Job Het boek Job ontleent zijn naam aan de hoofdpersoon, Job. Mogelijk gaat deze naam terug op een oude overlevering die in Ezechiël 14:14 en 20 als bekend wordt verondersteld. Historisch is er niets over Job bekend; het verhaal zegt alleen dat hij in het land Us woonde. In de Hebreeuwse bijbel behoort het boek Job tot de Ketoeviem, de Geschriften. In veel bijbeluitgaven wordt het met onder andere Psalmen en Hooglied tot de poëtische boeken gerekend.
Het is moeilijk vast te stellen wanneer en door wie het boek is geschreven. Op grond van de thematiek en het taalgebruik zou het boek zijn huidige vorm hebben gekregen tussen de vijfde en de tweede eeuw v.Chr.
31-05-2008
Jobs antwoord op Sofars tweede betoog
Job 21
1 Hierop antwoordde Job:
2 Luister nu goed naar mijn woorden,
laat dat de troost zijn die jullie mij geven.
3 Heb geduld met mij, terwijl ik spreek;
als ik uitgesproken ben, kun je weer spotten.
4 Is mijn aanklacht tegen een mens gericht?
Waarom zou ik dan mijn geduld bewaren?
5 Kijk naar mij en wees ontzet,
en sla je hand voor je mond.
6 Als ik aan dit alles denk, grijpt angst mij aan
en siddert heel mijn lichaam.
7 Waarom leven goddelozen lang,
tot in hun ouderdom welvarend en gezond?
8 Zij leven en ze zien hun kinderen gedijen,
en zelfs de kinderen van hun kinderen.
9 In hun huis heerst vrede zonder vrees,
ze worden niet getroffen door Gods gesel.
10 Hun stieren springen en bevruchten,
hun koeien kalven zonder misdracht.
11 Hun kinderen rennen buiten rond,
vrolijk als de schapen en de geiten.
12 Ze zingen, begeleid door lier en tamboerijn,
ze vermaken zich bij fluitmuziek.
13 Hun leven kent slechts voorspoed
en rustig dalen ze af naar het dodenrijk.
14 Ze zeggen tegen God: Blijf ver van ons,
wij willen niet de wegen volgen die u wijst.
15 Wie is de Ontzagwekkende dat wij hem zouden eren?
Wat baat het ons tot hem te bidden?
16 Maar de welvaart ligt niet in hun eigen handen.
De bedrijvigheid van goddelozen blijve ver van mij!
17 Hoe zelden dooft de lamp van wie kwaad doet?
Treft hem ooit de rampspoed
die God de mensen in zijn woede toebedeelt?
18 Wordt hij weggeblazen als kaf in de wind?
Wordt hij meegerukt als dorre aren in de storm?
19 Of bewaart God de ellende voor zijn kinderen?
Laat hij het aan hém vergelden, zodat hij het zelf voelt!
20 Mogen zijn eigen ogen de ondergang aanschouwen,
moge hij de woede van de Ontzagwekkende drinken!
21 Waarom zou hij daar zijn familie mee bezwaren,
wanneer het getal van zijn maanden al ten einde is?
22 Kan God iets van de mensen leren,
hij die over de hemelingen rechtspreekt?
23 Sommigen sterven, in kracht ongebroken,
vredig en zonder zorgen;
24 ze zien eruit als melk en bloed,
het merg stroomt in hun botten.
25 Anderen sterven vervuld van bitterheid,
zonder ooit vreugde te hebben gesmaakt.
26 Samen liggen ze in het stof,
overdekt met wormen.
27 Ja, ik weet wat jullie denken,
wat jullie tegen mij in de zin hebben.
28 Jullie zeggen: Waar staat het huis van die edele,
waar heeft die goddeloze zich gevestigd?
29 Vraag het toch aan de voorbijgangers!
Aan wat zij verklaren zullen jullie toch niet twijfelen?
30 Wie kwaad doet wordt gespaard tot zijn rampzalig eind,
hij zal leven tot die dag van Gods woede.
31 Wie zal hem zijn gedrag openlijk verwijten;
wat hij heeft misdaan wie zal hem dat vergelden?
32 Met veel eerbetoon draagt men hem ten grave
en men houdt de wacht bij zijn tombe.
33 Zacht rust hij in zijn pas gedolven graf,
tallozen liepen voor zijn baar
en velen volgden deze.
34 Ach, jullie troosten mij met lege woorden,
wat jullie zeggen is niets dan bedrog.
Sofars tweede betoog
Job 20
1 Toen nam Sofar uit Naäma het woord:
2 Ik ben verontrust en moet daarom wel antwoorden;
tot in mijn binnenste ben ik gekwetst.
3 Wat ik hoorde was een les in smaad;
inzicht in het leven dwingt mij tot een antwoord.
4 Weet je niet dat al sinds mensenheugenis,
sinds de mens op aarde is gezet,
5 het gejuich van goddelozen snel verklinkt
en de vreugde van de misdadiger kortstondig is?
6 Ook al zal zijn roem ten hemel stijgen,
ook al zal zijn hoofd de wolken raken,
7 als zijn eigen drek zal hij voorgoed vergaan
en zij die hem kenden, zullen vragen: Waar is hij?
8 Als een droom vervliegt hij, spoorloos,
hij wordt uitgewist, als een nachtelijk visioen.
9 Het oog dat hem zag, ziet hem niet meer;
nooit meer zal zijn woonplaats hem aanschouwen.
10 Zijn kinderen zullen de gunsten van de armen zoeken,
want hij moet afstaan wat hij zich heeft toegeëigend.
11 Zijn lichaam heeft nog de kracht van de jeugd,
maar hij wordt geveld en zijn botten liggen in het stof.
12 Hoewel het kwaad hem zoet smaakt in de mond
en hij het verbergt onder zijn tong,
13 hoewel hij zuinig is en niets laat glippen,
maar het tegen zijn gehemelte bewaart,
14 zal het in zijn ingewanden gisten,
in zijn binnenste tot addergif verworden.
15 Rijkdom heeft hij doorgeslikt, maar weer uitgebraakt,
God perst alles uit zijn buik omhoog.
16 Hij zuigt slangengif op,
een slangentong zal hem ook doden.
17 Nooit zal hij genieten van de overvloed,
van rivieren die van room en honing stromen.
18 Wat hij heeft verworven, spuugt hij uit, het smaakt hem niet,
zoals ook zijn handel hem geen vreugde schenkt.
19 Want hij heeft de armen onderdrukt en in de steek gelaten;
hij heeft hun huis verwoest, hij heeft het niet gebouwd.
20 Zijn binnenste is altijd rusteloos,
niets van zijn kostbaarheden weet hij te bewaren.
21 Al wat hij bezit verslindt hij,
zijn welvaart zal dan ook niet duren.
22 Hoe groot ook zijn vermogen, hij weet zich niet veilig;
het onheil stort zich in volle omvang over hem uit.
23 Terwijl hij zijn buik nog vult,
treffen hem de vlammen van Gods woede,
een regen van verderf komt op hem neer.
24 Hij kan vluchten voor een ijzeren wapen,
maar wordt door een bronzen boog doorschoten.
25 De pijl steekt in zijn rug, hij trekt hem uit,
de schacht zal glinsteren van zijn gal,
ontzetting overweldigt hem.
26 Het donker verbergt al zijn schatten,
een smeulend vuur verslindt ze
en verteert wat in zijn huis nog over is.
27 De hemel openbaart zijn schuld,
de aarde keert zich tegen hem.
28 Een vloedgolf overspoelt zijn huis,
het wordt weggevaagd op die dag van Gods woede.
29 Dat wacht hem die God ontrouw is.
Dat is de erfenis die God voor hem bestemd heeft.
Jobs antwoord op Bildads tweede betoog
Job 19
1 Hierop antwoordde Job:
2 Hoe lang blijven jullie mij nog pijnigen,
hoe lang nog martelen met woorden?
3 Keer op keer beschimpen jullie mij,
is het geen schande mij zo te vernederen?
4 Als ik werkelijk gedwaald heb,
dan is het toch míjn dwaling?
5 Als jullie werkelijk jezelf zoveel beter wanen
en mijn vernedering terecht vinden,
6 weet dan dat God zich tegen mij gekeerd heeft,
dat hij zijn netten om mij samentrekt.
7 Ik schreeuw: Onrecht! maar krijg geen antwoord.
Ik roep om hulp maar vind geen recht.
8 Mijn weg verspert hij met een muur,
de paden die ik ga hult hij in duisternis.
9 Hij heeft me van mijn eer beroofd,
de kroon is van mijn hoofd genomen.
10 Hij heeft mij omvergehaald, ik lig terneer;
mijn hoop heeft hij ontworteld als een boom.
11 Hij is in woede tegen mij ontstoken
en heeft mij tot zijn aartsvijand gemaakt.
12 Zijn troepen hebben zich verzameld
en banen zich een weg naar mij,
ze slaan hun kampen op rondom mijn tent.
13 Mijn verwanten heeft hij van mij verwijderd,
ik word verloochend door mijn vrienden.
14 Mijn familie ziet mij onverschillig aan,
mijn vertrouwelingen kennen mij niet meer.
15 Ik ben een gast voor mijn bedienden en slavinnen,
een vreemdeling ben ik voor hen geworden.
16 Ik roep mijn slaaf, hij antwoordt niet,
ik moet hem smeken.
17 Mijn vrouw walgt van mijn adem,
mijn eigen broers deinzen terug omdat ik stink.
18 Zelfs jongeren verachten mij,
ze spreken smalend als ik opsta.
19 Ik word verafschuwd door mijn naaste vrienden,
ieder die ik liefheb keert zich tegen me.
20 Mijn botten steken door mijn magere vel,
alleen het vege lijf heb ik behouden.
21 Heb medelijden, vrienden, heb medelijden met mij,
want de hand van God heeft mij getroffen.
22 Waarom vervolgen jullie mij, zoals God?
Waarom houden jullie nooit op mij te belasteren?
23 O, mochten mijn woorden worden opgeschreven,
vastgelegd in een inscriptie,
24 met een ijzeren stift gegrift, met lood gevuld,
voor altijd in de rotsen uitgehouwen!
25 Ik weet: mijn redder leeft,
en hij zal ten slotte hier op aarde ingrijpen.
26 Hoezeer mijn huid ook is geschonden,
toch zal ik in dit lichaam God aanschouwen.
27 Ik zal hem aanschouwen,
ik zal hem met eigen ogen zien, ik, geen ander,
heel mijn binnenste smacht van verlangen.
28 Als jullie zeggen: Hoe zullen we hem vervolgen?
omdat ik de wortel van het kwaad zou zijn
29 vrees dan zelf het zwaard,
want jullie woede is een wandaad die het zwaard verdient.
Weet dat er recht gesproken wordt.
Bildads tweede betoog
Job 18
1 Toen nam Bildad uit Suach het woord:
2 Wat een woorden! Zijn jullie nooit uitgesproken?
Gebruik je verstand, dan kunnen we praten.
3 Waarom worden wij beschouwd als onmondig vee,
waarom doen jullie alsof wij onnozel zijn?
4 Jij verscheurt jezelf in woede
wordt om jou de wereld dan dooreengeschud,
wordt om jou één rots van zijn plaats getild?
5 Nee, het licht van de goddeloze dooft,
de gloed van zijn vuur vlamt niet meer op.
6 In zijn huis wordt alles donker,
het licht dat hem omringde dooft.
7 Van zeker wordt zijn tred krampachtig,
zijn boze opzet laat hem struikelen.
8 Zijn voeten voeren hem ten val,
een net verstrikt hem op zijn weg.
9 Een klem grijpt om zijn hiel,
een strop houdt hem gevangen.
10 In de grond is voor hem een touw verborgen,
over zijn pad een strik gespannen.
11 De verschrikking staart hem allerwegen aan
en jaagt hem voort bij elke stap.
12 De honger put zijn krachten uit,
de rampen wijken niet meer van zijn zijde.
13 Huid en leden worden aangevreten door de dood,
door zijn eerstgeborene verteerd.
14 Aan de veiligheid van zijn huis ontrukt,
wordt hij gevoerd naar de vorst van de verschrikking.
15 Verwoesting treft zijn bezit,
zijn woning wordt bedolven onder zwavel.
16 Zijn wortels verdrogen in de grond,
zijn takken verdorren in de lucht.
17 Zijn nagedachtenis op aarde zal vergaan,
niemand zal nog weten wie hij was.
18 Uit het licht wordt hij het duister in geworpen,
hij wordt uit de wereld weggestoten.
19 Hij heeft geen kinderen, niemand draagt zijn naam;
waar hij woonde zijn geen overlevenden.
20 Jonge mensen zijn ontzet over zijn lot,
zijn ondergang doet oude mensen huiveren.
21 Zo vergaat het het huis van de boosdoener,
zo vergaat het de woning van hem die God niet kent.
Jobs antwoord op Elifaz tweede betoog
Job 16
1 Hierop antwoordde Job:
2 Dit soort dingen heb ik al zo vaak gehoord,
niets dan ellende brengt mij jullie troost.
3 Een eindeloze stroom van lege woorden!
Wat drijft jou ertoe zo tegen mij te spreken?
4 Zaten jullie op mijn plaats,
ik zou hetzelfde tegen jullie inbrengen;
ik zou een lange redevoering houden,
meewarig schuddend met mijn hoofd.
5 Toch zou ik jullie moed inspreken,
mijn woorden zouden mild en troostend zijn.
6 Maar nu niets verzacht mijn pijn wanneer ik spreek,
en als ik zweeg, zou hij dan weggaan?
7 Hij heeft mijn krachten uitgeput.
U hebt al mijn naasten weggevaagd!
8 U hebt mij aangetast, en dat spreekt tegen mij.
Mijn ziekte teert mij uit, daarmee word ik aangeklaagd.
9 Zijn woede verscheurt me, hij valt aan,
tandenknarsend staat hij tegenover me,
mijn vijand hij richt zijn stekende blik op mij.
10 Hij spert zijn mond open, schreeuwt me toe,
hij slaat me schimpend op de wang,
allen spannen samen tegen mij.
11 God levert me uit aan het gespuis,
hij geeft mij over aan de goddelozen.
12 Ik leefde onbedreigd, maar hij heeft me gebroken.
Hij grijpt me bij de nek, hij smijt me neer.
Hij dwingt me op te staan zijn doelwit.
13 Zijn pijlen richten zich op mij van alle kanten,
hij doorboort mijn nieren, zonder enig medelijden,
hij giet mijn gal uit op de grond.
14 Bres na bres slaat hij in mij,
hij neemt een stormloop als een krijgsman.
15 Met een rouwkleed heb ik mij bedekt,
mijn aanzien ligt begraven in het stof.
16 Mijn gezicht ziet rood van tranen,
over mijn ogen daalt de diepste duisternis,
17 al kleeft aan mijn handen geen geweld,
al zijn mijn gebeden zuiver.
18 Aarde, dek mijn bloed niet toe,
laat mijn jammerklacht geen rustplaats vinden.
19 Maar nog heb ik in de hemel mijn getuige,
nog heb ik daar mijn pleitbezorger.
20 Zijn mijn vrienden soms mijn voorspraak?
Nee, in tranen zien mijn ogen op naar God.
21 Laat hij oordelen tussen mens en God,
zoals tussen een mens en zijn gelijke.
22 Nog enkele jaren resten mij,
voor ik het pad zal gaan waarlangs ik niet terugkeer.
Job 17
1 Mijn geest is vernietigd, mijn levensdag gedoofd,
mij wacht het graf.
2 Ja, ik word bespot van alle kanten
en ik moet hun beledigingen maar verdragen.
3 God, stel u zelf borg voor mij,
wie staat er anders voor mij in?
4 U hebt het inzicht uit hun hart gebannen,
u zult hen toch niet laten zegevieren?
5 Wie zijn vrienden noodt om in zijn buit te delen,
laat zijn kinderen versmachten van de honger.
6 God maakt mij tot een schrikbeeld voor de mensen,
in het gezicht zal men mij spuwen.
7 Mijn blik ziet donker van ellende,
van mijn ledematen rest nog slechts een schim.
8 De oprechte is ontzet hierover,
de onschuldige keert zich tegen goddelozen.
9 De rechtvaardige houdt vast aan zijn weg,
hij die zonder smet is wint aan kracht.
10 Maar jullie, ach, begin gerust opnieuw,
al is de wijsheid onder jullie ver te zoeken.
11 Mijn dagen zijn geteld,
mijn toekomst wordt aan mij ontrukt,
met de wensen van mijn hart.
12 Zij maken van de nacht de dag,
zeggen dat het licht is waar het donker heerst.
13 Ja, mijn huis staat in het dodenrijk,
in de duisternis spreid ik mijn bed.
14 Tot het graf roep ik: Jij bent mijn vader,
en tot de wormen: Moeder, zuster!
15 En waar is dan mijn hoop,
mijn hoop, wie kan die nog bespeuren?
16 Daalt hij met mij af naar het dodenrijk?
Dalen we samen af in het stof?
Elifaz tweede betoog
Job 15
1 Toen nam Elifaz uit Teman het woord:
2 Zou een wijs man antwoorden met zo veel onverstand?
Zou hij zijn binnenste vullen met niets dan lucht?
3 Wijst hij terecht met zinloze frasen,
met woorden waarmee niemand gebaat is?
4 Daarbij tast je ook het ontzag voor God aan
en verzwak je de eerbied voor hem.
5 Schuld geeft jou je woorden in,
dwingt jou een taal te spreken die misleidt.
6 Je eigen mond veroordeelt je, niet ik,
je eigen lippen getuigen tegen je.
7 Was jij de eerste mens die werd geboren,
werd jij geschapen vóór de bergen en de heuvels?
8 Heb jij toegeluisterd bij Gods raad
en houd jij je wijsheid voor jezelf?
9 Wat weet jij dat wij niet weten?
Welk inzicht heb jij dat ons ontbreekt?
10 Onder ons zijn oude mannen, grijsaards zelfs,
die meer jaren tellen dan je vader.
11 Is Gods troost je niet genoeg,
zijn milde woorden je te min?
12 Waarom sleept je hartstocht je zo mee,
waarom bliksemen je ogen?
13 Dat jij je zo heftig tegen God keert
en je zulke woorden laat ontvallen!
14 Hoe kan een mens nu zuiver zijn,
wie uit een vrouw geboren is, onschuldig?
15 Zelfs in zijn engelen stelt God geen vertrouwen,
ook de hemel is niet zuiver in zijn ogen.
16 Hoezeer wordt dan de mens verafschuwd,
die verdorven is en het kwaad als water drinkt.
17 Nu zal ik spreken, luister naar mij,
dit heb ik gezien en ik vertel het je.
18 Dit is wat wijze mannen zeggen,
wat door hun voorouders onthuld is,
19 aan wie als enigen het land gegeven werd,
vóór er vreemdelingen onder hen verkeerden.
20 Een goddeloze brengt zijn dagen door in angst,
een despoot zijn weinig jaren toegemeten.
21 De stem van de verschrikking buldert in zijn oren,
zelfs in tijd van voorspoed dreigt hem de verwoester.
22 Voor hem geen hoop op terugkeer uit de duisternis,
hij zal vallen door het zwaard.
23 Hij dwaalt rond op zoek naar brood waar is het?
Hij weet dat de dag van duisternis hem wacht.
24 Tegenspoed en angst benauwen hem,
overweldigen hem als een koning die ten strijde trekt.
25 Want hij heft zijn arm op tegen God,
de Ontzagwekkende wil hij trotseren.
26 Uitdagend stormt hij op hem af,
de knoppen van zijn schild vooruitgestoken.
27 Zijn gezicht is ingesmeerd met vet,
zijn lendenen zijn met vet bedekt.
28 Hij zal wonen in verwoeste steden,
in huizen waar geen mens meer woont,
in huizen die tot puin vervallen.
29 Hij vergaart geen rijkdom, zijn vermogen houdt geen stand,
zijn bezit vergezelt hem niet naar het dodenrijk.
30 Hij zal niet ontkomen aan de duisternis,
zijn loten worden door het vuur verdelgd,
ze verzengen in de adem van Gods woede.
31 Laat hij niet vertrouwen op bedrieglijke schijn,
want bedrog zal ook zijn loon zijn.
32 Dit valt hem vóór zijn tijd ten deel,
zijn takken blijven zonder loof.
33 Hij is een wijnstok die onrijpe druiven afschudt,
een olijfboom die zijn bloesems afstoot.
34 Onvruchtbaar is het samenspannen van de goddelozen,
vuur verteert de huizen van bedriegers.
35 Zij verwekken ongeluk en baren kwaad,
in hun schoot groeit het bedrog.
Sofars eerste betoog
Job 11
1 Toen nam Sofar uit Naäma het woord:
2 Vraagt die woordenstroom niet om een tegenstem?
Zon zwetser krijgt toch niet zomaar gelijk?
3 Denk je dat jouw dwaasheid ons tot zwijgen brengt?
Dat je spot door niemand aan de kaak gesteld wordt?
4 Je beweert: Zuiver zijn mijn woorden
en onschuldig ben ik in uw ogen.
5 O, wilde God zelf toch eens spreken
en zich tot jou richten,
6 om de geheimen van zijn wijsheid te onthullen
want ondoorgrondelijk zijn zijn werken ,
dan zou je weten: God rekent je niet al je zonden aan.
7 Kun jij Gods wijsheid ten diepste doorvorsen,
het wezen van de Ontzagwekkende geheel omvatten?
8 Van de hemelse hoogten vermag jij daar iets?
tot het diepst van het dodenrijk reikt jouw kennis zo ver?
9 Langer dan de aarde is zijn maat,
hij is breder dan de zee.
10 Als hij iemand achtervolgt, gevangenzet
en over hem laat oordelen, wie zal hem daarbij hinderen?
11 Hij kent de onoprechten,
moeiteloos doorziet hij het kwaad.
12 Een leeghoofd komt niet tot inzicht,
zomin als een ezelsveulen als mens wordt geboren.
13 Keer je naar hem toe,
hef je handen naar hem op,
14 werp alle kwaad ver van je af,
laat het onrecht niet wonen in je huis.
15 Dan kun je je hoofd oprichten, zonder smet,
en zul je staan als een toren en niet meer vrezen.
16 Je zult je ongeluk vergeten,
het zal zijn als water dat is weggestroomd.
17 Lichter dan de middag zal het leven zijn,
als de ochtend zal het donker stralen.
18 Je zult vol vertrouwen zijn, er is hoop,
je zult je veilig weten, je kunt rustig slapen.
19 Je gaat liggen, niemand schrikt je op,
en velen zullen naar je vriendschap dingen.
20 Maar de ogen van de goddelozen doven,
zij vinden nergens meer een toevlucht;
hun enige vooruitzicht is de dood.
Jobs antwoord op Bildads eerste betoog
Job 9
1 Hierop antwoordde Job:
2 Zeker, ik weet dat het zo is,
hoe kan een mens in zijn recht staan tegenover God?
3 Als je met hem een rechtsgeding wilt aangaan,
heb je niet één op de duizend maal een weerwoord.
4 Hoe wijs van hart, hoe sterk een mens ook is,
God kan hij nimmer straffeloos trotseren.
5 Hij verplaatst bergen, voor men het merkt;
in zijn woede stoot hij ze omver.
6 De aarde schudt hij van haar plaats,
zodat haar zuilen wankelen.
7 De zon houdt op te schijnen als hij het beveelt,
en hij sluit de sterren weg, verzegeld.
8 Hij spant het hemelgewelf, hij alleen,
en wandelt op de hoog oprijzende zee.
9 De Grote Beer heeft hij gemaakt, en Orion,
de Plejaden en de sterren van het zuiden.
10 Hij doet grote, ondoorgrondelijke dingen,
ontelbaar zijn de wonderen die hij verricht.
11 Hij gaat mij voorbij en ik zie hem niet,
hij glipt langs mij heen en ik merk het niet.
12 Als hij iets wegrukt, wie weerhoudt hem dan?
Wie zal hem zeggen: Wat doet u?
13 God houdt zijn woede niet in toom;
zelfs Rahabs helpers moeten voor hem buigen.
14 Hoe kan ik mijn stem dan laten horen,
hoe kan ik dan de juiste woorden vinden?
15 Al sta ik in mijn recht, een weerwoord heb ik niet,
ik kan slechts mijn rechter om genade smeken.
16 Als ik hem zou roepen en hij antwoordde,
zou ik niet geloven dat hij naar me luisterde.
17 Hij teistert mij als een stormwind,
zonder reden brengt hij mij steeds nieuwe wonden toe.
18 Hij laat me nooit op adem komen,
hij vervult mij met een diepe bitterheid.
19 Gaat het om kracht, dan is hij de sterkste,
gaat het om recht, dan zegt hij: Wie daagt mij voor de rechter?
20 Ook al heb ik geen schuld,
mijn eigen mond zal me veroordelen.
Ook al ben ik onschuldig,
hij zal mij schuldig verklaren.
21 Ik ben rechtschapen maar mijn leven telt niet meer,
ik veracht mijn bestaan.
22 Hij maakt geen onderscheid, en daarom zeg ik:
Onschuldige of goddeloze, beiden vernietigt hij.
23 Als plotseling een ramp verderf zaait,
spot hij met de wanhoop van onschuldigen.
24 De aarde wordt gegeven aan de goddelozen,
het gezicht van haar rechters wordt bedekt.
Als niet hij dit doet, wie dan?
25 Mijn dagen gaan sneller dan een ijlbode;
ze vliegen voorbij zonder enige vreugde.
26 Ze spoeden langs als rieten boten,
als een adelaar die wegschiet naar zijn prooi.
27 Als ik zeg: Laat ik mijn geklaag nu staken
en een vrolijker gezicht zetten,
28 dan blijft mijn pijn me angst aanjagen
en weet ik: nooit verklaart u mij onschuldig.
29 Ik zal veroordeeld worden;
waarom zou ik nog vruchteloos verder zwoegen?
30 Al zou ik me wassen met sneeuw
en mijn handen reinigen met loog,
31 u zou mij in een put gooien;
zelfs mijn kleren zouden van me walgen.
32 Hij is geen mens, zoals ik,
anders zou ik hem kunnen antwoorden,
als we samen voor de rechter stonden.
33 Was er maar iemand die tussen ons rechtsprak,
die over ons beiden zijn gezag kon laten gelden.
34 Dan zou zijn hand mij niet meer straffen
en zijn verschrikking mij niet meer overweldigen.
35 Dan zou ik spreken zonder hem te vrezen
maar nee, dat is mij niet vergund.
Job 10
1 Vervuld van afschuw voor het leven
laat ik mijn klacht de vrije loop
en zal ik spreken uit het bitterst van mijn ziel.
2 Tegen God zal ik zeggen: Veroordeel mij niet,
laat me weten waarom u mij bestrijdt.
3 Doet het u goed mij te verdrukken,
te verachten wat uw handen hebben voortgebracht
en de plannen van de goddelozen te begunstigen?
4 Hebt u de ogen van een mens,
ziet u zoals mensenogen zien?
5 Zijn uw dagen als de dagen van een sterveling,
uw jaren als de levensdagen van een mens?
6 Zoals u naar mijn fouten speurt,
zoals u probeert te ontdekken wat ik heb misdaan!
7 U weet dat ik niet schuldig ben,
maar niets kan mij uit uw macht bevrijden.
8 Uw handen hebben me gevormd en gemaakt,
geheel en al en nu wilt u mij verdelgen?
9 Bedenk toch dat u mij uit leem gevormd hebt,
wilt u mij tot stof doen terugkeren?
10 Hebt u mij niet als melk uitgegoten
en als kaas doen stremmen?
11 Met vlees en huid ben ik door u bekleed,
met botten en pezen hebt u mij samengeweven.
12 U schonk mij het leven en de liefde,
uw zorg heeft mij bewaard.
13 Maar dit houdt u in uw hart verborgen,
ik weet wat u met mij voorhebt:
14 wanneer ik zondig, dan merkt u het op,
nooit laat u mij vrijuit gaan.
15 Als ik schuldig ben wee mij!
Maar zelfs onschuldig kan ik mijn hoofd niet oprichten,
verdwaasd van schande, dronken van ellende als ik ben.
16 Als ik het opricht, zult u mij bespringen als een leeuw
en u nogmaals oppermachtig tonen.
17 Steeds weer roept u nieuwe getuigen op,
steeds erger wordt uw boosheid jegens mij,
vijand na vijand overvalt me.
18 Waarom hebt u mij ter wereld laten komen?
Waarom ben ik niet gestikt, voor iemand mij had gezien?
19 Dan was het of ik nooit had geleefd,
ik was uit de moederschoot zo naar het graf gebracht.
20 Mij resten weinig dagen, laat dit ophouden.
Keer u af van mij, zodat ik nog wat vreugde heb,
21 voor ik vertrek, voorgoed,
naar het land van diepe donkerte,
22 het land van het donkerste duister,
van de diepzwarte chaos,
van het nachtzwarte licht.
Bildads eerste betoog
Job 8
1 Toen nam Bildad uit Suach het woord:
2 Hoe lang blijf je deze dingen nog verkondigen?
Al die woorden van je ze zijn niets dan wind.
3 Is God dan onrechtvaardig?
Zou de Ontzagwekkende het recht verdraaien?
4 Als je kinderen tegen hem gezondigd hebben,
gingen zij te gronde aan wat zij zelf misdeden.
5 Als jij je zelf tot God zult wenden
en de Ontzagwekkende om genade smeekt,
6 als je rein bent, en rechtschapen
dan zal hij het voor je opnemen
en zal de gerechtigheid weer wonen in je huis.
7 En al was je verleden onbeduidend,
je toekomst zal des te grootser zijn.
8 Ga bij eerdere geslachten te rade,
bouw voort op de wijsheid van je voorouders.
9 Wij zijn hier pas sinds gisteren en wij weten niets;
ons leven op aarde is zo vluchtig als een schaduw.
10 Zij zullen tot je spreken en je onderrichten,
je laten delen in de kennis van hun hart:
11 Kan papyrus gedijen buiten het moeras,
komt riet tot wasdom zonder water?
12 Nog in de knop, te vroeg voor de oogst,
verdort het en droogt uit, eerder dan het oevergras.
13 Dat is het lot van hem die God vergeet,
de hoop van de trouweloze gaat teloor.
14 Herfstdraad daarop verlaat hij zich,
een huis van spinrag is zijn toevlucht.
15 Als hij er schuilt, houdt het geen stand,
grijpt hij het vast, dan stort het in.
16 Toch gedijt hij, bloeiend in de zon,
zijn loten spreiden zich over de tuin.
17 Zijn wortels woekeren rond de stenen,
ze dringen zelfs door de rotsen heen.
18 Maar dan wordt hij weggerukt
en men verloochent hem: Ik heb je nooit gezien.
19 Dit nu is de vreugde van zijn leven:
in zijn plaats spruiten anderen uit de grond.
20 Maar nooit zal God onschuldigen verachten,
nooit zal hij hem die kwaad doet sterken.
21 Eens zal hij je mond weer vullen met gelach,
de vreugde van je lippen laten klateren.
22 Hen die je haten zal hij met schande overladen,
de huizen van de goddelozen worden weggevaagd.
Elifaz eerste betoog
Job 4
1 Toen nam Elifaz uit Teman het woord:
2 Kun je verdragen dat iemand het woord tot je richt?
Maar wie zou nu kunnen zwijgen?
3 Velen stond je bij met raad en daad
en wie de moed ontzonk, heb je gesterkt.
4 Je woorden richtten hem die struikelde weer op,
aan knikkende knieën gaf je nieuwe kracht.
5 Maar nu word jij beproefd, en je verliest de moed,
nu treft jou het onheil, en je geeft het op.
6 Vertrouw je niet op je ontzag voor God,
geeft je onbesproken levenswandel je geen hoop?
7 Ken jij onschuldigen die hij te gronde richtte?
Werden rechtschapenen ooit in het ongeluk gestort?
8 Ik heb gezien: wie onrecht ploegt,
wie rampspoed zaait, zal het ook oogsten.
9 Eén ademstoot van God, en ze komen om,
één vlaag van zijn woede vaagt ze weg.
10 De leeuw brult, de welp gromt,
maar hun tanden worden uitgeslagen.
11 De leeuw gaat zonder prooi te gronde,
de jonge leeuwen zwerven hongerend rond.
12 Een verholen stem drong tot mij door,
mijn oor ving een fluisteren op,
13 in de verontrustende visioenen van de nacht,
die de mensen dompelt in een diepe slaap.
14 Opeens werd ik door angst gegrepen,
een siddering voer door mijn gebeente.
15 Een adem streek langs mijn gezicht
en de haren rezen mij te berge.
16 Een verschijning doemde op,
een gestalte voor mijn ogen.
Stilte en toen zei een zachte stem:
17 Kan een mens zich gedragen zoals God het wil,
kan iemand zonder smet zijn voor zijn schepper?
18 Zelfs in zijn dienaren stelt God geen vertrouwen,
ook bij zijn engelen bespeurt hij nog gebreken.
19 Hoeveel te meer dan bij de mens, wonend in zijn huis van leem,
met fundamenten in het stof.
Hij is een mot: men drukt hem dood.
20 Van de ochtend tot de avond afgepijnigd
gaat hij onbemerkt ten onder, voor eeuwig weggevaagd.
21 De koorden van zijn tent zijn losgerukt,
hij sterft en heeft de wijsheid niet gekend.
Job 5
1 Roep dan, is er iemand die jou antwoordt?
Tot wie in de hemel kun jij je wenden?
2 Aan ergernis gaat de dwaas ten onder,
van afgunst sterft de domme.
3 Ik zag een dwaas die het voor de wind ging,
maar plotseling was zijn huis vervloekt.
4 Zijn kinderen vonden hulp noch bescherming,
ze werden in de poort vertrapt en niemand schoot te hulp.
5 Wat de dwaas oogst, eet de hongerige,
zelfs tussen dorens haalt hij weg al wat hij kan,
en de dorstige smacht naar zijn bezit.
6 Nee, niet uit de aarde spruit het kwaad,
niet uit de grond komt het ongeluk voort.
7 De mens is voor het ongeluk geboren
zoals vonken uit het vuur omhoog spatten.
8 Ik zou me in jouw plaats tot God wenden,
aan God zou ik het oordeel overlaten.
9 Hij doet grote, ondoorgrondelijke dingen,
ontelbaar zijn de wonderen die hij verricht.
10 Hij zendt de regen die op aarde valt,
hij laat het water over de akkers vloeien.
11 Onaanzienlijken brengt hij tot aanzien,
treurenden geeft hij weer vertrouwen.
12 Hij doorkruist de listen van de sluwen,
wat zij ondernemen zal mislukken.
13 De wijzen overtroeft hij in hun wijsheid,
verraderlijke plannen lopen op niets uit.
14 Overdag stuiten ze op duisternis,
ze tasten in de middag rond alsof het nacht is.
15 Maar de armen redt hij van de gesel van hun tong,
hij redt hen uit de greep van de sterken.
16 Er is hoop voor de weerlozen
het kwaad wordt de mond gesnoerd.
17 Gelukkig de mens die door God wordt getuchtigd,
wijs daarom de straf van de Ontzagwekkende niet af!
18 Want hij verwondt en hij verbindt,
hij slaat en zijn handen genezen.
19 Zesmaal zal hij je redden in gevaar,
ook de zevende maal zal je niets overkomen.
20 In tijden van honger behoedt hij je voor de dood,
in tijden van oorlog voor de macht van het zwaard.
21 Voor de gesel van de tong ben je veilig,
bij naderend geweld zul je niet bang zijn.
22 Met honger en geweld kun je spotten,
de wilde dieren van de aarde hoef je niet te vrezen.
23 Je hebt een verbond met de stenen van het veld,
met de dieren van het veld leef je in vrede.
24 Je weet dat er vrede in je huis heerst,
je kijkt uit over je weiden niets ontbreekt je.
25 Je weet dat je kroost talrijk zal zijn,
dat je nageslacht de aarde als gras zal bedekken.
26 Verzadigd van het leven zul je in het graf dalen,
als een rijpe korenschoof die wordt binnengehaald.
27 Dit hebben wij onderzocht, en zo is het;
luister naar ons en neem het ter harte.
Jobs klacht
Job 3
1 Daarna opende Job zijn mond en vervloekte de dag van zijn geboorte. 2 Hij zei:
3 Laat de dag dat ik geboren ben vergaan,
en ook de nacht die zei: Een jongen is verwekt.
4 Laat die dag een dag van duisternis worden,
laat God in de hemel er geen acht op slaan.
Laat die dag niet baden in het licht.
5 Laat het diepste donker hem omhullen,
een dichte wolk hem bedekken
en een zonsverduistering hem teisteren.
6 Laat het donker die nacht wegnemen,
zodat hij geen dag van het jaar vergezelt,
en geen plaats vindt in de reeks van maanden.
7 Laat die nacht onvruchtbaar worden
een nacht waarin geen vreugdekreet opklinkt.
8 Laten zij die het licht wekken die dag vervloeken,
zij die het wagen om Leviatan te verstoren.
9 Zelfs de ochtendsterren zullen niet verschijnen,
die dag verwacht vergeefs de komst van het licht
en zal nooit de wimpers van het morgenrood zien.
10 Hij opende de deuren van mijn moeders buik,
hij hield het ongeluk niet voor mij verborgen.
11 Waarom ben ik niet in haar schoot gestorven,
niet gestikt toen ik ter wereld kwam!
12 Hadden knieën mij maar niet ontvangen
en borsten mij maar niet gezoogd!
13 Dan zou ik nu geborgen in de aarde liggen,
dan zou ik geen zorgen hebben, ik zou slapen,
14 omringd door koningen en raadsheren,
bouwers van paleizen, al vergaan tot puin,
15 tussen machtigen die goud bezaten
en die hun huis met zilver vulden.
16 Was ik maar als een misgeboorte weggestopt,
als een kind dat het licht nooit heeft gezien.
17 In het dodenrijk worden de goddelozen stil,
zij die uitgeput zijn, vinden daar hun rust.
18 Gevangenen worden niet meer opgejaagd,
de stem van de drijver horen ze niet meer.
19 Daar zijn hoog en laag verzameld
en is de slaaf vrij van zijn meester.
20 Waarom geeft God het licht aan ongelukkigen,
het leven aan verbitterden?
21 Zij wachten op de dood die uitblijft,
ze zoeken naar hem, meer dan naar schatten;
22 hun vreugde kent geen grenzen,
ze jubelen als ze hun graf gevonden hebben.
23 Waarom geeft God het licht aan hem
voor wie de weg verborgen blijft,
wie hij de weg verspert?
24 Ik heb geen ander voedsel dan verdriet,
mijn klachten stromen in een vloed van tranen.
25 Wat ik vreesde, komt nu over me,
wat mij angst aanjoeg, heeft me getroffen.
26 Ik vind geen vrede, vind geen kalmte,
mijn rust is weg onrust bevangt mij.
Jobs beproeving
Job 1
1 In het land Us woonde een man die Job heette. Hij was rechtschapen en onberispelijk, hij had ontzag voor God en meed het kwaad. 2 Job had zeven zonen en drie dochters. 3 Hij bezat zevenduizend schapen en geiten, drieduizend kamelen, vijfhonderd span runderen, vijfhonderd ezelinnen en een groot aantal slaven en slavinnen. Hij was de aanzienlijkste man van het Oosten. 4 Zijn zonen hadden de gewoonte om de beurt een feest te geven, ieder in zijn eigen huis, en nodigden dan hun drie zusters uit om bij hen te komen eten en drinken. 5 Nadat elk van zijn zonen zon feest had gegeven, liet Job hen bij zich komen voor een reinigingsritueel. Hij stond dan s ochtends vroeg op om voor elk van hen een offer te brengen, want hij dacht bij zichzelf: Misschien hebben mijn kinderen wel gezondigd en God in hun hart vervloekt. Job deed dit telkens weer.
6 Op een dag kwamen de hemelbewoners hun opwachting maken bij de HEER, en ook Satan bevond zich onder hen. 7 De HEER vroeg aan Satan: Waar kom je vandaan? Hij antwoordde: Ik heb rondgezworven en rondgedoold op aarde. 8 De HEER vroeg aan Satan: Heb je ook op mijn dienaar Job gelet? Zoals hij is er niemand op aarde: hij is rechtschapen en onberispelijk, hij heeft ontzag voor God en mijdt het kwaad. 9 Satan antwoordde de HEER: Zou Job werkelijk zonder reden zoveel ontzag voor God hebben? 10 U beschermt hem immers, evenals zijn gezin en alles wat hem toebehoort. U hebt het werk dat hij doet gezegend, zodat zijn bezit zich steeds meer uitbreidt. 11 Maar als u uw hand naar hem uitstrekt en aantast wat hem toebehoort, zal hij u ongetwijfeld in uw gezicht vervloeken. 12 Toen zei de HEER tegen Satan: Goed, met alles wat van hem is mag je doen wat je wilt, maar raak Job zelf niet aan. Hierop vertrok Satan.
13 Toen Jobs zonen en dochters op een dag weer in het huis van hun oudste broer zaten te eten en te drinken, 14 kwam er een boodschapper bij Job en zei: De runderen trokken de ploeg en de ezelinnen liepen vlakbij in de wei te grazen, 15 maar plotseling werden we overvallen door de Sabeeërs, die het vee roofden en de knechten met hun zwaarden doodden. Ik ben als enige ontkomen om u te zeggen wat er gebeurd is. 16 Nog voordat de boodschapper uitgesproken was, kwam er een volgende met het bericht: Een verwoestende bliksem uit de hemel trof de schapen en geiten en de knechten, en het vuur verbrandde en verteerde allen. Ik ben als enige ontkomen om u te zeggen wat er gebeurd is. 17 En ook hij was nog niet uitgesproken, of er kwam een volgende met het bericht: De Chaldeeën overvielen ons van drie kanten en roofden de kamelen, en ze doodden de knechten met hun zwaarden. Ik ben als enige ontkomen om u te zeggen wat er gebeurd is. 18 Ook deze boodschapper was nog niet uitgesproken, of er kwam een volgende met het bericht: Uw zonen en uw dochters zaten in het huis van hun oudste broer te eten en wijn te drinken. 19 Maar plotseling werd het huis getroffen door een hevige storm uit de woestijn, zodat de vier muren instortten, en uw kinderen onder het puin bedolven werden en de dood vonden. Ik ben als enige ontkomen om u te zeggen wat er gebeurd is. 20 Toen stond Job op, hij scheurde zijn kleren, schoor zijn hoofd kaal en wierp zich neer in het stof. 21 En hij zei: Naakt ben ik uit de schoot van mijn moeder gekomen en naakt zal ik in haar schoot terugkeren. De HEER heeft gegeven, de HEER heeft genomen, de naam van de HEER zij geprezen. 22 Ondanks alles zondigde Job niet en maakte hij God geen enkel verwijt.
Job 2
1 Op een dag kwamen de hemelbewoners hun opwachting maken bij de HEER, en ook Satan maakte bij hem zijn opwachting. 2 De HEER vroeg aan Satan: Waar kom je vandaan? Hij antwoordde: Ik heb rondgezworven en rondgedoold op aarde. 3 De HEER vroeg aan Satan: Heb je ook op mijn dienaar Job gelet? Zoals hij is er niemand op aarde: hij is rechtschapen en onberispelijk, hij heeft ontzag voor God en mijdt het kwaad. Ja, hij is nog even onberispelijk als altijd, en jij hebt mij ertoe aangezet hem zonder reden te gronde te richten. 4 Hierop zei Satan: Zijn leven is hem alles waard. Daarvoor geeft hij zijn hele bezit. 5 Maar als u uw hand naar hem uitstrekt en zijn lichaam aantast, zal hij u ongetwijfeld in uw gezicht vervloeken. 6 Toen zei de HEER tegen Satan: Goed, doe met hem wat je wilt, maar spaar zijn leven. 7 Hierop vertrok Satan en overdekte Job van voetzool tot kruin met kwaadaardige zweren. 8 Job pakte een potscherf om zich te krabben, terwijl hij in het stof en het vuil zat. 9 Zijn vrouw zei tegen hem: Waarom blijf je zo onberispelijk? Vervloek God toch en sterf. 10 Maar Job zei tegen haar: Je woorden zijn de woorden van een dwaas. Al het goede aanvaarden we van God, zouden we dan het kwade niet aanvaarden? Ondanks alles zondigde Job niet en sprak hij geen onvertogen woord.
11 Drie vrienden van Job, Elifaz uit Teman, Bildad uit Suach en Sofar uit Naäma, hoorden van de rampspoed die hem had getroffen, en ze besloten hem op te zoeken. Onderweg ontmoetten ze elkaar, en samen gingen ze naar hem toe om hun medeleven te tonen en hem te troosten. 12 Toen ze Job vanuit de verte zagen herkenden ze hem niet, en ze barstten uit in luid geweeklaag, ze scheurden hun kleren en wierpen stof omhoog over hun hoofd. 13 Zeven dagen en zeven nachten bleven ze naast hem op de grond zitten zonder iets tegen hem te zeggen, want ze zagen hoe vreselijk hij leed.
27-09-2005
Jobs antwoord op Sofars eerste betoog
Neen, uw blog moet niet dagelijks worden bijgewerkt. Het is gewoon zoals je het zélf wenst. Indien je geen tijd hebt om dit dagelijks te doen, maar bvb. enkele keren per week, is dit ook goed. Het is op jouw eigen tempo, met andere woorden: vele keren per dag mag dus ook zeker en vast, 1 keer per week ook.
Er hangt geen echte verplichting aan de regelmaat. Enkel is het zo hoe regelmatiger je het blog bijwerkt, hoe meer je bezoekers zullen terugkomen en hoe meer bezoekers je krijgt uiteraard.
Jobs antwoord op Elifaz eerste betoog
Het maken van een blog en het onderhouden is eenvoudig. Hier wordt uitgelegd hoe u dit dient te doen.
Als eerste dient u een blog aan te maken- dit kan sinds 2023 niet meer.
Op die pagina dient u enkele gegevens in te geven. Dit duurt nog geen minuut om dit in te geven. Druk vervolgens op "Volgende pagina".
Nu is uw blog bijna aangemaakt. Ga nu naar uw e-mail en wacht totdat u van Bloggen.be een e-mailtje heeft ontvangen. In dat e-mailtje dient u op het unieke internetadres te klikken.