Foto
Welkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog

Foto
Foto
Inhoud blog
  • Jobs antwoord aan God en zijn verdere lot
  • Gods antwoord aan Job
  • Elihu’s betoog
  • Slot van Jobs betoog
  • Over de wijsheid
  • Jobs antwoord op Bildads derde betoog
  • Bildads derde betoog
  • Jobs antwoord op Elifaz derde betoog
  • Elifaz derde betoog
  • Jobs antwoord op Sofars tweede betoog
  • Sofars tweede betoog
  • Jobs antwoord op Bildads tweede betoog
  • Bildads tweede betoog
  • Jobs antwoord op Elifaz tweede betoog
  • Elifaz tweede betoog
  • Sofars eerste betoog
  • Jobs antwoord op Bildads eerste betoog
  • Bildads eerste betoog
  • Elifaz eerste betoog
  • Jobs klacht
  • Jobs beproeving
  • Jobs antwoord op Sofars eerste betoog
  • Jobs antwoord op Elifaz eerste betoog
    De Bijbel online lezen.
    Job
    Het boek Job ontleent zijn naam aan de hoofdpersoon, Job. Mogelijk gaat deze naam terug op een oude overlevering die in Ezechiël 14:14 en 20 als bekend wordt verondersteld. Historisch is er niets over Job bekend; het verhaal zegt alleen dat hij in het land Us woonde. In de Hebreeuwse bijbel behoort het boek Job tot de Ketoeviem, de Geschriften. In veel bijbeluitgaven wordt het met onder andere Psalmen en Hooglied tot de poëtische boeken gerekend. Het is moeilijk vast te stellen wanneer en door wie het boek is geschreven. Op grond van de thematiek en het taalgebruik zou het boek zijn huidige vorm hebben gekregen tussen de vijfde en de tweede eeuw v.Chr.
    31-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Elihu’s betoog
    Job 32

    H
    ierop wisten de drie mannen Job niets meer te antwoorden, omdat hij zichzelf als onschuldig bleef beschouwen. Maar toen ontbrandde de woede van Elihu, de zoon van Barachel uit Buz, uit de familie van Ram; hij ontstak in woede tegen Job, omdat deze in zijn recht meende te staan tegenover God, en hij ontstak in woede tegen Jobs drie vrienden, omdat ze niets tegen Job wisten aan te voeren en hem toch schuldig verklaarden. Elihu had gewacht tot Job was uitgesproken, omdat zij allen ouder waren dan hij. Maar toen hij zag dat de drie mannen niets meer wisten te antwoorden, ontbrandde zijn woede. En Elihu, de zoon van Barachel uit Buz, nam het woord:
    ‘Ik ben nog jong, en jullie zijn oud,
    daarom hield ik mij stil.
    In jullie bijzijn durfde ik mijn mening niet te geven.
    Ik zei bij mezelf: Laat de ouderdom spreken,
    laat de jaren hun wijsheid verkondigen.
    Maar het is de geest van God in de mens,
    de adem van de Ontzagwekkende die inzicht brengt.
    Niet de ouderdom maakt wijs,
    de jaren leiden niet vanzelf tot een juist oordeel.
    10 Daarom zeg ik: luister naar mij,
    nu zal ook ik mijn mening geven.
    11 Ik heb gewacht totdat jullie waren uitgesproken;
    ik heb jullie redenaties aangehoord,
    tot het jullie aan woorden begon te ontbreken.
    12 Ik heb aandachtig geluisterd
    en zag dat niemand Job terecht kon wijzen;
    niemand kon weerleggen wat hij beweerde.
    13 Maar zeg niet: “Wij hebben de wijsheid in hem gevonden;
    alleen God kan hem weerspreken, niet een mens.”
    14 Job heeft zijn woorden niet tot mij gericht
    en ik zal hem niet op jullie manier antwoorden.
    15 Ze zijn verslagen, weten niets meer te zeggen;
    de woorden laten hen in de steek.
    16 Zou ik dan wachten, nu zij niets meer zeggen
    en hun zwijgen steeds langer voortduurt?
    17 Nu is het mijn beurt om te spreken,
    ik wil ook mijn mening geven.
    18 Ik ben boordevol woorden,
    mijn hart popelt van ongeduld.
    19 Mijn binnenste is als jonge wijn die niet kan ademen,
    mijn buik als een volle wijnzak die bijna openbarst.
    20 Laat mij spreken en mijn gevoelens luchten,
    ik zal het woord nemen en zeggen wat ik denk.
    21 Ik kies geen partij, voor niemand,
    ik zal niemand naar de mond praten.
    22 Want ik weet dat als ik al kon vleien,
    mijn maker mij onmiddellijk zou wegvagen.

    Job 33

    Welnu, Job, hoor mij aan,
    luister naar wat ik te berde breng.
    Dit is wat ík te zeggen heb,
    de woorden liggen op mijn tong.
    Ik zal oprecht spreken, vanuit mijn hart,
    ik zal met een eerlijk oordeel komen.
    De geest van God heeft mij gemaakt,
    de adem van de Ontzagwekkende doet mij leven.
    Als je daartoe in staat bent, antwoord mij;
    maak je klaar voor de strijd, stel je teweer.
    Voor God zijn wij elkaars gelijken,
    jij bent net als ik uit leem gevormd.
    Laat angst voor mij je niet verlammen,
    mijn hand zal niet zwaar op je drukken.

    Welnu, ik was erbij terwijl je sprak,
    ik heb gehoord hoe je woorden klonken:
    “Ik ben zuiver, ik heb niets misdaan,
    ik ben rein, er kleeft geen schuld aan mij.
    10 Toch vindt God gronden voor een aanklacht,
    hij beschouwt me als zijn vijand.
    11 Hij sluit mijn voeten in het blok,
    hij bewaakt me waar ik ga of sta.”
    12 Maar je hebt ongelijk, ik zeg je:
    God is de meerdere van de mens.
    13 Waarom beschuldig je hem,
    zeg je: “Hij antwoordt niet, als iemand tot hem spreekt”?
    14 God antwoordt wel, op meer dan één manier,
    alleen merkt de mens het niet op.
    15 In de dromen en visioenen van de nacht,
    in de tover van de diepste slaap,
    of wanneer hij ligt te sluimeren,
    16 opent God de oren van de mens
    en laat hem schrikken– een waarschuwing
    17 om hem af te houden van een slechte daad,
    om hem voor hoogmoed te vrijwaren.
    18 Hij behoedt hem voor de val in de afgrond,
    voor het oversteken van de doodsrivier.
    19 Of de pijn op zijn ziekbed wijst hem terecht,
    de nooit aflatende strijd in zijn lichaam,
    20 waardoor hij geen voedsel verdraagt
    en walgt van zijn lievelingsgerecht.
    21 Hij teert weg tot een schim van zichzelf,
    en zijn botten, eerst onzichtbaar, steken uit.
    22 Hij kruipt naar de afgrond,
    nadert de herauten van de dood.
    23 Maar als hij een pleitbezorger heeft,
    een die zijn voorspraak is, één uit duizenden,
    om van zijn onschuld te getuigen,
    24 en als God hem welgezind is en zegt:
    “Laat niet toe dat hij in de afgrond afdaalt,
    ik heb een losgeld voor hem verkregen,”
    25 dan krijgt hij weer vlees op zijn botten als vroeger
    en keert hij terug naar de kracht van zijn jeugd.
    26 Hij bidt weer tot God en God is hem gunstig gezind,
    hij roept het uit van vreugde en verschijnt voor hem,
    want hij wordt door God in ere hersteld.
    27 Dan zingt hij het uit en zegt tegen ieder:
    “Ik heb gezondigd, wat recht is maakte ik krom,
    maar het werd mij niet aangerekend.
    28 Hij redde mij van de val in de afgrond,
    opdat ik zal leven en van het licht genieten.”
    29 Zie, dit alles doet God,
    tot twee-, driemaal toe doet hij dit voor de mens:
    30 hij haalt hem weg van de afgrond
    en het licht van het leven omstraalt hem.

    31 Let goed op, Job, luister aandachtig;
    wees stil en laat mij spreken.
    32 Als je iets te zeggen hebt, antwoord dan,
    spreek – moge het recht aan jouw kant staan.
    33 Als je niets te zeggen hebt, luister dan,
    wees stil – laat mij jou de wijsheid leren.

    Job 34

    En Elihu vervolgde:
    ‘Luister, wijzen, naar mijn woorden,
    jullie die alles weten, hoor wat ik zeg.
    Want het oor toetst de woorden,
    zoals het gehemelte het voedsel proeft.
    Laten we samen onderzoeken wat juist is,
    laten we met elkaar vaststellen wat goed is.
    Welnu, Job heeft gezegd: “Ik sta in mijn recht,
    maar God heeft het mij onthouden.
    Ondanks mijn gelijk ga ik voor leugenaar door;
    een dodelijke pijl heeft mij getroffen, al heb ik niets misdaan.”
    Is er een tweede zoals Job,
    die zijn dorst met laster lest,
    die zich onder de onrechtplegers schaart
    en omgaat met wettelozen?
    Want hij heeft gezegd:
    “Het baat de mens niet om bevriend te zijn met God.”

    10 Jullie die zo verstandig zijn, luister dus naar mij:
    het is verre van God om kwaad te doen,
    de Ontzagwekkende zal geen misdaad plegen.
    11 Hij vergeldt daarentegen de mens zijn daden,
    hij beslist over hem naargelang zijn doen en laten.
    12 God zal geen slechtheden begaan,
    de Ontzagwekkende zal het recht niet verdraaien.
    13 Wie heeft de aarde aan hem toevertrouwd,
    wie heeft de hele wereld onder zijn bevel gesteld?
    14 Als hij zijn aandacht alleen op zichzelf zou richten
    en hij zijn geest en adem voor zichzelf zou bewaren,
    15 dan zou al wat leeft onmiddellijk ten onder gaan
    en de mens zou terugkeren tot stof.

    16 Als je ook maar iets begrijpt, luister dan;
    laat de woorden die ik zeg tot je doordringen.
    17 Kan wie het recht haat met macht omgord zijn?
    Wil je hem veroordelen die machtig en rechtvaardig is,
    18 die tegen koningen zegt “nietswaardige!”
    en “goddeloze!” tegen edelen?
    19 Die geen partij kiest voor de vorsten
    en de rijken niet begunstigt boven de geringen,
    omdat zij allen het werk van zijn handen zijn?
    20 Onverwacht sterven zij, in het diepst van de nacht;
    de rijke wordt opgeschrikt en het is voorbij met hem,
    de machtige wordt weggehaald, en niet door mensenhand.
    21 Want Gods oog is op de wegen van de mens gericht,
    geen van zijn stappen blijft voor hem verborgen.
    22 Geen donker is zo diep, zo zwart,
    dat het onrechtplegers kan verbergen.
    23 Het is niet aan de mens het tijdstip te bepalen
    waarop God zijn rechtsgeding begint.
    24 God maakt korte metten met de machtigen
    en stelt anderen in hun plaats.
    25 Jazeker, hij doorziet hun daden
    en brengt hen in de nacht ten val;
    verpletterd liggen ze terneer.
    26 Ter plaatse, ten overstaan van allen,
    geselt hij hen voor hun goddeloosheid.
    27 Want ze hebben zich van hem verwijderd,
    ze slaan geen acht op de wegen die hij wijst;
    28 het komt door hen dat de armen om hulp roepen,
    door hen hoort God de vertrapten schreeuwen.
    29 Maar als hij zwijgt, wie kan hem dan verstoren?
    Als hij zijn gelaat verbergt, wie kan hem dan aanschouwen?
    Over de mensen en de volken waakt hij evenzeer,
    30 opdat geen schurk ooit koning wordt,
    niemand die het volk in zijn net verstrikt.
    31 Stel, een mens heeft tegen God gezegd:
    “Ik heb mijn straf gekregen, ik zal niets kwaads meer doen.
    32 Leer mij de dingen die ik niet kan zien;
    als ik onrecht heb gepleegd, zal het niet weer gebeuren” –
    33 moet God het volgens jou dan toch vergelden?
    Maar jij hebt zijn oordeel afgewezen!
    Jij, niet ik, moet kiezen. Zeg nu wat je denkt.
    34 Mensen met verstand zullen mij zeggen,
    en elke wijze man die naar mij luistert:
    35 “Job spreekt zonder kennis van zaken,
    zijn woorden getuigen niet van inzicht.
    36 O, werd Job maar tot het uiterste beproefd,
    want hij praat als iemand die op kwaad uit is.
    37 Hij voegt zonde toe aan zonde,
    hij is opstandig waar wij bij zijn
    en spreekt zich keer op keer uit tegen God.

    Job 35

    En Elihu vervolgde:
    ‘Denk je dat het juist is om te zeggen:
    “Ik sta in mijn recht tegenover God”?
    Je zegt: “Wat baat het u, God,
    wat heeft het voor nut als ik niet zondig?”
    Ik zal je daarop het antwoord geven,
    jou en ook je vrienden.
    Kijk eens naar de hemel
    en aanschouw de wolken boven je.
    Als je zondigt, schaad je hem daarmee?
    Deert het hem als je veel misstappen begaat?
    Als je rechtvaardig bent, wat geef je hem dan?
    Een geschenk, dat hij uit jouw hand ontvangt?
    Je goddeloosheid raakt mensen als jezelf,
    je rechtvaardigheid helpt anderen.

    De mensen, vertrapt als ze worden, klagen hun nood;
    ze schreeuwen om hulp tegen het geweld van de machtigen.
    10 Maar niet één van hen zegt: “Waar is God, mijn maker,
    hij die in de nacht mijn krachten herstelt,
    11 die aan ons meer kennis geeft dan aan de dieren op de aarde,
    ons meer wijsheid schenkt dan de vogels in de lucht?”
    12 Ze schreeuwen, maar hij antwoordt niet,
    omdat de hoogmoed van de kwaden schandelijk is.
    13 Maar het is schijn dat God niet luistert,
    dat de Ontzagwekkende geen aandacht aan hen schenkt.
    14 Je zegt dat jij hem niet aanschouwt,
    maar hij heeft het vonnis voor zich – hij laat je wachten.
    15 En eerder zal zijn woede niet bekoelen,
    hij weet immers al te goed van je opstandigheid.
    16 Maar uit Jobs mond komt slechts lucht en leegte,
    een vloed van woorden zonder kennis.

    Job 36

    En Elihu vervolgde:
    ‘Heb een ogenblik geduld, dan laat ik je zien
    dat er nog veel meer over God te zeggen is.
    Mijn kennis komt uit vele bronnen
    en ik zal mijn schepper recht doen.
    Want in mijn woorden steekt geen bedrog;
    voor je staat een man die weet waarover hij spreekt.

    Welnu, God is machtig, maar minacht niet,
    want hij is machtig door zijn oordeelskracht.
    Hij laat de goddelozen niet in leven,
    de vertrapten verschaft hij recht.
    Hij wendt zijn blik niet van de rechtvaardigen af,
    maar zet hen als koningen op een troon,
    voor altijd, en hij geeft hun aanzien.
    En als zij met ketenen geboeid zijn,
    door koorden van smart worden gekneveld,
    dan is dit om slechte daden te onthullen,
    misstappen, die uit trots zijn voortgekomen.
    10 Hij opent hun de oren voor zijn vermaning
    en zegt hun het kwaad de rug toe te keren.
    11 Als zij gehoorzamen en hem zullen dienen,
    leven zij tot in lengte van dagen in voorspoed,
    brengen zij hun jaren door in geluk.
    12 Gehoorzamen zij niet,
    dan zullen zij de doodsrivier oversteken;
    verstoken van kennis blazen ze de laatste adem uit.
    13 Doortrapte schurken zijn halsstarrig,
    zij roepen niet om hulp wanneer hij hen knevelt.
    14 Voortijdig geven ze de geest,
    ze eindigen als schandjongens van de tempel.

    15 God redt echter de vertrapten,
    door ellende, tegenspoed opent hij hun de ogen.
    16 Ook jou lokte hij weg van het gevaar dat je benauwde,
    naar een plaats waar je vrij kon ademhalen
    en je tafel met vette spijzen overladen was.
    17 Maar jij denkt slechts aan de veroordeling van goddelozen,
    al ontkom je zelf evenmin aan een geding en vonnis.
    18 Pas op: laat je woede je niet meeslepen,
    vertrouw niet op het losgeld dat je kunt betalen.
    19 Zouden je rijkdommen je vrijwaren van ellende?
    Al je krachtsinspanningen en al je goud?
    20 Verlang niet naar de nacht
    die volken plotseling wegsleurt van hun plaats.
    21 Hoed je voor een toevlucht tot het kwaad,
    verkies dat niet, maar draag je ongeluk.

    22 Hoe verheven is God in zijn macht!
    Is er een tweede die leert zoals hij?
    23 Wie kan hem zijn weg voorschrijven,
    wie zal zeggen: “U hebt kwaad gedaan”?
    24 Bedenk dat je zijn werk moet prijzen,
    dat immers door de mensen wordt bezongen,
    25 door iedereen bewonderd wordt,
    door iedereen van ver aanschouwd.
    26 Zie hoe groot God is, buiten elk begrip,
    het getal van zijn jaren is ontelbaar.
    27 Hij schept de waterdruppels op
    en zeeft de regen door zijn nevels,
    28 dan daalt deze uit de wolken neer,
    daalt neer op alle mensen.
    29 Wie kan de uitgestrektheid van de wolken peilen,
    het donderen dat uit zijn tent komt?
    30 De hemel laat hij baden in zijn licht
    en hij legt het diepste van de zeeën bloot.
    31 Zo oordeelt hij over de volken,
    zo geeft hij de mensen voedsel in overvloed.
    32 In beide handen neemt hij schichten
    die hij op hun doelwit richt.
    33 Donderslagen kondigen zijn komst aan,
    en ook het vee voelt dat het onweer nadert.

    Job 37

    Ja, hierdoor beeft mijn hart,
    het klopt mij in de keel.
    Luister, luister naar zijn daverende stem,
    naar het rommelen dat uit zijn mond komt.
    Hij laat het rollen langs de hele hemel,
    zijn schichten lichten tot het einde van de aarde.
    Dan horen we zijn donder bulderen,
    zo is het geluid van zijn majesteitelijke stem,
    en doet hij eenmaal van zich spreken,
    dan laat hij steeds meer bliksems volgen.
    God laat zijn donder wonderbaarlijk rollen,
    hij doet grote dingen die wij niet bevatten.
    Hij beveelt de sneeuw: “Val op de aarde,”
    hij zegt de regenvloed: “Stort neer met al je kracht.”
    Hij doet de hand van de mens verstarren,
    opdat ieder weet wat God vermag.
    De wilde dieren gaan naar hun holen,
    ze blijven in hun leger.
    Uit zijn kamers komt de storm tevoorschijn,
    de noordelijke winden voeren koude aan.
    10 Uit Gods adem vormt zich ijs
    en de uitgestrektheid van de zee bevriest.
    11 Donkere wolken maakt hij zwaar van vocht,
    lichtend strekt het wolkendek zich uit.
    12 Flitsen schieten heen en weer zoals hij het wil,
    om zijn bevelen uit te voeren, waar de mens ook leeft.
    13 Of het nu is om de aarde te straffen
    of ten teken van liefde – hij laat het gebeuren.

    14 Laat dit tot je doordringen, Job,
    sta even stil en heb oog voor Gods wonderen.
    15 Weet jij hoe God ze onder zijn bevel brengt,
    hoe zijn licht de wolken doorboort?
    16 Weet jij hoe de wolken blijven zweven,
    hoe hij die alles weet zijn wonderen verricht?
    17 Wanneer de aarde in de zuidenwind verstart
    en de hitte jou in je kleren al te machtig wordt,
    18 kun jij dan als hij de hemelkoepel uithameren,
    die zo hard is als een gegoten spiegel?
    19 Vertel ons dan wat wij hem moeten zeggen;
    wij kunnen onze zaak niet zelf voorleggen,
    ons omringt de duisternis.
    20 Krijgt hij het te horen wanneer ik tot hem spreek?
    Wie heeft gezegd dat woorden hem bereiken?

    21 Soms blijft de zon onzichtbaar,
    terwijl ze achter de wolken straalt,
    maar daarna komt de wind en blaast de hemel schoon.
    22 Uit het noorden nadert een gouden schittering;
    huiveringwekkend is de luister waarin God zich hult.
    23 De Ontzagwekkende, die wij niet kunnen vatten,
    is groot door zijn kracht en door zijn recht;
    wie rechtvaardigheid tentoonspreidt onderdrukt hij niet.
    24 Daarom hebben de mensen ontzag voor hem;
    hij ziet niet om naar wie zichzelf voor wijs houdt.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Gods antwoord aan Job
    Job 38

    E
    n de HEER antwoordde Job vanuit een storm. Hij zei:
    ‘Wie is het die mijn besluit bedekt
    onder woorden vol onverstand?
    Sta op, Job, wapen je;
    ik zal je ondervragen, zeg mij wat je weet.
    Waar was jij toen ik de aarde grondvestte?
    Vertel het me, als je zoveel weet.
    Wie stelde haar grenzen vast? Jij weet dat toch?
    Wie strekte het meetlint over haar uit?
    Waar zijn haar sokkels verankerd,
    wie heeft haar hoeksteen gelegd,
    terwijl de morgensterren samen jubelden
    en Gods zonen het uitschreeuwden van vreugde?
    En wie sloot de zee af met een deur,
    toen ze uit de schoot van de aarde brak?
    Ik hulde haar in een gewaad van wolken
    en omwond haar met donkere nevels.
    10 Ik legde haar mijn grenzen op
    en sloot haar af met deur en grendelbalk,
    11 en zei: “Tot hiertoe en niet verder,
    dit is de grens die ik je trotse golven stel.”
    12 Heb jij ooit de morgen ontboden,
    de dageraad zijn plaats gewezen,
    13 om de uiteinden van de aarde te pakken
    en de goddelozen van haar af te schudden?
    14 Als klei waarin een zegel wordt gedrukt, zo krijgt de aarde vorm,
    haar oppervlak wordt gedrapeerd als een kleed.
    15 Alleen de goddelozen blijven verstoken van het licht,
    hun opgeheven arm wordt gebroken.

    16 Betrad jij ooit de plaats waar de zee opwelt,
    heb jij over haar diepste bodem gewandeld?
    17 Zijn de poorten van de dood aan jou getoond,
    de deuren van het diepste donker – heb je die gezien?
    18 Kun jij de aarde in haar volle uitgestrektheid bevatten?
    Vertel het, als je het allemaal weet!
    19 Waar is de weg naar de oorsprong van het licht,
    en de plaats van het donker – is die jou bekend,
    20 zodat je het naar zijn gebied kunt voeren
    en het pad naar zijn huis kunt vinden?
    21 Jij weet dat vast, want jij werd toen geboren,
    zo veel jaren liggen achter je!
    22 Ken je de voorraadkamers van de sneeuw,
    heb je de voorraadkamers van de hagel gezien,
    23 die ik heb aangelegd voor tijden van nood,
    voor dagen van oorlog en strijd?
    24 Hoe kom je op de plaats van waar het licht verspreid wordt,
    van waar de oostenwind over de aarde uitwaait?
    25 Wie heeft de geulen gekliefd voor de stromen,
    de weg voor donder en bliksem gebaand,
    26 zodat de regen neervalt op de onbewoonde aarde,
    op de woestijn waar geen mensen leven,
    27 en wildernis en woestenij doordrenkt raken
    en er overal jong gras opschiet?
    28 Heeft de regen een vader?
    Wie brengt de dauwdruppels voort?
    29 Uit welke schoot wordt het ijs geboren,
    wie baart de rijp van de hemel,
    30 wanneer de wateren stollen, hard als steen,
    wanneer het oppervlak van de zee bevroren raakt?
    31 Kun jij de Plejaden aan banden leggen
    of de ketenen van Orion losmaken?
    32 Kun jij de dierenriem op tijd laten schijnen
    en de Grote Beer met haar jongen de weg wijzen?
    33 Ken jij de wetten van de hemel,
    kun jij jouw orde aan de aarde opleggen?
    34 Kan jouw stem de wolken bevelen
    om je met hun regenvloed te bedekken?
    35 Kun jij de bliksems uitsturen,
    zullen ze jou zeggen: “Wij staan klaar”?
    36 Wie heeft de ibis zijn wijsheid gegeven,
    van wie heeft de haan zijn inzicht gekregen?
    37 Wie is in staat om de wolken te schikken,
    en de kruiken van de hemel – wie kan ze kantelen,
    38 zodat het stof op aarde stolt
    en in kluiten samenklontert?
    39 Kun jij voor de leeuw op prooi jagen
    en de honger van de welpen stillen,
    40 wanneer ze weggedoken zitten in hun holen,
    of op de loer liggen onder een dak van bladeren?
    41 Wie verschaft de raaf zijn voedsel,
    wanneer zijn jongen God aanroepen,
    wanneer ze zonder voedsel rondzwerven?

    Job 39

    Weet jij wanneer de berggeit moet werpen?
    Ben jij getuige van de weeën van de hinde?
    Kun jij de maanden tellen dat ze moet dragen,
    weet jij wanneer ze moet baren,
    wanneer ze hurkt om te jongen,
    om van haar kalveren verlost te worden?
    Haar kroost wordt sterk en groeit op in het vrije veld,
    dan gaat het weg en het komt niet meer terug.
    Wie heeft de wilde ezel zijn vrijheid gegeven,
    wie heeft de balker van zijn banden bevrijd?
    Ik laat hem wonen in de wildernis,
    de zoutvlakte is zijn domein.
    Hij spot met het lawaai van de stad,
    het geschreeuw van de drijvers hoort hij niet.
    Hij stroopt de bergen af, zijn weidegronden,
    hij speurt naar ieder stukje groen.
    Zou de wilde stier bereid zijn jou te dienen,
    zou hij willen overnachten bij je voederbak?
    10 Kun jij hem met een touw voren laten trekken,
    zou hij achter jou de dalgrond eggen?
    11 Kun je op hem vertrouwen, zo sterk als hij is,
    en aan hem het werk overlaten?
    12 Ben jij er zeker van dat hij binnenhaalt
    wat jij gezaaid hebt en het naar de dorsvloer brengt?

    13 Het struisvogelvrouwtje staat vrolijk te klapwieken,
    maar met haar slagpennen en veren is zij nog geen ooievaar.
    14 Ze legt haar eieren op de grond
    en laat haar legsel door het zand verwarmen;
    15 ze vergeet dat een voet het kan breken,
    dat een wild dier het kan vertrappen.
    16 Ze is hard voor haar jongen, alsof ze niet van haar zijn,
    onverschillig of haar moeite misschien voor niets geweest is,
    17 want God heeft haar elk inzicht onthouden
    en haar niet met wijsheid begiftigd.
    18 Maar wanneer ze opspringt en wegsnelt,
    lacht ze paard en ruiter uit.
    19 Geef jij het paard zijn kracht?
    Bekleed jij zijn nek met welige manen?
    20 Laat jij hem voorwaarts springen als een sprinkhaan,
    terwijl zijn geweldige briesen angst aanjaagt?
    21 Van vreugde schraapt hij de grond in het dal;
    fier rukt hij uit, de strijd tegemoet.
    22 Hij spot met het gevaar, niets maakt hem bang;
    hij deinst niet terug voor het zwaard.
    23 Pijlen schieten hem voorbij,
    speren en lansen flitsen langs hem heen.
    24 Driftig stampend woelt hij de grond om,
    onbeteugelbaar wanneer de hoorn eenmaal schalt.
    25 Bij elke stoot van de trompet roept hij “Aaah!” –
    hij ruikt de oorlog van verre,
    hoort het getier van de aanvoerders, de kreten.
    26 Is het aan jouw wijsheid te danken dat de valk opstijgt
    en zijn vleugels spreidt om zuidwaarts te trekken?
    27 Vliegt de gier weg als jij hem beveelt,
    om zijn nest hoog in de bergen te bouwen,
    28 op een rots waar hij woont en overnacht,
    op een richel, een onbereikbare piek?
    29 Van daar spiedt hij naar prooi,
    zijn oog speurt in de verste verten.
    30 Zijn jongen slurpen bloed;
    waar gevallenen liggen, daar is hij.

    Job 40

    En de HEER vervolgde:
    ‘Een mens die met de Ontzagwekkende twist – kan hij hem iets leren?
    Laat hij die God terechtwijst op dit alles antwoorden!’

    En Job antwoordde de HEER:
    ‘Ik ben onaanzienlijk. Wat zal ik u antwoorden?
    Ik leg mijn hand op mijn mond.
    Ik heb eenmaal gesproken en zeg niets meer,
    tweemaal – en doe er het zwijgen toe.’

    Toen antwoordde de HEER Job vanuit een storm:
    ‘Sta op, Job, wapen je;
    ik zal je ondervragen, zeg mij wat je weet.
    Wil je mijn recht loochenen,
    wil je mij schuldig verklaren en zelf vrijuit gaan?
    Is jouw arm zo sterk als die van God,
    heb jij zo’n donderstem als hij?
    10 Tooi je dan met trots en waardigheid,
    omkleed jezelf met eer en glorie.
    11 Stort je razende woede over alles uit,
    zie je een hoogmoedige – verneder hem,
    12 zie je een hoogmoedige – buig zijn nek,
    vertrap de goddelozen, waar ze ook zijn.
    13 Begraaf ze allemaal in het stof,
    beneem hun in de onderwereld het gezicht.
    14 Wanneer je op eigen kracht zult winnen,
    dan zal ook ik je prijzen.

    15 Zie het nijlpaard dat ik heb geschapen, net als jou;
    het eet gras als een rund.
    16 Hoe krachtig zijn zijn lendenen,
    hoe machtig de spieren van zijn buik!
    17 Hij kan zijn staart rechten als een ceder,
    de pezen van zijn dijen spannen zich in bundels.
    18 Zijn botten zijn staven van brons,
    zijn ribben stangen van ijzer.
    19 Hij is een van Gods eerste meesterwerken,
    tegen hem trekt alleen zijn maker het zwaard.
    20 Zijn voedsel vindt hij in de bergen,
    waar de dieren van het veld zich vermaken.
    21 Hij strekt zich uit onder de lotusplanten,
    hij ligt verborgen tussen het riet van het moeras.
    22 De lotusplanten hullen hem in hun schaduw;
    de wilgen van het dal beschutten hem.
    23 Hij slurpt een rivier leeg zonder zich te haasten;
    hij blijft kalm wanneer de Jordaan zijn muil in golft.
    24 Wie kan oog in oog met hem staan
    en een ring door zijn neus halen?
    25 Kun jij met een haak de krokodil op de kant trekken
    en zijn tong met een touw beteugelen?
    26 Kun jij met een riet zijn neus doorsteken
    en met een doorn zijn kaak doorboren?
    27 Zou hij jou bidden en smeken
    en vriendelijke woorden tot je richten?
    28 Zou hij een verbond sluiten met jou,
    zodat jij hem voortaan als knecht kunt hebben?
    29 Kun je met hem spelen als met een vogel,
    hem aan een touw houden, voor je dochters?
    30 Zal het vissersgilde over zijn prijs onderhandelen
    en hem tussen de kooplieden verdelen?
    31 Kun jij speren in zijn huid planten
    en een harpoen door zijn kop steken?
    32 Waag het eens hem aan te raken –
    weet wel: het zou je laatste strijd zijn.

    Job 41

    De hoop van elke aanvaller wordt beschaamd,
    alleen al bij zijn aanblik wordt hij teruggeworpen.
    Wie zou het wagen om hem op te schrikken?
    Wie kan aantreden om met hem te strijden?
    Wie daagt hem uit zonder daarvoor te boeten?
    Niemand, hij heeft op de hele aarde zijn gelijke niet.
    Ik zal niet zwijgen over zijn machtige dijen,
    over zijn geweldige krachten en fraaie gestalte.
    Wie kan zijn opperhuid afvillen?
    Wie dringt door zijn dubbele pantser heen?
    Wie heeft de kracht om zijn kaken te openen?
    Schrikwekkend gapen de tanden in zijn muil.
    Zijn rug is met schilden geschubd,
    ondoordringbaar verzegeld.
    Ze sluiten dicht op elkaar aan
    en laten niet de minste lucht door;
    het ene kleeft vast aan het andere,
    aaneengesloten en onscheidbaar.
    10 Wanneer hij proest, flikkert het licht,
    zijn ogen schitteren als de dageraad.
    11 Brandende fakkels komen uit zijn bek,
    vonkenregens vliegen door de lucht.
    12 Zijn neusgaten walmen,
    als een kokende ketel of rokend riet.
    13 Zijn adem laat kolen ontbranden,
    uit zijn bek slaat een vlam.
    14 Zijn nek zwelt op van kracht,
    zijn muil straalt niets dan verschrikking uit.
    15 Zijn vlees sluit dicht om hem heen,
    als om hem gegoten, onwrikbaar.
    16 Zijn hart is hard als een rots
    en hard als de onderste maalsteen.
    17 Komt hij overeind, dan deinzen stortzeeën terug
    en wijken brekers.
    18 Geen tegen hem getrokken zwaard houdt stand,
    geen speer, geen lans, geen pijl.
    19 IJzer beschouwt hij als stro,
    brons als rot hout.
    20 Hij slaat niet op de vlucht voor de pijl uit de boog,
    slingerstenen raken hem – het zijn maar stoppels.
    21 Voor hem is een knuppel als stro
    en hij lacht om het suizen van speren.
    22 Zijn onderlijf is zo scherp als een scherf;
    als een dorsslede snijdt hij door de modder.
    23 Hij laat de diepten kolken,
    de zee als een mengkroes zieden.
    24 Hij laat een spoor van lichten achter,
    alsof de zee met zilverwitte koppen is bekroond.
    25 Hij heeft op de aarde zijn gelijke niet,
    hij is een schepsel zonder vrees.
    26 Op al wat hoog is kijkt hij neer,
    hij is de koning van alle trotse dieren.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jobs antwoord aan God en zijn verdere lot
    Job 42

    N
    u antwoordde Job de HEER:
    ‘Ik weet dat niets buiten uw macht ligt
    en geen enkel plan voor u onuitvoerbaar is.
    Wie was ik dat ik, door mijn onverstand, uw besluit wilde toedekken?
    Werkelijk, ik sprak zonder enig begrip,
    over wonderen, te groot voor mij om te bevatten.
    “Luister,” zei ik, “dan zal ik spreken,
    ik zal u ondervragen, zeg mij wat u weet.”
    Eerder had ik slechts over u gehoord,
    maar nu heb ik u met eigen ogen aanschouwd.
    Daarom herroep ik mijn woorden en buig ik mij,
    zoals ik hier zit in het stof en het vuil.’

    Nadat de HEER deze woorden tot Job had gesproken, richtte hij zich tot Elifaz uit Teman: ‘Ik ben in woede ontstoken tegen jou en je twee vrienden, omdat jullie niet juist over mij hebben gesproken, zoals mijn dienaar Job. Welnu, neem elk zeven jonge stieren en zeven rammen, ga daarmee naar mijn dienaar Job, zodat jullie een offer kunnen brengen voor jezelf. Job, mijn dienaar, zal voor jullie bidden, want ik ben alleen hem goedgezind. Dan zal ik jullie niet blootstellen aan schande, ook al hebben jullie niet juist over mij gesproken, zoals mijn dienaar Job.’ En Elifaz uit Teman, Bildad uit Suach en Sofar uit Naäma deden zoals de HEER had gezegd en de HEER was Job goedgezind. 10 Nadat Job voor zijn vrienden had gebeden, bracht de HEER een keer in het lot van Job en hij gaf hem het dubbele van wat hij eerder bezat.
    11 Al zijn broers en al zijn zusters, en iedereen die hem van vroeger kende, kwamen naar zijn huis om samen met hem te eten; ze schudden hun hoofd en troostten hem, omdat de HEER zoveel rampspoed over hem had uitgestort. En elk van hen gaf hem een geldstuk en een gouden ring. 12 De HEER zegende Job in zijn latere leven nog meer dan in zijn vroegere, en zo kreeg Job veertienduizend schapen en geiten, zesduizend kamelen, duizend span runderen en duizend ezelinnen. 13 Ook kreeg hij zeven zonen en drie dochters. 14 De eerste dochter noemde hij Jemima, de tweede Kesia en de derde Keren-Happuch. 15 In het hele land waren geen mooiere vrouwen dan de dochters van Job. En hun vader gaf aan hen een even groot erfdeel als aan hun broers. 16 Hierna leefde Job nog honderdveertig jaar en hij zag zijn kinderen en de kinderen van zijn kinderen opgroeien, tot in het vierde geslacht. 17 En toen stierf Job, oud en verzadigd van het leven.



    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs