Exodus Het boek Exodus dankt zijn naam aan de Septuaginta, de oudste Griekse bijbelvertaling. Het woord exodus betekent ‘uittocht’. De titel in de Hebreeuwse bijbel is Sjemot, ‘Namen’, afgeleid van de eerste woorden van het boek. De titel Exodus verwijst naar de uittocht uit Egypte, de bevrijding uit het land van de slavernij.
Exodus is het tweede boek van de Pentateuch, de verzameling van vijf boeken die in de Joodse traditie de Tora wordt genoemd. Vanaf de tijd van Ezra en Nehemia (rond 450 v.Chr.) werden deze boeken aan Mozes toegeschreven. Daarom spreekt men ook wel van ‘de vijf boeken van Mozes’. Exodus vormt samen met de verhalende gedeelten in Genesis, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Jozua, Rechters, Samuël en Koningen een min of meer doorlopende geschiedenis. Tegenwoordig nemen velen aan dat deze boeken in hun huidige vorm het resultaat zijn van een langdurig proces van overleveren en redigeren. Het redactieproces is al in de tijd van de koningen van Israël en Juda begonnen (ongeveer 1000-586 v.Chr.) en werd pas afgesloten na de Babylonische ballingschap, in de Joodse gemeenschap in de tijd van de tweede tempel (na 515 v.Chr.).
23-05-2008
De tabernakel opgebouwd en ingericht
Exodus 40
1 De HEER zei tegen Mozes: 2 Op de eerste dag van de eerste maand moet je de tabernakel, de ontmoetingstent, opbouwen. 3 Plaats de ark met de verbondstekst erin en scherm die af met het voorhangsel. 4 Zet de tafel erin, met de bijbehorende voorwerpen ordelijk daarop geschikt, en ook de lampenstandaard, waarvan je de lampen moet aansteken. 5 Plaats het gouden reukofferaltaar voor de ark met de verbondstekst en hang het gordijn voor de ingang van de tabernakel. 6 Het brandofferaltaar moet je voor de ingang van de tabernakel, de ontmoetingstent, zetten, 7 en het wasbekken, gevuld met water, tussen de tent en het altaar. 8 Scherm de ruimte rond de tabernakel af en hang het gordijn voor de ingang. 9 Neem dan de zalfolie en zalf de tabernakel en alles wat erin staat, om de tabernakel met alle toebehoren te wijden, zodat hij heilig is. 10 Zalf ook het brandofferaltaar met alle bijbehorende voorwerpen om het te wijden, zodat het allerheiligst is. 11 Zalf en wijd ook het wasbekken en het onderstel. 12 Laat dan Aäron en zijn zonen naar de ingang van de ontmoetingstent komen en reinig hen met water. 13 Trek Aäron de heilige kleding aan en zalf hem; zo heilig je hem om mij als priester te dienen. 14 Ontbied zijn zonen, trek hun de tunieken aan 15 en zalf hen zoals je hun vader gezalfd hebt; dan kunnen ook zij mij als priester dienen. Door deze zalving wordt hun voor altijd, voor alle komende generaties, het priesterschap verleend.
16 Mozes deed alles wat de HEER hem had opgedragen. 17 In de eerste maand van het tweede jaar, op de eerste dag van de maand, werd de tabernakel opgebouwd. 18 Mozes liet de voetstukken voor de tabernakel plaatsen, hij liet de planken erin zetten, de dwarsbalken aanbrengen en de palen oprichten. 19 Over de tabernakel werd de tweede tent gespannen en daaroverheen werden de buitenste tentkleden gelegd, zoals de HEER Mozes had opgedragen. 20 Hij legde de verbondstekst in de ark, bevestigde de draagbomen aan de ark en legde de verzoeningsplaat erop. 21 Hij zette de ark in de tabernakel en hing ter afscherming van de ark met de verbondstekst het voorhangsel op, zoals de HEER hem had opgedragen. 22 Hij zette de tafel aan de noordkant van de tabernakel, de ontmoetingstent, buiten het voorhangsel, 23 en schikte daarop het brood, ten overstaan van de HEER, zoals de HEER hem had opgedragen. 24 De lampenstandaard zette hij aan de zuidkant van de tabernakel, tegenover de tafel, 25 en hij stak de lampen voor de HEER aan, zoals de HEER hem had opgedragen. 26 Het gouden altaar zette hij voor het voorhangsel in de ontmoetingstent 27 en hij brandde er geurig reukwerk op, zoals de HEER hem had opgedragen. 28 Hij hing het gordijn voor de ingang van de tabernakel, 29 zette het brandofferaltaar bij de ingang van de tabernakel, de ontmoetingstent, en bracht daarop het brandoffer en het graanoffer, zoals de HEER hem had opgedragen. 30 Tussen de ontmoetingstent en het altaar plaatste hij het wasbekken, en hij vulde het met water; 31 daarmee moesten Mozes en Aäron en zijn zonen hun handen en hun voeten wassen 32 voordat ze de ontmoetingstent binnengingen of het altaar naderden; zo had de HEER het Mozes opgedragen. 33 Hij schermde de ruimte rondom de tabernakel en het altaar af en hij hing voor de ingang het gordijn op. Zo legde Mozes de laatste hand aan het werk.
22-05-2008
Het werk aan de tabernakel voltooid
32 Zo werd het werk aan de tabernakel, de ontmoetingstent, voltooid. De Israëlieten hadden alles precies zo gemaakt als de HEER het Mozes had opgedragen. 33 Toen brachten ze de tabernakel naar Mozes: de tent met alle toebehoren, de haken, planken, dwarsbalken, palen en voetstukken, 34 het dekkleed van rood geverfde ramsvellen, het dekkleed van zeekoevellen en het voorhangsel, 35 de ark voor de verbondstekst met de draagbomen en de verzoeningsplaat, 36 de tafel met de bijbehorende voorwerpen en het toonbrood, 37 de lampenstandaard van zuiver goud met de lampen die er op de juiste wijze op gezet moesten worden, met alle toebehoren en met de olie voor de verlichting, 38 het gouden altaar, de zalfolie, het geurige reukwerk en het gordijn voor de ingang van de tent, 39 het bronzen altaar met het bronzen hekwerk, de draagbomen en alle bijbehorende voorwerpen, het wasbekken met het onderstel, 40 de doeken voor de omheining met de palen en de voetstukken, het gordijn voor de ingang van de afgeschermde ruimte, met de touwen en pinnen, en alle benodigdheden voor de dienst in de tabernakel, in de ontmoetingstent, 41 en ook de ambtsgewaden voor de dienst in het heiligdom, de heilige kleding voor de priester Aäron en de kleding die zijn zonen bij hun dienst als priester moesten dragen. 42-43 Alles was gemaakt zoals de HEER het Mozes had opgedragen. Toen Mozes zag dat de Israëlieten alles precies volgens de opdracht van de HEER hadden gemaakt, zegende hij hen.
De priesterkleding
Exodus 39
1 Van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol maakte men ook de ambtsgewaden voor de dienst in het heiligdom. Men maakte de heilige kleding voor Aäron zoals de HEER het aan Mozes had opgedragen.
2 De priesterschort maakte men van gouddraad, blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen. 3 Uit geplet goud werden draden gesneden, die met de blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en het linnen garen verweven werden. 4 De beide delen van de schort werden met elkaar verbonden door middel van schouderstukken. 5 De band vormde er één geheel mee en was op dezelfde wijze gemaakt: van gouddraad, blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen, zoals de HEER het Mozes had opgedragen. 6 Men graveerde de namen van Israëls zonen in de onyxstenen, zoals men zegelstenen snijdt, men vatte de stenen in gouden kassen 7 en zette ze op de schouderstukken van de priesterschort, om de HEER aan de Israëlieten te herinneren; zo had de HEER het Mozes opgedragen.
8 De borsttas weefde men even vakkundig als de priesterschort, van gouddraad, blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen. 9 Dubbelgeslagen was het weefsel vierkant, een span lang en een span breed. 10 Er werden vier rijen stenen op gezet: de eerste rij werd gevormd door een robijn, een topaas en een smaragd; 11 de tweede rij door een granaat, een saffier en een aquamarijn; 12 de derde door een barnsteen, een agaat en een amethist, 13 en de vierde door een turkoois, een onyx en een jaspis, allemaal in gouden kassen gevat. 14 Er waren twaalf stenen, zoals er twaalf namen zijn van Israëls zonen: in elke steen werd de naam van een van de twaalf stammen gegraveerd, zoals men zegelstenen snijdt. 15 Ook maakte men voor de borsttas kettinkjes van zuiver goud, in de vorm van kunstig gevlochten snoeren, 16 evenals twee gouden kassen en twee gouden ringen. De twee gouden ringen bevestigde men aan de bovenste hoeken van de borsttas, 17 de beide gouden snoeren werden met het ene einde aan de ringen op de hoeken van de tas bevestigd 18 en met het andere einde aan de kassen op de schouderstukken van de priesterschort, aan de voorkant. 19 Verder zette men twee gouden ringen aan de andere hoeken van de borsttas, aan de binnenkant, waarmee de tas tegen de priesterschort kwam te hangen. 20 Twee andere gouden ringen bevestigde men aan de schouderstukken van de priesterschort, en wel aan de voorkant, onderaan, dicht bij de plaats waar de schouderstukken vastgezet waren, boven de band. 21 Daarna haalde men een blauwpurperen koord door de ringen van de borsttas en door die van de priesterschort, zodat de tas stevig op de band van de priesterschort vastgebonden kon worden en niet kon verschuiven; zo had de HEER het Mozes opgedragen.
22 Het bovenkleed dat bij de priesterschort hoorde, werd in zijn geheel op vakkundige wijze van blauwpurperen wol geweven. 23 De halsopening zat in het midden en was afgezet met een rand die net zo geweven was als die van een wapenrok, om inscheuren te voorkomen. 24 Op de hele zoom van het bovenkleed bracht men granaatappels aan van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en van getwijnd linnen garen, 25 en tussen de granaatappels zette men belletjes van zuiver goud, 26 steeds om en om een gouden belletje en een granaatappel, over de hele zoom van het bovenkleed, dat tijdens de dienst moest worden gedragen; zo had de HEER het Mozes opgedragen.
27 Men weefde voor Aäron en zijn zonen op vakkundige wijze tunieken, 28 een tulband en prachtige hoofddoeken, alles van fijn linnen garen, en linnen broeken van getwijnd garen. 29 Ook maakte men een vakkundig geborduurde gordel van getwijnd linnen garen en blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol, zoals de HEER het Mozes had opgedragen.
30 Men maakte de rozet, de heilige diadeem, van zuiver goud en graveerde daarin, als in een zegel, de woorden Aan de HEER gewijd, 31 en er werd een blauwpurperen koord aan bevestigd, zodat de rozet voor op de tulband kon worden gebonden, zoals de HEER het Mozes had opgedragen.
Berekening van het materiaal
21 Hier volgt een berekening van de hoeveelheden materiaal die voor de tabernakel gebruikt werden, voor de tent waarin de verbondstekst bewaard werd. Deze berekening werd in opdracht van Mozes door de Levieten gemaakt, onder leiding van Itamar, de zoon van de priester Aäron. 22 Besaleël, de zoon van Uri, de zoon van Chur, uit de stam Juda, had alles uitgevoerd zoals de HEER het aan Mozes had opgedragen. 23 Oholiab, de zoon van Achisamach, uit de stam Dan, een bekwaam vakman, had hem terzijde gestaan; hij kon weven en borduren met blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen. 24 De totale hoeveelheid goud die voor de vervaardiging van het heiligdom werd gebruikt het goud dat men had afgedragen bedroeg negenentwintig talent en zevenhonderddertig sjekel, volgens het ijkgewicht van het heiligdom. 25 Het zilver dat de geregistreerde Israëlieten hadden afgedragen, bedroeg honderd talent en zeventienhonderdvijfenzeventig sjekel, volgens het ijkgewicht van het heiligdom: 26 één beka per persoon, dat is een halve sjekel volgens het ijkgewicht van het heiligdom, van alle geregistreerde personen van twintig jaar en ouder, zeshonderddrieduizend vijfhonderdvijftig man. 27 Honderd talent zilver werd gebruikt voor het gieten van de voetstukken van het heiligdom en voor die van het voorhangsel: één talent per voetstuk, dus voor honderd voetstukken honderd talent. 28 De overige zeventienhonderdvijfenzeventig sjekel gebruikte men om de palen te voorzien van krammen en dwarsstangen en om de koppen ervan te overtrekken. 29 De afgedragen hoeveelheid koper bedroeg zeventig talent en vierentwintighonderd sjekel. 30 Daarvan werden de voetstukken voor de ingang van de ontmoetingstent gemaakt, het bronzen altaar met het hekwerk daaromheen en alle bijbehorende voorwerpen, 31 alle voetstukken van de omheining en van de ingang tot de afgeschermde ruimte, en alle pinnen van zowel de tabernakel als de omheining.
Het maken van de tabernakel
8 De vaklieden die bij de uitvoering van het werk betrokken waren, maakten van tien geweven banen de tabernakel. Ze weefden de banen op vakkundige wijze van getwijnd linnen garen en van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol, met een patroon van cherubs. 9 Alle banen hadden dezelfde afmetingen: de lengte van iedere baan was achtentwintig el, de breedte vier el. 10 Vijf aan vijf werden ze aan elkaar gezet. 11 Aan de laatste baan van elk van de twee kleden die zo ontstonden, werden lussen van blauwpurperen wol gezet: 12 vijftig lussen aan elk van beide kleden, zo dat ze precies tegenover elkaar kwamen te zitten. 13 Men maakte vijftig gouden haken en bevestigde de kleden met deze haken aan elkaar, zodat de tabernakel één geheel werd.
14 Men maakte banen van geitenhaar voor de tent die over de tabernakel heen moest komen. Het waren er elf, 15 allemaal van dezelfde afmetingen: de lengte van iedere baan was dertig el, de breedte vier el. 16 Vijf van deze banen werden aan elkaar gezet en de zes andere eveneens. 17 Aan de laatste baan van elk van de twee kleden die zo ontstonden, zette men vijftig lussen. 18 Men maakte vijftig koperen haken om de delen te verbinden en van de tent één geheel te maken. 19 Ook werd voor de tent een dekkleed van rood geverfde ramsvellen gemaakt, en dat werd weer afgedekt met een kleed van zeekoevellen.
20 Voor de wanden van de tabernakel maakte men planken van acaciahout, die rechtop kwamen te staan. 21 Ze waren tien el lang en anderhalve el breed. 22 Elke plank werd voorzien van twee pinnen, en wel zo dat de pinnen van alle planken van de tabernakel een rechte lijn vormden. 23 Men maakte twintig planken voor de zuidwand van de tabernakel 24 en bracht daaronder veertig zilveren voetstukken aan, telkens twee per plank, waar de beide pinnen in pasten. 25 Voor de andere zijde van de tabernakel, aan de noordkant, maakte men eveneens twintig planken 26 met daaronder veertig zilveren voetstukken, telkens twee per plank. 27 Voor de achterwand van de tabernakel, aan de westkant, maakte men zes planken. 28 Voor de hoeken van de achterwand werden twee extra planken gemaakt. 29 Op de beide hoeken sloten de planken van onderen precies op elkaar aan en tot bovenaan, bij de ring, liepen ze volkomen gelijk. 30 Bij elkaar dus acht planken, met daaronder zestien zilveren voetstukken, telkens twee per plank. 31 Ook werden er dwarsbalken van acaciahout gemaakt: vijf voor de ene zijwand van de tabernakel, 32 vijf voor de andere zijwand en vijf voor de achterwand aan de westkant. 33 De middelste dwarsbalk diende ertoe om halverwege de wand de planken van het ene einde tot het andere met elkaar te verbinden. 34 Men overtrok de planken met goud, verguldde ook de dwarsbalken en maakte voor de dwarsbalken gouden ringen.
35 Het voorhangsel werd gemaakt van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen. Het werd vakkundig geweven, met een patroon van cherubs. 36 Men maakte er vier palen van acaciahout voor, die men met goud overtrok, met bijpassende vergulde krammen, en er werden voor deze palen vier zilveren voetstukken gegoten.
37 Ter afscherming van de ingang van de tent maakte men een vakkundig geborduurd gordijn van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen. 38 Er werden vijf palen voor gemaakt met bijpassende krammen; de koppen van de palen werden verguld, evenals de dwarsstangen. De vijf voetstukken waren van brons.
Exodus 37
1 Besaleël maakte de ark van acaciahout, twee-en-een-halve el lang, anderhalve el breed en anderhalve el hoog. 2 Hij overtrok hem met zuiver goud, zowel vanbinnen als vanbuiten; aan de bovenkant bracht hij rondom een gouden sierlijst aan. 3 Hij goot vier gouden ringen, die hij aan de vier poten bevestigde: twee ringen aan elke kant van de ark. 4 Hij maakte draagbomen van acaciahout, verguldde ze 5 en stak ze door de ringen aan weerszijden, zodat de ark gedragen kon worden.
6 Ook maakte hij de verzoeningsplaat van zuiver goud, twee-en-een-halve el lang en anderhalve el breed. 7-8 Aan de beide uiteinden daarvan maakte hij een cherub, eveneens van goud, één aan het ene uiteinde en één aan het andere uiteinde. Het was drijfwerk, de twee cherubs vormden één geheel met de plaat. [78] 8 9 Ze stonden tegenover elkaar, met het gezicht naar de verzoeningsplaat gekeerd, en hun vleugels waren gespreid zodat ze zich daar beschermend over uitstrekten.
10 Men maakte de tafel van acaciahout, twee el lang, één el breed en anderhalve el hoog. 11 Hij werd met zuiver goud overtrokken en rondom werd een gouden sierlijst aangebracht: 12 een rand van een hand breed, in een gouden lijst gevat. 13 Men goot vier gouden ringen en bevestigde die aan de vier hoeken, bij de poten. 14 De ringen zaten vlak onder de rand; ze waren bestemd voor de draagbomen waarmee de tafel gedragen kon worden. 15 De draagbomen voor de tafel maakte men van acaciahout, dat verguld werd. 16 Ook maakte men de voorwerpen die op de tafel moesten komen: de schotels, schalen en kommen, en de kannen voor de wijnoffers, allemaal van zuiver goud.
17 Men maakte de lampenstandaard van zuiver goud. De voet, de schacht, de kelken, knoppen en bloemen waren uit één stuk gedreven. 18 De schacht had zes zijarmen: drie aan de ene kant en drie aan de andere kant. 19 Deze armen werden versierd met amandelbloesem; op elk ervan werden drie kelken aangebracht met een knop en bloemblaadjes, telkens op dezelfde manier. 20 Ook de schacht werd met amandelbloesem versierd: vier kelken, elk met een knop en bloemblaadjes. 21 Waar de armen uit de schacht kwamen, werden eveneens knoppen aangebracht: één onder het eerste paar armen, één onder het tweede paar en één onder het derde paar. 22 De hele standaard, met de zes armen en de knoppen, was uit één stuk zuiver goud gedreven. 23 Men maakte er zeven lampen voor en snuiters en bakjes, alles van zuiver goud. 24 Voor de lampenstandaard en de bijbehorende voorwerpen werd een talent zuiver goud gebruikt.
25 Men maakte het reukofferaltaar van acaciahout. Het was vierkant, één el lang en één el breed, en twee el hoog; de horens vormden er één geheel mee. 26 De bovenkant, alle zijkanten en de horens werden met zuiver goud overtrokken en rondom werd een gouden rand aangebracht. 27 Onder de rand bevestigde men aan twee kanten twee gouden ringen; deze waren bestemd voor de draagbomen waarmee het altaar gedragen kon worden. 28 Men maakte de draagbomen van acaciahout en verguldde ze. 29 Ook bereidde men de heilige zalfolie, en fijn reukwerk zoals een reukwerker dat maakt.
Exodus 38
1 Men maakte het brandofferaltaar van acaciahout. Het was vierkant, vijf el lang en vijf el breed, en drie el hoog. 2 Op de vier hoeken van het altaar maakte men horens, die er één geheel mee vormden, en het werd met brons bekleed. 3 Alle bijbehorende voorwerpen werden van koper gemaakt: de potten, de scheppen, offerschalen, vorken en vuurbakken. 4 Langs de onderkant van het altaar, onder de rand, bracht men een hekwerk aan, een bronzen raster dat tot halverwege het altaar reikte. 5 Er werden vier ringen gegoten die aan de vier hoeken van het bronzen hekwerk bevestigd werden; ze waren bestemd voor de draagbomen. 6 Men maakte de draagbomen van acaciahout, bekleedde ze met brons 7 en stak ze in de ringen aan weerszijden van het altaar, zodat het gedragen kon worden. Het altaar werd van houten panelen gemaakt; vanbinnen was het hol.
8 Men maakte het bronzen wasbekken en het bronzen onderstel, en gebruikte hiervoor de spiegels van de vrouwen die bij de ingang van de ontmoetingstent samengestroomd waren.
9 De ruimte rond de tabernakel werd afgeschermd. Aan de zuidkant kwamen over een lengte van honderd el doeken van getwijnd linnen, 10 en twintig bijbehorende palen op twintig bronzen voetstukken, met krammen en dwarsstangen van zilver. 11 Evenzo aan de noordkant: honderd el doeken en twintig bijbehorende palen op twintig bronzen voetstukken, met verzilverde krammen en dwarsstangen. 12 Aan de westkant: vijftig el doeken en tien palen op tien voetstukken, met verzilverde krammen en dwarsstangen. 13 Aan de oostkant eveneens vijftig el: 14-15 aan weerszijden van de ingang van de afgeschermde ruimte vijftien el doeken en aan beide zijden drie bijbehorende palen die elk op een voetstuk stonden. [1415] 15 16 Al deze doeken waren van getwijnd linnen. 17 De voetstukken van de palen waren van brons, de krammen en dwarsstangen van zilver. De koppen van alle palen van de omheining waren met zilver overtrokken en alle palen waren voorzien van zilveren dwarsstangen. 18 Het gordijn voor de ingang van de afgeschermde ruimte was vakkundig geborduurd en gemaakt van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen; het was twintig el breed en evenals de doeken van de omheining vijf el lang. 19 De vier bijbehorende palen en de vier voetstukken waren van brons, de krammen en dwarsstangen waren van zilver en de koppen van de palen waren met zilver overtrokken. 20 Alle pinnen van zowel de tabernakel als de omheining waren van brons.
21-05-2008
Bijdragen van het volk; de vaklieden
4 Mozes zei tegen de Israëlieten: De HEER draagt u op 5 hem geschenken te geven. Laat iedereen die daartoe bereid is iets aan de HEER afstaan: goud, zilver of koper, 6 blauwpurperen, roodpurperen of karmozijnrode wol, fijn linnen garen of geitenhaar, 7 rood geverfde ramsvellen, vellen van zeekoeien, acaciahout, 8 lampolie, geurige specerijen voor de zalfolie en voor de reukoffers, 9 onyxstenen voor de priesterschort of edelstenen voor de borsttas. 10 Alle vaklieden moeten zich melden, om alles te maken waartoe de HEER opdracht heeft gegeven: 11 de tabernakel met het bijbehorende dekkleed en alle haken, planken, dwarsbalken, palen en voetstukken, 12 de ark met de draagbomen, de verzoeningsplaat en het voorhangsel, 13 de tafel met de draagbomen, alle bijbehorende voorwerpen en het toonbrood, 14 de lampenstandaard met de bijbehorende voorwerpen, de lampen en de olie, 15 het reukofferaltaar met de draagbomen, de zalfolie, het geurige reukwerk en het gordijn dat de ingang van de tabernakel afschermt, 16 het brandofferaltaar met het bronzen hekwerk, de draagbomen en alle bijbehorende voorwerpen, het wasbekken met het onderstel, 17 de doeken voor de omheining, de palen, de voetstukken en het gordijn voor de ingang van de afgeschermde ruimte, 18 de pinnen en touwen van de tabernakel en die van de omheining, 19 en de ambtsgewaden voor de dienst in het heiligdom, de heilige kleding voor de priester Aäron en de kleding die zijn zonen moeten dragen wanneer zij als priester dienstdoen.
20-21 Hierop gingen de Israëlieten uiteen, en ieder die daartoe van harte bereid was, kwam bij Mozes terug met een geschenk voor de HEER als bijdrage voor de vervaardiging van de ontmoetingstent, de inrichting daarvan of de heilige kleding. [2021] 21 22 Alle mannen en vrouwen die bereid waren de HEER iets van goud af te staan, kwamen sierspelden, neusringen, vingerringen, halssieraden en allerlei andere gouden voorwerpen brengen. 23 Iedereen die in het bezit was van blauwpurperen, roodpurperen of karmozijnrode wol, fijn linnen garen, geitenhaar, rood geverfde ramsvellen of zeekoevellen bracht dat ook. 24 Anderen schonken de HEER zilver of koper, en weer anderen brachten het acaciahout dat ze hadden en dat voor tal van voorwerpen nodig was. 25 Vrouwen die de kunst van het spinnen verstonden, sponnen eigenhandig blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en fijn linnen garen en stonden dat af. 26 Andere vrouwen, die dat graag deden en er bedreven in waren, sponnen geitenhaar. 27 De leiders van Israël brachten de onyxstenen voor de priesterschort en de edelstenen voor de borsttas, 28 evenals de geurige specerijen en de olie voor de verlichting, de zalfolie en de reukoffers. 29 Alle Israëlieten, mannen zowel als vrouwen, die bereid waren iets af te staan voor de werkzaamheden waartoe de HEER Mozes opdracht had laten geven, brachten de HEER vrijwillig geschenken.
30 Mozes zei tegen de Israëlieten: De HEER heeft zijn keuze laten vallen op Besaleël, de zoon van Uri, de zoon van Chur, uit de stam Juda. 31 Hij heeft hem uitzonderlijke talenten geschonken, wijsheid, vakmanschap en inzicht op allerlei gebied: 32 hij kan ontwerpen maken en ze uitvoeren in goud, zilver, koper en brons, 33 hij kan stenen snijden en zetten en hout bewerken en hij beheerst ook allerlei andere vaardigheden om ontwerpen uit te voeren. 34 De HEER heeft aan hem en aan Oholiab, de zoon van Achisamach, uit de stam Dan, ook de gave geschonken hun kennis over te dragen. 35 Hij heeft hun vakmanschap geschonken op allerlei gebied: zij hebben verstand van wol weven, van borduren met blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en van het weven van fijn linnen. Ze beheersen de technieken en maken zelf de ontwerpen.
Exodus 36
1 Besaleël en Oholiab moeten alle voorwerpen voor de dienst in het heiligdom maken, precies zoals de HEER het heeft opgedragen. Allen die hun vak verstaan en aan wie de HEER de wijsheid en het inzicht geschonken heeft die hiervoor nodig zijn, moeten hen helpen.
2 Hierop riep Mozes Besaleël en Oholiab bij zich, en alle vaklieden aan wie de HEER wijsheid geschonken had en die graag bereid waren het werk ter hand te nemen. 3 Zij namen van Mozes alle geschenken in ontvangst die de Israëlieten voor de bouw van het heiligdom gebracht hadden. Men bleef vrijwillig gaven brengen, iedere morgen weer, 4 totdat de vaklieden die aan het heiligdom werkten hun werk onderbraken, 5 en zij Mozes lieten weten dat de mensen veel meer bijeenbrachten dan nodig was voor het werk waartoe de HEER opdracht had gegeven. 6 Op bevel van Mozes werd toen overal in het kamp bekendgemaakt dat geen enkele man of vrouw nog iets voor het heiligdom hoefde te maken. Daarna bracht het volk geen geschenken meer. 7 Er was meer dan voldoende materiaal om al het werk te kunnen uitvoeren.
20-05-2008
De sabbatsrust
Exodus 35
1 Mozes riep de hele gemeenschap van Israël bijeen en zei: De HEER heeft opdracht gegeven om deze voorwerpen voor hem te maken. 2 Zes dagen kan daaraan gewerkt worden, maar de zevende dag, de sabbat, moet een dag van volstrekte rust zijn, gewijd aan de HEER. Iedereen die dan werkt moet ter dood gebracht worden. 3 Niemand van u mag op sabbat een vuur aansteken, waar hij ook woont.
De nieuwe stenen platen
Exodus 33
1 De HEER zei tegen Mozes: Vertrek van hier, met het volk dat je uit Egypte hebt weggeleid, en ga naar het land waarvan ik Abraham, Isaak en Jakob onder ede heb beloofd dat ik het aan hun nakomelingen zou geven, 2-3 een land dat overvloeit van melk en honing. Ik zal een engel voor je uit sturen en ik zal de Kanaänieten, de Amorieten, Hethieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten verdrijven. Maar ik trek niet met jullie mee, want jullie zijn een onhandelbaar volk en ik zou jullie daarom onderweg kunnen doden. [23] 3 4 Toen het volk deze onheilstijding hoorde, ging het in de rouw; niemand deed sieraden om. 5 De HEER had Mozes namelijk opgedragen tegen de Israëlieten te zeggen: Jullie zijn een onhandelbaar volk. Als ik ook maar een ogenblik met jullie mee zou reizen, zou ik je al doden. Doe daarom je sieraden af, dan zal ik besluiten wat ik met jullie zal doen. 6 Vanaf de dag dat ze de Horeb verlieten, droegen de Israëlieten daarom geen sieraden.
7 Mozes sloeg steeds buiten het kamp, op ruime afstand ervan, een tent op die hij de ontmoetingstent noemde. Ieder die de HEER wilde raadplegen, ging naar de ontmoetingstent buiten het kamp. 8 Telkens als Mozes zich erheen begaf, gingen allen voor de ingang van hun tent staan en keken Mozes na tot hij naar binnen was gegaan. 9 Zodra hij in de tent was daalde de wolkkolom neer, en deze bleef bij de ingang staan. Dan sprak de HEER met Mozes. 10 Wanneer het volk de wolkkolom bij de ingang van de tent zag staan, boog ieder zich voor de ingang van zijn tent neer. 11 De HEER sprak persoonlijk met Mozes, zoals een mens met een ander mens spreekt. Daarna keerde Mozes terug naar het kamp, maar zijn jonge dienaar Jozua, de zoon van Nun, verliet de tent niet.
12 Mozes zei tegen de HEER: U draagt mij wel op het volk verder te laten trekken, maar u hebt mij niet laten weten wie u met mij mee zult sturen, terwijl u toch gezegd hebt: Jou heb ik uitgekozen, jou ben ik goedgezind. 13 Als dat werkelijk zo is, laat mij dan weten wat uw plannen zijn. Dan leer ik u kennen en weet ik zeker dat u mij goedgezind bent. Vergeet toch niet dat deze mensen uw volk zijn. 14 De HEER antwoordde: Moet ik dan zelf meegaan om je gerust te stellen? 15 Mozes zei: Als u niet zelf meegaat, laat ons dan niet verder trekken. 16 Hoe zou moeten blijken dat u mij goedgezind bent, mij en ook uw volk, tenzij u met ons meegaat? Alleen dan nemen wij immers een bijzondere plaats in onder de volken die de aarde bewonen. 17 De HEER zei tegen Mozes: Ik verzeker je dat ik zal doen wat je vraagt, want ik ben je goedgezind en ik heb je uitgekozen.
18 Laat mij toch uw majesteit zien, zei Mozes. 19 Hij antwoordde: Ik zal in mijn volle luister voor je langs gaan en in jouw bijzijn de naam HEER uitroepen: ik schenk genade aan wie ik genade wil schenken, en ik ben barmhartig voor wie ik barmhartig wil zijn. 20 Maar, zei hij, mijn gezicht zul je niet kunnen zien, want geen mens kan mij zien en in leven blijven. 21 Toen sprak de HEER: Er is een plaats op de rots waar je dicht bij mij kunt komen staan. 22 Als dan mijn majesteit voor je langs gaat, zal ik je in een kloof laten schuilen en mijn hand beschermend voor je houden tot ik voorbij ben. 23 Als ik mijn hand weghaal, zul je mij van achteren zien; mijn gezicht mag niemand zien.
Exodus 34
1 De HEER zei tegen Mozes: Hak twee stenen platen uit, gelijk aan de vorige. Dan zal ik op die platen de geboden schrijven die ook op de eerste stonden, die jij stukgegooid hebt. 2 Morgenvroeg moet je gereed zijn, want dan moet je de Sinai op gaan. Kom daar, op de top van de berg, bij mij. 3 Laat niemand met je mee naar boven gaan, op de hele berg mag niemand te zien zijn, en ook de schapen, geiten en runderen mogen niet in de nabijheid van de berg grazen.
4 Mozes hakte twee stenen platen uit, net als de vorige, en s morgens ging hij in alle vroegte de Sinai op, zoals de HEER hem had opgedragen. De twee stenen platen droeg hij bij zich. 5 De HEER daalde neer in een wolk, hij kwam naast Mozes staan en riep de naam HEER uit. 6 De HEER ging voor hem langs en riep uit: De HEER! De HEER! Een God die liefdevol is en genadig, geduldig, trouw en waarachtig, 7 die duizenden geslachten zijn liefde bewijst, die schuld, misdaad en zonde vergeeft, maar niet alles ongestraft laat en voor de schuld van de ouders de kinderen en kleinkinderen laat boeten, en ook het derde geslacht en het vierde. 8 Onmiddellijk viel Mozes op zijn knieën en boog zich neer. 9 Als u mij goedgezind bent, Heer, zei hij, trekt u dan met ons mee, ook al is dit volk onhandelbaar. Schenk ons vergeving voor onze schuld en zonde en maak ons tot uw eigen bezit.
10 De HEER antwoordde: Ik wil een verbond sluiten. Voor de ogen van heel je volk zal ik zulke wonderbaarlijke daden verrichten als er onder geen enkel volk op aarde ooit verricht zijn, en het hele volk dat bij jou is, zal zien welke ontzagwekkende dingen ik, de HEER, voor jou zal doen. 11 Jullie moeten je houden aan de geboden die ik je vandaag geef. Ik zal de Amorieten, de Kanaänieten, Hethieten, Perizzieten, Chiwwieten en Jebusieten voor je verdrijven. 12 Wacht je ervoor een verbond te sluiten met de inwoners van het land waarheen je op weg bent, want dat zou jullie ondergang zijn. 13 Breek hun altaren af, verbrijzel hun gewijde stenen en hak hun Asjerapalen om, 14 want jullie mogen niet voor een andere god neerknielen. De HEER, de Afgunstige, duldt immers geen andere goden naast zich. 15 Sluit geen verbond met de inwoners van dat land, want wanneer die zich met hun goden afgeven en offers aan hen brengen, zouden ze jullie uitnodigen om aan hun offermaaltijden deel te nemen. 16 En als jullie uit hun dochters voor je zonen vrouwen kiezen, en die vrouwen geven zich met hun goden af, zullen ze ook je zonen daartoe verleiden.
17 Maak geen godenbeelden.
18 Vier steeds het feest van het Ongedesemde brood, en wel op de daarvoor vastgestelde dagen van de maand abib, de maand waarin jullie weggetrokken zijn uit Egypte. Eet dan zeven dagen lang ongedesemd brood, zoals ik je heb opgedragen.
19 Alles wat als eerste de moederschoot verlaat behoort mij toe. Ieder eerstgeboren mannelijk dier van je kudde is voor mij, zowel van je runderen als van je schapen en geiten. 20 Elk eerstgeboren veulen van een ezel moet je vrijkopen met een schaap of geit. Koop je het niet vrij, dan moet je het de nek breken. Ook alle oudste zonen moet je vrijkopen.
Niemand mag met lege handen voor mij verschijnen.
21 Zes dagen lang mag je werken, maar op de zevende dag moet je rust houden, ook in de ploegtijd en in de oogsttijd.
22 Vier het Wekenfeest wanneer je de eerste opbrengst van de tarweoogst binnenhaalt, en het Inzamelingsfeest wanneer het jaar ten einde loopt. 23 Driemaal per jaar moeten alle mannen voor de Machtige, de HEER, de God van Israël, verschijnen. 24 Ik zal de andere volken voor jullie verdrijven en je een uitgestrekt gebied geven; niemand zal dan je akkers in bezit durven nemen wanneer je driemaal per jaar op reis gaat om voor de HEER, je God, te verschijnen.
25 Als je een offerdier voor mij slacht, mag het bloed van het dier alleen vloeien wanneer er niets aanwezig is dat zuurdesem bevat, en van het offerdier voor het pesachfeest mag niets tot de volgende morgen bewaard worden.
26 De allereerste opbrengst van je akker moet je naar het heiligdom van de HEER, je God, brengen.
Een geitenbokje mag je niet koken in de melk van zijn moeder.
27 De HEER zei tegen Mozes: Stel deze geboden op schrift, want op grond van deze geboden sluit ik met jou en de Israëlieten een verbond. 28 Veertig dagen en veertig nachten bleef Mozes daar bij de HEER, zonder te eten of te drinken. En hij schreef de tekst van het verbond, de tien geboden, op de platen.
29 Mozes daalde de Sinai af, met de twee platen van het verbond bij zich. Hij wist niet dat zijn gezicht glansde doordat hij met de HEER had gesproken. 30 Toen Aäron en de andere Israëlieten de glans op Mozes gezicht zagen, durfden zij niet naar hem toe te gaan, 31 maar Mozes riep hen bij zich. Aäron en de leiders van het volk kwamen bij hem en Mozes sprak met hen. 32 Daarna kwamen ook de andere Israëlieten. Hij droeg hun op zich te houden aan alles wat de HEER hem op de Sinai gezegd had. 33 Toen hij uitgesproken was, bedekte hij zijn gezicht met een doek. 34 Steeds wanneer Mozes voor de HEER verscheen om met hem te spreken, deed hij de doek af, totdat hij weer naar buiten kwam. Als Mozes de Israëlieten dan zei wat hem opgedragen was, 35 zagen zij hoe zijn gezicht glansde. Daarna bedekte hij zijn gezicht met de doek, totdat hij opnieuw met de HEER ging spreken.
De stenen platen geschonken
18 Nadat de HEER dit alles op de Sinai tegen Mozes had gezegd, gaf hij hem de twee platen van het verbond, de stenen platen, door Gods vinger beschreven.
19-05-2008
Het gouden stierkalf
Exodus 32
1 Het volk wachtte lang op Mozes. Toen hij maar niet van de berg afkwam, verdrongen ze zich om Aäron en eisten van hem: Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want wat er gebeurd is met die Mozes, die ons uit Egypte heeft geleid, weten we niet. 2 Aäron antwoordde: Neem dan uw vrouwen, zonen en dochters hun gouden oorringen af en breng die bij mij. 3 Hierop deden alle Israëlieten zonder aarzelen hun gouden oorringen af en gaven die aan Aäron. 4 Alles wat ze hem brachten smolt hij om en hij goot er een beeld van in de vorm van een stierkalf. Het volk riep uit: Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid! 5 Toen Aäron besefte wat er gebeurde, bouwde hij een altaar voor het beeld en kondigde hij aan dat er de volgende dag een feest voor de HEER zou zijn. 6 De volgende morgen vroeg brachten ze brandoffers en vredeoffers. Ze gingen zitten om te eten en te drinken, en stonden daarna op om uitbundig feest te vieren.
7 De HEER zei tegen Mozes: Ga terug naar beneden, want jouw volk, dat je uit Egypte hebt geleid, misdraagt zich. 8 Nu al zijn ze afgeweken van de weg die ik hun gewezen heb. Ze hebben een stierenbeeld gemaakt, hebben daarvoor neergeknield, er offers aan gebracht en gezegd: Israël, dit is je god, die je uit Egypte heeft geleid! 9 De HEER zei verder tegen Mozes: Ik weet hoe onhandelbaar dit volk is. 10 Houd mij niet tegen: mijn brandende toorn zal hen verteren. Maar uit jou zal ik een groot volk laten voortkomen. 11 Mozes probeerde de HEER, zijn God, milder te stemmen: Wilt u dan uw toorn laten woeden tegen uw eigen volk, HEER, dat u met sterke hand en grote macht uit Egypte hebt bevrijd? 12 Wilt u dat de Egyptenaren zeggen: Hij heeft hen bevrijd om hen in het ongeluk te storten, om hen in het bergland te doden en van de aarde weg te vagen? Wees niet langer toornig en zie ervan af onheil over uw volk te brengen! 13 Denk toch aan uw dienaren Abraham, Isaak en Israël, aan wie u onder ede deze belofte hebt gedaan: Ik zal jullie zo veel nakomelingen geven als er sterren aan de hemel zijn, en het hele gebied waarvan ik gesproken heb zal ik hun voor altijd in bezit geven. 14 Toen zag de HEER ervan af zijn volk te treffen met het onheil waarmee hij gedreigd had.
15 Mozes keerde zich om en ging de berg af. De twee platen met de verbondstekst droeg hij bij zich. Aan beide kanten waren ze beschreven, aan de voorkant en aan de achterkant. 16 De platen waren Gods eigen werk en het schrift dat erin gegrift was, was Gods eigen schrift. 17 Toen Jozua het geschreeuw van het volk hoorde, zei hij tegen Mozes: Ik hoor strijdkreten in het kamp! 18 Maar Mozes zei: Dat is geen gejuich na een overwinning en geen geweeklaag na een nederlaag. Luid gejoel dát hoor ik. 19 Dichter bij het kamp gekomen, zag hij het stierenbeeld en het gedans. Woedend smeet hij de platen aan de voet van de berg aan stukken. 20 Hij greep het stierenbeeld, gooide het in het vuur en verpulverde het. De as strooide hij op het water, en dat liet hij de Israëlieten drinken. 21 Tegen Aäron zei hij: Wat heeft dit volk je misdaan, dat je zon zware schuld op hen geladen hebt? 22 Ik smeek je je woede te bedwingen, antwoordde Aäron. Je weet dat dit volk alleen maar kwaad wil. 23 Ze zeiden tegen mij: Maak een god voor ons die voor ons uit kan gaan, want wat er gebeurd is met die Mozes, die ons uit Egypte heeft geleid, weten we niet. 24 Toen ik hun om goud vroeg, deden ze meteen hun sieraden af en gaven ze aan mij. Ik gooide ze in het vuur en toen kwam dat kalf eruit tevoorschijn.
25 Mozes begreep dat het volk zich had laten gaan omdat Aäron niet ingegrepen had, en dat hun vijanden daarom de spot met hen zouden drijven. 26 Hij ging bij de ingang van het kamp staan en zei: Wie voor de HEER kiest, moet hier komen. Alle nakomelingen van Levi voegden zich bij hem. 27 Hij zei tegen hen: Dit zegt de HEER, de God van Israël: Gord je zwaard om, jullie allemaal, doorkruis het kamp in de volle lengte en breedte en dood iedereen die je tegenkomt, al is het je broer, vriend of verwant. 28 De Levieten deden wat Mozes hun had opgedragen, en zo kwamen er die dag ongeveer drieduizend Israëlieten om. 29 Vandaag hebt u zich aan de HEER gewijd, zei Mozes, door u zelfs tegen uw zonen en broers te keren. U hebt vandaag zijn zegen verworven.
30 De volgende morgen zei Mozes tegen het volk: U hebt zwaar gezondigd. Toch zal ik de berg op gaan; misschien kan ik de HEER ertoe bewegen u uw zonden niet aan te rekenen. 31 Hierop keerde hij terug naar de HEER. Ach HEER, zei hij, dit volk heeft zwaar gezondigd: ze hebben een god van goud gemaakt. 32 Schenk hun vergeving voor die zonde. Wilt u dat niet, schrap mij dan maar uit het boek dat u geschreven hebt. 33 De HEER antwoordde Mozes: Alleen wie tegen mij gezondigd heeft, schrap ik uit mijn boek. 34 Breng het volk nu naar de plaats die ik je heb genoemd; mijn engel zal voor je uit gaan. Maar op de dag van de verantwoording zal ik hen voor hun zonde ter verantwoording roepen.
35 De HEER strafte het volk, omdat ze het kalf hadden gemaakt, het beeld dat Aäron gegoten had.
17-05-2008
De sabbatsrust
12 De HEER zei tegen Mozes: 13 Zeg tegen de Israëlieten: Neem wel steeds mijn sabbat in acht, want elke generatie opnieuw is die dag voor mij en voor jullie een teken dat eraan herinnert dat ik, de HEER, jullie geheiligd heb. 14 Neem de sabbat in acht, want het is voor jullie een heilige dag. Wie hem schendt, moet ter dood gebracht worden; ieder die dan werkt, moet uit de gemeenschap gestoten worden. 15 Zes dagen mag je werken, maar de zevende dag is het sabbat, een dag van volstrekte rust, die aan de HEER gewijd is. Wie op sabbat werkt, moet ter dood gebracht worden. 16-17 Generatie na generatie moeten de Israëlieten de sabbat in acht nemen en vieren. Voor mij en hen is die dag een teken van een eeuwigdurend verbond, want in zes dagen heeft de HEER de hemel en de aarde gemaakt, en de zevende dag heeft hij gerust om op adem te komen.
De vaklieden
Exodus 31
1 De HEER zei tegen Mozes: 2 Ik heb mijn keuze laten vallen op Besaleël, de zoon van Uri, de zoon van Chur, uit de stam Juda. 3 Ik heb hem uitzonderlijke talenten geschonken, wijsheid, vakmanschap en inzicht op allerlei gebied: 4 hij kan ontwerpen maken en ze in goud, zilver, koper en brons uitvoeren, 5 hij kan stenen snijden en zetten en hout bewerken en hij beheerst ook allerlei andere vaardigheden. 6 Oholiab, de zoon van Achisamach, uit de stam Dan, stel ik als zijn medewerker aan. Allen die hun vak verstaan heb ik wijsheid geschonken, zodat zij alles kunnen maken waartoe ik opdracht heb gegeven: 7 de ontmoetingstent, de ark voor de verbondstekst, de verzoeningsplaat die erop moet liggen, alle voorwerpen voor de tent, 8 de tafel en de voorwerpen die erbij horen, de lampenstandaard van zuiver goud en de bijbehorende voorwerpen, het reukofferaltaar, 9 het brandofferaltaar met het gerei, het wasbekken, het onderstel ervan, 10 de ambtsgewaden, de heilige kleding voor de priester Aäron en de kleding die zijn zonen als priester moeten dragen, 11 de zalfolie en het geurige reukwerk voor het heiligdom. Laat hen alles uitvoeren zoals ik het je heb opgedragen.
Het reukwerk
34 De HEER zei tegen Mozes: Neem balsemhars, cistushars en galbanum, en naast deze specerijen zuivere wierook, van alles een gelijke hoeveelheid, 35 en bereid daaruit reukwerk, een mengsel zoals een reukwerker dat maakt. Meng er zout door, het moet zuiver en heilig zijn. 36 Wrijf een deel ervan fijn en leg dat in de ontmoetingstent, voor de verbondstekst, op de plaats waar ik je zal ontmoeten. Behandel het als allerheiligst. 37 Dit reukwerk is heilig, alleen voor de HEER bestemd; reukwerk voor jezelf mag niet op dezelfde manier bereid worden. 38 Wie iets soortgelijks maakt om van de geur te genieten, moet uit de gemeenschap gestoten worden.
De zalfolie
22 De HEER zei tegen Mozes: 23-24 Neem de fijnste specerijen: vijfhonderd sjekel dikvloeibare mirre, half zoveel geurige kaneel tweehonderdvijftig sjekel dus , tweehonderdvijftig sjekel geurige kalmoes en vijfhonderd sjekel kassia, alles volgens het ijkgewicht van het heiligdom, en een hin olijfolie,24 25 en bereid hieruit heilige zalfolie, een geurig mengsel zoals een reukwerker dat maakt. Met deze heilige zalfolie 26 moet je de ontmoetingstent zalven, de ark met de verbondstekst, 27 de tafel en de lampenstandaard met alle bijbehorende voorwerpen, het reukofferaltaar, 28 het brandofferaltaar met het gerei, en het wasbekken en het onderstel ervan. 29 Hierdoor wijd je deze voorwerpen en worden ze allerheiligst; alles wat ermee in aanraking komt wordt zelf ook heilig. 30 Zalf ook Aäron en zijn zonen; zo heilig je hen om mij als priester te kunnen dienen. 31 Tegen de Israëlieten moet je zeggen: Dit is heilige zalfolie, hij is alleen voor de HEER bestemd, in alle komende generaties. 32 Hij mag over niemands lichaam uitgegoten worden en u mag niets op dezelfde manier bereiden: deze olie is heilig en mag door u niet ontheiligd worden. 33 Wie eenzelfde mengsel bereidt of er iets van gebruikt voor een onbevoegde, moet uit de gemeenschap gestoten worden.
Het wasbekken
17 De HEER zei tegen Mozes: 18 Maak een bronzen wasbekken op een bronzen onderstel, voor de wassingen. Zet het tussen de ontmoetingstent en het altaar en doe er water in. 19 Met dit water moeten Aäron en zijn zonen hun handen en hun voeten wassen. 20 Ze moeten dit doen voordat ze de ontmoetingstent binnengaan, anders zullen ze sterven. Ook wanneer ze dienst gaan doen bij het altaar en de HEER een offer gaan brengen, 21 moeten ze hun handen en hun voeten wassen, anders zullen ze sterven. Deze bepaling blijft voor altijd van kracht voor Aäron en zijn nakomelingen, voor alle komende generaties.
De heffing bij de registratie
11 De HEER zei tegen Mozes: 12 Als je onder de Israëlieten een telling houdt, moeten allen die geregistreerd worden de HEER losgeld betalen voor hun leven, om te voorkomen dat de telling hun noodlottig wordt. 13 Ieder die meegeteld wordt moet een halve sjekel betalen, volgens het ijkgewicht van het heiligdom, twintig gera per sjekel; de heffing voor de HEER bedraagt de helft daarvan. 14 Ieder die meegeteld wordt, iedereen van twintig jaar of ouder, moet deze heffing voor de HEER betalen. 15 Rijken dragen als losprijs voor hun leven niet meer af dan een halve sjekel, armen niet minder. 16 Het losgeld dat je van de Israëlieten in ontvangst neemt, moet gebruikt worden voor de dienst in de ontmoetingstent. De losprijs die de Israëlieten voor hun leven betalen, zal ervoor zorgen dat de HEER hen niet vergeet.
Het reukofferaltaar
Exodus 30
1 Je moet een altaar maken voor het branden van reukwerk; gebruik er acaciahout voor. 2 Het moet vierkant zijn, één el lang en één el breed, en twee el hoog; de horens moeten er één geheel mee vormen. 3 Overtrek de bovenkant, alle zijkanten en de horens met zuiver goud en breng rondom een gouden rand aan. 4 Bevestig aan twee kanten onder de rand twee gouden ringen. Zet ze aan tegenover elkaar liggende zijden; ze zijn bestemd voor de draagbomen waarmee het altaar gedragen wordt. 5 De draagbomen moet je van acaciahout maken en je moet ze vergulden.
6 Zet het altaar voor het voorhangsel waarachter de ark met de verbondstekst staat, tegenover de verzoeningsplaat die daaroverheen ligt, waar ik je zal ontmoeten. 7 Aäron moet er elke morgen als hij de lampen in orde brengt, geurig reukwerk op branden. 8 Ook als hij tegen het vallen van de avond de lampen aansteekt, moet hij een reukoffer brengen. Alle komende generaties moeten elke dag voor de HEER reukwerk branden. 9 Jullie mogen op dit altaar alleen het voorgeschreven reukwerk offeren en er geen brandoffers, graanoffers of wijnoffers op brengen. 10 Eenmaal per jaar moet Aäron aan de horens van dit altaar de verzoeningsrite voltrekken met het bloed van het reinigingsoffer, en alle komende generaties moeten dit gebruik in stand houden. Dit altaar is voor de HEER allerheiligst.
De priesterwijding
Exodus 29
1 Doe het volgende om Aäron en zijn zonen te heiligen, zodat ze mij als priester kunnen dienen: Neem een stier en twee rammen zonder enig gebrek. 2 Neem verder brood, dikke broden, met olijfolie bereid, en dunne broden, met olijfolie bestreken alles ongedesemd en gebakken van tarwebloem. 3 Leg dit in een mand en breng die naar het heiligdom, evenals de stier en de beide rammen.
4 Laat Aäron en zijn zonen naar de ingang van de ontmoetingstent komen en reinig hen met water. 5 Trek Aäron daarna de priesterkleding aan: de tuniek, het bovenkleed dat bij de priesterschort hoort, de priesterschort en de borsttas; bind de schort vast met de bijbehorende band. 6 Doe hem de tulband om en bevestig daarop de heilige diadeem. 7 Zalf Aäron door de zalfolie over zijn hoofd uit te gieten. 8 Laat daarna zijn zonen komen, trek hun de tunieken aan 9 en bind hun de hoofddoeken om. Doe zowel Aäron als zijn zonen een gordel om. Door hen op deze manier te wijden, verleen je Aäron en zijn zonen voor altijd het recht om het priesterschap uit te oefenen.
10 Laat de stier naar de ontmoetingstent brengen en laat Aäron en zijn zonen hun hand op de kop van de stier leggen. 11 Slacht het dier ten overstaan van de HEER bij de ingang van de ontmoetingstent. 12 Strijk met je vinger wat bloed aan de horens van het altaar en giet de rest van het bloed uit aan de voet van het altaar. 13 Neem al het vet rond de ingewanden, de kleinste lob van de lever, de beide nieren en het niervet, en verbrand dit op het altaar. 14 Maar het vlees van de stier moet je buiten het kamp verbranden, evenals de huid en de inhoud van de ingewanden. Het is een reinigingsoffer.
15 Neem vervolgens een van de rammen, en laat Aäron en zijn zonen hun hand op de kop van de ram leggen. 16 Slacht het dier en giet het bloed tegen de zijkanten van het altaar. 17 Snijd de ram in stukken, was de ingewanden en de poten en leg ze bij de stukken vlees en de kop. 18 Verbrand de ram in zijn geheel op het altaar. Het is een brandoffer, een geurige gave die de HEER behaagt.
19 Neem dan de tweede ram en laat Aäron en zijn zonen hun hand op de kop van de ram leggen. 20 Slacht het dier en strijk wat van het bloed aan de rechteroorlel van Aäron en aan die van zijn zonen, op hun rechterduim en op de grote teen van hun rechtervoet. De rest van het bloed moet je tegen de zijkanten van het altaar gieten. 21 Besprenkel Aäron met wat bloed van het altaar en met zalfolie en sprenkel het ook over zijn kleren. Ook zijn zonen en hun kleren moet je ermee besprenkelen. Dan zullen Aäron en zijn zonen, evenals hun kleren, heilig zijn.
22 Neem de vette delen van de ram: de staart, al het vet van de buikholte, de kleinste lob van de lever en de beide nieren met het niervet, en ook de rechterachterbout; deze ram dient als wijdingsoffer. 23 En neem uit de mand met ongedesemd brood die de HEER gebracht is een rond brood, een dik, met olie bereid brood en een dun brood. 24 Leg dit alles op de handpalmen van Aäron en zijn zonen om het ten overstaan van de HEER omhoog te heffen. 25 Neem het daarna weer van hun handen en verbrand het op het altaar, boven op het brandoffer. Het is een geurige gave die de HEER behaagt. 26 Neem het borststuk van de ram en hef het ten overstaan van de HEER omhoog. Dit deel van Aärons wijdingsoffer is voor jou bestemd. 27 Het borststuk en de achterbout die ten overstaan van de HEER omhooggeheven zijn, en die afkomstig zijn van de ram die het wijdingsoffer voor Aäron en zijn zonen is, moet je apart houden. 28 Ze moeten voortaan worden afgestaan aan Aäron en zijn zonen; dit deel van de vredeoffers die de Israëlieten aan de HEER brengen is voor altijd voor hen bestemd.
29 De heilige kleding van Aäron gaat over op zijn nakomelingen; daarin moeten zij gezalfd en gewijd worden. 30 De zoon die hem als hogepriester opvolgt en die de ontmoetingstent binnengaat om in het heiligdom de priesterdienst te verrichten, moet deze kleding zeven dagen achtereen dragen.
31 Kook het vlees van de wijdingsram op een heilige plaats. 32 Aäron en zijn zonen moeten het vlees van de ram en het brood uit de mand eten bij de ingang van de ontmoetingstent. 33 Alleen zij mogen eten van het vlees en het brood waarmee de verzoeningsrite voltrokken werd toen zij gewijd en geheiligd werden. Een onbevoegde mag er niet van eten, want het is heilig. 34 Als er de volgende morgen nog iets over is van het vlees van het wijdingsoffer of van het brood, moet je dat verbranden. Het mag niet meer gegeten worden, omdat het heilig is.
35 Doe alles wat ik je met betrekking tot Aäron en zijn zonen heb opgedragen. De wijding moet zeven dagen duren. 36 Elke dag moet je een stier als reinigingsoffer aanbieden om verzoening te bewerken. Het altaar moet je met een verzoeningsrite van zonde reinigen en je moet het zalven om het te heiligen. 37 Zeven dagen moet deze verzoeningsrite duren. Daarna is het altaar allerheiligst; alles wat ermee in aanraking komt wordt zelf ook heilig.
38 Op het altaar moeten elke dag twee eenjarige rammen geofferd worden, 39 de ene s morgens, de andere tegen het vallen van de avond. 40 Offer bij het ene dier een tiende efa tarwebloem vermengd met een kwart hin zuivere olijfolie. Offer bij dit dier ook een kwart hin wijn. 41 Bij het andere dier, dat je tegen het vallen van de avond offert, moeten eenzelfde graanoffer en eenzelfde wijnoffer als s morgens gebracht worden. Het is een geurige gave die de HEER behaagt, 42 een brandoffer dat jullie en alle komende generaties dagelijks aan de HEER moeten brengen bij de ingang van de ontmoetingstent. Daar zal ik jullie ontmoeten om met jou te spreken. 43 Daar zal ik de Israëlieten ontmoeten en die plaats zal door mijn aanwezigheid worden geheiligd. 44 Ik zal de ontmoetingstent en het altaar heiligen, evenals Aäron en zijn zonen, zodat ze mij als priester kunnen dienen. 45 Ik zal te midden van de Israëlieten wonen, en ik zal hun God zijn. 46 En zij zullen inzien dat ik, de HEER, hun God ben, die hen uit Egypte bevrijd heeft om in hun midden te wonen. Ik ben de HEER, hun God.
De priesterkleding
Exodus 28
1 Laat je broer Aäron en zijn zonen Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar bij je komen. Hen heb ik uit de Israëlieten uitgekozen om mij als priester te dienen. 2 Laat voor je broer Aäron heilige kleding maken, die hem waardigheid en aanzien verleent. 3 Jij moet aanwijzingen geven aan allen die hun vak verstaan, aan wie ik vakmanschap heb geschonken, en zij moeten dan de kleding voor Aäron maken, zodat hij kan worden gewijd en mij als priester kan dienen. 4 Ze moeten de volgende kledingstukken maken: een borsttas, een priesterschort, een bovenkleed, een stevig geweven tuniek, een tulband en een gordel. Voor zowel Aäron als zijn zonen moet heilige kleding worden gemaakt, omdat ze mij als priester moeten dienen. 5 Er moet gouddraad voor worden gebruikt, blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en fijn linnen garen.
6 De priesterschort moet vakkundig geweven worden van gouddraad, blauwpurperen en roodpurperen wol en getwijnd linnen garen. 7 De beide delen ervan worden door middel van schouderstukken met elkaar verbonden. 8 De band waarmee de schort vastgetrokken wordt, moet er één geheel mee vormen en wordt op dezelfde wijze gemaakt, van gouddraad, blauwpurperen en roodpurperen wol en getwijnd linnen garen. 9 Neem twee onyxstenen en graveer daarin de namen van Israëls zonen: 10 zes in de ene steen en zes in de andere, in de volgorde van hun geboorte. 11 Dat graveren moet door een kundig vakman gebeuren, hij moet de namen in de stenen snijden zoals men zegelstenen snijdt. Vat beide stenen in gouden kassen 12 en zet ze op de schouderstukken van de priesterschort: wanneer Aäron voor de HEER verschijnt en de namen van de Israëlieten op zijn schouders draagt, zal de HEER aan de Israëlieten herinnerd worden. 13-14 Aan de gouden kassen moet je kettinkjes van zuiver goud bevestigen, in de vorm van kunstig gevlochten snoeren. [1314] 14
15 Maak een borsttas voor de orakelstenen. Deze moet even vakkundig geweven worden als de priesterschort, van gouddraad, blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen. 16 Dubbelgeslagen moet het weefsel vierkant zijn, een span lang en een span breed. 17 Zet er vier rijen stenen op: de eerste rij wordt gevormd door een robijn, een topaas en een smaragd; 18 de tweede rij door een granaat, een saffier en een aquamarijn; 19 de derde door een barnsteen, een agaat en een amethist, 20 en de vierde door een turkoois, een onyx en een jaspis, allemaal in gouden kassen gevat. 21 Er moeten twaalf stenen zijn, zoals er twaalf namen zijn van Israëls zonen: in elke steen moet de naam van een van de twaalf stammen gegraveerd worden, zoals men zegelstenen snijdt. 22 Maak voor de borsttas kettinkjes van zuiver goud, in de vorm van kunstig gevlochten snoeren, 23 en ook twee gouden ringen die je bevestigt aan de bovenste hoeken van de tas. 24 Bevestig de twee gouden snoeren met het ene einde aan de ringen op de hoeken van de borsttas 25 en met het andere einde aan de kassen op de schouderstukken van de priesterschort, aan de voorkant. 26 Maak nog twee gouden ringen en zet die aan de andere hoeken van de borsttas, aan de binnenkant, waarmee de tas tegen de priesterschort hangt. 27 Bevestig ook twee gouden ringen aan de schouderstukken van de priesterschort, en wel aan de voorkant, onderaan, dicht bij de plaats waar de schouderstukken vastgezet zijn, boven de band. 28 Haal een blauwpurperen koord door de ringen van de borsttas en door die van de priesterschort en bind de tas daarmee stevig op de band van de priesterschort vast zodat hij niet kan verschuiven. 29 Zo draagt Aäron telkens als hij het heiligdom binnengaat, de namen van Israëls zonen op zijn hart, op de borsttas voor de orakelstenen, om de HEER steeds opnieuw aan hen te herinneren. 30 Leg in de borsttas de twee orakelstenen, zodat Aäron ze op zijn hart draagt wanneer hij voor de HEER verschijnt; in de tegenwoordigheid van de HEER moet hij de stenen voor de orakels over de Israëlieten altijd op zijn hart dragen.
31 Het bovenkleed dat bij de priesterschort hoort, moet in zijn geheel van blauwpurperen wol gemaakt worden. 32 De halsopening komt in het midden en wordt afgezet met een rand die net zo geweven is als die van een wapenrok, om inscheuren te voorkomen. 33 Op de hele zoom moet je granaatappels van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol aanbrengen met gouden belletjes ertussen, 34 steeds om en om een gouden belletje en een granaatappel. 35 Aäron moet dit bovenkleed dragen wanneer hij dienstdoet. Wanneer hij het heiligdom binnengaat om voor de HEER te verschijnen en wanneer hij weer naar buiten komt, moet het geluid van de belletjes te horen zijn, anders zal hij sterven.
36 Maak een rozet van zuiver goud en graveer daarin, als in een zegel, de woorden Aan de HEER gewijd. 37 Bevestig deze voor op de tulband met een koord van blauwpurperen wol. 38 Door de rozet voortdurend op zijn voorhoofd te dragen, neemt Aäron de schuld van de Israëlieten op zich wanneer zij tekortschieten bij het brengen van hun heilige gaven; dan worden deze door de HEER aanvaard.
39 Weef een tuniek en een tulband van fijn linnen garen, en maak een vakkundig geborduurde gordel. 40 Ook voor Aärons zonen moet je tunieken en gordels maken en hoofddoeken die hun waardigheid en aanzien verlenen.
41 Laat je broer Aäron en zijn zonen deze kleding aantrekken en zalf hen; zo wijd je hen en heilig je hen om mij als priester te dienen. 42 Je moet ook linnen broeken voor hen maken die hun geslachtsdelen bedekken; ze moeten van de heupen tot op de dijen reiken. 43 Aäron en zijn zonen moeten ze dragen als ze de ontmoetingstent binnengaan of in het heiligdom dienst gaan doen bij het altaar. Anders laden ze schuld op zich en zullen ze sterven. Dit voorschrift blijft voor hem en zijn nakomelingen voor altijd van kracht.
De lampolie
20-21 Draag de Israëlieten op om je voor de verlichting zuivere olijfolie te brengen: er moeten in de ontmoetingstent, buiten het voorhangsel dat de ark met de verbondstekst afschermt, altijd lampen branden. Aäron en zijn nakomelingen moeten ervoor zorgen dat ze de hele nacht voor de HEER blijven branden. Dit voorschrift blijft voor de Israëlieten voor altijd van kracht, voor alle komende generaties.