‘Omdat jullie niet op mij vertrouwd hebben, en in het bijzijn van de Israëlieten geen ontzag hebben getoond voor mijn heiligheid, zullen jullie dit volk niet in het land brengen dat ik het geef.’ 13 Dit was het water van Meriba, waar de Israëlieten de HEER verwijten maakten en hij hun zijn heiligheid toonde.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Edom weigert Israël de doortocht
    14 Vanuit Kades stuurde Mozes gezanten naar de koning van Edom met deze boodschap: ‘Uw broeder Israël bericht u het volgende: Het is u bekend met welke moeilijkheden wij te kampen hebben gehad. 15 U weet dat onze voorouders naar Egypte zijn getrokken, dat wij daar lang hebben gewoond en dat de Egyptenaren ons en onze voorouders slecht behandeld hebben. 16 Wij riepen de HEER aan en hij hoorde ons hulpgeroep; hij heeft ons een engel gezonden en ons uit Egypte weggeleid. Nu zijn wij in Kades, een stad aan de grens van uw rijk. 17 Sta ons toe door uw land te trekken. We zullen niet door akkers en wijngaarden gaan en we zullen geen water uit bronnen drinken. Zolang we ons in uw gebied bevinden, zullen we de koninklijke hoofdweg volgen en daarvan niet afwijken, naar links noch naar rechts.’ 18 De Edomieten antwoordden: ‘U mag niet door ons gebied trekken; doet u dat wel, dan komen we u gewapend tegemoet.’ 19 De Israëlieten zeiden: ‘We zullen de gebaande weg volgen, en als wij en ons vee van uw water drinken, zullen we daarvoor betalen wat u wilt. We vragen alleen toestemming om te voet door uw land te mogen trekken, meer niet.’ 20 Maar de Edomieten weigerden hun de doortocht en kwamen hun met een groot, sterk leger tegemoet. 21 Omdat de Edomieten hun geen doortocht verleenden, namen de Israëlieten een omweg.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Aärons dood
    22 Nadat ze Kades verlaten hadden, kwamen de Israëlieten, het hele volk, bij de Hor, 23 een berg aan de grens van Edom. Daar zei de HEER tegen Mozes en Aäron: 24 ‘Aäron zal nu met zijn voorouders verenigd worden. Hij zal het land dat ik de Israëlieten geef niet binnengaan, omdat jullie bij het water van Meriba tegen mijn bevel zijn ingegaan. 25 Jij, Mozes, moet Aäron en zijn zoon Eleazar mee naar boven nemen, de berg op. 26 Laat Aäron zijn priesterkleding uittrekken en laat zijn zoon Eleazar die aantrekken. Aäron zal daar sterven en met zijn voorouders verenigd worden.’ 27 Ze gingen voor de ogen van het hele volk de berg op, zoals de HEER Mozes had opgedragen. 28 Mozes liet Aäron zijn priesterkleding uittrekken en droeg Aärons zoon Eleazar op die aan te trekken. Daar, op de top van de berg, stierf Aäron. Daarna ging Mozes met Eleazar weer naar beneden. 29 Toen de Israëlieten vernamen dat Aäron was gestorven, beweende heel de gemeenschap hem dertig dagen lang.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De koning van Arad verslagen
    Numeri 21

    D
    e Kanaänitische koning van Arad in de Negev vernam dat de Israëlieten in aantocht waren en dat ze via Atarim kwamen. Hij viel hen aan en maakte een aantal van hen krijgsgevangen. Toen deden de Israëlieten de HEER deze gelofte: ‘Als u dit volk aan ons uitlevert, zullen wij hun steden volledig vernietigen.’ De HEER kwam Israël te hulp, hij leverde de Kanaänieten aan hen uit. De Israëlieten doodden hen allen en vernietigden hun steden. Die plaats kreeg de naam Chorma

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De koperen slang
    Van de Hor trokken ze verder in de richting van de Rode Zee; ze moesten immers om Edom heen trekken. Maar onderweg werd het volk ongeduldig. ‘Waarom hebt u ons weggehaald uit Egypte?’ verweten ze God en Mozes. ‘Om ons in de woestijn te laten sterven? We hebben geen brood en geen water, en we kunnen dit ellendige eten niet meer zien.’ Toen stuurde de HEER giftige slangen op de Israëlieten af, die hen beten, zodat velen van hen stierven. Daarop ging het volk naar Mozes. ‘We hebben gezondigd,’ zeiden ze, ‘want we hebben de HEER en u verwijten gemaakt. Bid tot de HEER dat hij ons van die slangen verlost.’ Mozes bad voor het volk, en de HEER zei tegen hem: ‘Laat een slang maken en bevestig die op een staak. Iedereen die gebeten is en daarnaar kijkt, blijft in leven.’ Mozes liet een koperen slang maken en bevestigde die op een staak. En iedereen die door een slang gebeten was en opkeek naar de koperen slang, bleef in leven.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Van Obot naar de Pisga
    10 De Israëlieten trokken verder en sloegen hun kamp op in Obot. 11 Nadat ze uit Obot weggetrokken waren, sloegen ze hun kamp op bij Ijje-Haäbarim, in de woestijn die ten oosten van Moab ligt. 12 Van daar trokken ze verder, en ze sloegen hun kamp op in het dal waardoor de Zered loopt. 13 Weer trokken ze verder, en ze sloegen hun kamp op aan de overkant van de Arnon, en wel in de woestijn die aan het gebied van de Amorieten grenst; de Arnon vormt de grens tussen Moab en het gebied van de Amorieten. 14 Daarom wordt er in het Boek van de oorlogen van de HEER gesproken van ‘Waheb in Sufa en de beken die de Arnon vormen, 15 en het stroomgebied van die beken, dat zich uitstrekt tot waar Ar ligt en dat aan het gebied van Moab grenst’. 16 Van daar ging het verder naar Beër, de bron waar de HEER tegen Mozes gezegd had: ‘Roep het volk bijeen, dan zal ik het water geven.’ 17 Israël zong toen dit lied:
    ‘Wel op, bron!
    Zing voor de bron,
    18 ontsloten door vorsten,
    geopend door de hoogsten,
    met scepter en heersersstaf!’
    Vanuit de woestijn ging het verder naar Mattana, 19 van Mattana naar Nachaliël, van Nachaliël naar Bamot, 20 en van Bamot naar de vallei in Moab, en vervolgens verder naar de Pisga. Vanaf de top van die berg kijkt men uit over de Jesimon.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Sichon en Og verslagen
    21 Israël stuurde gezanten naar koning Sichon van de Amorieten met deze boodschap: 22 ‘Sta ons toe door uw land te trekken. We zullen niet door akkers en wijngaarden gaan en we zullen geen water uit bronnen drinken. Zolang we ons in uw gebied bevinden, zullen we de koninklijke hoofdweg volgen.’ 23 Maar Sichon weigerde Israël doortocht te verlenen, hij verzamelde zijn troepen en trok de woestijn in, Israël tegemoet. Bij Jahas viel hij hen aan. 24 Maar de Israëlieten versloegen hem en veroverden zijn land, van de Arnon tot aan de Jabbok, die de grens vormde met de Ammonieten en waarlangs versterkingen lagen. 25 Israël nam alle steden van de Amorieten in en ging er wonen, ook in Chesbon en de omliggende dorpen. 26 Chesbon was de hoofdstad van de Amoritische koning Sichon. Hij had oorlog gevoerd tegen de vorige koning van Moab en hem zijn hele land afgenomen, tot aan de Arnon. 27 Vandaar dat de dichters zeggen:
    ‘Kom naar Chesbon en herbouw de stad,
    versterk de stad van Sichon.
    28 Vanuit Chesbon verspreidde zich vuur,
    een vlam kwam uit Sichons woonplaats.
    Het vuur verteerde Ar-Moab,
    de heersers over de hoogten,
    de heuvels langs de Arnon.
    29 Wee Moab!
    Je ging ten onder, volk van Kemos.
    De zonen van Kemos moesten vluchten,
    zijn dochters werden buitgemaakt
    door Sichon, koning der Amorieten.
    30 Wij bestookten hen met pijlen
    en hun land ging te gronde,
    van Chesbon af tot aan Dibon toe.
    Wij verwoestten Nofach, bij Medeba.’
    31 Israël vestigde zich dus in het gebied van de Amorieten. 32 Nadat Mozes Jazer had laten verkennen, werden de dorpen rond die stad ingenomen. De Amorieten die er woonden, werden verdreven.
    33 Daarna trokken ze verder in de richting van Basan, en koning Og van Basan trok tegen hen ten strijde. Hij rukte met zijn voltallige leger op naar Edreï. 34 Maar de HEER zei tegen Mozes: ‘Je hoeft niet bang voor hem te zijn, want ik lever hem aan je uit, met heel zijn leger en zijn land. Doe met hem hetzelfde als wat je gedaan hebt met Sichon, de koning van de Amorieten, die in Chesbon zetelde.’ 35 De Israëlieten versloegen hem en zijn zonen en ook zijn hele leger, tot de laatste man, en namen zijn land in bezit.

    Numeri 22

    Daarna trokken ze verder en sloegen hun kamp op in de vlakte van Moab, aan de overkant van de Jordaan, ter hoogte van Jericho.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Bileam en Balak
    2-4 Balak, de zoon van Sippor, die in die tijd koning van Moab was, hoorde wat Israël de Amorieten had aangedaan. De Moabieten waren buitengewoon bang voor het volk van Israël, omdat het zo talrijk was. Ze raakten in paniek en zeiden tegen de oudsten van Midjan: ‘Die horde vreet hier de hele streek nog kaal, als een rund dat een veld afgraast.’  Balak stuurde gezanten naar Bileam, de zoon van Beor, die zich in Petor aan de Eufraat bevond, in zijn geboortestreek. Ze moesten hem ontbieden met deze woorden: ‘Er is een volk uit Egypte gekomen, dat overal in mijn land is neergestreken. Ze zijn hier vlakbij gelegerd. Dat volk is te sterk voor mij. Kom daarom hierheen om het voor mij te vervloeken. Misschien kan ik het dan verslaan en het uit mijn land verjagen. Immers, wie door u wordt gezegend is gezegend, en wie door u wordt vervloekt is vervloekt.’ De oudsten van Moab en de oudsten van Midjan gingen op weg. Ze hadden een beloning voor de waarzegger bij zich. Bij Bileam gekomen, brachten ze hem Balaks woorden over. ‘Blijf vannacht hier,’ zei hij, ‘dan zal ik u daarna antwoorden wat de HEER mij zal ingeven.’ Dus bleven de Moabitische leiders bij Bileam. God verscheen aan Bileam en vroeg: ‘Wie zijn die mannen hier bij jou?’ 10 Bileam antwoordde God: ‘Die zijn naar mij toe gestuurd door koning Balak van Moab, de zoon van Sippor, met deze boodschap: 11 “Er is een volk uit Egypte gekomen, dat overal in mijn land is neergestreken. Kom hierheen en spreek er een vloek over uit. Misschien kan ik het dan aanvallen en verjagen.”’ 12 God zei tegen Bileam: ‘Ga niet met hen mee en vervloek dat volk niet, want het is gezegend.’ 13 De volgende morgen zei Bileam tegen Balaks gezanten: ‘Keer naar uw land terug. De HEER geeft mij geen toestemming om met u mee te gaan.’ 14 De Moabitische leiders vertrokken, en toen ze weer bij Balak terug waren, meldden ze hem dat Bileam geweigerd had met hen mee te komen.
    15 Opnieuw stuurde Balak gezanten, meer dan de eerste keer en met groter aanzien. 16 Bij Bileam gekomen zeiden ze: ‘Dit zegt Balak, de zoon van Sippor: “Laat niets u ervan weerhouden naar mij toe te komen. 17 Ik zal u rijk belonen en ik zal alles doen wat u zegt. Kom toch en spreek een vloek over dat volk uit.”’ 18 Bileam antwoordde Balaks dienaren: ‘Ook al gaf Balak me al het zilver en goud uit zijn paleis, dan nog zou ik niets maar dan ook niets kunnen doen dat ingaat tegen het bevel van de HEER, mijn God. 19 Maar blijft ook u een nacht hier, dan kan ik horen wat de HEER mij ditmaal zal zeggen.’ 20 ’s Nachts verscheen God aan Bileam en zei: ‘Als die mannen gekomen zijn om je te ontbieden, ga dan maar met hen mee. Maar je mag alleen doen wat ik je opdraag.’
    21 De volgende morgen maakte Bileam zich gereed, zadelde zijn ezelin en ging met de Moabitische leiders mee. 22 Maar nauwelijks was hij op weg, rijdend op zijn ezelin en vergezeld door twee van zijn dienaren, of God ontstak in woede, en een engel van de HEER ging op de weg staan om Bileam tegen te houden. 23 De ezelin zag de engel van de HEER op de weg staan, met een getrokken zwaard in de hand, en ze ging opzij, van de weg af het veld in. Bileam sloeg de ezelin om haar weer naar de weg te drijven. 24 Hierop ging de engel van de HEER op een smalle weg tussen de wijngaarden staan. Aan weerszijden was een muur. 25 Toen de ezelin de engel van de HEER zag, drukte ze zich tegen de muur, zodat Bileams voet bekneld raakte. Weer sloeg hij haar. 26 De engel van de HEER ging opnieuw een stuk verderop staan, in een nauwe doorgang, waar geen ruimte was om naar links of rechts uit te wijken. 27 Toen de ezelin de engel van de HEER zag ging ze liggen, met Bileam nog op haar rug. Bileam werd woedend en sloeg de ezelin met een stok. 28 Toen liet de HEER de ezelin spreken. Ze vroeg Bileam: ‘Wat heb ik u misdaan, dat u me nu al drie keer geslagen hebt?’ 29 ‘Je drijft de spot met me,’ zei Bileam. ‘Als ik een zwaard bij me had, dan had ik je allang gedood.’ 30 De ezelin vroeg Bileam: ‘Ben ik niet de ezelin waarop u al uw hele leven rijdt? Heb ik mij soms ooit eerder zo gedragen?’ ‘Nee,’ antwoordde hij. 31 Toen opende de HEER Bileam de ogen, zodat hij de engel van de HEER op de weg zag staan, met het getrokken zwaard in de hand. Hij knielde en boog diep voorover. 32 De engel van de HEER vroeg hem: ‘Waarom heb je je ezelin nu al drie keer geslagen? Ik ben hier gekomen om je tegen te houden, want deze reis is tegen mijn wil ondernomen, deze weg voert naar de afgrond. 33 Driemaal zag je ezelin mij, en driemaal is ze voor me opzij gegaan. Had ze dat niet gedaan, dan had ik jou gedood maar haar in leven gelaten.’ 34 Bileam zei tegen de engel van de HEER: ‘Ik heb gezondigd, want ik wist niet dat u mij de weg versperde. Maar als wat ik doe slecht is in uw ogen, ga ik terug naar huis.’ 35 De engel van de HEER zei tegen Bileam: ‘Ga maar met die mannen mee. Maar je mag alleen zeggen wat ik je opdraag.’ Dus ging Bileam met Balaks gezanten mee.
    36 Toen Balak hoorde dat Bileam eraan kwam, ging hij hem tegemoet tot aan de Moabitische stad die helemaal aan de rand van het stroomgebied van de Arnon ligt. 37 ‘Ik had u toch dringend ontboden?’ zei Balak tegen Bileam. ‘Waarom bent u niet eerder gekomen? Dacht u soms dat ik niet in staat zou zijn om u te belonen?’ 38 ‘Ik ben er nu toch?’ antwoordde Bileam hem. ‘Maar of ik iets zal kunnen zeggen? Alleen wat God mij in de mond legt kan ik zeggen.’ 39 Bileam ging met Balak mee naar Kirjat-Chusot. 40 Balak offerde runderen, geiten en schapen en liet stukken daarvan naar Bileam brengen en naar de gezanten die hem vergezelden.
    41 De volgende morgen nam Balak Bileam mee naar Bamot-Baäl, een hooggelegen plaats, van waar hij een klein deel van de Israëlieten kon zien.

    Numeri 23

    Bileam droeg Balak op om daar zeven altaren te bouwen, en zeven stieren en zeven rammen gereed te maken voor een offer. Balak deed wat Bileam had gezegd. Samen met Bileam offerde hij op elk altaar een stier en een ram. Daarna zei Bileam tegen Balak: ‘Blijft u hier bij uw brandoffers wachten, terwijl ik wat verderop ga. Misschien dat de HEER naar mij toe wil komen. Alles wat hij me laat zien zal ik u meedelen.’ Hij ging een kale heuvel op, waar God bij hem kwam. ‘Ik heb zeven altaren laten oprichten,’ zei Bileam, ‘en op elk altaar heb ik een stier en een ram laten offeren.’ De HEER droeg Bileam op naar Balak terug te gaan en legde hem in de mond wat hij moest zeggen. Toen Bileam terugkwam, stond Balak nog bij zijn brandoffers, samen met de Moabitische leiders. Bileam hief een orakelspreuk aan en zei:
    ‘Balak liet mij uit Aram komen,
    uit het bergland in het oosten riep Moabs koning mij.
    “Kom Jakob voor mij vervloeken,
    kom Israël verwensen!”
    Hoe kan ik vervloeken wie door God niet is vervloekt?
    Hoe kan ik verwensen wie door de HEER niet is verwenst?
    Ik zie hen vanaf de top van de rotsen,
    ik neem hen waar vanaf de heuvels,
    een volk dat afgezonderd leeft,
    zich niet verbindt met andere naties.
    10 Wie kan Jakob tellen, wie telt Israël?
    Wie stelt de omvang van die stofwolk vast?
    Moge ik sterven als die rechtvaardigen,
    moge ik heengaan zoals zij.’
    11 Balak zei tegen Bileam: ‘Wat hebt u nu gedaan! Ik heb u hierheen laten halen om mijn vijanden te vervloeken, en nu zegent u ze.’ 12 Bileam antwoordde: ‘Ik zeg niets anders dan wat de HEER mij in de mond legt.’
    13 ‘Komt u mee naar een andere plek van waar u hen kunt zien,’ zei Balak, ‘niet het hele volk, maar wel een deel ervan. Spreek vanaf daar voor mij een vloek over hen uit.’ 14 En hij nam hem mee naar de top van de Pisga, in de Sofimvlakte, bouwde zeven altaren en offerde op elk ervan een stier en een ram. 15 Bileam zei tegen Balak: ‘Blijft u hier bij uw brandoffers, ik zal daarginds wachten tot de HEER naar mij toe komt.’ 16 De HEER kwam bij Bileam, hij droeg hem op naar Balak terug te gaan en legde hem in de mond wat hij moest zeggen. 17 Toen Bileam terugkwam, stond Balak nog bij zijn brandoffers, samen met de Moabitische leiders. ‘Wat heeft de HEER gezegd?’ vroeg Balak. 18 Daarop hief Bileam deze orakelspreuk aan:
    ‘Let goed op, Balak, en luister,
    zoon van Sippor, leen mij uw oor.
    19 God is geen mens, dat hij zijn woord zou breken
    of terug zou komen op zijn besluit.
    Zou hij beloven en niet vervullen,
    zijn woord geven en het niet gestand doen?
    20 Hij droeg mij op te zegenen.
    Hij heeft gezegend – kan ik dat keren?
    21 Voor Jakob laat zich geen onheil schouwen,
    voor Israël laat zich geen rampspoed zien.
    De HEER, hun God, is in hun midden,
    gejubel klinkt op rond hun koning.
    22 God, die hen uit Egypte leidde,
    is voor hen als de horens van een wilde stier.
    23 Voortekens lezen is Jakob vreemd,
    van waarzeggerij houdt Israël zich ver;
    God zelf spreekt tot Jakob, op zijn eigen tijd,
    God zelf zegt tegen Israël wat hij bewerken zal.
    24 Zie, een volk richt zich op als een leeuw.
    Vol majesteit verheft het zich.
    Het rust pas als het zijn prooi heeft verslonden
    en het bloed van zijn buit heeft gedronken.’
    25 Balak zei tegen Bileam: ‘Als u dan blijft weigeren hen te vervloeken, zegen hen dan tenminste niet.’ 26 Bileam antwoordde hem: ‘Ik heb u toch gezegd dat ik alleen doe wat de HEER mij opdraagt?’
    27 Daarop zei Balak: ‘Kom met mij mee, ik zal u ergens anders naartoe brengen. Misschien dat het in Gods ogen goed is als u vanaf daar voor mij een vloek over hen uitspreekt.’

    Numeri 24

    Bileam begreep dat het in de ogen van de HEER goed was als hij Israël zou zegenen. Daarom ging hij niet, zoals de keren daarvoor, op zoek naar voortekens, maar keerde hij zijn gezicht naar de woestijn. Toen hij zijn blik liet rondgaan en Israël daar gelegerd zag, stam bij stam, werd hij door de geest van God gegrepen en hief hij deze orakelspreuk aan:
    ‘Zo spreekt Bileam, de zoon van Beor,
    zo spreekt de man wiens oog geopend is,
    zo spreekt hij die Gods woorden hoort
    en ziet wat de Ontzagwekkende toont,
    in vervoering, met ontsloten ogen:
    Hoe mooi zijn uw tenten, Jakob,
    hoe mooi uw woningen, Israël,
    als palmbomen, overal verspreid,
    als tuinen langs een rivier,
    als aloë’s door de HEER geplant,
    als ceders langs het water.
    Israëls emmers lopen over,
    zijn zaad krijgt water in overvloed.
    Zijn koning wordt groter dan Agag,
    zeer machtig zijn koningschap.
    God, die hem uit Egypte leidde,
    is voor hem als de horens van een wilde stier.
    Vijandige volken verslindt hij,
    hun botten verbrijzelt hij,
    hij valt aan en vermorzelt hen.
    Hij gaat liggen als een leeuw,
    majesteitelijk vlijt hij zich neer –
    wie zou hem durven wekken?
    Gezegend wie u zegent, vervloekt wie u vervloekt!’
    10 Toen werd Balak woedend op Bileam. Hij balde zijn vuisten en zei: ‘Ik heb u laten roepen om een vloek over mijn vijanden uit te spreken, maar u hebt hen nu al drie keer gezegend. 11 Verdwijn, ga terug naar waar u vandaan komt. Ik had beloofd dat ik u rijk zou belonen, maar u loopt die beloning mis – door toedoen van de HEER12 Bileam antwoordde: ‘Ik heb al tegen uw gezanten gezegd: 13 “Ook al gaf Balak me al het zilver en goud uit zijn paleis, dan nog zou ik niets kunnen doen dat ook maar enigszins ingaat tegen het bevel van de HEER. Uit mezelf kan ik niets ondernemen; alleen wat de HEER zegt, zal ik zeggen.” 14 Goed, ik ga terug naar mijn eigen land. Maar eerst zal ik u laten weten wat dit volk uw volk in de toekomst zal aandoen.’ 15 Daarop hief hij deze orakelspreuk aan:
    ‘Zo spreekt Bileam, de zoon van Beor,
    zo spreekt de man wiens oog geopend is,
    16 zo spreekt hij die Gods woorden hoort,
    die weet wat de Allerhoogste weet
    en ziet wat de Ontzagwekkende toont,
    in vervoering, met ontsloten ogen:
    17 Wat ik zie is niet in het heden,
    wat ik waarneem is niet nabij.
    Een ster komt op uit Jakob,
    een scepter uit Israël.
    Hij verbrijzelt Moab de slapen,
    de kinderen van Set slaat hij neer.
    18 Het land van zijn vijand verovert hij,
    het land van Edom en Seïr.
    Israël wordt machtig en sterk,
    19 uit Jakob staat een heerser op.
    Wie ontkomt uit de stad brengt hij om.’
    20 Toen zag Bileam Amalek en hief hij deze orakelspreuk aan:
    ‘Amalek, vooraanstaand onder de volken,
    zal ten slotte volledig te gronde gaan.’
    21 Toen zag hij de Kenieten en hief hij deze orakelspreuk aan:
    ‘Vast staat uw woning, Kaïn,
    op een rots is uw nest gebouwd.
    22 Toch zult u worden weggevaagd,
    weldra voert Assur u weg.’
    23 Ook hief hij deze orakelspreuk aan:
    ‘Wee! Wie blijft in leven als God dit alles uitvoert?
    24 Van de kust der Kittiërs komen schepen.
    Assur en Eber onderdrukken zij,
    maar ooit gaan ook zij te gronde.’
    25 Hierna keerde Bileam naar zijn woonplaats terug, en ook Balak ging naar huis.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Israël vereert de Baäl van de Peor
    Numeri 25

    T
    oen de Israëlieten in Sittim verbleven, begonnen ze zich in te laten met Moabitische vrouwen. Deze vrouwen nodigden hen uit voor de offerplechtigheden ter ere van hun goden, en het volk at van de offers en boog zich voor die goden neer. Zo gaf Israël zich af met de Baäl van de Peor. Daarom ontstak de HEER in woede tegen Israël. ‘Laat alle familiehoofden van het volk in het openbaar terechtstellen en ophangen, ten overstaan van de HEER,’ zei hij tegen Mozes. ‘Dan zal de HEER zijn brandende toorn tegen Israël laten varen.’ Hierop droeg Mozes de rechters van Israël op om allen die onder hun bevoegdheid vielen en zich hadden afgegeven met de Baäl van de Peor te doden.
    Terwijl Mozes en heel Israël bij de ingang van de ontmoetingstent aan het weeklagen waren, bracht een van de Israëlitische mannen voor hun ogen toch nog een Midjanitische vrouw naar zijn tent. Toen Pinechas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, dat zag, stond hij op, greep een speer, volgde de Israëliet tot in zijn slaapvertrek en doorstak hem en de vrouw, dwars door hun onderbuik. Op hetzelfde moment werden de Israëlieten van de plaag verlost. Aan vierentwintigduizend mensen had de plaag het leven gekost. 10 De HEER zei tegen Mozes: 11 ‘Dankzij Pinechas, de zoon van Eleazar, de zoon van de priester Aäron, heb ik mijn woede tegen de Israëlieten laten varen. Omdat hij bij de Israëlieten voor mij is opgekomen, heb ik hen niet allemaal in mijn afgunst om het leven gebracht. 12 Maak daarom bekend dat ik een vriendschapsverbond met hem sluit: 13 ik beloof dat hij en zijn nakomelingen voor altijd het priesterschap zullen bekleden, omdat hij voor zijn God is opgekomen en verzoening voor de Israëlieten bewerkt heeft.’ 14 De Israëliet die samen met de Midjanitische vrouw gedood was, heette Zimri. Hij was een zoon van Salu, die aan het hoofd van een Simeonitische familie stond. 15 De Midjanitische vrouw die gedood was, heette Kozbi. Zij was een dochter van Sur, een Midjanitisch stamhoofd. 16 De HEER zei tegen Mozes: 17 ‘Behandel de Midjanieten als jullie vijanden en dood hen, 18 want zij hebben jullie als hun vijanden behandeld door sluwe plannen tegen jullie te smeden; dat is gebleken uit de gebeurtenissen bij de Peor en ook uit wat er is voorgevallen met Kozbi, de dochter van een Midjanitische leider, iemand van hun eigen volk, die gedood werd tijdens de plaag die op de gebeurtenissen bij de Peor volgde.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De Israëlieten opnieuw geteld
    19 Na de plaag

    Numeri 26

    Zei de HEER tegen Mozes en Eleazar, de zoon van de priester Aäron: ‘Houd onder heel Israël een telling van alle weerbare mannen van twintig jaar en ouder. Tel hen per familie.’ 3-4 Mozes en de priester Eleazar riepen alle mannen van twintig jaar en ouder bijeen, in de vlakte van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho, zoals de HEER Mozes had opgedragen.
    Dit waren de nakomelingen van de Israëlieten die weggetrokken waren uit Egypte:
    De stam Ruben, Israëls eerstgeborene. Afstammelingen van Ruben: van Chanoch stamde het geslacht van de Chanochieten af, van Pallu het geslacht van de Palluïeten, van Chesron het geslacht van de Chesronieten, van Karmi het geslacht van de Karmieten. Dit waren de geslachten van de Rubenieten; het aantal ingeschrevenen bedroeg 43.730. Pallu had een zoon,Eliab, en de zonen van Eliab waren Nemuel, Datan en Abiram. Deze Datan en Abiram, zeer aanzienlijke Israëlieten, waren het die zich met de aanhang van Korach tegen Mozes en Aäron verzet hadden en in opstand waren gekomen tegen de HEER. 10 De aarde had haar mond geopend en hen met Korach opgeslokt, terwijl zijn tweehonderdvijftig aanhangers de dood vonden door een verterend vuur. Zo waren zij een afschrikwekkend voorbeeld geworden. 11 Korachs zonen waren echter niet omgekomen.
    12 Afstammelingen van Simeon, geordend naar geslacht: van Nemuel stamde het geslacht van de Nemuelieten af, van Jamin het geslacht van de Jaminieten, van Jachin het geslacht van de Jachinieten, 13 van Zerach het geslacht van de Zarchieten, van Saül het geslacht van de Saülieten. 14 Dit waren de geslachten van de Simeonieten – 22.200.
    15 Afstammelingen van Gad, geordend naar geslacht: van Sefon stamde het geslacht van de Sefonieten af, van Chaggi het geslacht van de Chaggieten, van Suni het geslacht van de Sunieten, 16 van Ozni het geslacht van de Oznieten, van Eri het geslacht van de Erieten, 17 van Arod het geslacht van de Arodieten, van Areli het geslacht van de Arelieten. 18 Dit waren de geslachten van de Gadieten – 40.500 ingeschrevenen.
    19 Zonen van Juda: Er en Onan. Zowel Er als Onan was in Kanaän gestorven. 20 Afstammelingen van Juda, geordend naar geslacht: van Sela stamde het geslacht van de Selanieten af, van Peres het geslacht van de Parsieten, van Zerach het geslacht van de Zarchieten. 21 Afstammelingen van Peres: van Chesron stamde het geslacht van de Chesronieten af, van Chamul het geslacht van de Chamulieten. 22 Dit waren de geslachten van Juda – 76.500 ingeschrevenen.
    23 Afstammelingen van Issachar, geordend naar geslacht: van Tola stamde het geslacht van de Tolaïeten af, van Puwwa het geslacht van de Punieten, 24 van Jasub het geslacht van de Jasubieten, van Simron het geslacht van de Simronieten. 25 Dit waren de geslachten van Issachar – 64.300 ingeschrevenen.
    26 Afstammelingen van Zebulon, geordend naar geslacht: van Sered stamde het geslacht van de Sardieten af, van Elon het geslacht van de Elonieten, van Jachleël het geslacht van de Jachleëlieten. 27 Dit waren de geslachten van de Zebulonieten – 60.500 ingeschrevenen.
    28 Zonen van Jozef: Manasse en Efraïm. Van beiden stamden verschillende geslachten af. 29 Afstammelingen van Manasse: van Machir stamde het geslacht van de Machirieten af, Machir verwekte Gilead, en van Gilead stamde het geslacht van de Gileadieten af. 30 Dit waren de afstammelingen van Gilead: van Iëzer stamde het geslacht van de Iëzrieten af, van Chelek het geslacht van de Chelkieten, 31 van Asriël het geslacht van de Asriëlieten, van Sechem het geslacht van de Sichmieten, 32 van Semida het geslacht van de Semidaïeten, van Chefer het geslacht van de Chefrieten. 33 Chefers zoon Selofchad had geen zonen maar wel dochters. De namen van de dochters van Selofchad waren Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa. 34 Dit waren de geslachten van Manasse; het aantal ingeschrevenen bedroeg 52.700. 35 Afstammelingen van Efraïm, geordend naar geslacht: van Sutelach stamde het geslacht van de Sutalchieten af, van Becher het geslacht van de Bachrieten, van Tachan het geslacht van de Tachanieten. 36 Afstammelingen van Sutelach: van Eran stamde het geslacht van de Eranieten af. 37 Dit waren de geslachten van de Efraïmieten – 32.500 ingeschrevenen. Dit waren de nakomelingen van Jozef, geordend naar geslacht.
    38 Afstammelingen van Benjamin, geordend naar geslacht: van Bela stamde het geslacht van de Balieten af, van Asbel het geslacht van de Asbelieten, van Achiram het geslacht van de Achiramieten, 39 van Sefufam het geslacht van de Sufamieten, van Chufam het geslacht van de Chufamieten. 40 De zonen van Bela waren Ard en Naäman. Van Ard stamde het geslacht van de Ardieten af, van Naäman het geslacht van de Naämieten. 41 Dit waren de afstammelingen van Benjamin, geordend naar geslacht; het aantal ingeschrevenen bedroeg 45.600.
    42 Afstammelingen van Dan, geordend naar geslacht: van Sucham stamde het geslacht van de Suchamieten af. Dit waren de geslachten van Dan. 43 Voor de geslachten van de Suchamieten bedroeg het aantal ingeschrevenen 64.400.
    44 Afstammelingen van Aser, geordend naar geslacht: van Jimna stamde het geslacht Jimna af, van Jiswi het geslacht van de Jiswieten, van Beria het geslacht van de Beriieten. 45 Wat de afstammelingen van Beria betreft: van Cheber stamde het geslacht van de Chebrieten af, van Malkiël het geslacht van de Malkiëlieten. 46 De naam van de dochter van Aser was Serach. 47 Dit waren de geslachten van de Aserieten – 53.400 ingeschrevenen.
    48 Afstammelingen van Naftali, geordend naar geslacht: van Jachseël stamde het geslacht van de Jachseëlieten af, van Guni het geslacht van de Gunieten, 49 van Jeser het geslacht van de Jisrieten, van Sillem het geslacht van de Sillemieten. 50 Dit waren de Naftalieten, geordend naar geslacht; het aantal ingeschrevenen bedroeg 45.400.
    51 Het aantal ingeschreven Israëlieten bedroeg 601.730.
    52 De HEER zei tegen Mozes: 53-54 ‘Het land moet onder deze stammen verdeeld worden overeenkomstig het aantal ingeschrevenen: geef een grote stam een groot gebied als erfelijk bezit, een kleine stam een klein gebied. [53–54] 54  55 Het lot zal beslissen hoe het land verdeeld moet worden en welk gebied elke stam, overeenkomstig het aantal ingeschrevenen, toegewezen krijgt; 56 het lot beslist over de toewijzing van zowel de grote als de kleine stamgebieden.’
    57 Dit waren de ingeschrevenen van de Levieten, geordend naar geslacht: afstammend van Gerson het geslacht van de Gersonieten, van Kehat het geslacht van de Kehatieten, van Merari het geslacht van de Merarieten. 58 Dit waren de geslachten van Levi: het geslacht van de Libnieten, het geslacht van de Chebronieten, het geslacht van de Machlieten, het geslacht van de Musieten, het geslacht van de Korchieten. Kehat verwekte Amram. 59 De naam van de vrouw van Amram was Jochebed. Zij was een dochter van Levi, wiens vrouw haar in Egypte gebaard had, en zij baarde aan Amram Aäron, Mozes en hun zuster Mirjam. 60 Aäron kreeg de volgende zonen: Nadab en Abihu, Eleazar en Itamar. 61 Nadab en Abihu stierven toen zij de HEER vuur hadden aangeboden dat niet aan de voorschriften voldeed. 62 Het aantal ingeschreven Levieten, te weten alle mannelijke personen van één maand en ouder, bedroeg 23.000. Zij werden apart van de andere Israëlieten ingeschreven, omdat aan hen geen grondgebied werd toegewezen, zoals aan de anderen.
    63 Dit waren de Israëlieten die door Mozes en de priester Eleazar in de vlakte van Moab werden ingeschreven, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho. 64 Onder hen bevond zich niemand van degenen die door Mozes en de priester Aäron waren ingeschreven in de Sinaiwoestijn, 65 want de HEER had gezegd dat ze allemaal in de woestijn zouden sterven. Er was niemand van hen overgebleven, behalve Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Erfrecht van vrouwen
    Numeri 27

    1-2 D
    e dochters van Selofchad, die tot een geslacht behoorden dat van Jozefs zoon Manasse afstamde – Selofchad was een zoon van Chefer, de zoon van Gilead, de zoon van Machir, de zoon van Manasse – kwamen naar de ingang van de ontmoetingstent en wendden zich tot Mozes, de priester Eleazar, de leiders en het hele volk. Deze vrouwen, Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa genaamd, legden hun het volgende voor: ‘Onze vader is in de woestijn gestorven. Hij behoorde niet tot de aanhangers van Korach, die tegen de HEER in opstand kwamen, maar is om zijn eigen zonden gestorven. Hij had geen zonen. Moet de naam van onze vader nu uit de familie verdwijnen omdat hij geen zoon heeft nagelaten? Wijst u ons, net als de broers van onze vader, een stuk grond toe.’ Mozes legde hun zaak aan de HEER voor, en de HEER zei tegen Mozes: ‘Selofchads dochters hebben gelijk. Je moet hun inderdaad een stuk grond in bezit geven, net als de broers van hun vader. Wat hun vader toekwam moet op hen overgaan. En zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer iemand sterft zonder een zoon na te laten, moet zijn bezit overgaan op zijn dochter. Heeft hij geen dochter, dan moet zijn bezit aan zijn broers gegeven worden. 10 Heeft hij geen broers, dan moet zijn bezit aan de broers van zijn vader gegeven worden. 11 Heeft zijn vader geen broers, dan moet zijn bezit aan zijn naaste bloedverwant gegeven worden; dat is dan zijn erfgenaam. Dit is een wettelijke bepaling voor alle Israëlieten, door de HEER aan Mozes gegeven.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Mozes draagt de leiding over aan Jozua
    12 De HEER zei tegen Mozes: ‘Beklim het Abarimgebergte, zodat je kunt uitkijken over het land dat ik de Israëlieten geef. 13 Wanneer je het gezien hebt, zul je met je voorouders verenigd worden, net als je broer Aäron. 14 Dat is omdat jullie in de woestijn van Sin, toen de Israëlieten met verwijten kwamen over water, tegen mijn bevel zijn ingegaan en in hun bijzijn geen ontzag hebben getoond voor mijn heiligheid.’ (Dat was het water van Meribat-Kades in de woestijn van Sin.) 15 Mozes antwoordde de HEER: 16 ‘Moge de HEER, de God die aan al wat leeft de levensadem schenkt, dan iemand over het volk aanstellen 17 die het kan leiden en de troepen kan aanvoeren, zodat het volk van de HEER niet wordt als een kudde schapen zonder herder.’ 18 De HEER zei tegen Mozes: ‘Laat Jozua, de zoon van Nun, bij je komen; hij is een man die geestkracht bezit. Leg hem de hand op 19 en laat hem plaatsnemen voor de priester Eleazar en voor de hele gemeenschap. Draag in ieders aanwezigheid de leiding aan hem over 20 en laat hem delen in het aanzien dat jij geniet. Dan zal heel Israël hem voortaan gehoorzamen. 21 Wanneer er een beslissing moet worden genomen, moet hij zich tot de priester Eleazar wenden, en die raadpleegt dan ten overstaan van de HEER de orakelstenen. Zijn uitspraak bepaalt of Jozua met de andere Israëlieten een veldtocht moet ondernemen of niet.’
    22 Mozes deed wat de HEER hem had opgedragen: hij liet Jozua bij zich komen, liet hem plaatsnemen voor de priester Eleazar en voor de hele gemeenschap, 23 legde hem de handen op en droeg de leiding aan hem over. Zo had de HEER het bij monde van Mozes bevolen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Dagelijkse offers en offers op hoogtijdagen
    Numeri 28

    D
    e HEER zei tegen Mozes: ‘Laat de Israëlieten ervoor zorgen dat ze mij op de vastgestelde tijden mijn offers brengen, het voedsel dat mij wordt aangeboden als een geurige gave die mij behaagt.
    Zeg tegen hen: “Elke dag moet u de HEER een offergave aanbieden. Draag hem dagelijks twee eenjarige rammen zonder enig gebrek als brandoffer op, de ene ram ’s morgens, de andere tegen het vallen van de avond, met een graanoffer van een tiende efa tarwebloem vermengd met een kwart hin zuivere olijfolie. Dit is een brandoffer dat u dagelijks moet brengen en dat op de Sinai is ingesteld; het is een geurige gave die de HEER behaagt. Bij de eerste ram hoort een wijnoffer van een kwart hin wijn. De wijn die de HEER geofferd wordt, moet in het heiligdom worden uitgegoten. De tweede ram offert u tegen het vallen van de avond, met eenzelfde graanoffer en eenzelfde wijnoffer als ’s morgens, een geurige gave die de HEER behaagt.
    Op sabbat biedt u twee eenjarige rammen zonder enig gebrek aan, met een graanoffer van twee tiende efa tarwebloem vermengd met olijfolie, en het bijbehorende wijnoffer. 10 Dit brandoffer moet elke sabbat gebracht worden, naast het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende wijnoffer.
    11 Bij elke nieuwemaan moet u de HEER als brandoffer twee stieren, een volwassen ram en zeven eenjarige rammen zonder enig gebrek opdragen. 12 Bij elke stier komt een graanoffer van drie tiende efa tarwebloem vermengd met olijfolie, bij de volwassen ram een graanoffer van twee tiende efa tarwebloem vermengd met olijfolie, 13 en bij elke jonge ram een graanoffer van één tiende efa tarwebloem vermengd met olijfolie. Dit alles is bestemd als brandoffer, als een geurige gave die de HEER behaagt. 14 De bijbehorende wijnoffers zijn een halve hin wijn bij elke stier, een derde hin bij de volwassen ram en een kwart hin bij elke jonge ram. Dit is het maandelijkse brandoffer; het moet elke maand van het jaar gebracht worden. 15 Ook moet als reinigingsoffer een bok aan de HEER worden opgedragen, naast het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende wijnoffer.
    16 Op de veertiende dag van de eerste maand wordt ter ere van de HEER het pesachoffer bereid. 17 En op de vijftiende dag van die maand begint het feest waarop er zeven dagen lang ongedesemd brood gegeten wordt. 18 De eerste dag moet u als heilige dag samen vieren; u mag dan niet werken. 19 Draag de HEER als brandoffer twee stieren, een volwassen ram en zeven eenjarige rammen op; ze mogen geen enkel gebrek hebben. 20 Bied daarbij een graanoffer aan van tarwebloem vermengd met olijfolie: drie tiende efa bij elke stier, twee tiende efa bij de volwassen ram 21 en één tiende efa bij elk van de zeven jonge rammen. 22 Ook moet u, als reinigingsoffer, een bok aanbieden, om verzoening voor uw zonden te bewerken. 23 Deze offers komen niet in mindering op het brandoffer dat elke morgen gebracht wordt. 24 Elk van de zeven dagen moet u dit voedsel als offergave aanbieden, een geurige gave die de HEER behaagt. Met het bijbehorende wijnoffer moet het naast het dagelijkse brandoffer worden aangeboden. 25 De zevende dag moet u als heilige dag samen vieren; u mag dan niet werken.
    26 Ook de dag van de eerste opbrengst, de dag van het Wekenfeest, waarop u de HEER een graanoffer uit de nieuwe oogst aanbiedt, moet u als heilige dag samen vieren; u mag dan niet werken. 27 Bied die dag als brandoffer, als een geurige gave die de HEER behaagt, twee stieren aan, een volwassen ram en zeven eenjarige rammen, 28 met het bijbehorende graanoffer van tarwebloem vermengd met olijfolie: drie tiende efa bij elke stier, twee tiende efa bij de volwassen ram, 29 en één tiende efa bij elk van de zeven jonge rammen. 30 Bied ook een bok aan, om verzoening voor u te bewerken. 31 De dieren mogen geen enkel gebrek hebben. Deze offers, met de bijbehorende wijnoffers, komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graanoffer.

    Numeri 29

    De eerste dag van de zevende maand zullen de hoorns schallen. Vier die dag gezamenlijk als heilige dag; u mag dan niet werken. U moet de HEER die dag als brandoffer, als een geurige gave die de HEER behaagt, een stier opdragen, een volwassen ram en zeven eenjarige rammen zonder enig gebrek, met het bijbehorende graanoffer van tarwebloem vermengd met olijfolie: drie tiende efa bij de stier, twee tiende efa bij de volwassen ram en één tiende efa bij elk van de zeven jonge rammen. Bied ook een bok aan, als reinigingsoffer, om verzoening voor u te bewerken. Deze offers komen niet in mindering op het maandelijkse brandoffer en het daarbij horende graanoffer en ook niet op het dagelijkse brandoffer en de voorgeschreven graan- en wijnoffers die daarbij horen. Dit is een geurige offergave die de HEER behaagt.
    Ook de tiende dag van de zevende maand moet u als heilige dag samen vieren. U moet die dag in onthouding doorbrengen en mag geen enkele bezigheid verrichten. Bied de HEER die dag als brandoffer, als een geurige gave, een stier aan, een volwassen ram en zeven eenjarige rammen, alle zonder enig gebrek, met het bijbehorende graanoffer van tarwebloem vermengd met olijfolie: drie tiende efa bij de stier, twee tiende efa bij de volwassen ram 10 en één tiende efa bij elk van de zeven jonge rammen. 11 Als reinigingsoffer moet u een bok aanbieden. Deze offers komen niet in mindering op het reinigingsoffer waarmee de verzoeningsrite voltrokken wordt, en ook niet op het dagelijkse brandoffer en de daarbij horende graan- en wijnoffers.
    12 De vijftiende dag van de zevende maand moet u eveneens als heilige dag samen vieren; u mag dan niet werken. Vier ter ere van de HEER zeven dagen lang feest. 13 Bied als brandoffer, als een geurige offergave die de HEER behaagt, dertien stieren aan, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen, dieren zonder enig gebrek, 14 met het bijbehorende graanoffer van tarwebloem vermengd met olijfolie: drie tiende efa bij elk van de dertien stieren, twee tiende efa bij elk van de twee volwassen rammen, 15 en één tiende efa bij elk van de veertien jonge rammen. 16 Bied als reinigingsoffer een bok aan. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 17 Op de tweede dag biedt u twaalf stieren aan, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen zonder enig gebrek, 18 en bij elk van de stieren en bij elk van de volwassen en jonge rammen de bijbehorende graan- en wijnoffers, zoals voorgeschreven. 19 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 20 Op de derde dag elf stieren, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen zonder enig gebrek, 21 en bij elk van de stieren en bij elk van de volwassen en jonge rammen de bijbehorende graan- en wijnoffers, zoals voorgeschreven. 22 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 23 Op de vierde dag tien stieren, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen zonder enig gebrek, 24 en bij elk van de stieren en bij elk van de volwassen en jonge rammen de bijbehorende graan- en wijnoffers, zoals voorgeschreven. 25 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 26 Op de vijfde dag negen stieren, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen zonder enig gebrek, 27 en bij elk van de stieren en bij elk van de volwassen en jonge rammen de bijbehorende graan- en wijnoffers, zoals voorgeschreven. 28 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 29 Op de zesde dag acht stieren, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen zonder enig gebrek, 30 en bij elk van de stieren en bij elk van de volwassen en jonge rammen de bijbehorende graan- en wijnoffers, zoals voorgeschreven. 31 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 32 Op de zevende dag zeven stieren, twee volwassen rammen en veertien eenjarige rammen zonder enig gebrek, 33 en bij elk van de stieren en bij elk van de volwassen en jonge rammen de bijbehorende graan- en wijnoffers, zoals voorgeschreven. 34 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer. 35 De achtste dag moet er een feestelijke samenkomst zijn; u mag dan niet werken. 36 Bied dan als brandoffer, als een geurige offergave die de HEER behaagt, een stier aan, een volwassen ram en zeven eenjarige rammen zonder enig gebrek, 37 en bied bij de stier, bij de volwassen ram en bij elk van de jonge rammen het bijbehorende graan- en wijnoffer aan, zoals voorgeschreven. 38 Verder als reinigingsoffer een bok. Deze offers komen niet in mindering op het dagelijkse brandoffer en het daarbij horende graan- en wijnoffer.
    39 Dit zijn de brandoffers, graanoffers, wijnoffers en vredeoffers die u de HEER op uw hoogtijdagen moet opdragen. Ze vallen buiten uw gelofteoffers en uw vrijwillige gaven.

    Numeri 30

    Mozes bracht alles wat de HEER hem had geboden aan de Israëlieten over.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Geloften van vrouwen
    Mozes zei tegen de stamhoofden van de Israëlieten: ‘De HEER heeft het volgende bepaald: Wanneer een man de HEER belooft iets te zullen doen of onder ede de verplichting op zich neemt zich van iets te onthouden, mag hij zijn woord niet breken; aan alles wat hij met zoveel woorden zegt, moet hij zich houden.
    Wanneer een vrouw de HEER belooft iets te zullen doen of de verplichting aangaat zich van iets te onthouden terwijl ze nog als meisje bij haar vader woont, en haar vader zegt er niets van wanneer hij hoort van haar gelofte of van de verplichting die ze op zich heeft genomen, dan blijven al haar geloften en alle verplichtingen die ze op zich heeft genomen geldig. Maar als haar vader bezwaar maakt zodra hij ervan hoort, verliezen al haar geloften en alle verplichtingen die ze op zich genomen heeft hun geldigheid. De HEER ontheft haar ervan omdat haar vader bezwaar heeft gemaakt.
    Is ze bij haar trouwen nog gebonden door geloften die ze heeft gedaan of door een onbezonnen toezegging, en zegt haar man er niets van zodra hij ervan hoort, dan blijven haar geloften en de verplichtingen die ze op zich genomen heeft geldig. Maar als haar man bezwaar maakt zodra hij ervan hoort, doet hij de gelofte waardoor ze gebonden is of de onbezonnen toezegging die ze heeft gedaan teniet, en de HEER ontheft haar ervan.
    10 Wat de geloften van weduwen en verstoten vrouwen betreft: alles waartoe zij zich verplicht hebben, moeten ze nakomen.
    11 Als een vrouw getrouwd is en ze doet een gelofte of neemt onder ede een verplichting op zich, 12 en haar man zegt er niets van en maakt geen bezwaar wanneer hij ervan hoort, dan blijven al haar geloften en alle verplichtingen die ze is aangegaan geldig. 13 Maar als haar man ze nadrukkelijk ongeldig verklaart zodra hij ervan hoort, verliest alles wat ze heeft toegezegd zijn geldigheid, elke gelofte en iedere verplichting. Haar man doet alles teniet, en de HEER ontheft haar ervan. 14 Elke gelofte en elke verplichting tot onthouding die ze onder ede aangaat, kan haar man zowel bekrachtigen als ongeldig verklaren. 15 Heeft haar man er binnen een etmaal niets van gezegd, dan bekrachtigt hij al haar geloften en alle verplichtingen die ze zichzelf heeft opgelegd; door er niets van te zeggen zodra hij ervan hoort, bekrachtigt hij ze. 16 Maar verklaart hij ze nadrukkelijk ongeldig als hij ervan hoort, dan draagt hij de volle verantwoordelijkheid.’
    17 Dit zijn de wetten die de HEER Mozes heeft opgelegd met betrekking tot een man en zijn vrouw en met betrekking tot een vader en een dochter die nog als meisje bij hem woont.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Wraak op de Midjanieten en verdeling van de buit
    Numeri 31

    D
    e HEER zei tegen Mozes: ‘Spoor de Israëlieten ertoe aan wraak te nemen op de Midjanieten, daarna zul je met je voorouders verenigd worden.’ Hierop zei Mozes tegen het volk: ‘Een deel van de mannen moet zich klaarmaken voor de strijd. Ze moeten de Midjanieten aanvallen om de wraak van de HEER aan Midjan te voltrekken. Elke stam van Israël moet duizend man in het veld brengen.’ Zo werden er twaalfduizend weerbare mannen gerekruteerd, duizend man uit elke stam van Israël. Mozes liet deze mannen, duizend uit elke stam, uitrukken samen met Pinechas, de zoon van de priester Eleazar, die de heilige voorwerpen en de trompetten bij zich droeg. Ze trokken tegen de Midjanieten ten strijde, zoals de HEER Mozes had bevolen, en doodden alle mannen, onder wie de koningen van Midjan: Ewi, Rekem, Sur, Chur en Reba. En naast de vijf Midjanitische koningen doodden ze ook Bileam, de zoon van Beor. De Israëlieten namen de Midjanitische vrouwen en kinderen gevangen, maakten zich meester van de runderen en het overige vee van de Midjanieten en van al hun bezittingen, 10 en legden de steden waarin ze woonden en hun tentenkampen in de as. 11 De geroofde bezittingen en de hele buit aan mensen en dieren namen ze mee, 12 en ze brachten zowel de gevangenen als de buitgemaakte goederen naar Mozes, de priester Eleazar en het volk van Israël, naar het kamp in de vlakte van Moab, aan de Jordaan, ter hoogte van Jericho.
    13 Mozes, de priester Eleazar en de leiders van de gemeenschap verlieten het kamp en gingen hun tegemoet. 14 Toen werd Mozes woedend op de bevelhebbers, de aanvoerders van duizend en de aanvoerders van honderd man, die daar uit de strijd terugkeerden. 15 ‘U hebt de vrouwen in leven gelaten?!’ zei hij. 16 ‘Juist zij waren het die de Israëlieten, op aanraden van Bileam, destijds bij de Peor verleid hebben tot ontrouw aan de HEER, en dat veroorzaakte de plaag die de gemeenschap van de HEER getroffen heeft. 17 Dood daarom alle kinderen van het mannelijk geslacht en alle vrouwen die met een man hebben geslapen, 18 maar laat meisjes die nog nooit met een man hebben geslapen in leven. 19 Zelf moet u zeven dagen buiten het kamp blijven. Iedereen die iemand gedood heeft en iedereen die een gesneuvelde heeft aangeraakt, moet zich op de derde en op de zevende dag laten reinigen. Dit geldt niet alleen voor uzelf maar ook voor de gevangenen. 20 Ook alle kleren moeten gereinigd worden, en alle voorwerpen die gemaakt zijn van leer, geitenhaar of hout.’
    21 De priester Eleazar zei tegen de mannen die aan de strijd hadden deelgenomen: ‘Dit is een wet die de HEER heeft ingesteld en die hij aan Mozes bekend heeft gemaakt: 22 Alles van goud of zilver, van koper, ijzer, tin of lood, 23 alles wat vuurbestendig is, moet door het vuur gehaald worden om weer rein te worden, en het moet bovendien met reinigingswater worden gereinigd. Alles wat niet tegen vuur bestand is, moet door het water gehaald worden. 24 Was op de zevende dag uw kleren, dan bent u weer rein en mag u weer in het kamp komen.’
    25 De HEER zei tegen Mozes: 26 ‘Ga samen met de priester Eleazar en de familiehoofden van de gemeenschap na hoe groot de buit aan mensen en dieren is; 27 geef de ene helft aan de mannen die aan de strijd hebben deelgenomen en de andere helft aan de rest van de gemeenschap. 28 Leg degenen die aan de strijd hebben deelgenomen een heffing op van één op de vijfhonderd mensen, runderen, ezels, schapen en geiten; dit moeten zij aan de HEER afstaan. 29 Houd dit op hun aandeel in en geef het aan de priester Eleazar, als een geschenk voor de HEER. 30 Op het aandeel van de andere Israëlieten moet je één op de vijftig mensen, runderen, ezels, schapen, geiten en andere dieren inhouden. Geef ze aan de Levieten die zorg dragen voor de tabernakel van de HEER
    31 Mozes en de priester Eleazar deden wat de HEER Mozes had geboden. 32 Afgezien van de buitgemaakte goederen die de troepen al hadden verbruikt, bedroeg de buit 675.000 schapen en geiten, 33 72.000 runderen 34 en 61.000 ezels, 35 en verder mensen, namelijk 32.000 vrouwen die nog nooit met een man geslapen hadden. 36 De helft, het aandeel van hen die aan de strijd hadden deelgenomen, bedroeg dus 337.500 schapen en geiten, 37 waarvan er 675 aan de HEER moesten worden afgestaan, 38 36.000 runderen, waarvan er 72 aan de HEER werden afgestaan, 39 30.500 ezels, waarvan er 61 aan de HEER werden afgestaan, 40 en 16.000 mensen, van wie er 32 aan de HEER werden afgestaan. 41 Mozes droeg alles wat als geschenk aan de HEER moest worden afgestaan, over aan de priester Eleazar, zoals de HEER hem had geboden. 42 Op het aandeel dat Mozes apart gehouden had voor de Israëlieten die niet aan de strijd hadden deelgenomen 43 – de voor hen bestemde helft omvatte 337.500 schapen en geiten, 44 36.000 runderen, 45 30.500 ezels 46 en 16.000 mensen – 47 op dat aandeel van de Israëlieten hield Mozes één op de vijftig mensen en dieren in, en hij gaf die aan de Levieten die zorg droegen voor de tabernakel van de HEER, zoals de HEER hem had geboden.
    48-49 De bevelhebbers van het leger, de aanvoerders van duizend man en die van honderd, kwamen Mozes zeggen: ‘We hebben de manschappen die onder ons bevel stonden geteld, heer, en er ontbreekt niemand. [48–49] 49  50 Wat wijzelf aan gouden voorwerpen hebben aangetroffen, bieden we de HEER als offergave aan: enkelkettinkjes, armbanden, vingerringen, oorringen en halssieraden. Hiermee willen we bij de HEER verzoening voor onszelf bewerken.’ 51 Mozes en de priester Eleazar namen de gouden sieraden van hen aan. 52 Het goud dat ze als geschenk voor de HEER in ontvangst namen van de aanvoerders van duizend man en die van honderd, woog 16.750 sjekel. 53 De manschappen hielden de buit die ze veroverd hadden zelf. 54 Mozes en de priester Eleazar brachten het goud dat ze van de aanvoerders van duizend en van honderd man in ontvangst hadden genomen naar de ontmoetingstent, opdat de HEER aan de Israëlieten zou blijven denken.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Toewijzing van grondbezit ten oosten van de Jordaan
    Numeri 32

    D
    e Rubenieten en de Gadieten bezaten bijzonder veel vee. Toen ze zagen dat het gebied van Jazer en Gilead bij uitstek geschikt was om er vee te houden, gingen ze naar Mozes en de priester Eleazar en de leiders van de gemeenschap en zeiden: ‘Het gebied van Atarot, Dibon, Jazer, Nimra, Chesbon, Elale, Sebam, Nebo en Beon, dat de HEER voor het volk van Israël veroverd heeft, dat gebied is zeer geschikt voor vee. En wij hebben veel vee.’ En ze vervolgden: ‘Wees zo goed uw dienaren dit gebied in bezit te geven, laat ons niet de Jordaan oversteken.’ Mozes antwoordde de Gadieten en Rubenieten: ‘U wilt hier blijven terwijl uw broeders ten strijde trekken? Wilt u de Israëlieten de moed ontnemen om over te steken naar het land dat de HEER hun gegeven heeft? Dat hebben uw voorouders ook gedaan, toen ik hen er vanuit Kades-Barnea op uit stuurde om te gaan kijken hoe het land was. Ze verkenden het land tot aan het Eskoldal en ontnamen de Israëlieten de moed om het land dat de HEER hun gegeven had binnen te trekken. 10 Toen ontstak de HEER in woede, en hij zwoer: 11 “Omdat zij niet volledig op mij hebben vertrouwd, zal geen van de mannen van twintig jaar en ouder die uit Egypte zijn weggetrokken, het land zien dat ik Abraham, Isaak en Jakob onder ede heb beloofd, 12 met uitzondering van de Kenizziet Kaleb, de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun, die wel volledig op de HEER hebben vertrouwd.” 13 De woede van de HEER was zo hevig dat hij de Israëlieten veertig jaar in de woestijn liet rondzwerven, totdat die hele generatie, die gedaan had wat slecht is in de ogen van de HEER, gestorven was. 14 En nu wilt u precies hetzelfde doen als uw zondige voorouders en zo de woede van de HEER tegen de Israëlieten nog aanwakkeren! 15 Als u zich van hem afwendt, zal hij hen nog langer in de woestijn laten en zult u dit hele volk in het verderf storten.’ 16 Maar zij antwoordden, dichterbij komend: ‘We willen hier schaapskooien bouwen voor ons vee en steden voor onze kinderen. 17 Dan kunnen onze kinderen in de vestingsteden wonen, veilig voor de inwoners van het land, en dan zullen wijzelf ons wapenen en voor de andere Israëlieten uit trekken, totdat we hen op de plaats van hun bestemming hebben gebracht. 18 Wij gaan niet naar huis voordat ieder van de Israëlieten een eigen stuk grond heeft gekregen. 19 Maar als wij ten oosten van de Jordaan ons deel krijgen, hoeven wij niet net als zij grond te hebben aan de overkant van de Jordaan of nog verder weg.’ 20 Hierop zei Mozes tegen hen: ‘Als u dat doet, als u zich ten overstaan van de HEER opmaakt voor de strijd, 21-22 en als al uw weerbare mannen voor de HEER de Jordaan overtrekken en niet terugkeren voordat de HEER zijn vijanden verdreven heeft en het land aan hem onderworpen is, dan zult u zich volledig van uw plicht tegenover de HEER en Israël gekweten hebben en wordt dit gebied ten overstaan van de HEER uw eigendom. [21–22] 22  23 Maar doet u dit niet, dan zondigt u tegen de HEER en zult u de gevolgen van uw zonde ondervinden. 24 Bouw steden voor uw kinderen en bouw schaapskooien, en doe wat u hebt beloofd.’ 25 De Gadieten en de Rubenieten antwoordden Mozes: ‘We zullen doen wat u ons opdraagt, heer. 26 Onze vrouwen en kinderen, ons vee, al onze dieren, zullen in de steden van Gilead blijven, 27 maar alle weerbare mannen zullen doen wat u zegt, heer: wij zullen voor de HEER naar de overkant gaan om daar strijd te leveren.’
    28 Daarna gaf Mozes instructies aan de priester Eleazar, aan Jozua, de zoon van Nun, en aan de stamhoofden van Israël. 29 Hij zei tegen hen: ‘Als de weerbare mannen van de Gadieten en de Rubenieten samen met u de Jordaan overtrekken om onder bevel van de HEER te strijden, dan moet u hun, wanneer het land aan u onderworpen is, Gilead in eigendom geven. 30 Maar wapenen ze zich niet en steken ze niet samen met u over, dan moeten ze net als u land in Kanaän krijgen.’ 31 De Gadieten en de Rubenieten beloofden te doen wat de HEER hun had opgedragen: 32 ‘We zullen onder bevel van de HEER gewapend naar Kanaän oversteken, maar we zullen grondbezit krijgen aan deze kant van de Jordaan.’
    33 Daarop gaf Mozes aan de Gadieten en de Rubenieten en aan de helft van de stam Manasse, de zoon van Jozef, het rijk van koning Sichon van de Amorieten en het rijk van koning Og van Basan – alle steden binnen de landsgrenzen en al het gebied rondom die steden. 34-36 De Gadieten herbouwden de vestingsteden Dibon, Atarot, Aroër, Atrot-Sofan, Jazer, Jogboha, Bet-Nimra en Bet-Haran, en herstelden de schaapskooien. [34–36] 35  [34–36] 36  37 De Rubenieten herbouwden Chesbon, Elale, Kirjataïm 38 en de plaatsen die voordat hun naam veranderd werd Nebo en Baäl-Meon heetten, en Sibma, en ze gaven alle herbouwde steden een nieuwe naam. 39 De zonen van Machir, de zoon van Manasse, gingen naar Gilead en namen het in. De Amorieten die er woonden werden verdreven. 40 Mozes gaf Gilead aan Machir, de zoon van Manasse, en deze vestigde zich daar. 41 Jaïr, ook een zoon van Manasse, trok eropuit, nam een aantal dorpen van de Amorieten in en noemde die de Dorpen van Jaïr. 42 Ook Nobach trok eropuit, nam Kenat met de omliggende dorpen in en noemde het naar zichzelf, Nobach.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lijst van pleisterplaatsen
    Numeri 33

    D
    it zijn de pleisterplaatsen die de Israëlieten aandeden, nadat ze onder leiding van Mozes en Aäron, geordend in legerafdelingen, waren weggetrokken uit Egypte. Op bevel van de HEER heeft Mozes de plaatsen waar ze hun kamp hadden opgeslagen genoteerd. Ze trokken als volgt van de ene pleisterplaats naar de andere:
    Op de vijftiende dag van de eerste maand verlieten de Israëlieten Rameses; voor de ogen van de Egyptenaren trokken ze de dag na het pesachmaal onbevreesd weg. De Egyptenaren waren toen hun eerstgeborenen, die de HEER gedood had, aan het begraven; hun goden waren door de HEER van hun voetstuk gestoten.
    Nadat de Israëlieten Rameses verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Sukkot.
    Nadat ze Sukkot verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Etam, aan de rand van de woestijn.
    Nadat ze Etam verlaten hadden, keerden ze terug naar Pi-Hachirot, tegenover Baäl-Sefon, en sloegen ze hun kamp op voor Migdol.
    Nadat ze Pi-Hachirot verlaten hadden, trokken ze dwars door de zee naar de woestijn. Ze trokken drie dagreizen ver de woestijn van Etam in en sloegen hun kamp op in Mara.
    Nadat ze Mara verlaten hadden, kwamen ze in Elim. In Elim waren twaalf waterbronnen en zeventig dadelpalmen; daar sloegen ze hun kamp op.
    10 Nadat ze Elim verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op aan de Rode Zee.
    11 Nadat ze de Rode Zee verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in de woestijn van Sin.
    12 Nadat ze de woestijn van Sin verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Dofka.
    13 Nadat ze Dofka verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Alus.
    14 Nadat ze Alus verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Refidim; daar was geen drinkwater voor het volk.
    15 Nadat ze Refidim verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in de Sinaiwoestijn.
    16 Nadat ze de Sinaiwoestijn verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Kibrot-Hattaäwa.
    17 Nadat ze Kibrot-Hattaäwa verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Chaserot.
    18 Nadat ze Chaserot verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Ritma.
    19 Nadat ze Ritma verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Rimmon-Peres.
    20 Nadat ze Rimmon-Peres verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Libna.
    21 Nadat ze Libna verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Rissa.
    22 Nadat ze Rissa verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Kehelata.
    23 Nadat ze Kehelata verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op bij de Seferberg.
    24 Nadat ze de Seferberg verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Charada.
    25 Nadat ze Charada verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Makhelot.
    26 Nadat ze Makhelot verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Tachat.
    27 Nadat ze Tachat verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Terach.
    28 Nadat ze Terach verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Mitka.
    29 Nadat ze Mitka verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Chasmona.
    30 Nadat ze Chasmona verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Moserot.
    31 Nadat ze Moserot verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Bene-Jaäkan.
    32 Nadat ze Bene-Jaäkan verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Chor-Haggidgad.
    33 Nadat ze Chor-Haggidgad verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Jotbata.
    34 Nadat ze Jotbata verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Abrona.
    35 Nadat ze Abrona verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Esjon-Geber.
    36 Nadat ze Esjon-Geber verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in de woestijn van Sin, en wel in Kades.
    37 Nadat ze Kades verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op bij de Hor, een berg aan de grens van Edom. 38 Toen ging de priester Aäron op bevel van de HEER de berg op, en hij stierf daar, op de Hor, in het veertigste jaar na de uittocht van de Israëlieten uit Egypte, op de eerste dag van de vijfde maand. 39 Aäron was honderddrieëntwintig jaar toen hij op de Hor stierf. 40 De Kanaänitische koning van Arad, die in de Negev in Kanaän woonde, vernam dat de Israëlieten in aantocht waren.
    41 Nadat ze de Hor verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Salmona.
    42 Nadat ze Salmona verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Punon.
    43 Nadat ze Punon verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Obot.
    44 Nadat ze Obot verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op bij Ijje-Haäbarim aan de grens van Moab.
    45 Nadat ze Ijje-Haäbarim verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Dibon-Gad.
    46 Nadat ze Dibon-Gad verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Almon-Diblataïm.
    47 Nadat ze Almon-Diblataïm verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in het Abarimgebergte, bij de Nebo.
    48 Nadat ze het Abarimgebergte verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in de vlakte van Moab, bij de Jordaan, tegenover Jericho; 49 ze sloegen hun tenten op langs de Jordaan, van Bet-Hajjesimot tot aan Abel-Hassittim, in de vlakte van Moab.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verdeling van Kanaän
    50 In de vlakte van Moab, aan de Jordaan ter hoogte van Jericho, zei de HEER tegen Mozes: 51 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer jullie de Jordaan oversteken naar Kanaän, 52 moeten jullie de bewoners van dat land verdrijven. Vernietig al hun stenen met afbeeldingen en al hun gegoten beelden, en verwoest de offerplaatsen. 53 Neem het land in bezit en ga er wonen, ik geef jullie dit land in eigendom. 54 Jullie moeten het land door middel van loting onder de verschillende geslachten verdelen. Geef een groot geslacht een groot stuk grond in bezit, een klein geslacht een klein stuk. Het lot bepaalt wat elk geslacht krijgt. Zo moeten jullie het land onder de verschillende stammen verdelen. 55 Maar als jullie de bewoners ervan niet verdrijven, zullen degenen die je van hen overlaat zich vijandig tegenover je opstellen wanneer jullie eenmaal in het land wonen; ze zullen tot stekels in je zij en tot dorens in je ogen worden. 56 En dan zal ik met jullie doen wat ik van plan was met hen te doen.

    Numeri 34

    De HEER zei tegen Mozes: ‘Deel de Israëlieten het volgende mee: “Wanneer jullie in Kanaän zijn aangekomen, zullen dit de grenzen zijn van het grondgebied dat jullie toevalt: Jullie zuidgrens loopt vanaf de woestijn van Sin langs het gebied van Edom, en begint dus bij de uiterste zuidoostpunt van de Zoutzee. Hij loopt in een bocht zuidelijk om de Schorpioenenpas heen, gaat dan verder naar Sin, loopt vervolgens rechtstreeks naar een punt ten zuiden van Kades-Barnea, en gaat via Chasar-Addar verder naar Asmon. Bij Asmon buigt de grens af naar de wadi die de grens met Egypte vormt, en van daar loopt hij rechtstreeks naar de zee. De westgrens wordt gevormd door de Grote Zee; houd dat als westgrens aan. Jullie noordgrens loopt als volgt: Trek een lijn van de Grote Zee naar de Hor, en trek van deze berg een lijn naar Lebo-Hamat. De grens loopt daarna rechtstreeks naar Sedad, vervolgens naar Zifron, en eindigt bij Chasar-Enan. Houd dit als noordgrens aan. 10 Voor de grens in het oosten moeten jullie een lijn trekken van Chasar-Enan naar Sefam. 11 Van Sefam loopt de grens naar beneden, naar Haribla, ten oosten van Aïn, vervolgens gaat hij verder omlaag en loopt hij vlak langs de bergketen ten oosten van het Meer van Kinneret. 12 Daarna loopt hij nog verder omlaag, volgt de Jordaan en komt uit bij de Zoutzee. Dat zijn de grenzen van het land dat voor jullie bestemd is.”’
    13 Mozes deelde de Israëlieten mee: ‘Dit is het land dat u door middel van loting onder elkaar moet verdelen en dat aan negen-en-een-halve stam gegeven moet worden, zoals de HEER geboden heeft. 14 De families van de stam Ruben en van de stam Gad, en ook de helft van de stam Manasse, hebben immers het grondgebied dat hun toekomt al ontvangen; 15 twee-en-een-halve stam hebben grondbezit ontvangen aan deze kant van de Jordaan, ter hoogte van Jericho, aan de oostkant, waar de zon opkomt.’
    16 De HEER zei tegen Mozes: 17 ‘Degenen die het land onder jullie moeten verdelen, zijn de priester Eleazar en Jozua, de zoon van Nun. 18 Wijs in elke stam iemand aan die de leiding heeft bij de verdeling van het land. 19 Dit zijn hun namen: voor de stam Juda Kaleb, de zoon van Jefunne; 20 voor de stam Simeon Semuel, de zoon van Ammihud; 21 voor de stam Benjamin Elidad, de zoon van Kislon; 22 voor de stam Dan het familiehoofd Bukki, de zoon van Jogli; 23 wat de nakomelingen van Jozef betreft: voor de stam Manasse het familiehoofd Channiël, de zoon van Efod, 24 en voor de stam Efraïm het familiehoofd Kemuel, de zoon van Siftan; 25 voor de stam Zebulon het familiehoofd Elisafan, de zoon van Parnach; 26 voor de stam Issachar het familiehoofd Paltiël, de zoon van Azzan; 27 voor de stam Aser het familiehoofd Achihud, de zoon van Selomi; 28 voor de stam Naftali het familiehoofd Pedaël, de zoon van Ammihud.’ 29 Dit waren degenen aan wie de HEER opdroeg om Kanaän onder de Israëlieten te verdelen.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Lijst van pleisterplaatsen
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Numerie 33

    D
    it zijn de pleisterplaatsen die de Israëlieten aandeden, nadat ze onder leiding van Mozes en Aäron, geordend in legerafdelingen, waren weggetrokken uit Egypte. Op bevel van de HEER heeft Mozes de plaatsen waar ze hun kamp hadden opgeslagen genoteerd. Ze trokken als volgt van de ene pleisterplaats naar de andere:
    Op de vijftiende dag van de eerste maand verlieten de Israëlieten Rameses; voor de ogen van de Egyptenaren trokken ze de dag na het pesachmaal onbevreesd weg. De Egyptenaren waren toen hun eerstgeborenen, die de HEER gedood had, aan het begraven; hun goden waren door de HEER van hun voetstuk gestoten.
    Nadat de Israëlieten Rameses verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Sukkot.
    Nadat ze Sukkot verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Etam, aan de rand van de woestijn.
    Nadat ze Etam verlaten hadden, keerden ze terug naar Pi-Hachirot, tegenover Baäl-Sefon, en sloegen ze hun kamp op voor Migdol.
    Nadat ze Pi-Hachirot verlaten hadden, trokken ze dwars door de zee naar de woestijn. Ze trokken drie dagreizen ver de woestijn van Etam in en sloegen hun kamp op in Mara.
    Nadat ze Mara verlaten hadden, kwamen ze in Elim. In Elim waren twaalf waterbronnen en zeventig dadelpalmen; daar sloegen ze hun kamp op.
    10 Nadat ze Elim verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op aan de Rode Zee.
    11 Nadat ze de Rode Zee verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in de woestijn van Sin.
    12 Nadat ze de woestijn van Sin verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Dofka.
    13 Nadat ze Dofka verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Alus.
    14 Nadat ze Alus verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Refidim; daar was geen drinkwater voor het volk.
    15 Nadat ze Refidim verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in de Sinaiwoestijn.
    16 Nadat ze de Sinaiwoestijn verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Kibrot-Hattaäwa.
    17 Nadat ze Kibrot-Hattaäwa verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Chaserot.
    18 Nadat ze Chaserot verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Ritma.
    19 Nadat ze Ritma verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Rimmon-Peres.
    20 Nadat ze Rimmon-Peres verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Libna.
    21 Nadat ze Libna verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Rissa.
    22 Nadat ze Rissa verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Kehelata.
    23 Nadat ze Kehelata verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op bij de Seferberg.
    24 Nadat ze de Seferberg verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Charada.
    25 Nadat ze Charada verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Makhelot.
    26 Nadat ze Makhelot verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Tachat.
    27 Nadat ze Tachat verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Terach.
    28 Nadat ze Terach verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Mitka.
    29 Nadat ze Mitka verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Chasmona.
    30 Nadat ze Chasmona verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Moserot.
    31 Nadat ze Moserot verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Bene-Jaäkan.
    32 Nadat ze Bene-Jaäkan verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Chor-Haggidgad.
    33 Nadat ze Chor-Haggidgad verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Jotbata.
    34 Nadat ze Jotbata verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Abrona.
    35 Nadat ze Abrona verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Esjon-Geber.
    36 Nadat ze Esjon-Geber verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in de woestijn van Sin, en wel in Kades.
    37 Nadat ze Kades verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op bij de Hor, een berg aan de grens van Edom. 38 Toen ging de priester Aäron op bevel van de HEER de berg op, en hij stierf daar, op de Hor, in het veertigste jaar na de uittocht van de Israëlieten uit Egypte, op de eerste dag van de vijfde maand. 39 Aäron was honderddrieëntwintig jaar toen hij op de Hor stierf. 40 De Kanaänitische koning van Arad, die in de Negev in Kanaän woonde, vernam dat de Israëlieten in aantocht waren.
    41 Nadat ze de Hor verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Salmona.
    42 Nadat ze Salmona verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Punon.
    43 Nadat ze Punon verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Obot.
    44 Nadat ze Obot verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op bij Ijje-Haäbarim aan de grens van Moab.
    45 Nadat ze Ijje-Haäbarim verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Dibon-Gad.
    46 Nadat ze Dibon-Gad verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in Almon-Diblataïm.
    47 Nadat ze Almon-Diblataïm verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in het Abarimgebergte, bij de Nebo.
    48 Nadat ze het Abarimgebergte verlaten hadden, sloegen ze hun kamp op in de vlakte van Moab, bij de Jordaan, tegenover Jericho; 49 ze sloegen hun tenten op langs de Jordaan, van Bet-Hajjesimot tot aan Abel-Hassittim, in de vlakte van Moab.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verdeling van Kanaän
    50 In de vlakte van Moab, aan de Jordaan ter hoogte van Jericho, zei de HEER tegen Mozes: 51 ‘Zeg tegen de Israëlieten: “Wanneer jullie de Jordaan oversteken naar Kanaän, 52 moeten jullie de bewoners van dat land verdrijven. Vernietig al hun stenen met afbeeldingen en al hun gegoten beelden, en verwoest de offerplaatsen. 53 Neem het land in bezit en ga er wonen, ik geef jullie dit land in eigendom. 54 Jullie moeten het land door middel van loting onder de verschillende geslachten verdelen. Geef een groot geslacht een groot stuk grond in bezit, een klein geslacht een klein stuk. Het lot bepaalt wat elk geslacht krijgt. Zo moeten jullie het land onder de verschillende stammen verdelen. 55 Maar als jullie de bewoners ervan niet verdrijven, zullen degenen die je van hen overlaat zich vijandig tegenover je opstellen wanneer jullie eenmaal in het land wonen; ze zullen tot stekels in je zij en tot dorens in je ogen worden. 56 En dan zal ik met jullie doen wat ik van plan was met hen te doen.

    Numeri 34

    De HEER zei tegen Mozes: ‘Deel de Israëlieten het volgende mee: “Wanneer jullie in Kanaän zijn aangekomen, zullen dit de grenzen zijn van het grondgebied dat jullie toevalt: Jullie zuidgrens loopt vanaf de woestijn van Sin langs het gebied van Edom, en begint dus bij de uiterste zuidoostpunt van de Zoutzee. Hij loopt in een bocht zuidelijk om de Schorpioenenpas heen, gaat dan verder naar Sin, loopt vervolgens rechtstreeks naar een punt ten zuiden van Kades-Barnea, en gaat via Chasar-Addar verder naar Asmon. Bij Asmon buigt de grens af naar de wadi die de grens met Egypte vormt, en van daar loopt hij rechtstreeks naar de zee. De westgrens wordt gevormd door de Grote Zee; houd dat als westgrens aan. Jullie noordgrens loopt als volgt: Trek een lijn van de Grote Zee naar de Hor, en trek van deze berg een lijn naar Lebo-Hamat. De grens loopt daarna rechtstreeks naar Sedad, vervolgens naar Zifron, en eindigt bij Chasar-Enan. Houd dit als noordgrens aan. 10 Voor de grens in het oosten moeten jullie een lijn trekken van Chasar-Enan naar Sefam. 11 Van Sefam loopt de grens naar beneden, naar Haribla, ten oosten van Aïn, vervolgens gaat hij verder omlaag en loopt hij vlak langs de bergketen ten oosten van het Meer van Kinneret. 12 Daarna loopt hij nog verder omlaag, volgt de Jordaan en komt uit bij de Zoutzee. Dat zijn de grenzen van het land dat voor jullie bestemd is.”’
    13 Mozes deelde de Israëlieten mee: ‘Dit is het land dat u door middel van loting onder elkaar moet verdelen en dat aan negen-en-een-halve stam gegeven moet worden, zoals de HEER geboden heeft. 14 De families van de stam Ruben en van de stam Gad, en ook de helft van de stam Manasse, hebben immers het grondgebied dat hun toekomt al ontvangen; 15 twee-en-een-halve stam hebben grondbezit ontvangen aan deze kant van de Jordaan, ter hoogte van Jericho, aan de oostkant, waar de zon opkomt.’
    16 De HEER zei tegen Mozes: 17 ‘Degenen die het land onder jullie moeten verdelen, zijn de priester Eleazar en Jozua, de zoon van Nun. 18 Wijs in elke stam iemand aan die de leiding heeft bij de verdeling van het land. 19 Dit zijn hun namen: voor de stam Juda Kaleb, de zoon van Jefunne; 20 voor de stam Simeon Semuel, de zoon van Ammihud; 21 voor de stam Benjamin Elidad, de zoon van Kislon; 22 voor de stam Dan het familiehoofd Bukki, de zoon van Jogli; 23 wat de nakomelingen van Jozef betreft: voor de stam Manasse het familiehoofd Channiël, de zoon van Efod, 24 en voor de stam Efraïm het familiehoofd Kemuel, de zoon van Siftan; 25 voor de stam Zebulon het familiehoofd Elisafan, de zoon van Parnach; 26 voor de stam Issachar het familiehoofd Paltiël, de zoon van Azzan; 27 voor de stam Aser het familiehoofd Achihud, de zoon van Selomi; 28 voor de stam Naftali het familiehoofd Pedaël, de zoon van Ammihud.’ 29 Dit waren degenen aan wie de HEER opdroeg om Kanaän onder de Israëlieten te verdelen.



    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs