Foto
Welkom op dit bijbel lees blog. Dat de Here u mag zegenen, veel leesplezier in Zijn woord.

Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Foto
Zoeken in blog

Foto
Foto
Inhoud blog
  • De tabernakel opgebouwd en ingericht
  • Het werk aan de tabernakel voltooid
  • De priesterkleding
  • Berekening van het materiaal
  • Het maken van de tabernakel
  • Bijdragen van het volk; de vaklieden
  • De sabbatsrust
  • De nieuwe stenen platen
  • De stenen platen geschonken
  • Het gouden stierkalf
  • De sabbatsrust
  • De vaklieden
  • Het reukwerk
  • De zalfolie
  • Het wasbekken
  • De heffing bij de registratie
  • Het reukofferaltaar
  • De priesterwijding
  • De priesterkleding
  • De lampolie
  • De ruimte rond de tabernakel
  • Het brandofferaltaar
  • De tabernakel
  • De lampenstandaard
  • De tafel
  • De ark
  • Opdracht tot het maken van een heiligdom
  • De stenen platen beloofd
  • Verbondssluiting
  • Regels en wetten
  • Verschijning van de HEER op de Sinai; de tien geboden
  • Jetro geeft Mozes raad
  • Strijd tegen Amalek
  • Doortocht door de Rietzee
  • Pesachfeest en uittocht uit Egypte
  • Egypte getroffen door plagen
  • Mozes en Aäron voor de farao; de onderdrukking verzwaard
  • Mozes geroepen
  • De geboorte van Mozes; zijn vlucht naar Midjan
  • Israël in Egypte onderdrukt.
  • Israël in de woestijn op de proef gesteld
  • Mozes opnieuw geroepen
    De Bijbel online lezen.
    Exodus
    Het boek Exodus dankt zijn naam aan de Septuaginta, de oudste Griekse bijbelvertaling. Het woord exodus betekent ‘uittocht’. De titel in de Hebreeuwse bijbel is Sjemot, ‘Namen’, afgeleid van de eerste woorden van het boek. De titel Exodus verwijst naar de uittocht uit Egypte, de bevrijding uit het land van de slavernij. Exodus is het tweede boek van de Pentateuch, de verzameling van vijf boeken die in de Joodse traditie de Tora wordt genoemd. Vanaf de tijd van Ezra en Nehemia (rond 450 v.Chr.) werden deze boeken aan Mozes toegeschreven. Daarom spreekt men ook wel van ‘de vijf boeken van Mozes’. Exodus vormt samen met de verhalende gedeelten in Genesis, Leviticus, Numeri, Deuteronomium, Jozua, Rechters, Samuël en Koningen een min of meer doorlopende geschiedenis. Tegenwoordig nemen velen aan dat deze boeken in hun huidige vorm het resultaat zijn van een langdurig proces van overleveren en redigeren. Het redactieproces is al in de tijd van de koningen van Israël en Juda begonnen (ongeveer 1000-586 v.Chr.) en werd pas afgesloten na de Babylonische ballingschap, in de Joodse gemeenschap in de tijd van de tweede tempel (na 515 v.Chr.).
    17-05-2008
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het wasbekken
    17 De HEER zei tegen Mozes: 18 ‘Maak een bronzen wasbekken op een bronzen onderstel, voor de wassingen. Zet het tussen de ontmoetingstent en het altaar en doe er water in. 19 Met dit water moeten Aäron en zijn zonen hun handen en hun voeten wassen. 20 Ze moeten dit doen voordat ze de ontmoetingstent binnengaan, anders zullen ze sterven. Ook wanneer ze dienst gaan doen bij het altaar en de HEER een offer gaan brengen, 21 moeten ze hun handen en hun voeten wassen, anders zullen ze sterven. Deze bepaling blijft voor altijd van kracht voor Aäron en zijn nakomelingen, voor alle komende generaties.’

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De heffing bij de registratie
    11 De HEER zei tegen Mozes: 12 ‘Als je onder de Israëlieten een telling houdt, moeten allen die geregistreerd worden de HEER losgeld betalen voor hun leven, om te voorkomen dat de telling hun noodlottig wordt. 13 Ieder die meegeteld wordt moet een halve sjekel betalen, volgens het ijkgewicht van het heiligdom, twintig gera per sjekel; de heffing voor de HEER bedraagt de helft daarvan. 14 Ieder die meegeteld wordt, iedereen van twintig jaar of ouder, moet deze heffing voor de HEER betalen. 15 Rijken dragen als losprijs voor hun leven niet meer af dan een halve sjekel, armen niet minder. 16 Het losgeld dat je van de Israëlieten in ontvangst neemt, moet gebruikt worden voor de dienst in de ontmoetingstent. De losprijs die de Israëlieten voor hun leven betalen, zal ervoor zorgen dat de HEER hen niet vergeet.’

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het reukofferaltaar
    Exodus 30

    J
    e moet een altaar maken voor het branden van reukwerk; gebruik er acaciahout voor. Het moet vierkant zijn, één el lang en één el breed, en twee el hoog; de horens moeten er één geheel mee vormen. Overtrek de bovenkant, alle zijkanten en de horens met zuiver goud en breng rondom een gouden rand aan. Bevestig aan twee kanten onder de rand twee gouden ringen. Zet ze aan tegenover elkaar liggende zijden; ze zijn bestemd voor de draagbomen waarmee het altaar gedragen wordt. De draagbomen moet je van acaciahout maken en je moet ze vergulden.
    Zet het altaar voor het voorhangsel waarachter de ark met de verbondstekst staat, tegenover de verzoeningsplaat die daaroverheen ligt, waar ik je zal ontmoeten. Aäron moet er elke morgen als hij de lampen in orde brengt, geurig reukwerk op branden. Ook als hij tegen het vallen van de avond de lampen aansteekt, moet hij een reukoffer brengen. Alle komende generaties moeten elke dag voor de HEER reukwerk branden. Jullie mogen op dit altaar alleen het voorgeschreven reukwerk offeren en er geen brandoffers, graanoffers of wijnoffers op brengen. 10 Eenmaal per jaar moet Aäron aan de horens van dit altaar de verzoeningsrite voltrekken met het bloed van het reinigingsoffer, en alle komende generaties moeten dit gebruik in stand houden. Dit altaar is voor de HEER allerheiligst.’

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De priesterwijding
    Klik op de afbeelding om de link te volgen






    Exodus 29

    D
    oe het volgende om Aäron en zijn zonen te heiligen, zodat ze mij als priester kunnen dienen: Neem een stier en twee rammen zonder enig gebrek. Neem verder brood, dikke broden, met olijfolie bereid, en dunne broden, met olijfolie bestreken – alles ongedesemd en gebakken van tarwebloem. Leg dit in een mand en breng die naar het heiligdom, evenals de stier en de beide rammen.
    Laat Aäron en zijn zonen naar de ingang van de ontmoetingstent komen en reinig hen met water. Trek Aäron daarna de priesterkleding aan: de tuniek, het bovenkleed dat bij de priesterschort hoort, de priesterschort en de borsttas; bind de schort vast met de bijbehorende band. Doe hem de tulband om en bevestig daarop de heilige diadeem. Zalf Aäron door de zalfolie over zijn hoofd uit te gieten. Laat daarna zijn zonen komen, trek hun de tunieken aan en bind hun de hoofddoeken om. Doe zowel Aäron als zijn zonen een gordel om. Door hen op deze manier te wijden, verleen je Aäron en zijn zonen voor altijd het recht om het priesterschap uit te oefenen.
    10 Laat de stier naar de ontmoetingstent brengen en laat Aäron en zijn zonen hun hand op de kop van de stier leggen. 11 Slacht het dier ten overstaan van de HEER bij de ingang van de ontmoetingstent. 12 Strijk met je vinger wat bloed aan de horens van het altaar en giet de rest van het bloed uit aan de voet van het altaar. 13 Neem al het vet rond de ingewanden, de kleinste lob van de lever, de beide nieren en het niervet, en verbrand dit op het altaar. 14 Maar het vlees van de stier moet je buiten het kamp verbranden, evenals de huid en de inhoud van de ingewanden. Het is een reinigingsoffer.
    15 Neem vervolgens een van de rammen, en laat Aäron en zijn zonen hun hand op de kop van de ram leggen. 16 Slacht het dier en giet het bloed tegen de zijkanten van het altaar. 17 Snijd de ram in stukken, was de ingewanden en de poten en leg ze bij de stukken vlees en de kop. 18 Verbrand de ram in zijn geheel op het altaar. Het is een brandoffer, een geurige gave die de HEER behaagt.
    19 Neem dan de tweede ram en laat Aäron en zijn zonen hun hand op de kop van de ram leggen. 20 Slacht het dier en strijk wat van het bloed aan de rechteroorlel van Aäron en aan die van zijn zonen, op hun rechterduim en op de grote teen van hun rechtervoet. De rest van het bloed moet je tegen de zijkanten van het altaar gieten. 21 Besprenkel Aäron met wat bloed van het altaar en met zalfolie en sprenkel het ook over zijn kleren. Ook zijn zonen en hun kleren moet je ermee besprenkelen. Dan zullen Aäron en zijn zonen, evenals hun kleren, heilig zijn.
    22 Neem de vette delen van de ram: de staart, al het vet van de buikholte, de kleinste lob van de lever en de beide nieren met het niervet, en ook de rechterachterbout; deze ram dient als wijdingsoffer. 23 En neem uit de mand met ongedesemd brood die de HEER gebracht is een rond brood, een dik, met olie bereid brood en een dun brood. 24 Leg dit alles op de handpalmen van Aäron en zijn zonen om het ten overstaan van de HEER omhoog te heffen. 25 Neem het daarna weer van hun handen en verbrand het op het altaar, boven op het brandoffer. Het is een geurige gave die de HEER behaagt. 26 Neem het borststuk van de ram en hef het ten overstaan van de HEER omhoog. Dit deel van Aärons wijdingsoffer is voor jou bestemd. 27 Het borststuk en de achterbout die ten overstaan van de HEER omhooggeheven zijn, en die afkomstig zijn van de ram die het wijdingsoffer voor Aäron en zijn zonen is, moet je apart houden. 28 Ze moeten voortaan worden afgestaan aan Aäron en zijn zonen; dit deel van de vredeoffers die de Israëlieten aan de HEER brengen is voor altijd voor hen bestemd.
    29 De heilige kleding van Aäron gaat over op zijn nakomelingen; daarin moeten zij gezalfd en gewijd worden. 30 De zoon die hem als hogepriester opvolgt en die de ontmoetingstent binnengaat om in het heiligdom de priesterdienst te verrichten, moet deze kleding zeven dagen achtereen dragen.
    31 Kook het vlees van de wijdingsram op een heilige plaats. 32 Aäron en zijn zonen moeten het vlees van de ram en het brood uit de mand eten bij de ingang van de ontmoetingstent. 33 Alleen zij mogen eten van het vlees en het brood waarmee de verzoeningsrite voltrokken werd toen zij gewijd en geheiligd werden. Een onbevoegde mag er niet van eten, want het is heilig. 34 Als er de volgende morgen nog iets over is van het vlees van het wijdingsoffer of van het brood, moet je dat verbranden. Het mag niet meer gegeten worden, omdat het heilig is.
    35 Doe alles wat ik je met betrekking tot Aäron en zijn zonen heb opgedragen. De wijding moet zeven dagen duren. 36 Elke dag moet je een stier als reinigingsoffer aanbieden om verzoening te bewerken. Het altaar moet je met een verzoeningsrite van zonde reinigen en je moet het zalven om het te heiligen. 37 Zeven dagen moet deze verzoeningsrite duren. Daarna is het altaar allerheiligst; alles wat ermee in aanraking komt wordt zelf ook heilig.
    38 Op het altaar moeten elke dag twee eenjarige rammen geofferd worden, 39 de ene ’s morgens, de andere tegen het vallen van de avond. 40 Offer bij het ene dier een tiende efa tarwebloem vermengd met een kwart hin zuivere olijfolie. Offer bij dit dier ook een kwart hin wijn. 41 Bij het andere dier, dat je tegen het vallen van de avond offert, moeten eenzelfde graanoffer en eenzelfde wijnoffer als ’s morgens gebracht worden. Het is een geurige gave die de HEER behaagt, 42 een brandoffer dat jullie en alle komende generaties dagelijks aan de HEER moeten brengen bij de ingang van de ontmoetingstent. Daar zal ik jullie ontmoeten om met jou te spreken. 43 Daar zal ik de Israëlieten ontmoeten en die plaats zal door mijn aanwezigheid worden geheiligd. 44 Ik zal de ontmoetingstent en het altaar heiligen, evenals Aäron en zijn zonen, zodat ze mij als priester kunnen dienen. 45 Ik zal te midden van de Israëlieten wonen, en ik zal hun God zijn. 46 En zij zullen inzien dat ik, de HEER, hun God ben, die hen uit Egypte bevrijd heeft om in hun midden te wonen. Ik ben de HEER, hun God.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De priesterkleding
    Exodus 28

    L
    aat je broer Aäron en zijn zonen Nadab, Abihu, Eleazar en Itamar bij je komen. Hen heb ik uit de Israëlieten uitgekozen om mij als priester te dienen. Laat voor je broer Aäron heilige kleding maken, die hem waardigheid en aanzien verleent. Jij moet aanwijzingen geven aan allen die hun vak verstaan, aan wie ik vakmanschap heb geschonken, en zij moeten dan de kleding voor Aäron maken, zodat hij kan worden gewijd en mij als priester kan dienen. Ze moeten de volgende kledingstukken maken: een borsttas, een priesterschort, een bovenkleed, een stevig geweven tuniek, een tulband en een gordel. Voor zowel Aäron als zijn zonen moet heilige kleding worden gemaakt, omdat ze mij als priester moeten dienen. Er moet gouddraad voor worden gebruikt, blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en fijn linnen garen.
    De priesterschort moet vakkundig geweven worden van gouddraad, blauwpurperen en roodpurperen wol en getwijnd linnen garen. De beide delen ervan worden door middel van schouderstukken met elkaar verbonden. De band waarmee de schort vastgetrokken wordt, moet er één geheel mee vormen en wordt op dezelfde wijze gemaakt, van gouddraad, blauwpurperen en roodpurperen wol en getwijnd linnen garen. Neem twee onyxstenen en graveer daarin de namen van Israëls zonen: 10 zes in de ene steen en zes in de andere, in de volgorde van hun geboorte. 11 Dat graveren moet door een kundig vakman gebeuren, hij moet de namen in de stenen snijden zoals men zegelstenen snijdt. Vat beide stenen in gouden kassen 12 en zet ze op de schouderstukken van de priesterschort: wanneer Aäron voor de HEER verschijnt en de namen van de Israëlieten op zijn schouders draagt, zal de HEER aan de Israëlieten herinnerd worden. 13-14 Aan de gouden kassen moet je kettinkjes van zuiver goud bevestigen, in de vorm van kunstig gevlochten snoeren. [13–14] 14 
    15 Maak een borsttas voor de orakelstenen. Deze moet even vakkundig geweven worden als de priesterschort, van gouddraad, blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen. 16 Dubbelgeslagen moet het weefsel vierkant zijn, een span lang en een span breed. 17 Zet er vier rijen stenen op: de eerste rij wordt gevormd door een robijn, een topaas en een smaragd; 18 de tweede rij door een granaat, een saffier en een aquamarijn; 19 de derde door een barnsteen, een agaat en een amethist, 20 en de vierde door een turkoois, een onyx en een jaspis, allemaal in gouden kassen gevat. 21 Er moeten twaalf stenen zijn, zoals er twaalf namen zijn van Israëls zonen: in elke steen moet de naam van een van de twaalf stammen gegraveerd worden, zoals men zegelstenen snijdt. 22 Maak voor de borsttas kettinkjes van zuiver goud, in de vorm van kunstig gevlochten snoeren, 23 en ook twee gouden ringen die je bevestigt aan de bovenste hoeken van de tas. 24 Bevestig de twee gouden snoeren met het ene einde aan de ringen op de hoeken van de borsttas 25 en met het andere einde aan de kassen op de schouderstukken van de priesterschort, aan de voorkant. 26 Maak nog twee gouden ringen en zet die aan de andere hoeken van de borsttas, aan de binnenkant, waarmee de tas tegen de priesterschort hangt. 27 Bevestig ook twee gouden ringen aan de schouderstukken van de priesterschort, en wel aan de voorkant, onderaan, dicht bij de plaats waar de schouderstukken vastgezet zijn, boven de band. 28 Haal een blauwpurperen koord door de ringen van de borsttas en door die van de priesterschort en bind de tas daarmee stevig op de band van de priesterschort vast zodat hij niet kan verschuiven. 29 Zo draagt Aäron telkens als hij het heiligdom binnengaat, de namen van Israëls zonen op zijn hart, op de borsttas voor de orakelstenen, om de HEER steeds opnieuw aan hen te herinneren. 30 Leg in de borsttas de twee orakelstenen, zodat Aäron ze op zijn hart draagt wanneer hij voor de HEER verschijnt; in de tegenwoordigheid van de HEER moet hij de stenen voor de orakels over de Israëlieten altijd op zijn hart dragen.
    31 Het bovenkleed dat bij de priesterschort hoort, moet in zijn geheel van blauwpurperen wol gemaakt worden. 32 De halsopening komt in het midden en wordt afgezet met een rand die net zo geweven is als die van een wapenrok, om inscheuren te voorkomen. 33 Op de hele zoom moet je granaatappels van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol aanbrengen met gouden belletjes ertussen, 34 steeds om en om een gouden belletje en een granaatappel. 35 Aäron moet dit bovenkleed dragen wanneer hij dienstdoet. Wanneer hij het heiligdom binnengaat om voor de HEER te verschijnen en wanneer hij weer naar buiten komt, moet het geluid van de belletjes te horen zijn, anders zal hij sterven.
    36 Maak een rozet van zuiver goud en graveer daarin, als in een zegel, de woorden “Aan de HEER gewijd”. 37 Bevestig deze voor op de tulband met een koord van blauwpurperen wol. 38 Door de rozet voortdurend op zijn voorhoofd te dragen, neemt Aäron de schuld van de Israëlieten op zich wanneer zij tekortschieten bij het brengen van hun heilige gaven; dan worden deze door de HEER aanvaard.
    39 Weef een tuniek en een tulband van fijn linnen garen, en maak een vakkundig geborduurde gordel. 40 Ook voor Aärons zonen moet je tunieken en gordels maken en hoofddoeken die hun waardigheid en aanzien verlenen.
    41 Laat je broer Aäron en zijn zonen deze kleding aantrekken en zalf hen; zo wijd je hen en heilig je hen om mij als priester te dienen. 42 Je moet ook linnen broeken voor hen maken die hun geslachtsdelen bedekken; ze moeten van de heupen tot op de dijen reiken. 43 Aäron en zijn zonen moeten ze dragen als ze de ontmoetingstent binnengaan of in het heiligdom dienst gaan doen bij het altaar. Anders laden ze schuld op zich en zullen ze sterven. Dit voorschrift blijft voor hem en zijn nakomelingen voor altijd van kracht.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De lampolie
    20-21 Draag de Israëlieten op om je voor de verlichting zuivere olijfolie te brengen: er moeten in de ontmoetingstent, buiten het voorhangsel dat de ark met de verbondstekst afschermt, altijd lampen branden. Aäron en zijn nakomelingen moeten ervoor zorgen dat ze de hele nacht voor de HEER blijven branden. Dit voorschrift blijft voor de Israëlieten voor altijd van kracht, voor alle komende generaties.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ruimte rond de tabernakel
    De ruimte rond de tabernakel moet worden afgeschermd. Aan de zuidkant moeten over een lengte van honderd el doeken van getwijnd linnen komen, 10 en twintig bijbehorende palen op twintig bronzen voetstukken, met krammen en dwarsstangen van zilver. 11 Evenzo aan de noordkant: doeken over een lengte van honderd el en twintig bijbehorende palen op twintig bronzen voetstukken, met krammen en dwarsstangen van zilver. 12 Aan de westkant: doeken over een breedte van vijftig el, met tien palen op tien voetstukken. 13 Aan de oostkant moet de breedte van de afgeschermde ruimte eveneens vijftig el zijn. 14-15 Daar moeten aan weerszijden over een breedte van vijftien el doeken komen en drie bijbehorende palen die elk op een voetstuk staan. [14–15] 15  16 Scherm de ingang af met een vakkundig geborduurd gordijn van twintig el breed, van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen; daar komen vier palen bij, elk op een voetstuk. 17 Alle palen van de omheining krijgen zilveren dwarsstangen, verzilverde krammen en bronzen voetstukken. 18 De omheining moet honderd el lang zijn, vijftig el breed en vijf el hoog. De doeken zijn van getwijnd linnen, de voetstukken van brons. 19 Al het gereedschap dat nodig is voor het opbouwen van de tabernakel moet van brons zijn, evenals de pinnen van zowel de tabernakel als de omheining.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Het brandofferaltaar
    Exodus 27

    M
    aak een altaar van acaciahout. Het moet vierkant zijn, vijf el lang en vijf el breed, en drie el hoog. Op de vier hoeken moet het horens hebben, die er één geheel mee vormen. Bekleed het met brons. Alle bijbehorende voorwerpen moet je van koper maken: de potten voor het wegruimen van de as, de scheppen, offerschalen, vorken en vuurbakken. Maak een hekwerk om het altaar, een bronzen raster met op de vier hoeken een bronzen ring; breng het langs de onderkant aan, onder de rand, zo dat het tot halverwege het altaar reikt. Je moet voor het altaar ook draagbomen van acaciahout maken, die je met brons bekleedt. De draagbomen moeten zodanig in de ringen gestoken worden dat ze zich aan weerszijden van het altaar bevinden wanneer dit gedragen wordt. Het altaar moet van houten panelen gemaakt worden en vanbinnen hol zijn. Laat het maken zoals het je hier op de berg getoond is.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De tabernakel
    Exodus 26

    D
    e tabernakel moet je maken van tien geweven banen. Deze moeten vakkundig worden geweven van getwijnd linnen garen en van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol, met een patroon van cherubs. Alle banen moeten dezelfde afmetingen hebben: de lengte van iedere baan moet achtentwintig el zijn, de breedte vier el. Zet vijf van deze banen aan elkaar, en doe hetzelfde met de andere vijf. Aan de laatste baan van elk van de twee kleden die je zo krijgt, moet je lussen van blauwpurperen wol zetten: vijftig lussen aan elk van beide kleden, zo dat ze precies tegenover elkaar komen te zitten. Maak vijftig gouden haken en bevestig de kleden met deze haken aan elkaar, zodat de tabernakel één geheel is.
    Maak banen van geitenhaar voor een tent die over de tabernakel heen komt. Het moeten er elf zijn, allemaal van dezelfde afmetingen: de lengte van iedere baan moet dertig el zijn, de breedte vier el. Zet vijf van deze banen aan elkaar, en de zes andere eveneens; de zesde moet, dubbelgeslagen, aan de voorkant van de tent komen. 10 Aan de laatste baan van elk van de twee kleden die je zo krijgt, zet je vijftig lussen. 11 Maak vijftig koperen haken en steek ze in de lussen om de delen te verbinden en van de tent één geheel te maken. 12 Wat het overschietende gedeelte van het tentkleed betreft: de extra halve baan moet aan de achterkant van de tabernakel afhangen, 13 en de el die in de lengte aan weerszijden overschiet, moet langs de zijkanten van de tabernakel afhangen om deze te bedekken. 14 Maak voor deze tent een dekkleed van rood geverfde ramsvellen en dek dat weer af met een kleed van zeekoevellen.
    15 Voor de wanden van de tabernakel moet je planken van acaciahout maken. Ze moeten rechtop komen te staan 16 en tien el lang zijn en anderhalve el breed. 17 Voorzie elke plank van twee pinnen, en wel zo dat de pinnen van alle planken van de tabernakel een rechte lijn vormen. 18 Maak twintig planken voor de zuidwand van de tabernakel 19 en breng daaronder veertig zilveren voetstukken aan, telkens twee per plank, waar de beide pinnen in passen. 20 Voor de andere zijde van de tabernakel, aan de noordkant, eveneens twintig planken 21 met daaronder veertig zilveren voetstukken, telkens twee per plank. 22 Voor de achterwand van de tabernakel, aan de westkant, maak je zes planken. 23 Voor de hoeken van de achterwand moet je twee extra planken maken. 24 Op de beide hoeken moeten de planken van onderen precies op elkaar aansluiten en tot bovenaan, bij de ring, moeten ze volkomen gelijklopen. 25 Bij elkaar dus acht planken, met daaronder zestien zilveren voetstukken, telkens twee per plank.
    26 Maak dwarsbalken van acaciahout: vijf voor de ene zijwand van de tabernakel, 27 vijf voor de andere zijwand en vijf voor de achterwand aan de westkant. 28 De middelste dwarsbalk komt halverwege de wand en verbindt de planken van het ene einde tot het andere met elkaar. 29 Overtrek de planken met goud, verguld ook de dwarsbalken en maak voor de dwarsbalken gouden ringen. 30 Houd je bij het vervaardigen van de tabernakel aan het voorbeeld dat je hier op de berg getoond is.
    31 Maak een voorhangsel van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen. Het moet vakkundig geweven worden, met een patroon van cherubs. 32 Maak het met vergulde krammen vast aan vier palen van acaciahout, die overtrokken zijn met goud en op vier zilveren voetstukken rusten. 33 Bevestig het voorhangsel zo dat het onder de vijftig gouden haken komt, en zet de ark met de verbondstekst erachter: het voorhangsel vormt de scheiding tussen het heilige en het allerheiligste. 34 Op de ark met de verbondstekst in het allerheiligste moet je de verzoeningsplaat leggen. 35 Zet de tafel en de lampenstandaard voor het voorhangsel in de tabernakel, tegenover elkaar: de lampenstandaard aan de zuidkant, de tafel aan de noordkant.
    36 Maak ter afscherming van de ingang van de tent een vakkundig geborduurd gordijn van blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol en getwijnd linnen garen. 37 Maak voor dit gordijn vijf palen van acaciahout, verguld ze, voorzie ze van vergulde krammen en giet er vijf bronzen voetstukken voor.  

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De lampenstandaard
    31 Maak een lampenstandaard van zuiver goud. De voet, de schacht, de kelken, knoppen en bloemen moeten uit één stuk worden gedreven. 32 De schacht moet zes zijarmen hebben: drie aan de ene kant en drie aan de andere kant. 33 Deze armen moeten versierd worden met amandelbloesem; breng op elke arm drie kelken aan met een knop en bloemblaadjes, telkens op dezelfde manier. 34 Ook de schacht moet versierd worden met amandelbloesem: vier kelken, elk met een knop en bloemblaadjes. 35 Waar de armen uit de schacht komen, moeten eveneens knoppen worden aangebracht: één onder het eerste paar armen, één onder het tweede paar en één onder het derde paar. 36 De hele standaard, met de zes armen en de knoppen, moet uit één stuk zuiver goud gedreven worden. 37 Maak er zeven lampen voor en zet die er zo op dat het licht naar voren valt. 38 De snuiters en bakjes moeten ook van zuiver goud zijn. 39 Gebruik voor de lampenstandaard en voor de bijbehorende voorwerpen een talent zuiver goud. 40 Houd je bij het maken ervan aan het ontwerp dat je hier op de berg getoond is. 

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De tafel
    23 Maak een tafel van acaciahout, twee el lang, één el breed en anderhalve el hoog. 24 Overtrek hem met zuiver goud en breng rondom een gouden sierlijst aan: 25 een rand van een hand breed, in een gouden lijst gevat. 26 Maak vier gouden ringen en bevestig ze aan de vier hoeken, bij de poten. 27 De ringen moeten vlak onder de rand zitten; ze zijn bestemd voor de draagbomen waarmee de tafel gedragen wordt. 28 De draagbomen voor de tafel moet je van acaciahout maken en je moet ze vergulden. 29 Maak ook de bijbehorende schotels, schalen en kannen, en kommen voor de wijnoffers, allemaal van zuiver goud. 30 Leg op de tafel het toonbrood; dat moet daar altijd voor mij liggen.  

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De ark
    10 Laat van acaciahout een ark maken, een kist van twee-en-een-halve el lang, anderhalve el breed en anderhalve el hoog. 11 Overtrek die met zuiver goud, zowel vanbinnen als vanbuiten; aan de bovenkant moet je rondom een gouden sierlijst aanbrengen. 12 Giet vier gouden ringen en bevestig ze aan de vier poten: twee ringen aan elke kant van de ark. 13 Maak draagbomen van acaciahout, verguld ze 14 en steek ze door de ringen aan weerszijden; zo kan de ark gedragen worden. 15 De draagbomen moeten in de ringen blijven, ze mogen er niet uit gehaald worden.
    16 In de ark moet je de verbondstekst leggen die ik je zal geven. 17 Je moet ook een verzoeningsplaat maken van zuiver goud, twee-en-een-halve el lang en anderhalve el breed. 18-19 Maak aan de beide uiteinden daarvan een cherub, eveneens van goud, één aan het ene uiteinde en één aan het andere uiteinde. Het moet drijfwerk zijn, de twee cherubs moeten één geheel met de plaat vormen. [18–19] 19  20 Ze moeten tegenover elkaar staan, met het gezicht naar de verzoeningsplaat gekeerd, en hun vleugels moeten gespreid zijn zodat ze zich daar beschermend over uitstrekken. 21 Leg de verzoeningsplaat op de ark; leg de verbondstekst die ik je zal geven in de ark. 22 Daar zal ik je ontmoeten, en vanaf die plaats, boven de verzoeningsplaat, tussen de twee cherubs op de ark met de verbondstekst, zal ik met je spreken en je alles zeggen wat ik van de Israëlieten verlang. 

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Opdracht tot het maken van een heiligdom
    Klik op de afbeelding om de link te volgen



    Exodus 25

    D
    e HEER zei tegen Mozes: ‘Vraag de Israëlieten mij geschenken te geven; neem van ieder die daartoe bereid is een bijdrage in ontvangst. Je moet het volgende van hen vragen: goud, zilver en koper, blauwpurperen, roodpurperen en karmozijnrode wol, fijn linnen garen en geitenhaar, rood geverfde ramsvellen, vellen van zeekoeien, acaciahout, lampolie, geurige specerijen voor de zalfolie en voor de reukoffers, onyxstenen voor de priesterschort en edelstenen voor de borsttas. De Israëlieten moeten een heiligdom voor mij maken, zodat ik te midden van hen kan wonen. Ik zal je een ontwerp laten zien van de tabernakel en van alle voorwerpen die bij deze tent horen; houd je daar nauwkeurig aan.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.De stenen platen beloofd
    12 De HEER zei tegen Mozes: ‘Kom naar mij toe, de berg op, en wacht daar; dan zal ik je de stenen platen geven waarop ik de wetten en geboden heb geschreven om het volk te onderrichten.’ 13 Samen met zijn dienaar Jozua ging Mozes de berg van God op. 14 Tegen de oudsten zei hij: ‘Wacht hier tot wij terugkomen, Aäron en Chur blijven bij u. Mocht iemand een uitspraak in een geschil willen, dan kan hij zich tot hen wenden.’
    15 Terwijl Mozes de berg op ging, werd deze overdekt door een wolk: 16 de majesteit van de HEER rustte op de Sinai. Zes dagen lang bedekte de wolk de berg. Op de zevende dag riep de HEER Mozes vanuit de wolk. 17 En terwijl de Israëlieten de majesteit van de HEER zagen, als een laaiend vuur op de top van de berg, 18 ging Mozes de wolk binnen en klom hij verder omhoog. Veertig dagen en veertig nachten bleef hij op de berg.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verbondssluiting
    Klik op de afbeelding om de link te volgen




    Exodus 24


    M
    ozes kreeg van de HEER deze opdracht: ‘Kom naar mij toe, de berg op, samen met Aäron, Nadab en Abihu en zeventig van Israëls oudsten, en kniel op eerbiedige afstand neer. Alleen jij, Mozes, mag in de nabijheid van de HEER komen, de anderen niet. Het volk mag jou niet volgen als je de berg op gaat.’
    Mozes maakte het volk bekend met alle geboden en regels die de HEER had gegeven, en het volk verklaarde eenstemmig dat het zich zou houden aan alles wat de HEER geboden had. Hierna schreef Mozes alles op wat de HEER had gezegd. De volgende morgen bouwde hij aan de voet van de berg een altaar en richtte hij twaalf gedenkstenen op, voor elk van de twaalf stammen van Israël één. Hij droeg een aantal jonge Israëlieten op om de HEER brandoffers te brengen en stieren te slachten voor een vredeoffer. Mozes nam de helft van het bloed en deed dat in schalen, de andere helft goot hij tegen het altaar. Vervolgens nam hij het boek van het verbond en las dit aan het volk voor, en zij zeiden: ‘Alles wat de HEER gezegd heeft zullen we ter harte nemen.’ Toen nam Mozes het bloed en besprenkelde daarmee het volk. ‘Met dit bloed,’ zei hij, ‘wordt het verbond bekrachtigd dat de HEER met u heeft gesloten door u al deze geboden te geven.’
    Hierna ging Mozes de berg op, samen met Aäron, Nadab, Abihu en zeventig oudsten van het volk, 10 en zij zagen de God van Israël. Onder zijn voeten was er iets als een plaveisel van saffier, helder stralend als de hemel zelf. 11 Deze vooraanstaande Israëlieten werden niet door God gedood: zij zagen hem, en zij aten en dronken.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Regels en wetten
    22 De HEER droeg Mozes op het volgende tegen de Israëlieten te zeggen: ‘Jullie zijn er getuige van geweest dat ik vanuit de hemel tot jullie heb gesproken. 23 Je mag daarom geen goden van zilver of goud maken om die naast mij te vereren. 24 Maak voor mij een altaar van aarde, en slacht daarop je schapen, geiten en runderen voor de brandoffers en vredeoffers. Op elke plaats waar ik mijn naam wil laten noemen, zal ik naar jullie toe komen en je zegenen. 25 Als je voor mij een stenen altaar wilt bouwen, gebruik dan geen gehouwen stenen, want door de stenen met een beitel te bewerken ontwijd je ze. 26 En breng geen treden aan, want als je daarlangs omhoog zou gaan, zou men je geslachtsdelen zien.’

    Exodus 21

    ‘Houd hun ook deze regels voor:
    Wanneer je een Hebreeuwse slaaf koopt, moet hij je zes jaar lang dienen; in het zevende jaar mag hij als vrij man vertrekken, zonder iets te hoeven betalen. Als hij alleen is gekomen, moet hij ook alleen weggaan; was hij getrouwd, dan mag zijn vrouw met hem meegaan. Als zijn meester hem een vrouw heeft gegeven en zij heeft hem zonen of dochters gebaard, blijven de vrouw en haar kinderen eigendom van de meester en moet de slaaf alleen weggaan. Mocht hij echter te kennen geven dat hij zo aan zijn meester en aan zijn vrouw en kinderen gehecht is dat hij niet als vrij man wil vertrekken, dan moet zijn meester hem naar het heiligdom brengen, hem tegen de deur of de deurpost zetten, en zijn oor met een priem doorboren. Hij blijft dan voorgoed zijn slaaf.
    Wanneer iemand zijn dochter als slavin verkoopt, kan zij niet vrijkomen zoals de mannelijke slaven. Als haar meester haar voor zichzelf bestemd had en zij hem niet meer aanstaat, moet hij haar laten terugkopen; hij heeft niet het recht haar aan derden te verkopen, omdat hij zijn verplichtingen tegenover haar niet is nagekomen. Bestemt hij haar voor zijn zoon, dan moet hij haar als een dochter behandelen. 10 Neemt hij naast haar een andere vrouw, dan mag hij de slavin niet minder voedsel of kleding geven en niet minder vaak gemeenschap met haar hebben; 11 doet hij haar op een van deze drie punten tekort, dan mag ze weggaan zonder ook maar iets te hoeven betalen.

    12 Wie een ander zodanig slaat dat deze sterft, moet ter dood gebracht worden. 13 Maar in het geval dat hij het niet met opzet deed en God zijn hand bestuurde, kan hij vluchten naar een plaats die ik jullie zal aanwijzen. 14 Wanneer iemand een ander echter verraderlijk vermoordt, met voorbedachten rade, mag je hem zelfs van mijn altaar weghalen om hem ter dood te brengen.
    15 Wie zijn vader of moeder mishandelt, moet ter dood gebracht worden.
    16 Wie iemand ontvoert, moet ter dood gebracht worden, of hij de ander nu als slaaf verkocht heeft of hem nog in zijn bezit heeft.
    17 Wie zijn vader of moeder vervloekt, moet ter dood gebracht worden.

    18 Wanneer twee mannen ruziemaken en de een de ander zodanig met een steen of met zijn vuist slaat dat hij niet sterft maar wel het bed moet houden, 19 en hij weer op de been komt en met behulp van een kruk weer buiten kan lopen, dan gaat degene die hem geslagen heeft vrijuit. Wel moet deze hem de gedwongen rusttijd en de kosten van zijn herstel vergoeden.
    20 Wanneer iemand zijn slaaf of slavin met een stok slaat en hij of zij sterft ter plekke, dan moet er vergelding plaatsvinden. 21 Als de slaaf of slavin nog enkele dagen in leven blijft, gaat de eigenaar vrijuit; door het verlies van zijn eigendom is hij genoeg gestraft.
    22 Wanneer twee mannen aan het vechten zijn en een van hen een zwangere vrouw raakt met als gevolg dat zij een miskraam krijgt, maar ze heeft verder geen letsel opgelopen, dan moet een boete worden geëist waarvan de hoogte door haar echtgenoot wordt vastgesteld; de rechters moeten op de betaling toezien. 23 Heeft ze wel ander letsel opgelopen, dan geldt: een leven voor een leven, 24 een oog voor een oog, een tand voor een tand, een hand voor een hand, een voet voor een voet, 25 een brandwond voor een brandwond, een kneuzing voor een kneuzing, een striem voor een striem.
    26 Wanneer iemand zijn slaaf of slavin zodanig in het oog treft dat dit verloren gaat, moet hij hem of haar als vergoeding voor dat oog vrijlaten. 27 En als hij zijn slaaf of slavin een tand uitslaat, moet hij hem of haar als vergoeding voor die tand vrijlaten.
    28 Wanneer een stier een man of vrouw zodanig stoot dat deze sterft, moet die stier gestenigd worden en mag het vlees ervan niet gegeten worden. De eigenaar gaat echter vrijuit. 29 Maar als die stier een man of vrouw doodt terwijl hij voor die tijd al stotig was, en de eigenaar was gewaarschuwd maar had hem niet vastgezet, dan moet niet alleen de stier gestenigd worden maar moet ook de eigenaar ter dood gebracht worden. 30 Legt men hem een afkoopsom op, dan moet hij als losprijs voor zijn leven de volle som die hem wordt opgelegd betalen. 31 Deze regels gelden ook als de stier een jongen of meisje stoot. 32 Als hij een slaaf of slavin stoot, moet aan zijn of haar meester dertig sjekel zilver worden betaald en moet de stier gestenigd worden.
    33 Wanneer iemand een put graaft of openlegt en hem daarna niet afdekt, en er valt een rund of een ezel in, 34 moet de eigenaar van de put de schade vergoeden: hij betaalt de eigenaar van het dier een bepaald bedrag en mag het dode dier houden.
    35 Wanneer iemands stier de stier van een ander zodanig stoot dat die sterft, moet de levende stier verkocht worden en de opbrengst ervan gedeeld. Ook het dode dier moet verdeeld worden. 36 Maar als bekend was dat de stier voor die tijd al stotig was en de eigenaar had hem niet vastgezet, dan moet hij de dode stier met een levende vergoeden; het dode dier mag hij houden.

    37 Wanneer iemand een rund steelt of een schaap of geit en hij slacht of verkoopt het dier, dan moet hij het vergoeden: een rund met vijf runderen, en een schaap of geit met vier schapen of geiten.

    Genesis 22

    Betrapt iemand de dief op heterdaad en slaat hij hem dood, dan laadt hij daarmee geen bloedschuld op zich. Gebeurt dit echter na zonsopgang, dan laadt hij wel bloedschuld op zich. De dief moet alles vergoeden; bezit hij niets, dan moet men hem verkopen voor een bedrag ter waarde van het gestolene. Als het gestolen dier nog levend bij hem wordt aangetroffen, moet hij het dubbel vergoeden, of het nu een rund betreft, een ezel, schaap of geit.
    Wanneer iemand zijn vee loslaat om een stuk land of een wijngaard te begrazen, en zijn dieren grazen de akker van een ander af, dan moet hij de schade met de beste opbrengst van zijn land of wijngaard vergoeden.
    Wanneer iemand iets verbrandt en het vuur overslaat op doornstruiken, waardoor korenschoven of een akker met het staande koren in vlammen opgaan, moet de veroorzaker van de brand de schade vergoeden.
    Wanneer iemand geld of sieraden aan een ander in bewaring geeft en dit wordt uit het huis van die ander gestolen, moet de dief, als hij gepakt wordt, een dubbele vergoeding geven. Als de dief niet gevonden wordt, moet de eigenaar van het huis in het heiligdom zweren dat hij zich niet aan de bezittingen van de ander heeft vergrepen. Bij elk vermoeden van verduistering – of het nu een rund betreft, een ezel, een schaap of geit, een kledingstuk, of welk zoekgeraakt voorwerp ook waarvan iemand beweert dat het zijn eigendom is – moeten beide partijen hun zaak aan God voorleggen. Degene die door God schuldig verklaard wordt, moet de ander een dubbele vergoeding geven.
    Wanneer iemand een ezel, rund, schaap of geit of welk dier dan ook aan een ander toevertrouwt, en het gaat dood of raakt gewond of wordt geroofd zonder dat er getuigen zijn, 10 en die ander zweert bij de HEER dat hij zich niet aan het bezit van de eigenaar vergrepen heeft, dan moet deze daar genoegen mee nemen en hoeft hem niets vergoed te worden. 11 Als vaststaat dat het dier gestolen is van de ander, moet deze het aan de eigenaar vergoeden. 12 Als het door een roofdier gedood is, moet hij dat bewijzen door hem het dode dier te brengen; hij hoeft het verscheurde dier niet te vergoeden.
    13 Wanneer iemand een dier van een ander in bruikleen heeft en het raakt gewond of sterft terwijl de eigenaar er niet bij is, moet hij het dier volledig vergoeden. 14 Is de eigenaar er wel bij, dan is hij geen vergoeding verschuldigd. Was het dier gehuurd, dan is de schade bij de huurprijs inbegrepen.
    15 Wanneer iemand een meisje dat nog niet uitgehuwelijkt is verleidt, moet hij de volle bruidsprijs betalen en met haar trouwen. 16 Mocht haar vader weigeren haar aan hem uit te huwelijken, dan moet hij een bedrag betalen dat overeenkomt met de bruidsprijs voor een maagd.

    17 Een tovenares mag niet in leven blijven.
    18 Wie gemeenschap heeft met een dier, moet ter dood gebracht worden.
    19 Wie aan andere goden offers brengt, en niet uitsluitend aan de HEER, moet onder de ban worden geplaatst en gedood worden.

    20 Vreemdelingen mag je niet uitbuiten of onderdrukken, want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte. 21 Weduwen en wezen mag je evenmin uitbuiten. 22 Doe je dat toch en smeken zij mij om hulp, dan zal ik zeker naar hen luisteren: 23 ik zal in woede ontsteken en ieder van jullie doden, en dan zullen jullie eigen vrouwen weduwe worden en jullie kinderen wees.
    24 Als je geld leent aan iemand van mijn volk die armoede lijdt, gedraag je dan niet als een geldschieter en vraag geen rente van hem. 25 Als je iemands mantel als onderpand neemt, moet je die voor zonsondergang aan hem teruggeven,

    Exodus 23

    Onthoud je van lasterlijke aantijgingen. Maak geen gemene zaak met een misdadiger door iemand vals te beschuldigen. Laat je er niet door de meerderheid toe overhalen iets onrechtvaardigs te doen, en als je in een rechtszaak getuigt, verdraai het recht dan niet door je naar de meerderheid te richten. Iemand die arm is, mag je in een rechtszaak niet bevoordelen.
    Wanneer je een verdwaald rund of een verdwaalde ezel van een vijand van je aantreft, moet je hem het dier zonder uitstel terugbrengen.
    Wanneer je ziet dat de ezel van iemand met wie je in onmin leeft onder zijn last bezwijkt, mag je niet werkeloos toezien maar moet je hem meteen de helpende hand bieden.
    Bij een rechtszaak moet je de rechten van de armen eerbiedigen. Laat je niet beïnvloeden door valse aantijgingen en breng een onschuldige die in zijn recht staat niet ter dood; wie zich daaraan schuldig maakt, laat ik niet vrijuit gaan. Neem geen steekpenningen aan, want steekpenningen maken zienden blind en maken eerlijke mensen tot leugenaars.
    Vreemdelingen mag je niet uitbuiten. Jullie weten immers hoe het voelt om vreemdeling te zijn, omdat jullie zelf vreemdelingen zijn geweest in Egypte.

    10 Zes jaar achtereen mag je je land inzaaien en de oogst binnenhalen. 11 Maar het zevende jaar moet je het land braak laten liggen en het met rust laten, dan kunnen de armen onder jullie ervan eten; wat zij nog overlaten is voor de dieren van het veld. Met je wijngaard en je olijfgaard moet je hetzelfde doen.
    12 Zes dagen lang mag je werken, maar op de zevende dag moet je rust houden; dan kunnen ook je rund en je ezel uitrusten en kunnen je slaven en de vreemdelingen die voor je werken op adem komen.
    13 Houd je verre van alles waarvoor ik jullie heb gewaarschuwd. Roep geen andere goden aan, laat hun naam niet over je lippen komen.
    14 Driemaal per jaar moeten jullie ter ere van mij feestvieren. 15 In de maand abib, de maand waarin jullie uit Egypte weggetrokken zijn, moet je op de daarvoor vastgestelde dagen het feest van het Ongedesemde brood vieren. Eet dan zeven dagen lang ongedesemd brood, zoals ik je heb opgedragen. Niemand mag dan met lege handen voor mij verschijnen. 16 Verder moeten jullie het Oogstfeest vieren, het feest van de eerste opbrengst van wat je op de akker gezaaid hebt, en tot slot, wanneer aan het eind van het jaar de hele oogst is binnengehaald, het Inzamelingsfeest. 17 Driemaal per jaar dus moeten alle mannen voor de Machtige, de HEER, verschijnen.
    18 Als je een offerdier voor mij slacht, mag het bloed van het dier alleen vloeien wanneer er niets aanwezig is dat zuurdesem bevat, en het vet van mijn feestoffer mag niet tot de volgende morgen bewaard worden.
    19 De allereerste opbrengst van je akker moet je naar het heiligdom van de HEER, je God, brengen.
    Je mag een geitenbokje niet koken in de melk van zijn moeder.

    20 Ik stuur een engel voor jullie uit om je op je tocht te beschermen en je naar de plaats te brengen die ik voor jullie bestemd heb. 21 Neem je voor hem in acht, gehoorzaam hem zonder tegenspreken, want hij handelt in mijn naam en zou jullie je opstandigheid niet vergeven. 22 Als je hem gehoorzaamt en alles doet wat ik zeg, zal ik de vijand van jullie vijanden zijn en jullie onderdrukkers onderdrukken. 23 Mijn engel zal voor jullie uit gaan naar het gebied van de Amorieten, de Hethieten, Perizzieten, Kanaänieten, Chiwwieten en Jebusieten, en ik zal die volken uitroeien. 24 Neem hun gebruiken niet over, kniel niet neer voor hun goden en vereer ze niet; haal hun godenbeelden omver en verbrijzel hun gewijde stenen. 25 Vereer de HEER, jullie God, dan zal hij je voedsel en je water zegenen en jullie vrijwaren voor ziekten. 26 Geen enkele vrouw in jullie land zal dan een miskraam krijgen of onvruchtbaar zijn, en ik zal je een lang leven schenken.
    27 De schrik voor mij stuur ik voor jullie uit, ik zal paniek zaaien onder elk volk waarmee jullie in aanraking komen, zodat al je vijanden op de vlucht slaan. 28 Ook stuur ik een zwerm horzels voor jullie uit, die de Chiwwieten, de Kanaänieten en Hethieten zullen verjagen. 29 Maar ik verdrijf hen niet allemaal in één jaar, anders zou het land verwilderen en zouden er te veel wilde dieren komen; 30 ik zal het geleidelijk doen, totdat jullie met zo velen zijn dat je hun land in bezit kunt nemen. 31 Ik zal jullie een gebied geven dat zich uitstrekt van de Rode Zee tot aan de zee waaraan de Filistijnen wonen, en van de woestijn tot aan de Eufraat. De bewoners van dat hele gebied geef ik in jullie macht, en jullie zullen hen verdrijven. 32 Sluit geen verbond met hen of met hun goden. 33 Zij mogen niet in jullie land blijven, anders zouden ze jullie ertoe verleiden hun goden te vereren en tegen mij te zondigen. Dat zou jullie ondergang zijn.’

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Verschijning van de HEER op de Sinai; de tien geboden
    Klik op de afbeelding om de link te volgen







    Exodus 19


    I
    n de derde maand, op precies dezelfde dag dat ze uit Egypte waren weggetrokken, kwamen de Israëlieten in de Sinaiwoestijn. Ze waren vanuit Refidim verder getrokken en in de Sinaiwoestijn gekomen. Daar sloegen de Israëlieten hun kamp op, vlak bij de berg. Mozes ging de berg op, naar God. De HEER riep hem vanaf de berg toe: ‘Zeg tegen het volk van Jakob, laat de kinderen van Israël weten: “Jullie hebben gezien hoe ik ben opgetreden tegen Egypte, en hoe ik je op adelaarsvleugels gedragen heb en je hier bij mij heb gebracht. Als je mijn woorden ter harte neemt en je aan het verbond met mij houdt, zul je een kostbaar bezit voor mij zijn, kostbaarder dan alle andere volken – want de hele aarde behoort mij toe. Een koninkrijk van priesters zul je zijn, een heilig volk.” Breng deze woorden aan de Israëlieten over.’ Mozes ging terug, riep de oudsten van het volk bijeen en deelde hun alles mee wat de HEER hem had opgedragen. En het hele volk antwoordde als uit één mond: ‘We zullen alles doen wat de HEER heeft gezegd.’ Mozes bracht het antwoord van het volk aan de HEER over, waarop de HEER tegen hem zei: ‘Ik kom naar je toe in een donkere wolk, dan kan iedereen het horen wanneer ik met je spreek en zullen ze voor altijd vertrouwen in je hebben.’ Toen Mozes de HEER vertelde wat het volk had geantwoord, 10 zei de HEER hem ook: ‘Ga terug naar het volk en zorg ervoor dat ze zich vandaag en morgen heiligen, en laten ze hun kleren wassen. 11 Bij het aanbreken van de derde dag moeten ze gereed zijn, want op die dag zal de HEER voor de ogen van heel het volk neerdalen op de Sinai. 12 Geef aan tot waar het volk mag komen, en waarschuw hen dat ze de berg niet op gaan; zelfs de voet daarvan mogen ze niet betreden. Wie zich op de berg waagt, moet ter dood gebracht worden. 13 Zo iemand mag met geen vinger aangeraakt worden; hij moet worden gestenigd of met pijlen doorboord. Of het nu mensen of dieren betreft, ze mogen niet in leven blijven. Pas als het geluid van een ramshoorn weerklinkt, mogen ze de berg op gaan.’ 14 Weer ging Mozes naar beneden, naar het volk. Hij droeg hun op zich te heiligen en hun kleren te wassen. 15 ‘Zorg ervoor dat u overmorgen gereed bent,’ zei hij, ‘en dat u in de tussentijd geen gemeenschap hebt met een vrouw.’
    16 Op de derde dag, bij het aanbreken van de morgen, begon het te donderen en te bliksemen, er hing een dreigende wolk boven de berg, en zeer luid weerklonk het geschal van een ramshoorn. Iedereen in het kamp beefde. 17 Mozes leidde het volk het kamp uit, God tegemoet. Aan de voet van de berg bleven ze staan. 18 De Sinai was volledig in rook gehuld, want de HEER was daarop neergedaald in vuur. De rook steeg op als de rook uit een smeltoven, en de berg trilde hevig. 19 Het geschal van de ramshoorn werd luider en luider. Mozes sprak, en God antwoordde met geweldig stemgeluid. 20 De HEER was op de top van de Sinai neergedaald. Hij vroeg Mozes naar hem toe te komen, en Mozes ging naar boven. 21 De HEER zei tegen Mozes: ‘Ga naar beneden en waarschuw het volk dat ze niet te dichtbij komen in de hoop de HEER te zien, want dan zullen velen van hen het leven verliezen. 22 Ook de priesters, die gewoonlijk wel in de nabijheid van de HEER mogen komen, moeten op eerbiedige afstand blijven, anders zal de toorn van de HEER tegen hen losbarsten.’ 23 Mozes antwoordde de HEER: ‘Het volk kan de Sinai niet op gaan. U hebt ons immers zelf bevolen de berg af te grenzen en als heilig te beschouwen.’ 24 De HEER zei: ‘Ga naar beneden, en kom samen met Aäron weer terug. Maar de priesters en het volk mogen niet dichterbij komen, zij mogen de berg niet op gaan, anders zal mijn toorn tegen hen losbarsten.’ 25 Mozes ging terug naar het volk en bracht hun dit over.

    Exodus 20

    Toen sprak God deze woorden:
    ‘Ik ben de HEER, uw God, die u uit Egypte, uit de slavernij, heeft bevrijd.
    Vereer naast mij geen andere goden.
    Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is of van iets beneden op de aarde of in het water onder de aarde. Kniel voor zulke beelden niet neer, vereer ze niet, want ik, de HEER, uw God, duld geen andere goden naast mij. Voor de schuld van de ouders laat ik de kinderen boeten, en ook het derde geslacht en het vierde, wanneer ze mij haten; maar als ze mij liefhebben en doen wat ik gebied, bewijs ik hun mijn liefde tot in het duizendste geslacht.
    Misbruik de naam van de HEER, uw God, niet, want wie zijn naam misbruikt laat hij niet vrijuit gaan.
    Houd de sabbat in ere, het is een heilige dag. Zes dagen lang kunt u werken en al uw arbeid verrichten, 10 maar de zevende dag is een rustdag, die gewijd is aan de HEER, uw God; dan mag u niet werken. Dat geldt voor u, voor uw zonen en dochters, voor uw slaven en slavinnen, voor uw vee, en ook voor vreemdelingen die bij u in de stad wonen. 11 Want in zes dagen heeft de HEER de hemel en de aarde gemaakt, en de zee met alles wat er leeft, en op de zevende dag rustte hij. Daarom heeft de HEER de sabbat gezegend en heilig verklaard.
    12 Toon eerbied voor uw vader en uw moeder. Dan wordt u gezegend met een lang leven in het land dat de HEER, uw God, u geven zal.
    13 Pleeg geen moord.
    14 Pleeg geen overspel.
    15 Steel niet.
    16 Leg over een ander geen vals getuigenis af.
    17 Zet uw zinnen niet op het huis van een ander, en evenmin op zijn vrouw, op zijn slaaf, zijn slavin, zijn rund of zijn ezel, of wat hem ook maar toebehoort.’

    18 Heel het volk was getuige van de donderslagen en lichtflitsen, het schallen van de ramshoorn en de rook die uit de berg kwam. Bij die aanblik deinsden ze achteruit, en ze bleven op grote afstand staan. 19 Ze zeiden tegen Mozes: ‘Spreekt u met ons, wij zullen naar u luisteren. Maar laat God niet met ons spreken, want dan sterven we.’ 20 Maar Mozes antwoordde: ‘Wees niet bang, God is gekomen om u op de proef te stellen en u met ontzag voor hem te vervullen, zodat u niet meer zondigt.’ 21 En terwijl het volk op een afstand bleef staan, ging Mozes naar de donkere wolk waarin God aanwezig was.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Jetro geeft Mozes raad
    Exodus 18

    J
    etro, Mozes’ schoonvader, die priester was in Midjan, hoorde wat God allemaal voor Mozes en voor Israël had gedaan, hoe de HEER zijn volk uit Egypte had weggeleid. 2-5 Daarom ging Jetro naar Mozes op weg. Hij nam Mozes’ vrouw Sippora met zich mee – zij was door Mozes teruggestuurd – en ook haar twee zonen. De een heette Gersom, ‘want,’ had Mozes gezegd, ‘ik ben een vreemdeling geworden, ik woon in een land dat ik niet ken.’ De ander heette Eliëzer, ‘want,’ had Mozes gezegd, ‘de God van mijn vader is mij te hulp gekomen, hij heeft mij aan het zwaard van de farao laten ontkomen.’ Toen Jetro samen met Mozes’ vrouw en zonen aangekomen was in de woestijn waar Mozes zijn kamp had opgeslagen, bij de berg van God, [2–5] [2–5] [2–5] liet hij Mozes weten: ‘Ik, je schoonvader Jetro, kom je bezoeken, met je vrouw en haar beide zonen.’ Mozes ging zijn schoonvader tegemoet, boog zich voor hem neer en kuste hem. Nadat ze elkaar begroet hadden, gingen ze de tent binnen.
    Mozes vertelde zijn schoonvader uitvoerig hoe de HEER omwille van Israël tegen de farao en Egypte was opgetreden, en ook welke moeilijkheden ze op hun tocht ondervonden hadden en hoe de HEER hen daaruit had gered. Jetro verheugde zich erover dat de HEER Israël zo veel weldaden had bewezen en hen had gered uit de handen van de Egyptenaren. 10 ‘Geprezen zij de HEER, dat hij jullie uit de macht van de Egyptenaren en de farao heeft bevrijd,’ zei hij, ‘dat hij het volk verlost heeft van de onderdrukking door de Egyptenaren, 11 door wie jullie met zo veel minachting behandeld zijn. Nu zie ik in dat de HEER machtiger is dan alle andere goden.’ 12 Mozes’ schoonvader Jetro bracht God een brandoffer en een vredeoffer, en Aäron en alle oudsten van Israël namen samen met hem aan het offermaal deel, ten overstaan van God.
    13 De volgende dag sprak Mozes recht over het volk. Van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat stonden de mensen om hem heen. 14 Toen zijn schoonvader zag hoezeer hij door hen in beslag werd genomen, vroeg hij: ‘Waarom moet jij steeds voor iedereen klaarstaan? Waarom houd jij als enige zitting, terwijl de mensen zich van ’s ochtends tot ’s avonds om je verdringen?’ 15 Mozes antwoordde zijn schoonvader: ‘Omdat het volk bij mij komt om God te raadplegen. 16 Als ze een geschil hebben, wordt dat aan mij voorgelegd, en dan beslis ik wie er in zijn recht staat en vertel ik hun hoe Gods wetten en voorschriften luiden.’ 17 ‘Het is niet verstandig wat je doet,’ zei zijn schoonvader, 18 ‘je zult er nog onder bezwijken, en de mensen die bij je komen ook. Dit is een veel te zware taak voor je, je kunt die niet alleen aan. 19 Luister, ik zal je een goede raad geven, en moge God je dan terzijde staan. Jij moet het volk bij God vertegenwoordigen en hun geschillen aan hem voorleggen. 20 Prent hun zijn wetten en voorschriften in en leer hun welke weg ze moeten bewandelen en welke plichten ze moeten vervullen. 21 Maar zoek daarnaast onder het volk een aantal doortastende, vrome mannen, die betrouwbaar zijn en zich niet laten omkopen, en geef hun de leiding over groepen van duizend, van honderd, van vijftig en van tien. 22 Zij moeten altijd over het volk rechtspreken. Belangrijke geschillen leggen ze aan jou voor, in minder belangrijke geschillen doen ze zelf uitspraak. Zij zullen je last verlichten door die samen met jou te dragen. 23 Als je het op deze manier aanpakt, en als God het wil, kun je het volhouden en kunnen al die mensen tevreden naar hun tenten gaan.’
    24 Mozes luisterde naar zijn schoonvader en deed wat deze hem had aangeraden. 25 Hij koos uit heel Israël doortastende mannen en stelde hen over het volk aan: hij gaf hun de leiding over groepen van duizend, van honderd, van vijftig en van tien. 26 Zij stonden altijd klaar om over het volk recht te spreken. Moeilijke zaken legden ze aan Mozes voor, in eenvoudiger zaken deden ze zelf uitspraak.
    27 Daarna deed Mozes zijn schoonvader uitgeleide, en deze keerde naar zijn land terug.

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Strijd tegen Amalek
    In Refidim werd Israël aangevallen door de Amalekieten. Toen zei Mozes tegen Jozua: ‘Kies een aantal mannen uit en trek met hen tegen Amalek ten strijde. Ikzelf zal morgen op de top van de heuvel gaan staan, met in mijn hand de staf van God.’ 10 Jozua deed wat Mozes hem had opgedragen en trok tegen Amalek ten strijde, en Mozes ging naar de top van de heuvel, samen met Aäron en Chur. 11 Zolang Mozes zijn arm opgeheven hield, was Israël de sterkste partij, maar liet hij zijn arm zakken, dan was Amalek de sterkste. 12 Toen Mozes’ armen zwaar werden, legden Aäron en Chur een steen bij hem neer, zodat hij daarop kon gaan zitten. Zelf gingen ze aan weerszijden van hem staan, om zijn armen te ondersteunen. Daardoor konden zijn armen opgeheven blijven totdat de zon onderging. 13 Zo versloeg Jozua het leger van Amalek tot de laatste man.
    14 De HEER zei tegen Mozes: ‘Leg deze overwinning in een oorkonde vast, zodat niemand die ooit zal vergeten, en overtuig Jozua ervan dat ik zal zorgen dat niets op aarde nog aan het volk van Amalek herinnert.’ 15 Toen bouwde Mozes een altaar, en hij noemde het ‘De HEER is mijn banier’. 16 Hij zei: ‘Omdat Amalek de hand heeft durven opheffen tegen de troon van de HEER, .zal de HEER strijd voeren tegen Amalek, in alle komende generaties.’

    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Doortocht door de Rietzee
    17 Toen de farao het volk had laten vertrekken, leidde God hen niet langs de weg die door het gebied van de Filistijnen loopt, ook al was dat de kortste route. God dacht namelijk: Als ze strijd zouden moeten leveren, konden ze wel eens spijt krijgen en teruggaan naar Egypte. 18 Daarom liet hij het volk een omweg maken en door de woestijn naar de Rietzee trekken.
    De Israëlieten waren als een geordend leger uit Egypte weggetrokken. 19 Mozes had het lichaam van Jozef meegenomen, omdat Jozef de Israëlieten plechtig had laten zweren dat te zullen doen. ‘God zal zich jullie lot aantrekken,’ had hij gezegd, ‘en dan moeten jullie mijn lichaam van hier met je meenemen.’
    20 Nadat ze Sukkot hadden verlaten, sloegen ze hun kamp op in Etam, aan de rand van de woestijn. 21 De HEER ging voor hen uit om hun de weg te wijzen, overdag in een wolkkolom, ’s nachts in een lichtende vuurzuil. Zo konden ze dag en nacht verder trekken. 22 Overdag ging de wolkkolom het volk voortdurend voor, en ’s nachts de vuurzuil.

    Exodus 14
    De HEER zei tegen Mozes: ‘Zeg tegen de Israëlieten dat ze omkeren en hun kamp opslaan voor Pi-Hachirot, tussen Migdol en de zee; jullie moeten je kamp recht tegenover Baäl-Sefon opslaan, vlak bij de zee. De farao zal denken dat jullie de weg kwijt zijn geraakt en de woestijn niet meer uit kunnen komen. Ik zal ervoor zorgen dat hij onverzettelijk blijft, zodat hij jullie achtervolgt, en dan zal ik mijn majesteit tonen door de farao en zijn hele leger ten val te brengen. Dan zullen de Egyptenaren beseffen dat ik de HEER ben.’ De Israëlieten gehoorzaamden.
    Toen aan de farao, de koning van Egypte, bericht werd dat het volk gevlucht was, kregen hij en zijn hovelingen spijt. ‘Hoe konden we Israël zomaar laten vertrekken!’ zeiden ze. ‘Nu zijn we onze slaven kwijt.’ De farao liet zijn strijdwagen inspannen en verzamelde zijn krijgsvolk. Hij nam de zeshonderd beste wagens van Egypte mee, en ook alle andere, stuk voor stuk bemand met officieren. De HEER zorgde ervoor dat de farao, de koning van Egypte, onverzettelijk bleef, zodat hij de achtervolging van de Israëlieten inzette, die onbevreesd vertrokken waren.
    9-10 De Egyptenaren achtervolgden hen, en haalden hen in bij Pi-Hachirot, waar het volk van Israël zijn kamp had opgeslagen, dicht bij de zee, tegenover Baäl-Sefon. Toen de Israëlieten de farao zagen naderen, met al zijn paarden, wagens en ruiters en al zijn voetvolk, werden ze doodsbang en riepen ze de HEER luidkeels om hulp. [9–10] 10  11 Ze zeiden tegen Mozes: ‘Waren er soms in Egypte geen graven, dat u ons hebt meegenomen om in de woestijn te sterven? Hoe kon u ons dit aandoen! Waarom hebt u ons uit Egypte weggehaald? 12 Hebben we niet al in Egypte gezegd: “Laat ons toch met rust, laat ons maar als slaven voor de Egyptenaren werken, want dat is altijd nog beter dan om te komen in de woestijn”?’ 13 Maar Mozes antwoordde het volk: ‘Wees niet bang, wacht rustig af. Dan zult u zien hoe de HEER vandaag voor u de overwinning behaalt. De Egyptenaren die u daar nu ziet, zult u hierna nooit meer terugzien. 14 De HEER zal voor u strijden, u hoeft zelf niets te doen.’
    15 De HEER zei tegen Mozes: ‘Waarom roep je mij te hulp? Zeg tegen de Israëlieten dat ze verder trekken. 16 Jij moet je staf geheven houden boven de zee en zo het water splijten, zodat de Israëlieten dwars door de zee kunnen gaan, over droog land. 17 Ik zal de Egyptenaren onverzettelijk maken zodat ze hen achterna gaan, en dan zal ik mijn majesteit tonen door de farao en zijn hele leger, zijn wagens en zijn ruiters, ten val te brengen. 18 De Egyptenaren zullen beseffen dat ik de HEER ben, als ik in mijn majesteit de farao, met al zijn wagens en ruiters, ten val heb gebracht.’
    19 De engel van God, die steeds voor het leger van de Israëlieten uit was gegaan, stelde zich nu achter hen op. Ook de wolkkolom die eerst voor hen uit ging stelde zich achter hen op, 20 zodat hij tussen het leger van de Egyptenaren en dat van de Israëlieten kwam te staan. Aan de ene kant bracht de wolk duisternis, aan de andere kant verlichtte de vuurzuil de nacht. Die hele nacht konden de legers niet bij elkaar komen. 21 Toen hield Mozes zijn arm boven de zee, en de HEER liet de zee terugwijken door gedurende de hele nacht een krachtige oostenwind te laten waaien. Hij veranderde de zee in droog land. Het water spleet, 22 en zo konden de Israëlieten dwars door de zee gaan, over droog land; rechts en links van hen rees het water op als een muur. 23 De Egyptenaren achtervolgden hen, alle paarden en wagens van de farao en al zijn ruiters gingen achter hen aan de zee in. 24 Maar in de morgenwake keek de HEER vanuit de vuurzuil en de wolkkolom neer op het Egyptische leger en zaaide paniek onder hen. 25 Hij liet de wielen van de wagens vastlopen, zodat de Egyptenaren de grootste moeite hadden om vooruit te komen. ‘Laten we vluchten!’ riepen ze. ‘De HEER steunt de Israëlieten, hij strijdt tegen ons!’
    26 De HEER zei tegen Mozes: ‘Strek je arm uit boven de zee; dan stroomt het water terug, over de Egyptenaren en over al hun wagens en ruiters.’ 27 Mozes gehoorzaamde, en toen de dageraad aanbrak, stroomde de zee terug naar haar gewone plaats. De Egyptenaren vluchtten het water tegemoet, de HEER dreef hen regelrecht de golven in. 28 Het terugstromende water overspoelde het hele leger van de farao, al zijn wagens en ruiters, die achter de Israëlieten aan de zee in gereden waren; niet een van hen bleef in leven. 29 Maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan, over droog land, terwijl rechts en links van hen het water als een muur omhoogrees.
    30-31 Zo redde de HEER de Israëlieten die dag uit de handen van de Egyptenaren. Toen ze de Egyptenaren dood langs de zee zagen liggen en het tot hen doordrong hoe krachtig de HEER tegen Egypte was opgetreden, kregen ze ontzag voor de HEER en stelden ze hun vertrouwen in hem en in zijn dienaar Mozes.

    Exodus 15

    Toen zong Mozes, samen met de Israëlieten, dit lied ter ere van de HEER:

    ‘Ik wil zingen voor de HEER,
    zijn macht en majesteit zijn groot!
    Paarden en ruiters wierp hij in zee.

    De HEER is mijn sterkte, hij is mijn beschermer,
    de HEER kwam mij te hulp.
    Hij is mijn God, hem wil ik eren,
    de God van mijn vader, hem loof en prijs ik.
    Zijn naam is HEER, hij is een krijgsheld.
    De wagens van de farao slingerde hij in zee.
    Daar, in de Rietzee, verdronk het leger,
    zijn beste officieren kwamen om.
    Wild kolkend water overspoelde hen,
    ze verdwenen in de diepte, zonken als een steen.
    Uw hand, HEER, ontzagwekkend in kracht,
    uw hand, HEER, verplettert de vijand.

    U toont uw majesteit en breekt uw tegenstanders,
    uw toorn ontbrandt en verteert hen als stro.
    De adem van uw neus stuwde het water omhoog,
    de wilde watermassa’s stonden als een wal,
    het kolkende water stolde in het diepst van de zee.
    De vijand dacht: Ik achtervolg hen, haal hen in, verdeel de buit.
    Weldra wordt mijn wraaklust bevredigd,
    ik trek mijn zwaard, ik onderwerp hen weer.
    10 Maar u blies, uw adem waaide en de zee bedekte hen,
    zij kwamen om in het ontzagwekkende water,
    ze zonken weg als lood.
    11 Wie onder de goden is uw gelijke, HEER?
    Wie is uw gelijke, zo ontzagwekkend en heilig,
    wie dwingt zo veel eerbied af met roemrijke daden,
    wie anders verricht zulke wonderen?

    12 U strekte uw hand uit en de aarde verzwolg hen.
    13 U bevrijdde dit volk en ging het liefdevol voor,
    sterk en machtig leidde u het naar uw heilige woning.
    14 Alle volken hoorden het, alle volken huiverden,
    de Filistijnen beefden, ze krompen van angst ineen,
    15 ontzetting maakte zich meester van de stamvorsten van Edom,
    van de machtigen van Moab. Ze waren verlamd van schrik.
    De Kanaänieten sidderden, allen waren doodsbang.
    16 Angst overviel hen, vrees beving hen
    toen zij hoorden van uw machtige daden,
    zij werden stom als steen,
    terwijl uw volk voorbijtrok, HEER,
    terwijl uw volk voorbijtrok, het volk door u geschapen.

    17 U brengt hen naar de berg die uw domein is, HEER,
    en daar zult u hen planten,
    in uw eigen woning, het heiligdom door u gebouwd.

    18 De HEER is koning voor eeuwig en altijd!’

    19 Toen de paarden, wagens en ruiters van de farao de zee in waren getrokken, had de HEER het water over hen heen terug laten stromen, maar de Israëlieten waren dwars door de zee gegaan, over droog land.
    20 De profetes Mirjam, Aärons zuster, pakte haar tamboerijn, en alle vrouwen volgden haar, dansend en op de tamboerijn spelend. 21 En Mirjam zong dit refrein:
    ‘Zing voor de HEER,
    zijn macht en majesteit zijn groot!
    Paarden en ruiters wierp hij in zee.’



    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs