Inhoud blog
  • §13.1 Wat wordt bedoeld met Practische Meetkunde?
  • § 12.4 Algebra met Henri Neveu (1929)
  • § 12.4 Arithmetiek met Henri Neveu (1928)
  • § 12.3 Spelen met Getallen
  • § 12.2 Over Systematische Encyclopedieën ...
  • § 12.1 Over de Rijksmiddelbare School te Brugge ...
  • § 11.3 Elementaire Dierkunde met Ritzema Bos
  • § 11.2 Elementaire Plantkunde met Eildert Reinders
  • § 11.1 Natuur- wetenschappen in het Sint Lodewijkscollege
  • § 10.8 Kennismaking met de Trigonometrie
  • § 10.7 Stereometrie en Dalle's Zevende Boek
  • § 10.6 Stereometrie en Dalle's Zesde Boek (II)
  • § 10.5 Stereometrie en Dalle' Zesde Boek (I)
  • § 10.4 Stereometrie en Dalle's Vijfde Boek
  • § 10.3 Planimetrie en Dalle's Derde en Vierde Boek
  • §10.2 Planimetrie en Dalle's Eerste en Tweede Boek (II)
  • § 10.1 Planimetrie en Dalle's Eerste en Tweede Boek (I)
  • § 9.3 Symmetrie en het beginsel van Cavalieri
  • § 9.2 De stelling van Thales
  • § 9.1 Enkele meetkundige constructies
  • § 8.4 Rekenen met letters ofte Algebra
  • § 8.2 Rekenen met cijfers ofte Arithmetiek
  • § 8.1 Over oude wiskundeschoolboeken ...
  • § 7.3 Jongens en Scheikunde van een zekere Alders
  • § 7.2 De boekenreeks Jongens en ... Wetenschap
  • § 7.1 Jongens en Wetenschap volgens Speybroek en Fillet
  • § 6.2 Natuurkennis: Moeder Natuur als leerschool
  • § 6.1 Fysische Mechanica : de eerste schreden
  • § 5.5 Intuïtieve Ruimtemeetkunde of Stereometrie
  • § 5.4 Aan de andere oever van de ezelsbrug
  • § 5.3 Intuïtieve Vlakke Meetkunde of Planimetrie
  • § 5.2 Arithmetiek met Meester Berghmans
  • § 5.1 Arithmetiek met Meester Hillewaert
  • § 4.2 Leren door spelen en ravotten
  • § 4.1 De Broedersschool in de Iron Forties
  • § 3.6 De Nalatenschap van Hellas
  • § 3.5 Kennismaking met de Helleense Cultuur
  • § 3.4 Grieks in de Cadettenschool (4)
  • § 3.3 Latijn in de Cadettenschool
  • § 3.2 Frans en Engels in de Cadettenschool
  • § 3.1 Nederlands in de Cadettenschool
  • § 2.4 l'esprit militaire in de Cadettenschool
  • § 2.3 Een compromis à la belge
  • § 2.2 Pro Patria crescunt
  • § 2.1 Brussel in de silver fifties
  • § 1.6 Afscheid van het collège Saint-Louis
  • § 1.5 Naar de Cadettenschool...
  • § 1.4 Mijn ervaringen met het college Saint Louis (2)
  • § 1.3 Mijn ervaringen met het college Saint Louis (1)
  • § 1.2 Opstarten van een klein chemisch laboratorium
    Zoeken in blog

    Beoordeel dit blog
      Zeer goed
      Goed
      Voldoende
      Nog wat bijwerken
      Nog veel werk aan
     
    E-mail mij

    Druk oponderstaande knop om mij te e-mailen.

    Science & Bioscience ( I )
    an alternative point of view
    Een bloemlezing van enkele persoonlijke "wetenschappelijke" ervaringen en herinneringen en dit na meer dan een halve eeuw intense bedrijvigheid op het vlak van zowel basiswetenschappen als biowetenschappen. Dit alles gepresenteerd met een vleugje humor maar ook met een scheutje echte, onvervalste wetenschap
    23-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 3.6 De Nalatenschap van Hellas
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 3 "Taal en Cultuur in de Cadettenschool")

    § 3.6 De Nalatenschap van Hellas

    En een Van der Kerken kón vertellen, en dat deed hij met een zachte, ingetogen en toch duidelijke stem. Af en toe was er –naargelang de aard van de tekst- een ironische of dramatische ondertoon en dit juist maakte het ganse verhaal zo echt en levendig.

    Grieks werd in de Cadettenschool veelal gedurende het laatste lesuur gedoceerd d.w.z. in de late namiddag. In de late herfst van 1957 reflecteerden de zwarte ramen van het examen A- gebouw, door de ondergaande zon, een zacht rozerood licht. Dit wonderlijke licht weerkaatste doorheen de duistere ruiten van ons klaslokaal 8 en omhulde André Van der Kerken met een fijn aureool. Dit schouwspel en de sacrale stilte, die in het gebouw heerste schepten een haast onwezenlijke atmosfeer, die mij steeds is bijgebleven.

    Door al deze verhalen werd onze kennis over het Griekse pantheon met zijn goden en halfgoden, de Griekse mythologie en sagenwereld nog verder bijgeschaafd. Veel van wat hij ons vertelde was in het boek van Gustav Schwab “Die schönsten Sagen des klassischen Altertums” van 1955 opgenomen. Jammer genoeg, werd dit boek werd eerst maar in 1959 als Prismaboek op de markt gebracht onder de titel “Griekse Mythen en Sagen”. Ziehier, wat de uitgever op de achterflap van het boek, dat ik mij na de humaniora aanschafte, vermeldde (ik kan het niet beter verwoorden):

    “…Elke mythologie, en de Griekse in het bijzonder, is meer dan een willekeurige hoeveelheid verhalen over goden en hun al dan niet pikante avonturen. Een mythologie is op de eerste plaats uitdrukking van een wereldbeeld. Zij kent haar eigen samenhang –wat oppervlakkige tegenstrijdigheid niet uitsluit- omdat ook het wereldbeeld meer aspecten heeft. Zo is de lichtende god Apollo ook verbonden met dood en vernietiging, en wordt Orpheus, gestalte der harmonie, om wie de wereld vanzelf tot rijke orde groeit, tenslotte verscheurd door het furieuze geweld der Bacchanten.

    Wat de Griekse mythologie doet uitsteken boven alle andere, en haar voor ons zo nabij maakt, is de ongeëvenaarde helderheid der figuren en situaties, een helderheid welke het mysterie van de mens in de kosmos niets te kort doet, maar zo dicht tot de geheimzinnige kern nadert dat wij het geheim zelf menen te betasten. Dit verklaart ook wel waarom sinds Hellas, dichters en denkers voortdurend teruggegrepen hebben op deze oergestalten om hun gevoelens vorm te geven en hun gedachten uit te drukken. Hoeveel Iphigenia’ s en Antigone’ s kent de Europese literatuur niet, en werkt de psychologie niet met Narcissus- en Oidipuscomplexen? Wij keren altijd terug tot de bron, tot de oergestalten waarin ons werelddeel voor het eerst de schoonheid en de smart, de verbijstering en het geluk van het leven op aarde gevat heeft…

    Sommigen zullen hier nu vinden dat dit dwepen is met het nalatenschap der Griekse Oudheid en dit is het in feite ook. Anderen zullen voorhouden dat het aanleren van Latijn en zeker Grieks maar tijdverlies is. Er zijn immers meer “nuttige” manieren om het intellect te vormen of te stimuleren. Een Van der Kerken was het hier- verrassend genoeg- volkomen mee eens. Maar zei hij, het gaat hier over heel iets anders dan het vormen van intellect. De studie van de Griekse beschaving brengt “iets” anders, “iets” essentieel bij dat de studie van andere vakken onmogelijk kunnen geven…

    Teneinde dit ons diets te maken sprak hij ons over de kaloskagathos (1) (καλος και ααγαθος) en sophosagathos (2) (σοφος και αγαθος) kwaliteiten die karakteristiek zijn voor de echte Mens. Groot-, schoon- en diepmenselijkheid zijn de deugden, die moeten aangeleerd of beter aangescherpt worden bij de Mens en i.h.b. bij de Jeugd. Zij stemmen tot een grotere mildheid t.o.v. de medemens, en leiden uiteindelijk tot empathie d.i. de vaardigheid om je in te leven in de gevoels- en denkwereld van anderen. Dank zij empathie kunnen de zogezegde biologische “Natuurwetten”, die de gedragingen tussen soortgenoten (hier tussen mensen) regelen, overstegen worden. Maatschappelijk gezien is dit inderdaad van primordiaal belang.

                                                                      * * *

    Als klassiek filoloog had André Van der Kerken, natuurlijk meer dan een keer zijn geliefde Hellas bezocht en, zoals hij zelf vertelde, ook met een van de voorgaande rhetoricapromoties (promotie 1952?). Wij vroegen hem dan ook wat moest bezocht worden, waarop hij met enige terughoudendheid antwoordde. Absoluut te bezoeken waren volgens hem Mykene (3) , Epidauros (4) en Olympia (5) … Athene was interessant voor de Akropolis en het Nationaal Archeologisch Museum. Maar, indien men echter iets van de oorspronkelijke Griekse geest wenste terug te vinden, waren wellicht de Griekse eilanden in de Egeïsche Zee (de Cycladen, de Dodekanos…) of het diepe binnenland, dat in die tijd alleen met de moto toegankelijk was, aangewezen.
    Maar helaas, zei hij, voor velen is het oude Hellas slechts een puinhoop van stenen, die liggen te blakeren onder een laaiende, spetterende zon. Anderen worden dan weer alleen getroffen door de esthetiek van de gebouwen en de beelden, al zijn die sterk gehavend.
    Slechts enkelen echter worden geraakt door de kerikeion (6) (κηρικειον) van Hermes (7) , de boodschapper van de goden….

    Precies veertig jaar later (1998), ter gelegenheid van een Symposium, was ik in Athene... Vanzelfsprekend maakte ik van de gelegenheid gebruik om het Parthenon te zien en het kleine Akropolis-museum te bezoeken. En ja de tempel van Athena Parthenos was werkelijk groots desondanks de verbouwingen en verwoestingen aangericht door de kerkvaders en de Turken… En ja het Erechtheion met zijn kariatiden moet een prachtig Ionisch bouwwerk geweest zijn….

    De volgende dag naar het Nationaal Archeologisch Museum en ja hoor, ik heb het masker van Agamemnon (8) gezien, en het prachtige beeld van Praxiteles , Aphrodite met Eros en Pan (9) bewonderd maar van een boodschap van Hermes was nog altijd geen sprake…

    Met een collega heb ik dan maar het plan opgevat om met een huurauto naar Mykene, Epidauros enz. te rijden. En ja hoor, de Leeuwenpoort (10) met zijn cyclopische blokken en de grafkamer van Atreus waren inderdaad monumentaal en de opgravingswerken met de schachtgraven imposant… maar nog steeds was er geen Hermes…

    En toen was er Epidauros… Epidauros, waar wij, enigszins vermoeid van de rit, in de late namiddag aankwamen. Er was het Asklepieion, het aan de god Asklepios (11) gewijde heiligdom of beter de ruïnes van dit heiligdom. Dit heiligdom omvatte naast de tempels van Asklepios en Artemis het Tholos, een astronomisch observatorium (12) maar van al deze gebouwen waren er alleen wat brokstukken overgebleven. Hier begreep ik wat Van der Kerken had bedoeld met een hoop stenen die lagen te blakeren in de zon. Van het Asklepieion liep een klein paadje naar een bochtige weg. En deze weg leidde de bezoeker doorheen het struikgewas naar het fameuze theater... Een laatste bocht en dan…..

    De aanblik van dit theater (13) bij valavond veroorzaakte in mij een grote schok. De bomen stonden zwart en roerloos tegen oranjerode avondhemel en er heerste alom een diepe, gewijde stilte. Deze stilte greep ons des te meer aan omdat wij moederziel alleen waren. Ik vroeg aan mijn collega om in de cirkelvormige orchestra te staan en eens een of andere tekst te citeren terwijl ik steeds hoger en hoger in de rijen zitplaatsen opklom. Dan wisselden wij van rol en ik begon spontaan met een fluisterstem de aanhef van de Ilias te declameren. Mijn gefluister bleef hoorbaar tot op de hoogste rijen… Van uit wetenschappelijk oogpunt leek mij een dergelijke acoestiek in open ruimte onmogelijk (14) en toch was het zo.

    Plots drong het tot mij door dat hier meer dan tweeduizend jaar geleden de stukken van Aischylos, Sophokles en Euripides opgevoerd werden. Als ik mijn ogen sloot zag ik zo de schimmen van Iphigenia, van Antigone staan op het orchestra en hoorde ik hun klagende stemmen.

    Mijn blikken gleden over de glooiende berghelling en ik zag een opkomende Venus, de Avondster schitteren. Even leek het mij dat zij mij toewenkte. Toen raakte Hermes mij met zijn kerikeion aan en plots werd alles voor mij duidelijk : 

    Het was de Natuur (de zee, de bergen, de sterrenhemel) die de Helleen voortdurend deed schommelen tussen het eeuwige en het tijdelijke, het hemelse en het aardse, het goddelijke en het menselijke, het hogere en het lagere, het harmonische en chaotische, het volmaakte en het minder volmaakte, het schone en het lelijke. Uit dit dualisme was iets totaal nieuws geboren dat de twee uitersten met elkaar verbond. Daarom hadden de goden menselijke en de mensen goddelijke trekjes. Voortdurend was de Helleen op zoek geweest hoe hij die twee uitersten kon verzoenen, kon vermengen. Vandaar het goddelijke element in zijn kunst, zelfs zijn geneeskunst.

    In het aardse spoorde de Griek de regelmatige meetkundige figuren en vormen op en deze waren echt volmaakt indien hij ze terugvond in het hemelse. De cirkel respectievelijk de bol behoorden hiertoe want de sterrenhemel was bolvormig en de sterren beschreven cirkels en moesten cirkels beschrijven want alleen de cirkel was volmaakt. Een Zeno van Elea had zelf geprobeerd het bestaan van beweging en dus de vergankelijkheid der dingen te ontkennen, want totaal onverenigbaar met het eeuwige. Echter in de Natuur geldt ook -althans volgens Herakleitos en Plato- “panta rhei” (παντα ρει) -alles is in beweging. En alles in de Natuur is dus voorbijgaand, is dus vergankelijk. 

    Bij de terugrit naar Athene spraken wij geen woord. Beiden waren wij diep in gedachten verzonken.. Wij waren met het magische van de Helleense beschaving in contact gekomen. Ik dacht ook met weemoed aan die mooie herfstavonden in klas 8, een weemoed, die -zoals de dichter het uitdrukt –alleen des avonds komt …..

    ---------- --------------------

    (1) zie bvb http://en.wikipedia.org/wiki/Kalos_kagathos

    (2) zie bvb http://en.wikipedia.org/wiki/Sophos_kagathos

    (3) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Mycene

    (4) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Epidaurus_(Griekenland)

    (5) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Olympia_(stad)

    (6) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Caduceus

    (7) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Hermes_(mythologie)

    (8) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Masker_van_Agamemnon

    (9) zie bvb

    http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/1/12/NAMA_Aphrodite_Pan_%26_Eros.jpg

    (10) zie bvb http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/c/cb/Mycenae_Lion_Gate_Back.jpg

    (11) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Asklepios

    (12) zie bvb http://users.otenet.gr/~altagr/english/sel1.htm#

    (13) zie bvb http://upload.wikimedia.org/wikipedia/commons/5/58/Epidauros-Theater-1.jpg

    (14) zie bvb http://www.livescience.com/history/070405_greeks_acoustics.html

    Bijlagen:
    Aphrodites met Pan en Eros.jpg (44.2 KB)   
    Leeuwenpoort Mykene.jpg (157.4 KB)   
    panorama theater Epidauros.jpg (164.2 KB)   
    schachtgraven Mykene.jpg (197.1 KB)   
    theater Epidauros.jpg (81.7 KB)   
    Tholos van Atreus.jpg (64.9 KB)   

    23-12-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    21-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 3.5 Kennismaking met de Helleense Cultuur
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 3 "Taal en Cultuur in de Cadettenschool")

    § 3.5 Kennismaking met de Helleense Cultuur

    Een rhetoricaklas (Grieks-Latijnse sectie) met welgeteld vier leerlingen !!!… Zoals ik reeds schreef,betekende dit “privaatles” voor vakken, die specifiek bestemd waren voor deze sectie. En dit was niet alleen het geval met het taalvak “Grieks”, maar ook met de wiskundevakken “Algebra” en “Analyse”, Axiomatische Meetkunde” en “Trigonometrie”. Grieks-Latinisten waren immers onderworpen aan een specifiek, eigen wiskundeprogramma, waarover verder meer.

    En of er privaatles werd gegeven… De leerstof overschreed dan ook beduidend deze van het officiële leerprogramma, maar werd juist daardoor bijzonder boeiend, omdat nu onderwerpen aan bod kwamen, die anders nooit in de klassieke humaniora behandeld worden, want aanzien als te delicaat of te moeilijk bvb over de positie van de vrouw, de homosexualiteit (gedichten van Sappho) enz.

    In rhetorica werd ons voor het eerst echt duidelijk wat men met “Grieks” studeren bedoelde. Het finale doel was een onderdompeling in de Helleense cultuur, een echt cultuurbad. De o zo moeizaam verkregen taalkennis (woordenschat, taaleigen en grammatica) van de voorgaande jaren bleek nu uitstekend van pas te komen.

    André Van der Kerken had een duidelijke uitgesproken voorkeur voor de Griekse taal en natuurlijk had hij het uitgebreid over “zijn” “Demosthenes” (1) (384-322), de grote redenaar, jurist en politicus en over de Philippika’s, de beroemde redevoeringen tegen Philippos van Macedonië. Juist om deze reden heb ik als ikoon voor dit cursiefje, de buste van Demosthenes, gebeeldhouwd door Polyeuktos, gekozen.

    Verder waren er de grote Attische dramaturgen zoals “Aeschylos” (2) (525-456) met de bekende trilogie Oresteia (met o.a. de tragedie Agamemnon), “Sophokles” (3 ) (496-406) met Antigonè en Koning Oidipus, en tenslotte de -door de Franse classici aanbeden- “Euripides” (4) (480-406) met Andromachè, Elektra, Iphigenia in Aulis en Iphigenia in Taurus.

    Euripides behoort tegenwoordig tot de meest opgevoerde toneelauteurs in Griekenland. Zijn stukken worden nu speciaal voor toeristen –maar ook voor de Grieken-zelf- opgevoerd o.m. in het meest fantastische theater ter wereld, het theater van Epidauros.

    Maar er was ook de fijnbesnaarde blijspeldichter “Aristophanes” (5 ) (446-386), die de sofistische filosofie als een culturele bedreiging aanzag (cf het blijspel “Wolken of de school der sofisten””) en die met de tragedies van Euripides de spot dreef (cf “Thesmophoria”en “Lysistrate”). De treurspelen van Euripides hadden volgens hem een verderfelijke invloed op de toeschouwer omdat zij volgens hem een ode waren aan de oorlog en aldus het vredesideaal bedreigden.

    Natuurlijk waren er de grote Griekse filosofen,vooreerst “Socrates” (8) (470-399) met de hermeneutiek en maieutiek, verder “Plato” (7) (427-347) met de Akademeia en de geënsceneerde Dialogen, en tenslotte “Aristoteles” (6) (384-322), met het Lykeion en de Peripatetische School. Hoeveel keren heeft een Van der Kerken ons niet spottend gezegd dat wij “peripatetici” waren en wij wisten zeer goed wat hij hier mede bedoelde.

    En welke Grieks-Latinist, die naam waardig, zou ooit Plato’s beschrijving van de doodstrijd van Sokrates, die veroordeeld werd tot de giftbeker, kunnen vergeten? Later heb ik kunnen vaststellen dat deze beschrijving precies klopte met het intoxicatie syndroom van de gevlekte scheerling (Cicuta maculata)…

    Maar een Van der Kerken had het ook over de milesische natuurfilosofen met Thales van Milete (9) (624-545), Anaximander en Anaximenes, over Pythagoras en zijn school (10) en over de School van Elea met Parmenides (11) , Xenophanes en Zeno van Elea (490-430) en zijn beruchte Paradoxen (12) . Ook de natuurfilosofen uit de 5de eeuw Herakleitos (13) , Empedokles, Leukippos , Demokritos en Anaxagoras en de Sofistiek (14) met Protagoras kwamen aan de orde.

    Van Empedokles vertelde Van der Kerken dat deze in de krater van de Etna sprong met de bedoeling te reïncarneren als onsterfelijke god… Helaas voor Empedokles zou (volgens de overlevering) de vulkaan één van zijn bronzen sandalen terug gespuwd hebben, wat het ergste doet vermoeden... En van Protagoras, de sofist die wegens “goddeloosheid” verbannen werd…, wat toch nog altijd beter was dan de giftbeker. Dit alles volgens mijn aantekeningen van destijds in Sassen’ s boek “Geschiedenis van de Wijsbegeerte der Grieken en Romeinen”, een boek dat het “admittatur” van André Van der Kerken droeg.

    Natuurlijk kwamen ook de hellenistische filosofie (15) met de stoïcijnse ( de Stoa (16) met Zeno (17) van Citium (333-264))en epicuristische (Epikouros (18 ) (341-270)) levenshoudingen aan de orde. Volgens Van der Kerken kenden die levenshoudingen groot succes omdat de intellectuele en contemplatieve levenswijze, zoals voorgeschreven door het Lykeion en de Akademia, te diepzinnig en te weinig naar het dagdagelijkse leven gericht was.

    Wat de onovertroffen Helleense kunst betreft, kwam in de eerste plaats de architectuur of bouwkunst (19) en hieraan gekoppeld de beeldhouwkunst (Phidias (20) , Praxiteles (21) , Skopas (22) e.a.) aan bod. En zeer uitvoerig werden de Atheense Akropolis (23) en het Parthenon (24) besproken. André Van der Kerken leerde ons de eeuwige, ontroerende schoonheid van deze gebouwen, beelden en frontons, ofschoon sterk vervallen en gehavend, waarderen.

    In tegenstelling met wat velen denken –foto’s zijn misleidend- waren oorspronkelijk de Griekse gebouwen en beelden erg opgesmukt en met veel smaak gekleurd of geverfd. In de hall van mijn woonst troont dan ook op een marmeren zuil een kopij van de Aphrodite van Melos (= Venus van Milo) (25) . In tegenstelling met het oorspronkelijke beeld, dat ongeveer 2 m hoog is en vervaardigd uit wit marmer van Paros, is mijn beeldje slechts 70 cm hoog en uitgevoerd in brons…. Maar het effect is er toch maar, wat blijkt uit de gunstige reacties van mijn vrienden en kennissen.

                                                                       * * *

    Wiskunde en in het bijzonder “geometrie” spelen een zeer belangrijke rol in de Griekse filosofie en kunst. Maar hier beperkte Van der Kerken zich tot het anekdotische. Wellicht was hij van mening dat wij al genoeg te lijden hadden van al het “geometrisch” geweld ons aangedaan door onze leraren wiskunde.

    Met een lach in de stem vertelde hij ons dat boven de toegangspoort van Plato’s Akademeia een opschrift hing met volgende tekst : «Μηδεις αγεωμετρητος εισιτω» (vrij vertaald: «Toegang verboden voor niet- meetkundigen» ). Voor wat de beeldhouwkunst en bouwkunst betreft, had hij het dan weer over de rol van de gulden snede en het getal φ. Voornoemd getal blijkt inderdaad een rol te spelen in de kunst en niet alleen in de Griekse kunst.

    Met diep respect sprak hij over de architecturale aanpassingen van het Parthenon, -een summum van geometrisch inzicht-die de illusie van perfecte verticaliteit en horizontaliteit moesten verwekken. Maar hij repte met geen woord over de grote Alexandrijnse wiskundigen Euklides, Apollonios, Eratosthenes, Archimedes… allemaal namen die ons bekend waren uit de wiskundelessen.

    Daarentegen had hij het dan wel uitvoerig over de beroemde Alexandrijnse Bibliotheek (26) en i.h.b. hoe deze bibliotheek onder de Ptolemeërs (26) , o.m. Ptolemaios I Soter en Ptolemaios II Philadelphos, tot stand was gekomen.

    Aan de Alexandrijnse bibliotheek werd, later door toedoen van Marcus Antonius, de grote bibliotheek van Pergamon toegevoegd –een geschenkje voor zijn geliefde Cleopatra-. Wat men in Pergamon over dit geschenk dachten vermeldt de geschiedenis niet, maar het verklaart wel de aanwezigheid van “perkamentrollen” naast de papyrusrollen. Papyrus was Egyptische uitvinding terwijl perkament typisch was voor Pergamon.

    Volgens de teruggevonden archieflijsten zou de Alexandrijnse bibliotheek tussen de 400000 en 700000 boekrollen rijk geweest zijn wat overeenstemt met 50000 à 60000 moderne boeken, wat voor die tijd enorm was : de boekdrukkunst bestond toen nog niet… alles werd gekopieerd en met de hand geschreven hetzij op papyrus, hetzij op perkament !!! Helaas is deze roemrijke Bibliotheek van Alexandrië teloorgegaan eerst door verwaarlozing onder de Romeinse keizers en vervolgens door verwoesting, verbranding en plundering.

    Wie nu eigenlijk verantwoordelijk was voor deze ramp is nog steeds een punt van discussie. Sommigen verwijzen naar het oorlogsgeweld teweeggebracht door Julius Cesar (48 v C.) of door Lucius Aurelianus (272).Volgens Luciano Canfora in “La véritable histoire de la bibliothèque d’Alexandrie” (Desjonquères, -1988-), een boek dat oorspronkelijk in het Italiaans geschreven was en waarvan ook een Engelse vertaling bestaat, is deze stelling fout en zijn argumenten zijn wel overtuigend.

    Deze auteur wijst het religieus fanatisme van de Islam en i.h.b. Kalief Omar, die in 642 Egypte veroverde als hoofdschuldige aan. Hij zou aan zijn veldheer,emir Amroe, het bevel tot verbranding gegeven hebben met als argument : "Ofwel zijn de boeken in strijd met de Koran en in dat geval is het ketterij, en anders zijn ze in overeenstemming met de Koran en dus overbodig…".
    De boekrollen zouden toen als brandstof voor de badhuizen gebruikt zijn, waarbij vermoedelijk enkele rollen gerecupereerd werden door gewiekste verzamelaars, die er een bron van inkomsten in zagen.

    Anderen wijzen dan weer met een beschuldigende vinger naar het christendom. Het groeiende christendom dat steeds fanatieker werd in het bestrijden van 'heidense' symbolen (waartoe o.m. tempels en wereldse literatuur behoorden) is ongetwijfeld één van de factoren die een rol hebben gespeeld. De Patriarch Theophilus van Alexandrië zou in alle geval een deel van de gebouwen (het Serapeum) in 391 gesloopt of omgebouwd hebben. Het is dus zeker niet uit te sluiten dat ook bij deze operatie, de bibliotheek geplunderd werd.

    Dat het christendom de antieke “wereldse” geschriften wel degelijk misprees, wordt door het bestaan van palimpsesten aangetoond. Zo is er bvb de palimpsest van Kerameus- Heiberg, document dat ontdekt werd in een bibliotheek in Istamboel in 1899. De originele tekst van deze palimpsest dateert uit de 10de eeuw en werd door een Grieks- Orthodoxe monnik uitgewist en vervangen door een gebedenkrans in de 13de eeuw. De originele tekst omvatte een verloren gewaand werk van Archimedes “De Methode”…

    Er is dus geen eensgezindheid en dat is niet verwonderlijk: het betreft een erg delicate zaak… met religie als achtergrond! Van der Kerken was een fijngevoelig en religieus man en Ik had de indruk dat deze kwestie hem erg beroerde. En wel des te meer, daar ontegensprekelijk religieus fanatisme aan de basis lag van de teleurgang en destructie van deze beroemde bibliotheek.

    Waar nodig werden in de lessen Griekse tekstuittreksels geciteerd, vertaald, ontrafeld en uitgebreid gecommentarieerd. Telkens opnieuw werden de historische achtergrond en de politieke context benadrukt en uitgelegd. We wisten om zo te zeggen alles van de Perzische (28) (Marathon, Thermopylae, Salamis) en Peloponesische (29) oorlogen, over de grote staatsman Perikles (30) en de verraderlijke Alkibiades (31) .

    Ook de minoïsche beschaving (32) en vooral de verovering van Kreta door de Myceners van het vasteland, was één van zijn stokpaardjes. Ik heb het stil vermoeden dat hij op een dergelijk onderwerp gepromoveerd was. Hij had het immers over “linear B” en de recente ontcijfering van dit schrift (33) door Michael Ventris en John Chadwick. Deze ontcijfering toonde definitief aan dat linear B een voorloper was van het Griekse schrift en niet –zoals Sir Arthur Evans hardnekkig voorhield- behoorde tot het Minoïsch schrift. 

    -------------------------------------------------------

    (1) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Demosthenes_(redenaar)

    (2) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Aischylos

    (3) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Sophokles

    (4) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Euripides

    (5 ) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Aristophanes_(blijspeldichter)

    (6) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Aristoteles

    (7) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Plato

    (8) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Sokrates

    (9) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Thales_van_Milete

    (10) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Pythagorisme_(Pythagoras)

    (11) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Parmenides

    (12) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Zeno%27s_paradoxen

    (13) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Herakleitos

    (14) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Sofistiek

    (15) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Hellenistische_filosofie

    (16) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Stoa

    (17) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Zeno_van_Citium

    (18) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Epikouros

    (19) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Oud-Griekse_architectuur

    (20) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Phidias

    (21) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Praxiteles

    (22) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Skopas

    (23) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Akropolis_(Athene)

    (24) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Parthenon

    (25) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Venus_van_Milo

    (26) zie bvb http://en.wikipedia.org/wiki/Library_of_Alexandria

    (27) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Ptolemae%C3%ABn

    (28) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Perzische_oorlogen

    (29) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Peloponesische_oorlog

    (30) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Perikles

    (31) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Alkibiades

    (32) zie bvb http://nl.wikipedia.org/wiki/Minoische_beschaving

    (33) voor een spannend historisch en gedetailleerd relaas zie bvb hoofdstuk 5 “La barrière de la langue” van Simon Sing ‘s “Histoire des Cades secrets –de l’Egypte des Pharaons à l’ordinateur quantique-“ (Livre de Poche -1999-)

    Bijlagen:
    Aeschylos.JPG (102.7 KB)   
    Aristoteles.jpg (51.4 KB)   
    Euripides.jpg (67.9 KB)   
    haven alexandria.gif (79.7 KB)   
    museum alexandria.gif (21.9 KB)   
    pharos alexandria.jpg (35.8 KB)   
    Plato.jpg (50.6 KB)   
    Sokrates.jpg (68.4 KB)   
    Sophocles.jpg (51.1 KB)   

    21-12-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (2 Stemmen)
    19-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 3.4 Grieks in de Cadettenschool (4)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 4 "Taal en Cultuur in de Cadettenschool")

    § 3.4 Grieks in de Cadettenschool

    Elke Grieks-Latinist, deze naam waardig, kent en dweept met Homeros en cadetten vormen op dit vlak zeker geen uitzondering. Vandaar dat mij -voor dit bericht- de ikoon "Homeros" erg geschikt lijkt. Nochtans is in het Westen het Grieks nooit echt -de Hellenistische periode te na gesproken- de taal van de erudiet geweest. Enkele tientallen decennia geleden was alleen Latijn dé spreek- en schrijftaal van de erudiet en zo communiceerden geleerden, filosofen en religieuzen practisch uitsluitend in het Latijn, nooit in het Grieks.

    Het meest markante voorbeeld in de wetenschappen was wellicht het boek “Philosophiae naturalis principia mathematica” (kortweg de “Principia”) van Newton, een boek dat dateert van 1687 en waarvan de eerste Engelse vertaling, verzorgd door Andrew Motte, maar verscheen in 1729. Voor wat de religieuze wereld betreft is algemeen bekend dat tot Vaticanum II (1962) de Missen nog uitsluitend in het Latijn werden gelezen en tot op heden worden de Pauselijke Encyclieken nog steeds in het Latijn opgesteld. Latijn was ook de taal van de rechtsgeleerden en vele gebruikte rechtstermen bewijzen zulks ten overvloede.

    De laatste decennia is hierin verandering gekomen en werd ook Latijn –althans in de wetenschappen en de rechtsgeleerdheid- minder en minder als universeel communicatiemiddel gebruikt : het Latijn werd zoals het Grieks werkelijk een “dode” taal.

    De Latijnse taalleergangen in het secundair onderwijs dienden noodzakelijkerwijze deze trend te volgen. Dit had tot gevolg dat Latijn niet langer werd aangeleerd als spreek- of schrijftaal maar wel als een soort sleutel, die rechtstreekse toegang verleende tot de Latijnse beschaving.. Vóór 1950 kon men nog van een rhetoricastudent verwachten dat hij zich kon uitdrukken in het Latijn (“Loquor latina lingua”) en bvb een Latijnse redevoering kon afsteken. Dit lijkt nu irrationeel en utopisch. Daarentegen wordt heden veel meer aandacht besteed dan vroeger aan de Romeinse culturele nalatenschap.

    In tegenstelling met Latijn is Grieks (oud-Grieks) practisch nooit als universele spreek- of schrijftaal gebruikt maar steeds als een toegangssleutel tot de Griekse beschaving. Qua onderwijs, was er dan ook -door de eeuwen heen- een beduidend verschil in het onderricht Grieks respectievelijk Latijn. Dit verschil is heden volledig uitgevlakt is en beide talen zijn volledig georiënteerd als sleutel tot de Griekse respectievelijk Romeinse beschaving.

    Een klassiek filoloog als André Van der Kerken, die zeer hoog opliep met de klassieke oudheid en i.h.b. met de Griekse beschaving, oriënteerde dan ook volledig de lessen Grieks in deze zin. Naast Griekse woordenschat, taaleigen en grammatica, werd dan ook een ruime rol toebedeeld aan de Griekse cultuur- en beschavingsgeschiedenis.
    Hij had het dan ook voortdurend over de Minoïsche beschaving en Mycene, de Achaeërs, de Doriërs en de Ioniërs, de Hellenen, de archeologen Heinrich Schliemann (1822-1890) en Arthur Evans (1851-1941).

    In de Cadettenschool werd Grieks onderwezen aan een zeer beperkt aantal cadetten. In mijn promotie (Roger Collin) bvb waren er in de derdes 9, in poësis 6 en in rhetorica 4 leerlingen. Men kon dus echt wel gewagen van “privaatlessen”.
    Het was niet verwonderlijk dat er tussen Grieks-Latinisten en Van der Kerken een soort vriendschapsrelatie ontstond en zo was hij in rhetorica de eerste die wist of “zijn” cadetten zich al dan niet voorbestemden voor de KMS. Voor de Grieks-Latinisten was er immers na de KCS een andere mogelijkheid dan de KMS met name de universiteit met een loopbaan als militair arts, apotheker of veearts. Velen vroegen hem daarbij raad...

    Aan mij, die een militaire carrière echt niet zag zitten en die al evenmin goesting had om geneeskunde te studeren, gaf hij de raad om -hoe dan ook- te beginnen met farmacie en indien mogelijk later deze studie te bekronen met een doctoraat. Natuurlijk wist ik op dit ogenblik niet wat een doctoraatsstudie inhield. Hoe dan ook, ik heb zijn goede raad wel ter harte genomen..

    Als Griekse Spraakkunst gebruikten wij officieel de “Lingua Graeca Spraakkunst” van Baeyens en De Waele (vierde druk -1952-) maar ook hier werd onvermijdelijk de “Beginselen der Griekse Spraakkunst” van S.J. Karel Van de Vorst aangeprezen.

    In de derdes hadden wij natuurlijk de traditionele Xenophoon met zijn “Anabasis”. Xenophoon is qua eenvoud van taal te vergelijken met Caesar en wordt om deze reden doorgaans als eerste kennismaking met de Griekse literatuur voorgeschreven. De Anabasis is –zoals de “De bello Gallico” van Caesar- een historisch oorlogsverslag, dat Xenophoon schreef in 398 BC. Hier gaat het echter over de Perzische oorlog tussen Cyrus en Artaxerxes II.
    Letterlijk betekent Anabasis "de tocht naar het binnenland" maar het wordt ook wel eens "de tocht van de tienduizend" genoemd, omdat het ging over tienduizend Griekse huursoldaten, die Cyrus moesten helpen de macht te grijpen en Artaxerxes II van de troon te stoten.

    Nadat Cyrus in de omgeving van Babylon gesneuveld was en de Griekse officieren op verraderlijke wijze waren gevangen genomen en geëxecuteerd, was het huurlingenleger op zichzelf aangewezen om de terugtocht (Katabasis of “tocht uit het binnenland”) aan te vatten. Xenophoon werd als aanvoerder verkozen en hij had als taak het verdwaalde leger terug thuis te brengen.
    Op de terugtocht sneuvelden er vele huurlingen in gevechten met wilde bergstammen en kwamen er andere om door de barre winterse omstandigheden. Een zeer beroemde scène uit de Katabasis is dan ook die waar de Grieken huilend van geluk de zee met Thálassa! Thálassa! begroeten als ze de laatste bergrug overwonnen hebben.

    Van de “Anabasis” is mij bijgebleven :

    «Εντευθεν εξ-ελαυνει σταθμους δυο παρασαγγας δεκα …»

    (vertaling: Vandaar trokken ze verder tien parasangen(1) ver in twee dagmarsen)

    Hoeveel keer dit zinnetje in de «Anabasis» voorkomt –alleen de telwoorden “δυο” en “δεκα” verschillen naargelang het hoofdstuk- heb ik nooit willen tellen ..

    In de poësis was het de beurt aan Homeros (Ilias en Odyssee). Homeros is een (volgens de traditie “blinde”) dichter en zanger die vermoedelijk rond 800 BC heeft geleefd. Het Grieks van Homeros is uiteraard niet dit van de historicus Xenophoon : er is tussen beide auteurs meer dan vier eeuwen verschil en dit is duidelijk aan de grammatica te merken.
    De Ilias is geschreven in archaïsch Grieks en onderscheidt zich van het Attisch van Xenophoon in zowel woordenschat als in syntaxis. De naam Ilias is afgeleid uit Ilion, een andere naam voor Troje.

    De gebeurtenissen beschreven in de Ilias betreffen het laatste oorlogsjaar van de tienjarige Trojaanse Oorlog (1190-1180 BC) ; in de Odyssee daarentegen gaat het over de tien jaar durende terugtocht van de held Odysseus na de Trojaanse oorlog. Troje (Anatolië) en Ithaka (thuisbasis van Odusseus) liggen nu precies niet naast elkaar, maar om over deze afstand tien jaar te moeten doen, dat lijkt mij wel wat ietske te veel van het goede.

    Qua omvang zijn beide epen ongeveer gelijk (Ilias 15.640 verzen ; Odyssee 12.084 verzen). In het middelbaar onderwijs beperkt men zich  tot de voornaamste zangen (hoofdstukken) van elk epos. Deze heldendichten voeren een groot aantal personages ten tonele en veronderstellen een grote kennis van de Griekse mythologie :

    Van Griekse zijde hebben we : Menelaos en zijn vrouw Helena, die bezwijkt voor de charmes van Paris en met hem naar Troje vlucht; Agamemnon (3) , broer van Menelaos, zijn vrouw Klutaimnestra en hun dochter Iphigeneia ; als Griekse helden : de onkwetsbare Achilleus, zijn vriend Patroklos en zijn zoon Neoptolemos, de oude wijze Nestor, de oersterke Ajax , de listige Odysseus zijn trouwe echtgenote Penelope en zijn zoon Telemachos, de onheilsprofeet Kalchas, de dappere Diomedes…

    Van Trojaanse kant hebben we dan : Paris en Hector, zonen van Priamos -koning van Troje-, Andromache, vrouw van Hector en haar zoontje Astyanax ; Cassandra, dochter van Priamos, ; Aeneas, een andere Trojaanse prins, wiens nageslacht Rome zou stichten. Verder is er de ziener Laokoon met zijn twee zoons Athenedoros en Polydoros, die op bevel van Poseidoon door 2 zeeslangen gewurgd worden .. Het verhaal van Laokoon komt echter alleen in Virgilius “Aeneïs” voor. De Latijnse auteur laat hem het gevleugelde zinnetje “Timeo Danaos, et dona ferentes” uitspreken…

    Zoals Van der Kerken het ons duidelijk maakte : de Griekse helden zijn tranerige of tirannieke helden.. Een Achilles bvb zit op een rots te wenen over het verlies van zijn “hetaere” Briseïs, die de sombere Agamemnon hem heeft afgenomen : anderzijds aarzelt de chef Agamemnon niet zijn eigen dochter Iphigeneia in Aulis op te offeren om te kunnen afvaren naar Troje.. Deze laatste wordt echter uiteindelijk gered door de godin Artemis. Daarentegen zijn de Trojaanse helden eerder grootmoedig en veelal diep-humaan. Zo is er het ontroerende afscheid van de “helmboswuivende” Hector aan Andromache en Astyanax op de muren van Troje.

    Allen zijn ze echter het slachtoffer van de intriges tussen de goden en godinnen, die elk hun kamp kiezen.

    De oppergod Zeus – zelf speelt een twijfelachtige rol.

    Hera, vrouw van Zeus, en Pallas Athena, dochter van Zeus, steunen de Grieken uit wrok tegen Paris, die Aphrodite tot mooiste godin had uit geroepen. Hephaestus, god van vuur, smederijen en handwerk, die Achilles' nieuwe wapenrusting maakt en Poseidon, god van de zee, kiezen insgelijks het kamp van de Grieken.

    Aphrodite, godin van de liefde, Ares, god van de oorlog en tegenstrever van Pallas Athene, en Apollo, zonnegod en beschermgod van Troje, steunen natuurlijk het Trojaanse kamp.

    De Ilias telt 24 zangen met elk ongeveer 800 verzen. De laatste zang gaat over de begrafenis van Hector. Noch de dood van Achilleus veroorzaakt door een pijl in de “Achillespees” afgeschoten door Paris, noch het Paard van Troje komen in de Ilias voor. Het Trojaanse Paard wordt echter wel vermeld in de Odyssee en ook in de Aeneïs van Virgilius.

    De Odyssee telt eveneens 24 zangen. In de eerste 4 zangen heeft Telemachos, de zoon van Odusseus de hoofdrol en wordt daarom dit deel van de Odysse ook nog “Telemachie” genoemd. De verdere zangen zijn een vervolg op de Ilias en vertellen het verder wedervaren van de Griekse helden.

    In de Oudheid moesten in Griekenland de zonen van “goeden huize” zowel Ilias als Odyssee in extenso van buiten kennen. Wat volgens Socrates van Homeros de “Opvoeder van Griekenland” maakte.

    Zover wou een Van der Kerken niet gaan, maar hij vond dat een Grieks-Latinist, die naam waardig, toch de eerste verzen van de Ilias(2) moest van buiten kennen :

    Μῆνιν ἄειδε, θεά, Πηληιάδεω Ἀχιλῆος

    οὐλομένην, ἣ μυρί’ Ἀχαιοῖς ἄλγε’ ἔθηκε,

    πολλὰς δ’ ἰφθίμους ψυχὰς Ἄϊδι προῒαψεν

    ἡρώων, αὐτοὺς δὲ ἑλώρια τεῦχε κύνεσσιν

    οἰωνοῖσί τε πᾶσι Διὸς δ’ ἐτελείετο βουλή

    Wij zijn dan ook ’t Kerkske, zoals hij in de omgang genoemd werd, ter wille geweest..

    vraag : wie of wat stellen begeleidende fotos en figuren voor ??

    tip : de namen zijn vermeld in de tekst...

    -------

    (1) 1 parasang is ongeveer 6 km

    (2) voor een brillante, vrije, esthetisch-verantwoorde Nederlandse vertaling zie Carel Vosmaer’ s “De Ilias van Homeros” (1880). Van dit boek zijn meerdere herdrukken verschenen en nog steeds te verkrijgen in bepaalde boekhandels. Sommige filologen, zoals de Amsterdamse hoogleraar S. A. Naber, die nog met Vosmaer de schoolbanken van het gymnasium had gezeten, hebben –volgens Van der Kerken- deze vertaling totaal ten onrechte bekritiseerd.

    (3) het gouden masker van Agamemnon gevonden door Schliemann in Mycene en dat bewaard wordt in Athene, is niet van Agamenon

    Bijlagen:
       
    http://fr.wikipedia.org/wiki/Ath%C3%A9na   
    http://nl.wikipedia.org/wiki/Ilias   
    http://nl.wikipedia.org/wiki/Pallas_Athena   
    http://nl.wikipedia.org/wiki/Xenophon   

    Bijlagen:
    Achilleus en Patroklos.jpg (85.1 KB)   
    aphrodite.jpg (29 KB)   
    athena.JPG (177.5 KB)   
    Helena en Menelaos.jpg (103.3 KB)   
    Ilias.jpg (80.9 KB)   
    masker Agamemnon.jpg (68.4 KB)   
    Xenophoon.jpg (47.8 KB)   

    19-12-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (1 Stemmen)
    17-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 3.3 Latijn in de Cadettenschool
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 3 "Taal en Cultuur in de Cadettenschool")

    § 3.3 Latijn in de Cadettenschool

    Met André Van der Kerken (Grieks en Latijn) bevinden wij ons in het centrum van “l’ esprit de finesse”. Van der Kerken is ontegensprekelijk het boegbeeld van de cadetten, die ingeschreven waren in de Grieks-Latijnse sectie. Zijn humanisme en grootmenselijkheid hebben bij vele van zijn leerlingen diepe sporen nagelaten.
    Om al deze redenen heb ik natuurlijk een "Van der Kerken in actie" als ikoon voor dit bericht uitgekozen.

    Ik had het reeds herhaaldelijk over “l’ esprit de géométrie” en “l’ esprit de finesse”. Misschien is nu wel het ogenblik gekomen om iets over deze begrippen te zeggen. Voornoemde begrippen zijn afkomstig van Blaise Pascal (1623-1662) en werden gecommentarieerd in zijn “Pensées”. Hij schreef o.m. :

    «..Tous les géomètres seraient donc fins s’ ils avaient la vue bonne, car ils ne raisonnent pas faux sur les principes qu’ ils connaissent; et les esprits fins seraient géomètres s’ ils pouvaient plier leur vue vers les principes inaccoutumés de géométrie ..»

    Deze ene zin vat precies samen wat van een Grieks-Latinist in de Cadettenschool verwacht werd : enerzijds moest hij zijn “esprit fin” ontwikkelen (zijn intellect oriënteren naar literatuur, filosofie en logica ) anderzijds moest hij trachten ook een “géomètre” te zijn (intellect georiënteerd naar wiskunde en wetenschappen).

    Een Blaise Pascal (mathematicus, fysicus, filosoof, moralist, prozaschrijver) had daar geen problemen mee. Wij wel…

    Maar terug naar André Van der Kerken. André gaf les in de Cadettenschool van 1947 tot 1970 en heeft dus nog Seilles meegemaakt. Over de persoon van André Van der Kerken zelf heb ik weinig kunnen terug vinden. Hij had, zoals hij ons zelf vertelde, klassieke filologie en rechten gestudeerd en was doctor in de klassieke filologie. Wel had hij het veelal over zijn broer die Jezuïet was en “Hegeliaan”. Over deze laatste heb ik wel een en ander kunnen terugvinden waardoor de figuur van André Van der Kerken meer begrijpelijk wordt.

    Zijn (oudere ?) (*) broer Libert was geboren in 1910, trad tot de Jezuïeten toe in 1917 en promoveerde in Leuven in 1944. Vanaf hetzelfde jaar doceerde hij theologie en filosofie aan de Filosofische Faculteit van het Theologisch en Filosofisch College S.J. in Leuven en was van 1959-1981 hoogleraar in de filosofie aan de Universitaire Faculteiten St. Ignatius te Antwerpen. Libert Van der Kerken was een spiritualistisch filosoof ; zijn denkmethode was gebaseerd op fenomenologische analyse verbonden met een dialectiek van hegeliaanse inslag. Libert Van der Kerken overleed in 1998.

    André Van der Kerken had een groot respect voor zijn broer en was duidelijk beïnvloed door diens denkmethode en Hegeliaanse beschouwingen. Dat André Van der Kerken ook beïnvloed was door Hegel- zelf was niet verwonderlijk. Hegel (1770-1831) was immers niet alleen begeesterd door de Griekse Oudheid, de Franse Revolutie en het pantheïsme maar overzag ook de gehele wetenschap van zijn tijd : wis- en natuurkunde, aard- en volkenkunde, en i.h.b. de rechtswetenschap en geschiedenis. Op deze grondvesten had Hegel zijn eigen dialectiek opgebouwd, die in vele opzichten verschilde van die van Immanuel Kant.

    Een klassiek filoloog (Griekse Oudheid, pantheïsme), jurist (rechtswetenschap en geschiedenis) en sociaal bewogen persoon (devies : liberté, égalité, fraternité van de “Révolution Française”) als André Van der Kerken kon zich gemakkelijk in deze filosofie terug vinden. Dit verklaart o.m. zijn menselijke en begrijpende houding t.o.v. zijn leerlingen en deze houding werd nog versterkt door enkele persoonlijke ervaringen.

    Voor hem was bvb de beslissing van de legerleiding om de Cadettenschool na WO II eerst in Seilles te vestigen -vanuit rechtsstandpunt- een ongelooflijke flater. De Vlamingen die in Seilles gestudeerd hadden dienden tengevolge de Taalwetten van 1932, na hun humaniora de Middenjury te passeren om hun humanioradiploma te valideren, de Walen kenden dit probleem natuurlijk niet !! Natuurlijk dit onrecht werd in 1949 opgeheven door de Cadettenschool naar Brussel (tweetalig gebied) te verplaatsen, maar het kwaad was weer eens geschied.
    Ook vertelde hij, dat hij in zijn college geschiedenis in het Frans gedoceerd had gekregen, een taal die hij niet beheerste. Hij kende niet eens het woord “histoire”. Toen hij het woord onder “Istoire” opzocht en de studiemeester dit merkte, zei deze hem dat hij een “Imbécile” was. Maar besloot hij zijn verhaal, de “imbécile” was de studiemeester.. Nochtans was André Van der Kerken geen flamingant, maar hij was niet blind voor het onrecht, dat de Vlamingen aangedaan werd gedurende het interbellum.

    Van der Kerken verliet de Cadettenschool in 1970 (de Grieks-Latijnse sectie werd immers afgeschaft). Hij werd later nog Directeur van een Hoger Instituut in het Brusselse.

    Voor de lessen Latijn zat de Grieks-Latijnse (G. L.) te samen met de Latijn-Wiskundige (L. W.) sectie. Dat had als resultaat dat wij de mannen van de L. W. heel wat beter kenden dan die van de W. ; overigens hadden wij met de L. W. ook nog andere vakken gemeenschappelijk o.a. scheikunde en geschiedenis.

    Officieel was de “Lingua Latina Spraakkunst” van Baeyens (1951, 9de druk), schoolboek dat in de meeste athenea werd gebruikt, onze Latijnse spraakkunst. De voorkeur van Van der Kerken ging echter -hoe zou het anders kunnen als je een broer als Jezuïet hebt- naar de “Beknopte Latijnse Spraakkunst” van S.J. Adhemar Geerebaert (1953), een schoolboek dat toen in alle colleges werd gebruikt en dat ook in mijn “collège Saint-Louis” werd voorgeschreven.

    De “Peter Gaarebaert” (vervorming van Pater Geerebaert) zoals Van der Kerken deze “Spraakkunst” -met enige humor- noemde was inderdaad wel beter en vooral veel “genuanceerder” dan de “Baeyens”.

    Het merendeel van mijn klasgenoten waren niet vertrouwd met de “Peter Gaarebaert” ; ook merkte ik wel dat, qua Latijnse kennis, ik op hen wat voorsprong had. Mijn verblijf in het collège Saint Louis had dus toch iets opgebracht !!

    In de derdes en in poësis was ik dan ook primus in Latijn, maar niet in rhetorica. Dit kwam omdat een van mijn klasgenoten het plots in zijn hoofd gekregen had om “voor Jezuïet te studeren”. Van der Kerken vond het –zoals hij het mij zelf vertelde en zich daarbij excuseerde- daarom nodig hem de prijs Latijn toe te kennen.

    In de derdes staken wij (opnieuw) van wal met Caesar’ s “De bello gallico” en ik hoorde het dus voor de tweede maal dat :

    “.. Horum omnium fortissimi sunt Belgae, propterea quod a cultu atque humanitate provinciae longissime absunt..”

    Maar ditmaal kwamen ook andere hoofdstukken aan bod o.m. “Ambiorix” (De bello gallico V). Ik vermoed dat Van der Kerken uit Limburg (*)  kwam..

    Vervolgens was er de onvermijdelijke “Titus Livius” met een paar teksten uit “Ab urbe condita”. Reeds in het Sint Lodewijkscollege had ik met deze auteur kennis gemaakt door enkele teksten o.m. over Scipio Africanus, Hannibal, .., die in ons schoolboek "Excerpta" waren opgenomen. “Tite-Live” zoals Van der Kerken deze Latijnse historicus -met enig sarcasme- noemde, was voor hem de aanleiding om het te hebben over de geschiedenis van de Romeinse republiek en het ontstaan van het Romeinse Keizerrijk. Hij had het o.a. over de stichting van Rome met Romulus en Remus, de “Virgines Sabinae” -de roof der Sabijnse Maagden-, een onderwerp dat zovele schilders (Rubens, David, Poussin, Picasso..) bekoord heeft. Wij waren ook bekoord ... maar om andere redenen..

    Verder kwam ook Etrurië en de Etruskische beschaving aan de beurt aan de beurt, beschaving die hem erg nauw aan het hart lag.

    In poësis volgden dan de Romeinse dichters Ovidius en Vergilius. Welke Latinist herinnert zich niet de “Metamorphosen” van Ovidius met het moraliserende verhaal van Daidalus en Icarus en het ontroerende gedicht over “Philemon en Baucis” ?? Nog steeds ken ik de aanhef van Daidalus en Icarus, want ik had de eer dit gedicht te mogen voordragen.. :

    Daedalus interea Creten longumque perosus
    exilium tactusque loci natalis amore,
    clausus erat pelago. "terras licet" inquit "et undas
    obstruat; at caelum certe patet; ibimus illac!
    Omnia possideat, non possidet aera Minos."
    Dixit et ignotas animum dimittit in artes
    naturamque novat.

    En Vergilius en zijn bekendste werk de “Aeneïs”, een epos over de legende van Aeneas en dus over het ontstaan van Rome. Vaag herinner ik mij nog gedichten als Aeneas in de storm, de liefdesperikelen van Dido, de wrok van Juno, het paard van Troje, de dood van Laocoön.
    Het was een onderdompeling in een wereld, die mijlenver verwijderd was van onze dagelijkse wiskundige beslommeringen. En toch was ook hier de “wiskunde” niet zo ver af zoals een kleine anekdote bewijst.

    Onze brave Vergilius was geboren in -70  en –zoals Van der Kerken vertelde- was in 1930 de viering van zijn tweeduizendste geboortedag gepland (-70 + 1930 = 2000 nietwaar ). Deze viering was al in volle gang toen een wiskundige “ambetanterik” de bemerking maakte, dat pas in 1931 er tweeduizend jaar zouden verstreken zou zijn sedert de geboorte van de dichter. Er bestaat immers geen jaar nul.. Een fameuze blunder voor de adepten van de “esprit de finesse”..

    Er valt dus wel degelijk iets te zeggen voor de combinatie “esprit de finesse” en “esprit de géométrie”, nietwaar ??

    In rhetorica was er natuurlijk Cicero met pro Milone en de fameuze Catilinarische redevoeringen. Herinnert u zich nog de bijtende, blaffende aanhef van de eerste Catilinarische redevoering :

    “Quousque tandem, Catilina, abutere patientia nostra ? ”

    (vrij vertaald : hoelang nog Catilina zult u met onze voeten spelen ??

    En Tacitus met zijn “Annales”, waar men –zoals ‘t Kerkske het uitdrukte- tussen de regels moest lezen, want ook in deze tijden was het aangeraden.. aan auto-censuur te doen !!

    En Plinius de Jongere, die in zijn “Epistulae” gericht aan Tacitus, de uitbarsting van de Vesuvius beschreef, waarbij zijn oom Plinius de Oudere om het leven kwam.

    Deze uitbarsting gebeurde op 24 augustus 79 en bedolf o.m. Pompeï en Herculanum onder een dikke aslaag. Een goede driehonderd jaar geleden ontdekte men terug deze sites. De wetenschappelijke opgravingen begonnen in de 19de eeuw en zijn bvb in Herculanum (het huidige Ercolano) nog steeds niet beëindigd.

    Volgens Van der Kerken moest iedere Latinist, die naam waardig, toch minstens eenmaal in zijn leven deze sites bezoeken. Vele jaren later heb ik beide sites –een aantal keer- mogen bezoeken, want ik vertoefde later –beroepshalve- regelmatig in de streek van Sorrento en Napels : hij had natuurlijk overschot van gelijk..

    ----------
    (*) De kleindochter van André Vander Kerken was zo vriendelijk mijn vermoedens te bevestigen : André was inderdaad jonger dan zijn broer Libert. Hij was geboren in Heppen (Limburg) op 12 december 1915 en is overleden in Laken op 25 november 1992.
    Hij was ook reserve-officier, oudstrijder en krijgsgevangene 1940-1945. Na zijn loopbaan aan de Koninklijke Cadettenschool, is hij Directeur geworden van de Administratieve en Economische Hogeschool te Brussel.

    Zijn homilie bevatte o.m. volgende ontroerende tekst :

    "Onderwijs was mijn roeping. Een gelukkige toekomst helpen opbouwen voor zovelen, werd mijn levensdoel. Vriendschap mogen delen, mijn dagelijks brood"

    Bijlagen:
    Blaise Pascal.jpg (10 KB)   
    commentarii de bello gallico.jpg (208.5 KB)   
    Hegel portret (Schlesinger1831).jpg (181.3 KB)   
    Ovidius.jpg (46.7 KB)   
    Titus Livius.jpg (86.9 KB)   
    Virgilius.png (119.1 KB)   

    17-12-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (2 Stemmen)
    15-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 3.2 Frans en Engels in de Cadettenschool
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 3 "Taal en Cultuur in de Cadettenschool")

    § 3.2 Frans en Engels in de Cadettenschool

    Mijn leraren Frans waren in de derdes Marcel De Grève en in poësis en rhetorica Adolphe (Joachim) Herremans en onrechtstreeks Maurice Grevisse. Wegens de internationale bekendheid van Maurice Grevisse als grammaticus heb ik natuurlijk deze laatste als ikoon voor dit bericht gekozen.

    Marcel De Grève was leraar Frans in de Cadettenschool van 1947 tot 1968. Hij was afkomstig uit Aalst en, vanaf de eerste les in de derdes, preciseerde hij dat hij alleen “Aolsters” en Frans verstond.. Ik wist toen natuurlijk niet wat hij met “Aolsters” bedoelde en dacht – in mijn naïveteit- dat hij het had over een of andere exotische taal… Met dit gegeven (of moet ik eerder zeggen “bevel” ?) dompelde hij ons echter in -wat men heden noemt- een taalbad, want het was dus onmogelijk hem in het Nederlands te antwoorden. Dank zij deze maatregel heeft hij wellicht velen over de drempel van het zich practisch uitdrukken in het Frans heen geholpen. Voor mij betekende dit het begin van een latere perfecte tweetaligheid en hiervoor ben ik hem eeuwig dankbaar..

    Marcel De Grève was nauwelijks 18 jaar toen WO II uitbrak. Later trad hij toe tot het Verzet. Hij werd aangehouden en ondervraagd door de Gestapo en zijn handen droegen nog de sporen van de martelingen, die hij had moeten doorstaan. Na de oorlog beëindigde hij zijn licentie Romaanse filologie en bekwam hij een doctorstitel met een proefschrift over Rabelais. Als mens dwong De Grève diep respect af wat misschien verklaart waarom hij geen bijnaam had.

    Na het behalen van zijn doctorstitel werd hij benoemd tot buitengewoon hoogleraar aan de RUG en aan de VUB. Hij zou ook nog hebben gedoceerd aan de KMS. Hij was vrijzinnig en liet dit zeer duidelijk blijken. Hij richtte herhaaldelijk zijn pijlen op de Jezuïeten waarmede hij blijkbaar een eitje te pellen had. Wellicht had hij zijn jeugd doorgebracht in het fameuze Jezuïetencollege van Aalst, waar ook nog een Jean-Luc zijn broek versleten heeft ?? Hij had mijn sympathie…

    Zijn hoofdbekommernis in de derdes was ons de basisregels van de Franse grammatica bij te brengen. Vanzelfsprekend was zijn onderricht gebaseerd en geïnspireerd op “Le Bon Usage” van zijn collega Maurice Grevisse van de Franstalige Afdeling, waarover verder meer.

    De eerste Franse auteur, waarmede wij in de derdes kennis maakten was Emile Verhaeren (1855-1916) en wellicht was dit niet zó maar toevallig. Emile Verhaeren was immers een Vlaams auteur, die in het Frans schreef, wat trouwens in de periode van vóór WO I volstrekt normaal was. Ook Georges Rodenbach (1855-1898), met wie Verhaeren samen op het Sint Barbaracollege te Gent gestudeerd had, schreef in het Frans. Georges Rodenbach is vooral bekend voor zijn werk “Bruges-la-Morte”, boek dat volgens vele Bruggelingen aan de basis lag voor de aanleg en uitbouw van de haven van Zeebrugge.

    Emile Verhaeren was een persoonlijke vriend van Koning Albert I en Koningin Elisabeth en trouwens bevriend met vele bekende kunstenaars en auteurs als bvb Auguste Rodin, Edgar Degas, August Vermeylen, Henry van de Velde, Maurice Maeterlinck, Stéphane Mallarmé, André Gide, Rainer Maria Rilke, en Stefan Zweig… Gedurende WO I publiceerde hij in anti-Duitse tijdschriften en trachtte hij door zijn conferenties en artikels de vriendschapsbanden tussen België, Frankrijk en Engeland te verstevigen. Hij was dus het voorbeeld van een goed patriot … dus zeker een geschikte auteur voor een onderwijsinstelling als de Cadettenschool.

    Het werk van Emile Verhaeren bestaat vooral uit poëzie en als dichter behoorde hij eerst tot de naturalistische strekking (zijn eerste dichtbundel “Les Flamandes”) later tot het symbolisme en mysticisme. Het erotisme bevat in “Les Flamandes” verwekte groot schandaal in zijn geboortestreek en zijn ouders trachtten met hulp van de pastoor de ganse oplage te vernietigen. Wellicht een andere reden waarom Marcel De Grève erg welwillend t.o.v. Verhaeren stond ??

    Met Marcel De Grève hebben wij o.a. het gedicht “L’ Escaut” uit de dichtbundel “Toute la Flandre” gezien. Nu nog herinner ik mij de eindstrofe van dit fameuze gedicht, dat wij van buiten moesten leren.. :

    Escaut! Escaut!
    Tu
    es le geste clair
    Que la patrie entière
    Pour gagner l'infini fait vers la mer.

    Tous les canaux de Flandre et toutes ses rivières
    Aboutissent, ainsi que des veines d'ardeur, Jusqu'a ton coeur.

    Tu es l'ample auxiliaire et la force féconde
    D'un peuple ardu, farouche et violent,
    Qui veut tailler sa part dans la splendeur du monde.
    Tes bords puissants et gras, ton cours profond et 
    Sont l'image de sa ténacité vivace,

    Een andere auteur die bij De Grève goed aan bod kwam was Honoré de Balzac met «Eugénie Grandet ». Ongetwijfeld werd deze roman gekozen wegens de zeer gedetailleerde beschrijvingen en niet zo zeer omwille van het “verhaal”. Het was immers de bedoeling onze Franse woordenschat wat bij te werken. De volledige roman heb ik eerst later gelezen evenals andere auteurs van het Pantheon der Franse literatuur. Het verhaal speelt zich af in Saumur en het portret dat Balzac van dit provinciestadje schetst, deed mij toen denken aan het ingedommelde Brugge.

    Tot nu toe heb ik geen enkele foto van Marcel De Grève kunnen terugvinden. Voor zover ik mij herinner was hij steeds gekleed in een keurig kostuum van goede snit en droeg hij steeds een das. Hij had gitzwart haar, dat met “brillantine”(Bryl crème) bewerkt was. Ook droeg hij een donkere hoornen bril ; hij was echt het type van een “dandy”. Marcel De Grève overleed, tachtig jaar oud in 2002 en een In Memoriam verscheen in het “Belgisch Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis” 2002, n° 3 pp. 1045-1047.

    Adolphe Herremans (leraar KCS 1956-1984), de “Joachim” (spreek uit Joachain) of de “Joa” (1) , gaf les in de Cadettenschool van 1956 tot 1984. Volgens sommigen was hij aan zijn bijnaam gekomen door zijn lyrische ontboezemingen over Joachim du Bellay. Volgens anderen was Joachim gewoon een van zijn voornamen want zijn eerste voornaam herinnerde wellicht teveel aan WO II. Persoonlijk opteer ik voor de tweede versie.

    Hij was een heel ander type dan Marcel De Grève, het tegengestelde van een dandy en eerder wat slonzig. Zijn intellectueel leven was volledig ingesteld op in de Franse literatuur i.h.b. poëzie en theater. Zijn kennis van het Nederlands was beperkt en vermoedelijk had hij Romaanse filologie gestudeerd aan een Franstalige universiteit.

    In poësis zagen wij –voor zover ik mij nog kan herinneren- auteurs als Lamartine, de Musset, Verlaine, Baudelaire etc. In rhetorica kwamen dan de grote klassieken met Molière, Racine, Corneille aan de beurt..

    Het behoorde in die jaren tot de “geplogenheden” de cultuur van de cadetten te verrijken door theaterstukken van genoemde auteurs te gaan bijwonen in le “Théâtre des Galéries”. Voor vele cadetten een meegenomen ontspanning : ik twijfel er echter aan of mijn klasgenoten, voor wie “l’ esprit de géométrie” nog meer van tel was, iets van deze cultuurverrijking hebben mee gedragen.

    In feite was de “Joa” ietwat wereldvreemd en de werkelijke situatie van de cadetten, die voortdurend geplaagd werden door “l’ esprit de géométrie”, ontging hem blijkbaar volkomen. Van deze wereldvreemdheid hebben sommigen later gebruik gemaakt om hem te plagen of ja zelfs te kwetsen in zijn lyrische beschouwingen.. Voor zover ik nog weet was dit nog niet het geval met mijn promotie (eerste promotie waar hij les gaf) maar wel met latere promoties.

    Bij een bespreking van “La mare aux diables” van Georges Sand, zou hij gevraagd hebben wat de klas dacht over “la petite Marie”, een jong meisje dat in deze roman een platonische verhouding had met een oudere man. Waarop een onverlaat hem in zijn beste Frans zou geantwoord hebben “Ah, c’est une putain hé Monsieur !!!”. De arme kerel was er zo van geschokt dat hij er de tranen van in de ogen kreeg.. Zijn harstochtelijk pleidooi voor “la petite Marie” werd onthaald met “ça c’ est des couilles en bouteilles”.. tot algemene hilariteit van de klas.

    Een dergelijk incident was bij een Marcel De Grève ondenkbaar en zou, hoe dan ook, zware gevolgen gehad hebben : we waren in de Cadettenschool nietwaar.. Maar ik denk dat de Joa de zaak wel blauwblauw zal gelaten hebben.. Die brave man heb ik nooit weten een P.S. uitdelen.. Misschien is dit later veranderd want cadetten verstonden maar één taal… en dat was de taal van de P.S en P.V. …

    Een speciaal woordje over Maurice Grevisse is in deze aflevering zeker op zijn plaats ofschoon voornoemde geen les gaf in de Nederlandstalige maar wel in de Franstalige Afdeling van de Cadettenschool. Maurice Grevisse heb ik nog juist op de valreep gekend want 1955 was zijn laatste jaar voor hij “op rust” ging.

    In 1915 had hij het diploma van onderwijzer behaald, en in 1919 dit van regent “Littérature” wat hem toeliet les te geven in de Pupillenschool van Marneffe. Zes jaar later behaalde hij het diploma van doctor in de klassieke filologie aan de Universiteit van Luik en werd hij in 1927 als leraar benoemd aan de Cadettenschool van Namen.

    Als onderwijzer en later als leraar stelde hij vast dat de bestaande “grammaires” (spraakkunsten) niet voldeden aan bepaalde didactische vereisten en hij besloot een nieuw concept van “grammaire” te ontwikkelen, concept dat hij “Le Bon Usage” noemde. Na veel moeite vond hij in 1936 een bescheiden uitgever (Duculot) die bereid was “Le Bon Usage” te publiceren. Het werk kende onmiddellijk een groot succes en niemand minder dan een André Gide citeerde “Le Bon Usage” als de beste Franse spraakkunst in “Le Figaro” in Februari 1947 (literair supplement).

    Het boek werd trouwens in 1939 bekroond met de De Keyn prijs van de “Académie Royale de Belgique” en verkreeg in 1946 de Gouden Medaille van de “Académie Française”. Voortdurend bijgehouden en herwerkt, heden onder de leiding van zijn schoonzoon André Goosse, telt deze spraakkunst nu meer dan 1600 pagina’s en is ook in electronische versie beschikbaar. “Le Bon usage” wordt heden beschouwd als HET referentiewerk voor auteurs en correctoren. Maurice Grevisse overleed op 4 Juli 1980.

    Als derde moderne taal kwam het Engels aan bod, want van Duits kón heel eenvoudig weg geen sprake zijn. Het leed van WO II was immers nog niet vergeten. De “Boheemse korporaal”, zoals Hindenburg hem noemde (in werkelijkheid was Hitler afkomstig uit Braunau –Oostenrijk-) en vooral zijn acolieten Goebbels en Rosenberg hebben er dus ook nog voor gezorgd dat de -door hen zo geroemde- “Deutsche Kultur und Sprache” niet de plaats in Europa toebedeeld heeft gekregen, die zij in normale omstandigheden zonder enige twijfel zouden verkregen hebben.

    Het werd dus Engels en als leraren had ik in de derdes en in poësis Hubert Thomassen en in rhetorica Bernard Van Vlierden.

    Hubert Thomassen had als bijnaam den “Aap”, maar hoe, waarom en wanneer hij die bijnaam “verdiend” had weet ik niet. In alle geval lang vóór mijn tijd. Hij was reeds leraar in 1948 en beëindigde zijn leeropdracht in 1975. Hubert Thomassen was zich wel bewust van de beperktheid van zijn leeropdracht. Er was immers geen examen Engels voorzien voor de toegang tot de KMS, zodat het vak Engels minder belangrijk werd geacht dan bvb Nederlands, Frans en wiskunde, die wel integraal deel uitmaakten van het toelatingsexamen.

    Als schoolboek gebruikten wij –voor zover ik mij nog herinner- “The Shortest Way” waarvan meerdere delen bestonden. Het was een koud kunstje om hem te laten uitweiden over andere onderwerpen dan Engels. Een van zijn geliefde onderwerpen was de grote werken in Brussel voor Expo 58. Regelmatig ging hij wandelen met zijn zoontje (hij woonde in de De Smet de Naeyerlaan in Laken) en kon ons derhalve een uitvoerig relaas geven over de vooruitgang van de bouwwerven. Vele cadetten dachten dat hij zich hierbij door ons liet bedotten. Maar daar was niks van aan. Hij was zich zeer goed bewust dat de cadetten af en toe eens moesten bekomen… van al dat “wiskundig” geweld ons aangedaan door de “Muis”, de “Snor” en de “Poes”…  
    Den “Aap” was een brave vent, die de cadettenwereld begreep.

    Ook Bernard Van Vlierden hield het in rhetorica wat minder strak.. Bij hem werd natuurlijk zeer uitvoerig «Haiwatha’ s song» van Henry Longfellow besproken. Erg verwonderlijk was dat niet. Immers niemand minder dan .. Gezelle was een zeer groot bewonderaar van Longfellow en .. een Van Vlierden was een groot bewonderaar van Gezelle en dus was de kring gesloten.

    Guido Gezelle citeerde trouwens Longfellow als de grootste onder de Noord- Amerikaanse dichters en het zeer geprezen “Haiwatha’ s song” werd door hem op een briljante manier vertaald. Ook Longfellow-zelf was enthoesiast over het vertaalwerk van Gezelle (2)

    Volgens Bernard Van Vlierden zou dit vertaalwerk Gezelle zelfs geholpen hebben om zijn depressie te boven te komen. Depressie die was opgetreden door zijn overplaatsing van Brugge naar Kortrijk en het opgelegde schrijfverbod … een essentieel punt van het doctoraal proefschrift van Bernard Van Vlierden.

    Bij het mondeling eindexamen in rhetorica merkte Van Vlierden dat ik tot op het laatste ogenblik mijn nota's over Longfellow's Haiwatha aan het doornemen was. Hij lachte eens en vertelde mij dat hij nooit ofte nooit de cadetten over deze materie ondervroeg.. en dat ik derhalve mijn notities mocht vergeten..

    Maar ik liet mij niet bedotten -na drie jaar cadettenschool kenden wij immers de streken van onze leraars- en verdubbelde mijn inspanningen..

    En wat dacht je ... als eerste mondelinge vraag had ik... "Haiwatha" natuurlijk

    ----------------------------

    (1) Guy Cools (cadet 1970-1973) was zo vriendelijk nog volgende gegevens te verstrekken:

    .... Ik heb de Joa ook als leraar gehad, en wel van begin tot einde (70-73). Zijn bijnaam was al afgezwakt naar Joe. Drie zaken staan me nog bij:
    Een, het was inderdaad een zeer emotioneel man. Generaal De Gaulle is gestorven toen ik in de KCS zat. De begrafenis kwam rechtstreeks op de radio en wij hebben er de hele les moeten naar luisteren. De Joe was letterlijk tot tranen toe bewogen.
    Twee, de Joe was een kleine commerçant. Iedereen kocht bij hem koekjes om op een goed blaadje te staan bij hem.
    Drie, hij was ook een fervent FDF-aanhanger. Ik herinner me nog zeer goed hoe hij ongelooflijk blij was met de verkiezingszege van het FDF begin jaren zeventig. Hij verkondigde dan ook graag het FDF-standpunt aan zijn Vlaamse leerlingen, die daar alleen maar goed konden mee lachen.... 

    Deze gegevens tonen ten overvloede aan dat de communautaire problematiek zich ook reeds tot het lerarenkorps had uitgebreid en zich niet alleen beperkte tot de Vlaamse leraren als bvb Marc Galle. Het is dan ook niet verwonderlijk dat onze "Joa" later toen hij met pensioen ging, verhuisde naar zijn "douce France"  
       

    (2) Longfellow had immers volgend schrijven naar Gezelle gericht gedateerd op March 11 1877 en die Bernard Van Vlierden ons het jaar voordien in de lessen Nederlands (poesis) uitvoerig had gecommentarieerd :

    My dear Sir,

    I have had the pleasure of receiving your letter and the specimen of your translation of "Hiawatha" into Flemish, which you have been kind enough to send me.
    It seems to me extremely well done, and the only criticism I can venture to make upon it is, that occasionally you end a line with an accented syllable, as for instance "wilgeboom" "wit en wijd" etc., which, I suppose could be easily remedied.
    You have my full and free sanction to complete the version you have so happily begun, and there is no copyright to hinder you or interfere with you in any way.
    Thanking you for this mark of your consideration and regard, I am, my dear Sir,

    Yours very truly,

    Henry W. Longfellow

    Bijlagen:
    http://fr.wikipedia.org/wiki/%C3%89mile_Verhaeren   
    http://fr.wikipedia.org/wiki/Alphonse_de_Lamartine   
    http://fr.wikipedia.org/wiki/Eug%C3%A9nie_Grandet   
    http://fr.wikipedia.org/wiki/Honor%C3%A9_de_Balzac   
    http://fr.wikipedia.org/wiki/Jean_Racine   
    http://fr.wikipedia.org/wiki/Moli%C3%A8re   

    Bijlagen:
    adolphe herremans de joa.jpg (13.3 KB)   
    emile verhaeren.jpg (24.9 KB)   
    hubertthomassen.jpg (26.3 KB)   

    15-12-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (1 Stemmen)
    12-12-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 3.1 Nederlands in de Cadettenschool
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 3 "Taal en Cultuur in de Cadettenschool")

    §3.1 Nederlands in de Cadettenschool

    In de vorige afleveringen hebben wij "l’ esprit militaire” van de Cadettenschool aan bod laten komen ; nu is het de beurt aan “l’ esprit de finesse”, zoals die zich uitte in het taalonderwijs en in de menswetenschappelijke disciplines filosofie, geschiedenis, en religie. Als boegbeeld van deze "esprit de finesse"-althans voor de moderne talen- fungeerde zonder enige twijfel Paul Govaerts, reden waarom ik als ikoon van dit bericht een foto van een gelauwerde Govaerts gekozen heb. Deze foto werd mij toegestuurd door zijn dochter, waarvoor hartelijk dank.

    Deze “esprit de finesse” in de Cadettenschool van Laken was erg verschillend met die van Lier niet alleen omdat eerstgenoemde een Franstalige Afdeling bezat maar ook en vooral omdat de school in het tweetalig hoofdstedelijk gebied lag, wat op cultureel vlak veel meer mogelijkheden bood.

    Het onderricht in de Cadettenschool was op militaire leest geschoeid en alle leraren hadden het statuut van officier en sommigen waren het nog in werkelijkheid ook. Hun gezag was derhalve zeer groot en geen enkel cadet zou het gewaagd hebben dit gezag in vraag te stellen. Daarenboven hadden zij allemaal een uitstekende reputatie op hun vakgebied. Situaties zoals die zich heden in sommige athenea of lycea voordoen, waren totaal ondenkbaar.

    De klaslokalen waren gelegen op de eerste verdieping van het gebouw B. In dit gebouw waren eveneens de keuken en refter ondergebracht evenals de kapel. In totaal waren er 10 genummerde lokalen : de nummers 1 tot 5 waren voorbehouden aan de Franstalige Afdeling, de nummers 6 tot 10 aan de Nederlandstalige Afdeling.
    Er bestond ook nog een speciaal leslokaal “Fysica” en “Chemie” in een ander gebouw, waarin ook de gymzaal en de infirmerie was ondergebracht. Verder was er nog de Tekenzaal en een Cinemazaal in een laag gebouw, diametraal gelegen t.o.v. het Hoofdgebouw.

    Alle verplaatsingen tussen de diverse gebouwen inclusief gebouw A (waar de studiezalen en de diverse slaapzalen zich bevonden) gebeurden op militaire wijze d.i. in peloton onder de leiding van pelotonsoverste, de cadet van dienst. Boekentassen moesten de ene dag links, de andere dag rechts gedragen worden.

    Een andere taak van de pelotonsoverste, was het aanmelden van de klasleraar bij zijn intrede in het leslokaal. Hij stond hem geduldig in “plaats rust” op te wachten en schreeuwde bij zijn intrede -na zich in de klassieke “Geef acht” houding gezet te hebben- “Ter Orde”. De cadetten moesten dan in stramme houding, strak voor zich uitkijkend naast hun lessenaar staan, tot de leraar het bevel gaf “gaat u maar zitten” … al dan niet gevolgd door het gevreesde “neem een vel papier”...

    De leraren Nederlands, die ik gekend heb waren in de derdes en poësis Bernard Van Vlierden en in rhetorica Paul Govaerts. Begeleidende unieke foto, mij overgemaakt door de dochter van Paul Govaerts, toont de drie leraren Nederlands KCS die gezamelijk optraden als panel voor de TV-quiz "'t Is maar een woord". Uiterst links bevindt zich Hubert Thomassen, uiterst rechts Paul Govaerts en in het midden Bernard Van Vlierden. 

    Bernard Frans Van Vlierden was leraar KCS van 1950 tot 1970. Geboren in Hamont op 22 augustus 1926, is hij later bekend geworden onder zijn pseudoniem Bernard Kemp. Hij gaf les in beide afdelingen van de Cadettenschool en was een uitstekend Gezelle-kenner (zijn naam wordt bvb enkele keren geciteerd in “Mijnheer Gezelle –biografie van een priester – dichter- ” van Michel Van der Plas –Lannoo, 1998-).

    Zijn doctorstitel behaalde hij in 1965 met het proefschrift “Guido Gezelle tegenover het dichterschap” , een proefschrift, dat later als boek verscheen bij Kapellen (1967). Later (vanaf 1969) werd hij dan ook hoogleraar in de Nederlandse letteren aan de Universitaire Faculteiten Sint-Aloysius te Brussel en doceerde hij ook in de Koninklijke Militaire School.
    Hij was ook nog redacteur van "Dietsche Warande en Belfort", secretaris van "Scriptores Catholici", voorzitter van het "Algemeen Nederlands Verbond Brussel" en lid van de "Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden".

    Bernard Van Vlierden overleed te Leuven op 2 november 1980, amper 54 jaar oud. Een In memoriam is te vinden in “Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde te Leiden” 1981-1982, pp. 101-106.

    Enkele gedeelten van zijn eerste roman “Het Laatste spel” (1957), die hij voorstelde als het schrijfsel van een vriend heeft hij ons voorgelezen in poësis. En hij vroeg natuurlijk wat wij er van dachten. Maar we lieten ons niet bedotten.. Het proza was ietske te cerebraal en te intellectualistisch waardoor hij zich verraadde.. Achteraf bleek inderdaad dat HIJ de auteur van dit schrijfsel was… In die dagen was het ook aangeraden zich de Maandag erg koest te houden, vooral wanneer zijn favoriete ploeg “Waterschei” het onderspit had moeten delven..

    Bernard Van Vlierden liep, zoals reeds gezegd, erg op met Gezelle en het gedicht “De Vlaamsche Tale is wonderzoet” was één van zijn dada’ s ofte “voorkeurgedichten” :

    De vlaamsche tale is wonder zoet,
    voor die heur geen geweld en doet,
    maar rusten laat in ‘t herte, alwaar
    ze onmondig leefde en sliep te gaar,
    tot dat ze, eens wakker, vrij en vrank,
    te monde uitgaat heur vrijen gang!
    Wat verruwprachtig hoortooneel,
    wat zielverrukkend zingestreel,
    o vlaamsche tale, uw' kunste ontplooit
    wanneer zij ‘t al vol leven strooit
    en vol onzegbaar schoonzijn, dat,
    lijk wolken wierooks, welt
    uit uw zoet wierookvat!

    Met flamingantisme had dit niets te maken : wel was dit gedicht de sleutel van zijn proefschrift. Hij heeft mij in 1957 herhaaldelijk gevraagd dit poëziestukje in het West-Vlaams voor te dragen.. Nu nog ken ik dit gedichtje van buiten..

    Door Van Vlierden ben ik mij er voor het eerst van bewust geworden dat er naast het oeuvre van een kunstenaar (schilder, poëet of schrijver) ook nog de kunstenaar- zelf bestaat, een mens van vlees en bloed.

    Voor mij was tot dan, Gezelle gewoon maar de maker geweest van een paar leuke gedichtjes zoals “Boerke Naas”, “Het schrijverke” , gedichtjes, die ik in mijn kinderjaren van buiten had moeten leren. Nu werd Gezelle plots een kwetsbare, doodgewone mens, die geconfronteerd werd met problemen (schrijfverbod opgelegd door de kerkelijke autoriteiten in 1872), die hem overstegen.

    Wat mij ook bijgebleven is, is het grondig commentaar die Van Vlierden gaf op Multatuli’ s meesterwerk de “Max Havelaar”. Ik hoor hem nog, met effen, emotieloze stem, bepaalde passages uit het boek voorlezen en ik zie nog zijn ogen glinsteren, toen hij merkte dat wij “het” begrepen hadden.

    En zeggen dat dit meesterwerk van de Nederlandse literatuur geschreven is op een zolderkamer van een Brusselse herberg , en dit op amper één maand tijd. Nee, dank zij Bernard Van Vlierden heeft de “Max Havelaar” nog altijd een ereplaats in mijn bibliotheek…

    Zegt het eerste zinnetje van het eerste hoofdstuk u nog iets ? “Ik ben makelaar in koffie, en woon op de Lauriergracht n° 37…”

    In Poësis had hij het over de “Tachtigers” met Willem Kloos , met Frederik Van Eeden, Herman Gorter enz.

    Hij was een uitstekend leraar, die mij een bepaalde stijl van prozaschrijven heeft bijgebracht. Ook de Walen waardeerden hem. Nog niet zo lang geleden heeft bvb een André Jardon mij verteld dat hij -dank zij Van Vlierden- Gezelle heeft leren smaken..

    Paul Govaerts (leraar KCS van 1935 tot 1965) was de “Doyen” onder de leraren. Ik vermoed dat zijn bijnaam den “Dooien” uit de vervlaamsing van het Franse woord “doyen” is ontstaan(*).. Hij had immers nog de Cadettenscholen van Saffraanberg en Seilles gekend !!

    Hij was eerder het type van een taalgeleerde en een deskundige inzake de Zuid-Nederlandse dialecten. Zo had hij het steeds over Sint-Truyen en verwierp hij de benaming “Sint-Truiden” ; ook stelde hij dat het woord “bijzonder” in feite als “bizonder” moet geschreven worden, wat ik gedurende jaren gedaan heb. In zijn lessen had hij het veelal over de Gentse hoogleraar en dialectdeskundige Willem Pee (1903-1986). Deze laatste was bekend voor zijn “Woordenhoek van de Vlaamse Dialecten”.

    Hij gaf later ook les in de Koninklijke Militaire School.

    Paul Govaerts doceerde Literatuurgeschiedenis en Esthetica. Zoals toen in de meeste scholen, baseerde hij zich op de “Beknopte geschiedenis van de Nederlandse letteren” van Julien Kuypers en Theo De Ronde en voor de esthetica op het boek van Achilles Mussche “Nederlandse Poëtica”. Julien Kuypers (1892-1967) was toen immers een invloedrijk personage : na WO II was hij secretaris-generaal bij het ministerie van onderwijs en in de periode 1956-1962 was hij buitengewoon gezant en gevolmachtigd minister voor buitenlandse culturele betrekkingen…

    Met Paul Govaerts hebben wij de grote Nederlandse Schrijvers uit de “Gouden Eeuw” (Cats, Bredero, Hooft, Vondel..) bestudeerd. Zo herinner ik mij nog bvb het fameuze treurspel "Gysbrecht van Aemstel" van Joost van den Vondel.

    Bij Paul Govaerts leerden wij ook hoe een dissertatie ofte verhandeling (belangrijk voor het toelatingsexamen KMS) schrijven, want dergelijk proza is aan een aantal specifieke regels gebonden. Worden die niet gevolgd, dan is het prozastuk niet veel waard of wordt het in alle geval laag gekwoteerd.

    In dit opzicht verschilt een dissertatie niet zoveel van een wetenschappelijk artikel : hier ook zijn er bepaalde regels te volgen. Belezenheid en enige kennis van de filosofie, kan erg nuttig zijn bij het schrijven van een dissertatie. In de Cadettenschool beschikte ik over door hem gesigneerd exemplaren van de “Geschiedenis der Patristische en Middeleeuwse Wijsbegeerte” (Ferdinand Sassen, 1932), van de “Geschiedenis van de Wijsbegeerte der Negentiende Eeuw” (Ferdinand Sassen, 1936) en “Wijsbegeerte van onzen Tijd” (Ferdinand Sassen, 1940).

    Van Paul Govaerts is mij ook nog bijgebleven dat hij eens heeft deel genomen aan de fameuze TV- quiz “Honderduizend of niets” en dat hij struikelde over de laatste vraag. Deze populaire quiz werd eind 1956 gelanceerd, ging door op Zondagavond en werd afgesloten in 1959. Eén van de vragen die hij moest oplossen was “Waar liggen de praalgraven van Karel de Stoute en Maria van Bourgogne ?”(**) Het antwoord was zoals iedere Bruggeling weet “In de Onze Lieve Vrouw- kerk van Brugge” ..

    Na enig aarzelen gaf hij het verkeerde antwoord.. Een juist antwoord zou hem eeuwige roem verzekerd hebben..

    Een Marc Galle (leraar KCS van 1958 tot 1968) heeft zijn intrede in de Cadettenschool gedaan toen ik in rhetorica was ; ik heb hem echter niet als leraar gekend. Hij werd geboren in Denderleeuw op 11 september 1930. Hij was als Germanist afgestudeerd in Gent en behaalde later een doctorstitel aan de VUB (proefschrift over Louis Couperus). Zijn echtgenote Elsa Dehennin, daarentegen was een doctor in de Romaanse filologie (ULB). 

    Behalve aan de Koninklijke Cadettenschool te Laken, gaf Marc Galle(***) ook nog les aan de Hogeschool voor Vertalers en Tolken en aan het Rijks Hoger Instituut voor Toneel en Cultuurspreiding.

    Voor het grote publiek werd hij bekend als taalraadsman van de toenmalige BRT in "Taalwenken", en "Voor wie haar soms geweld aandoet", waarin hij via de radio elke ochtend om half acht de Vlamingen attent maakte op hun taalonvolkomenheden.

    Als hoogleraar gaf hij later les aan de Economische Hogeschool van Limburg en de Applicatieschool van de Rijkswacht. Ook was hij gastprofessor aan verschillende universiteiten. Tussen 1964 en 1977 was Marc Galle lid van de Vaste Commissie voor Taaltoezicht. Hij was bevriend met Gerard Walschap, Herman Teirlinck, Ernest Claes en Marnix Gijsen.

    Marc Galle was duidelijk politiek geëngageerd en -in tegenstelling met Van Vlierden- flamingant. In 1968 was hij samen met Henri Fayat medestichter van de Vlaamse scheurlijst Rode Leeuwen. Later werd hij minister voor de Vlaamse Gemeenschap in de federale regeringen Martens en Eyskens (tot 1981) en minister van Binnenlandse Aangelegenheden in de allereerste Vlaamse executieve van Gaston Geens tussen 1981 en 1985.

    In deze hoedanigheid zou hij de Cadettenschool nog eens opnieuw bezocht hebben ter gelegenheid van een of andere manifestatie.

    Marc Galle overleed te Gent op 13 april 2007, zes dagen voor de uitspraak in een correctionele rechtszaak rond de nalatenschap van de weduwe van zijn goede vriend en auteur Marnix Gijsen.

    Met Marc Galle trad een andere generatie leraren Nederlands in de Cadettenschool. In tegenstelling met hun voorgangers was de nieuwe generatie meer flamingantisch ingesteld. Een en ander houdt verband met de tijdsgeest en mentaliteitsverandering in de vijftiger jaren.

    ----------


    (*) Wat de bijnaam den "dooien" betreft : de dochter van Paul Govaerts liet mij volgend rectificatie geworden, waarvoor nogmaals dank : "Deze is ontstaan op de volgende wijze, Paul Govaerts kwam met de fiets naar school en op een strenge winterdag werd hij bevangen door de warmte in het klaslokaal, hij zei tegen zijn leerlingen ik voel me niet goed en hij ging liggen op de trede, hij zag zo wit dat ze dachten dat hij dood was. Vandaar zijn bijnaam."

    (**) Hier ook is een rechtzetting aangewezen. De zoon van Paul Govaerts schreef mij volgend bericht :
    "Jouw interessante tekst over mijn vader heb ik van mijn zus gekregen. Zij heeft de verklaring over zijn bijnaam al rechtgezet. Bijgaande foto met onderschrift geeft dan weer de juiste toedracht over de verloren finale van de Honderdduizend-of-nietsquiz. Op de foto zijn oud-leerling Toni Corsari, die nu eens de vragen mocht stellen, en Terry van Ginderen. In eerste instantie schreef hij Brugge, vaagde dit uit en, alhoewel hij wist dat Maria van Bourgondië in Brussel gedoopt was, schreef hij opnieuw Brugge. Drie letters maakten een verschil van 100.000 frank in februari 1959." De quiz-vraag betrof dus de geboorteplaats van Maria van Boergondië (Brussel) en niet de begraafplaats, zoals ik verkeerdelijk stelde..


    (***) zie Wikipedia

    Bijlagen:
    100.000.jpg (40.6 KB)   
    drie germanisten KCS.jpg (198.1 KB)   
    govaerts.jpg (70.5 KB)   
    ter orde.jpg (39 KB)   

    12-12-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (5 Stemmen)
    21-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 2.4 l'esprit militaire in de Cadettenschool
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 2 "Het Leven in en rond de Cadettenschool)

    § 2.4 "l'esprit militaire" in de Cadettenschool

    In een van de vorige afleveringen had ik het al gehad over de "esprit militaire" in de KCS als entiteit. Nu wil ik het eerst even hebben over l’ "esprit militaire" in de Nederlandstalige Afdeling van de KCS -Laken- in het bijzonder. Deze "esprit militaire" werd ons werkelijk ingeramd door onze instructeurs-onderofficieren, die onder het bevel stonden van een officier-afdelingschef doorgaans een kapitein. Het zijn dus wel deze onderofficieren die instonden voor onze militaire opleiding.

    De Nederlandstalige Afdeling stond in 1955 onder het bevel van Kapitein Verhasselt. Ik heb gedurende mijn verblijf aan de KCS om zo te zeggen geen andere afdelingschef gekend. Verhasselt was een typische "oorlogsofficier", die zijn sterren op het slagveld verworven had en die trouwens ook nog de Landing in Normandië persoonlijk had meegemaakt. Zelf had hij dus nooit KMS gevolgd, waardoor zijn promotiekansen beperkt bleven tot het korps der lagere officierenen en hij het aldus hoogstens tot commandant kon brengen. Van hem is bekend, dat hij zijn jongere collega’s, die wel KMS gevolgd hadden en dus betere promotiekansen hadden, bij discussies de mond snoerde met de opmerking dat hij het beter wist want dat .." HIJ tenslotte zijn sterren op het slagveld had verdiend "..

    Zijn taak werd later overgenomen door Kapitein Deforche, die wél KMS gelopen had, maar deze laatste heb ik niet gekend.

    Verhasselt nam zijn taak als afdelingschef erg ter harte en een bevel was voor hem iets heiligs, dat -hoe dan ook- gerespecteerd en uitgevoerd moest worden. Bij overtredingen van het tuchtreglement,was hij dan ook zeer gul met consignes en P. S- en .Ook kon hij zeer moeilijk verdragen dat hij door een cadet in het ootje of in de maling werd genomen, wat dan toch regelmatig gebeurde.

    Mijn klasgenoot Aelbers, die later met succes de “Pol” heeft doorlopen, heeft het ooit zo ver kunnen drijven dat hij den "Verhasselt" kon overtuigen dat hij niet gerookt had in de gang, terwijl het dezelfde Verhasselt was, die hem op de feiten had betrapt !!

    Het spreekt van zelf dat hierdoor den "Aelbers" in onze achting steeg. Ook denk ik dat hij later in zijn verdere loopbaan van zijn natuurlijk talent van "het te kunnen uitleggen" -ook in de KMS- meermaals heeft gebruik gemaakt.

    Hoe dan ook, het geval "Aelbers" was een uitzondering en wanneer je bij Verhasselt op het rapport moest komen, was het over het algemeen aangeraden geen discussie aan te gaan, teneinde de straf zo licht mogelijk te houden. Ook moest je -staande in militaire houding- Kapitein Verhasselt voortdurend in de ogen kijken, terwijl hij je zeer vermanend de les spelde en hij je herinnerde aan je verplichtingen als toekomstig officier. Ik herinner me nog dat ik het, in rhetorica, erg lastig had om hierbij niet in een luide lach te schieten.. Toch was het helemaal geen kwade kerel en zijn onderofficieren konden hem blijkbaar heel goed pruimen.

    Van de onderofficieren, die op ons toezicht hielden, mochten wij echt niet klagen en van indoctrinaties en vernederende pesterijen, zoals men het soms in Amerikaanse films voorstelt, was er in de Cadettenschool helemaal geen sprake. Onze instructeurs of "sous-offs" waren wel mensen met enige levenservaring. Dit bleek ook uit hun militaire graad (veelal eerste sergeant-majoor of adjudant) een graad, die normaal eerst maar na enkele jaren dienst werd verkregen. Ik heb de indruk dat deze onderofficieren van hogerhand geselecteerd waren op grond van hun bekwaamheid en geschiktheid om met "jong geweld" (wij waren op de keper beschouwd maar een bende snotneuzen) om te gaan.

    Een van die instructeurs was "Vadertje Tap" (adjudant Vandeputte) wiens voornaamste taak was de "bleus" bij hun intrede in de KCS op te vangen en hen te begeleiden gedurende de eerste maanden.Deze adjudantwas bijzonder vriendelijk en erg "vaderlijk" (vandaar zijn bijnaam) t.o.v. de bleus en nam hen in bescherming tegen de ergste ontgroeningpraktijken van de anciens. Het kwalitatief "Tap" wees er op dat hij ietwat te graag een "getapt" biertje of jeneverke dronk, derwijze zelfs dat hij op het einde van de dag soms wat schommelde op zijn voeten..

    Zelf vond ik die ontgroeningpraktijken toch maar flauw, en toen ik "ancien" was, deed ik hier niet aan mee. Dat men wat inspeelde op de naïveteit en de goedgelovigheid van de nieuwkomers, daar kon ik nog inkomen.. maar afpersen, vernederen, straftaken opleggen.. neen dat was voor mij een brug te ver.. Het is mij daarbij opgevallen dat "anciens", die zich tot dit laatste lieten verleiden doorgaans op psychisch vlak zelf een probleem hadden..

    Voor mij moest het zogenaamd "ontgroenen" ergens "grappig" blijven..Zo herinner ik mij bvb. dat een kameroverste aan een "bleu" vroeg een emmer te halen.. waarop deze verwonderd vroeg, waar hij deze kon vinden.. Hij werd door een "ancien" verwezen naar een bureel met een deur waarop de vermelding "RSM Emmery"aangebracht was. Dit bureel bevond zich rechtover het bureel van Kapitein Verhasselt. En die "bleu" maar aankloppen op die deur (emmer ..emmery erg logisch.. misschien verkeerd geschreven nietwaar..) en hij kwam bij de Regiment Service Major, de Korps- Adjudant Eerste klasse "Emmery" terecht, die hem met bulderende stem naar buiten brulde..

    Militaire dril en exercities werden vooral gegeven door Eerste Chef Van Hove, een echte kleerkast met handen als koolschoppen en een stem als een klok. Hij was een kalm en bedaard man, en naar men vertelde was hij een fameus scherpschutter, die regelmatig België vertegenwoordigde in internationale schutterswedstrijden. Ik herinner mij nog onder zijn bevel,exercities methet geweer met en zonder bajonet op uitgevoerd te hebben, en wel toen ik in rhetorica zat..

    Met een grappenmaker als Gilbert Vanhamme vóór mij in het peloton, was een dergelijke exercitie, met bajonet op het geweer, niet zonder lijfsgevaar... Wanneer het peloton een "Rechtsom" moest uitvoeren bracht hij telkens het geweer op zijn schouder in een wat meer horizontale positie, zodat ik de bajonet bijna in het gezicht kreeg en ik voortdurend op mijn "qui vive" moest zijn. Natuurlijk gebeurde dit maar, wanneer den "Van Hove" het niet kon zien of merken..

    Het is ook Chef "Van Hove" geweest, die ons eind Augustus 1955 het snel omwisselen van kledij (bvb. van battle dress naar sportkledij en omgekeerd) aanleerde. Mijn klasgenoot De Baetselier, den "Bats", die op dat vlak erg onhandig en uitgesproken traag was, fungeerde op dit moment als "pelotonsoverste". Van een "pelotonsoverste" moest men natuurlijk verwachten dat hij het in principe "goed" deed , want hij had in feite een "voorbeeldsfunctie". Ons peloton stond echteral lang kant en klaar en in het gelid, wanneer -als laatste- onze "Bats" , met een verwilderde blik, van de trappekes kwam afgedonderd, zonder muts, met halfgeknoopte das, de getten half dichtgemaakt en zijn broek nog half open. Toen hij, aldus aangekleed, zijn plaats als pelotonsoverste innam, schoot iedereen in een onbedaarlijke lachbui en zelfs den "Van Hove" moest effekens "monkelen".

    Onlangs heb ik nog Van Hove ontmoet op een reünie in de KMS, .. we hebben nog eens de “goeie, oude tijd” aangekaart..

    Eerste Chef Gillis "den Bull" was een gans andere persoonlijkheid. Hij was blijkbaar altijd goed gehumeurd en ofschoon hij kon brullen als de beste,was hij door de cadetten erg graag gezien. Dat hij ook zin voor humor had bewijst de volgende scène, die ik, toen ik in poësis zat, zelf heb kunnen waarnemen.

    In die tijd was het roken (waar en wanneer) reeds streng gereglementeerd maar alleen voor cadetten, terwijl bvb de leraren gedurende de les er gerust eentje mochten opsteken. Roken in de studie, was voor ons bvb. ten strengste verboden , wat voor doorwinterde, verslaafde rokers, wel voor problemen kon zorgen. Een bekende truc was dan ook eerst toelating vragen om naar het toilet te gaan om vervolgens er eentje op te steken op het toilet. Zo deed ook cadet Decrook, eveneens een West-Vlaming en een klasgenoot van Warrinier..

    Maar onze "Bull" wist wel van wanten... en hij gluurde af en toe in de toilettenzaal.. om dien snoodaard te betrappen...Tot zijn grote tevredenheid zag hij alras de rook uit het toilet, waarin onze vriend Decrook zich geïsoleerd had, naar buiten kringelen.. en hij wachtte verder geduldig af.. net zoals een spin op haar prooi wacht..

    Wanneer nu De Crook naar buiten kwam, botste hij natuurlijk pardaf op den "Bull", die hem onverhoeds de vraag stelde:

    " Cadet De CROOOOK , wat hebt ge daar gedaan op het WC ???...

    Waarop deze, allesbehalve verbouwereerd, kalm en gevat antwoordde...

    " Maar, chef,zoiets wordt nu toch NOOIT gevraagd ;als bvb. uwvrouw naar het toilet gaat, vraagt gij dan ook wat ze daar gedaan heeft ??? "

    En onzen "Bull" schoot in een overluide lach en kon alleen nog maar,halfstikkend en hikkend van het lachen, uitbrengen..

    " Trap het af ..De Crook..trap het af.. "

    En zo ontsnapte onze vriend aan een ...verdiende PS..

    Eerste Chef Mertens was gekend onder de bijnaam "de Mot". Waarom hij die bijnaam droeg is mij niet bekend. Zijn specialiteit was de ingeleverde leerboeken keuren op gescheurde pagina’s of op eventuele beschadigingen van de boekband of het bindwerk. Dit gebeurde steevast op het einde van het trimester of van het jaar en de "Mot" ging hierbij niet erg delicaat te werk. De boeken werden brutaal opengerukt of verwrongen en het minste euvel kwam hierdoor aan het licht.

    Vele cadetten hebbende "Mot" vervloekt omdat zij de aldus "beschadigde" boeken moesten vergoeden, wat doorgaans gebeurde door rechtstreekse afhouding op onze soldij (wij hadden recht op 20 FB/dag). Daar de "Mot" rechtstreeks bij de betaling van de soldij betrokken was.. was het voor hem een koud kunstje om het verschuldigd bedrag onmiddellijk te innen... Was het bedrag te hoog, dan gebeurde de afhouding in verschillende keren..

    Hij was een erg zenuwachtige en achterdochtige man die de cadetten voor geen haar vertrouwde. Achter elke vraag, gebaar of blik zocht hij iets en zijn ogen dwaalden dan ook voortdurend van links naar rechts om als het ware dit gebaar of die blik onmiddellijk te kunnen detecteren. Als een cadet even zijn sombere blik kruiste was het onmiddellijk van:

    "Waddist? Is er iets? Staat het u niet aan? .."

    Velen vermeden of aarzelden dan ook om zich tot hem te richten wanneer zij iets nodig hadden.. want ze waren ergens beducht voor zijn bijtend sarcasme, ofschoon hij in werkelijkheid geen kwaaie vent was.

    Een andere zeer merkwaardige figuur was den "Gènen" (adjudant Laermans), die ons "Lichamelijke Opvoeding" gaf en ons voorbereidde op de fysische proeven voor het ingangsexamen KMS. Deze proeven bestonden o. m. in "8 m koordklimmen", het "aan de barre optrekken" (minstens 4 X) en "1000 m onder de 3 min. 45 sec lopen"...

    Tot mijn verwondering waren er een aantal cadetten die met deze tests reeds problemen hadden. Voor knapen, die hun jeugd hadden doorgebracht in de bossen, waren deze proeven geen enkel probleem..

    Den "Gènen" was vroeger Europees schermkampioen "sabel" geweest en al zijn trofeeën waren uitgestald in een lokaaltje dat aan de Gymzaal grensde. Indien het weer het toeliet, kregen wij "Lichamelijke Opvoeding" in open lucht en zo hebben tot Maart 1956 in het park aangrenzend aan de KCS “gecrost”, rugby gespeeld en allerlei turnoefeningen uitgevoerd.

    Na Maart '56 was het echter afgelopen ; het park werd gesloten wegens "werken uit te voeren in het kader van de toekomstige Expo 58 ".

    Eind rhetorica, heb ik nog met den "Gènen" een pint gedronken in het café in de Sint Annadreef (een café dat voor cadetten verboden was, blijkbaar omdat de sous-offs daar regelmatig kwamen). De man heeft mij toen opgebiecht, dat hij mij in de derdes en in poësis had verward met mijn naamgenoot François, waardoor ik niet de punten L.O. had gekregen waarop ik recht had (inzake gym was onze François echt een nul).

    Hij dreef het zelfs zover, dat hij mij hiervoor zijn excuses aanbood, excuses die ik natuurlijk heb aanvaard. Hierop hebben wij natuurlijk nog een paar pinten gedronken en die eerlijke vent was werkelijk opgelucht, dat ik hem dit misverstand helemaal niet ten kwade duidde..

    Andere instructeurs, die ik later nog gekend heb, waren adjudant Richard Lecocq, de "Pic" een adjudant die vroeger nog dienst had gedaan in "Het Klein Kasteeltje", en Eerste Chef Gravenstein, den "Jerom", die een beetje het postuur had van Jerommeke in "Suske en Wiske". 

    Nieuwelingen waren tenslotte den "Witten", een Eerste Chef "Para" met vlasblond haar en die een erg hese stem had, welke oversloeg wanneer hij een bevel schreeuwde en de "Rommens".

    Al deze instructeurs quoteerden de cadetten op hun “militair” gedrag.. In rhetorica lagen mijn punten langs de (zeer) lage kant… Ik was geen militair..

    Bijlagen:
    gillis.jpg (193.8 KB)   
    instructors de jerom en rommens.jpg (20.8 KB)   
    instructors de jerom.jpg (198.2 KB)   
    laermans.jpg (39 KB)   
    vanhove.jpg (191.2 KB)   

    21-11-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (10 Stemmen)
    20-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 2.3 Een compromis à la belge
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 2 "Het leven in en rond de Cadettenschool")

    § 2.3 Een compromis à la belge

    In deze aflevering wil ik het nu eens hebben over een delicaat probleem : de toenmalige Vlaams – Waalse verhoudingen en i.h.b. in de Cadettenschool van Laken. Deze verhoudingen beroeren nog steeds op politiek vlak het land en daarom vind ik bijhorend ikoon wel toepasselijk....

    In “mijn” tijd was de School in Laken in twee territoriale zones verdeeld met een virtuele grenslijn, die als een echte taalgrens fungeerde. Deze grenslijn, verliep parallel aan het Hoofdgebouw, en doorsneed al de andere gebouwen (leslokalen, dortoirs, studiezalen) en de open ruimte tussen deze gebouwen ongeveer in het midden. De vlaggenstok en het dodenmonument stonden op deze grenslijn en vormden dus om zo te zeggen het “cement” tussen de twee afdelingen.

    Het gevolg hiervan was dat de Vlamingen (en i.h.b. de bleus) zich slechts uitzonderlijk op het Waalse territorium begaven en omgekeerd, de Walen zich niet thuis voelden op het Vlaamse territorium. Alleen de rhetoricanen (Walen en Vlamingen waren in eenzelfde studiezaal ondergebracht) waagden het om zo te zeggen de taalgrens te overschrijden.. Ze gedroegen zich een beetje als.. "belgicisten" om een hedendaags woord te gebruiken.

    Met de instructeurs van de Franstalige Afdeling hadden wij dus practisch geen contact. Nochtans herinner ik mij nog de gezichten van bepaalde Waalse onderofficieren als de "Soucoupe" en den "Trich" (Van Trichvelt). Meer nog, ik heb het in rhetorica meegemaakt dat een onderofficier van de Waalse sectie het zeer respectvol had over "la Division", waarbij hij zijn eigen Afdeling aanduidde, en zich smalend uitte over "l' Autre Côté", waarmede hij de Nederlandstalige Afdeling bedoelde...

    Cadetten, die behoorden tot verschillende taalrollen  hadden dus zeer weinig met mekaar te maken en leefden -om zo te zeggen- practisch volledig geïsoleerd naast elkaar .. Waar het territorium "gemengd" was -en dat was bvb. de CMC (de kantine)-, was er tussen de cadetten van beide taalrollen wel degelijk "verbroedering" en "solidariteit" .. Om te beginnen moesten er noodzakelijkerwijze duidelijke afspraken tussen Walen en Vlamingen gemaakt worden bvb. voor een beurtrol voor het bezetten van de pingpong - en biljart- tafels enz.. en dit gebeurde zonder enige inmenging of bemoeienis van de militaire autoriteiten… Uiteraard was dit het werk van de rhetoricanen, die er voor zorgden dat zij -en zij alleen- aan bod kwamen en voorrang hadden op de mindere goden en dit tot grote ergernis van de poësismensen.

    Ik heb mij op dit moment toen de vraag gesteld “Was ist los ? ”

    Het verwonderde mij dat de militaire autoriteiten en i.h.b. de Bevelhebber van de School, geen aanstoot namen aan deze virtuele geografische grenslijn. Deze grenslijn was een beletsel voor "verbroedering" tussen Walen en Vlamingen... En het Vaderland was in die tijd toch nog het unitaire België, nietwaar.. en het Leger als “Verdediger des Vaderlands” moest toch het goede voorbeeld geven..

    Een korte historiek van de Cadettenschool, gekoppeld aan de politieke geschiedenis van België gedurende het interbellum maakt duidelijk hoe en waarom deze “grenslijn” tot stand was gekomen ...

    De Cadettenschool werd opgericht in 1897 en was in die tijd alleen voorbehouden voor de zonen van militairen. Met het uitbreken van WO I werd de school afgeschaft maar amper een goed jaar na WO I (1920) werd ze weer opgericht en werd de toegang tot de school terzelfdertijd verruimd tot andere categorieën van mogelijke leerlingen. De school had dan als standplaats Namen en was toegankelijk zowel voor Vlamingen als voor Walen. Nu nog bestaat er in Namen een “Place de l’ Ecole des Cadets” en in de gebouwen van toen is heden een technische school gevestigd. Aanpalend aan de school bevindt zich ten andere nog een dodenmonument ter herinnering aan de gesneuvelde cadetten(*).

    Tengevolge van de taalwetgeving van 1932 werd bij Koninklijk Besluit van 26 maart 1933 de Nederlandstalige sectie overgebracht naar Safraanberg (Sint Truiden), zodat er vanaf 1933 territoriaal gezien twee scholen bestonden : een in Safraanberg voor de Vlamingen en een andere in Namen voor de Walen. De taalwetgeving van 1932 had immers het beginsel van taalhomogeniteit van de regio’ s geïntroduceerd wat dan op zijn beurt de eentaligheid in het onderwijs met zich meebracht. Zoals een Jean-Luc Dehaene recent nog terecht opmerkte : men heeft de kans voor een homogeen tweetalig België laten voorbijgaan in 1932.. Op dat ogenblik was taalhomogeniteit van de regio’ s nog de enige aanvaardbare oplossing want de Waalse politici waren niet te vinden voor de tweetaligheid van het individu… Een tweetalig België zou definitief een einde gemaakt hebben aan alle gekibbel !!!

    Bij het uitbreken van WO II werden beide scholen natuurlijk weer afgeschaft. Onmiddellijk na WO II (1946) werd in Seilles, dat toen behoorde tot de provincie Luik, één enkele school opgericht, die zowel een Nederlandstalige als Franstalige afdeling bevatte. In 1977 fusioneerde Seilles met Andenne (gelegen in de provincie Namen) en door deze fusie is men later –verkeerdelijk- gaan spreken van de "Cadettenschool van Andenne".

    De Cadettenschool van Seilles kende onmiddellijk een groot succes en begin januari 1947 waren er honderden leerlingen (waaronder ook vele Vlamingen) ingeschreven. Voor de Vlamingen was er echter een ernstig probleem : ingevolge de taalwetgeving van 1932 was hun humanioradiploma niet langer rechtsgeldig.
    Daarom werd de school in 1948 overgeplaatst in tweetalig gebied namelijk naar het Sint Anna- kazerne te Laken. Enkele jaren later werd de officiële benaming van de school “Koninklijke Cadettenschool” (KCS) respectievelijk “Ecole Royale des Cadets” (ERC) -Koninklijk Besluit  van 25 juni 1951-.

    Tenslotte werd in 1955 (jaar van mijn intrede in de KCS te Laken) en wellicht wegens het groot aantal kandidaten, een regionale filiale van de school in Lier opgericht. Misschien er hier ook even aan toevoegen dat “Laken” en “Lier” al evenmin veel contact met elkaar hadden… Even toch niet vergeten dat Laken in tweetalig, Lier in eentalig gebied lagen..

    Het is dus zonder meer duidelijk dat de taalperikelen en i.h.b. de taalwetgeving van 1932 hebben bijgedragen tot het tot stand komen van de virtuele grenslijn of moet ik spreken van grenslijnen want er was ook “Lier” !!!

    Elke bevelhebber van de Cadettenschool had natuurlijk kennis van deze problematiek. Iedereen besefte dat tweetaligheid de absolute vereiste was voor de eenheid van het land.. Er zou zelfs een kolonel geweest zijn die voorstelde om de Vlamingen in het Frans te onderwijzen en de Walen in het Nederlands, wat in Brussel inderdaad in principe mogelijk was...

    Een kolonel Reynders trachtte het probleem op te lossen door in de refter de leerlingen zoveel mogelijk te "mengen" en zo het onderling en linguïstisch contact te bevorderen...

    Toen ik als bleu in de derdes was, zaten aan een “ideale” refter-tafel dan ook 3 Walen en 3 Vlamingen, behorende respectievelijk tot de derdes, poësis en rhetorica. De middelste plaatsen waren natuurlijk bestemd voor de rhetoricanen, die links en rechts geflankeerd werden door de mindere goden. Het aantal ideale tafels was echter beperkt omdat er enerzijds meer Vlamingen waren dan Walen, anderzijds het aantal leerlingen uit respectievelijk de derdes, poësis en rhetorica eveneens verschillend was.

    Langs de kant waar de schotels (soep, aardappelen, vlees, groenten..) aangediend werden zaten natuurlijk de bleus, de "witte lintjes", die als eerste en voornaamste taak hadden deze schotels onmiddellijk door te geven aan de rhetoricanen. Zoals het gebruikelijk is bij gentlemen, bejegenden deze rhetoricanen mekaar op de meest hoffelijke wijze en het was van "Encore un peu de viande, mon cher" of "Nog wat saus, beste vriend".

    Vervolgens mochten de poësismannen zich bedienen en uiteindelijk de bleus, die het natuurlijk moesten stellen met de restjes.. en dat was niet veel ..vooral als er frites op het menu stonden. Mij dunkt dat de bleus in die jaren er wat witjes uitzagen en in alle geval wat minder blozend dan de “anciens”.. Kwam dit door een tekort aan voeding .. euh..  frietjes ??

    Nochtans was dit niet altijd het geval, ik bedoel dat de bleus "het moeten stellen met de restjes". Die rhetoricanen waren immers echte deskundigen in het "op zicht" beoordelen van de kwaliteit van voedsel inzonderheid van groenten, vis of vlees... Indien het voor hen goed uitkwam bedienden zij de bleus eerst en wel erg ruimschoots, .. terwijl zijzelf (en ook de poësismannen trouwens) alleen maar wat hun bord "vuil" maakten en besmeurden en zodoende de indruk wekten dat zij naar behoren hun maal genuttigd hadden.

    Hun eigenlijke maaltijd namen ze dan wel in de Club van de CMC ofte kantine, waar zij het ook voor het zeggen hadden..

    Voornoemde voedselbedeling "ten voordele van de bleus" sproot voort uit een verordening uitgevaardigd door Reynders himself, die elke voedselverspilling ten stelligste verbood. Hij controleerde soms zelf wat er van een bepaalde tafel terug kwam.. Een leeg bord was dan ook een absolute vereiste en de bleus konden hierbij natuurlijk helpen...door een groot gedeelte van de maaltijd voorzien voor zes personen -tegen heug en meug- binnen te werken..

    Ik hoor Reynders nu nog bevelen .."Cadet u moet "aa legumen" opeten..allez .. . niekske laten liggen". Reynders had van dichtbij de oorlog meegemaakt, nietwaar.. En wij bleus maar alles binnenwurgen en ons volproppen, terwijl die vervloekte anciens zaten te grinniken.. Een dergelijke situatie heb ikzelf talrijke keren meegemaakt..

    En toch.. het systeem “gemengde tafels” vond ik persoonlijk een goed systeem.. Zo leerden wij inderdaad mekaar beter kennen en ontstond er een samenhorigheid tussen de leden van eenzelfde promotie en dit ondanks de verschillende taalrollen.. Toen mijn promotie in 2005 een klas- reünie met diner inrichtte, waarbij ook de echtgenotes uitgenodigd, (plaats : de selecte en prachtige officierenmess van de KCS) waren zowel Walen als Vlamingen aanwezig.. en dat bewijst dat er wel een solidariteit tussen de taalgroepen ontstaan was ..

    Met de komst van Dedack echter (1956) werd het systeem Reynders afgeschaft.

    Een vorm van samenhorigheid of kameraadschap tussen Vlamingen en Walen was er -hoe dan ook- in rhetorica, o.m. doordat wij hetzelfde studielokaal (Vlamingen links, Walen rechts) deelden en wij vanaf een bepaald uur vrij met mekaar konden spreken zij het dan over examens KMS en andere studieproblemen.

    Een voorbeeld van solidariteit .. Avondstudie in rhetorica.. de bewaking gebeurt uitzonderlijk door een jonge, onervaren onderluitenant, een Waal, die achteraan (i.p.v. zoals gebruikelijk vooraan), en wel langs de kant van de Vlamingen, de studie bewaakt.. Sommige worden er balorig van en laten dit blijken door te grommen en andere verdachte geluidjes te maken... Plots grijpt de onderluitenant in... richt zich tot een van mijn klasgenoten en beveelt brutaal "Cadet, Sortez !!"

    En onze lorejas staat onmiddellijk op, schuift zijn stoel onder zijn tafel, gaat naar buiten, sluit de deur.. (eerst bevel uitvoeren nietwaar) maar opent die onmiddellijk terug, gaat op de luitenant af , zet zich in militaire houding en zegt overluid "Luitenant, ik behoor tot de Nederlandstalige Afdeling.. wilt u zo goed zijn uw bevel in het Nederlands te herhalen.."

    En onze onderluitenant, was zo ontzet door het ongelooflijke lef en zo totaal uit zijn lood geslagen, dat hij niet eens in staat was om het bevel  " Cadet, Buiten" te brullen, tot groot jolijt van de Vlamingen én de Walen. 

    Vanzelfsprekend stond de boel op stelten, zodat een tussenkomst van het andere met militair toezicht personeel nodig was om de "orde te herstellen"..

    Gevolg.. rapport.. strafdril van een uur wegens de verstoring van de orde.. voor iedereen Vlamingen en Walen ... mar niet meer dan een uur ..immers het toelatingsexamen KMS stond voor de deur...

    -----------
    (*) voor een aantal mooie fotos van de Cadettenschool van Namen, alsook wat historische gegevens : zie bijlage 1

    Bijlagen:
    images embleem KCS.jpg (4.2 KB)   

    Bijlagen:
    binnenkoer KCS.jpg (108.1 KB)   
    dodenmonument ERC namur.jpg (128.7 KB)   
    dodenmonument laeken.jpg (87.5 KB)   
    école des cadets namur.jpg (69.9 KB)   
    hoofdgebouw zijkant met mess.jpg (46.1 KB)   
    hoofdingang av des robiniers.jpg (42.5 KB)   
    scheidingslijn KCS Laken.jpg (27 KB)   

    20-11-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (6 Stemmen)
    19-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 2.2 Pro Patria crescunt
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 2 "Het leven in en rond de Cadettenschool")

    § 2.2 "Pro Patria crescunt"...

    Terug naar Augustus 1955 en mijn eerste algemene kennismaking  met wat ik "
    l' esprit militaire" zou willen noemen.. Deze "esprit militaire" wordt het best gesymboliseerd door het embleem van de Cadettenschool met de bekende leuze " Pro patria crescunt ". Behalve ‘l’ esprit militaire” zullen wij in de Cadettenschool ook nog kennis maken met “l’ esprit de géométrie” en “l’ esprit de finesse” …. Maar dit is voor later.....

    Na voorlezen van het militaire reglement, waarbij mij opviel dat voor zeer vele vergrijpen "de dood met de kogel" als "normale" straf voorzien was , moesten de cadetten, die ouder waren dan zestien jaar (mijn geval) een contract voor vijf jaar tekenen en waren wij officieel ingelijfd in wat men noemt "La Grande Muette".

    Vervolgens moesten wij de diverse legergraden met de diverse kentekens (Land-, Lucht- en Zeemacht) met aanspreektitel van buiten leren en werden wij op onze kennis terzake getest.. door "Vadertje Tap" (adjudant Vandeputte), een instructeur, die zich speciaal met de bleus inliet. Het kon toch niet dat een cadet in de buitenwereld zou losgelaten worden, zonder een degelijke kennis van de militaire graden !!.  

    Wat mij hierbij opviel dat er verschillen waren in aanspreektitels in het Frans respectievelijk Nederlands.. De Walen hadden het steeds over "Mon Colonel" ..terwijl de Vlamingen het moesten houden bij "Kolonel" tout court.. en daar mocht natuurlijk geenszins van afgeweken worden. Een aanspreektitel als "Mijn Kolonel"  leunt inderdaad enigszins aan bij "Mein Führer" en dat was, daar had ik alle begrip voor, blijkbaar ietske te veel van het goede.. maar blijkbaar vonden  de Walen met hun “Mon Colonel” daar geen graten in.. Overigens hadden wij voor een kolonel en i.h.b. voor onze kolonel een grenzeloos ontzag. Hij werd beschouwd als een soort halfgod. 
    In begeleidende fotos ziet u enkele van die halfgoden. Sommige waren -naar het schijnt- charismatisch zoals bvb kolonel Ir DenBlijden, maar die heb ik helaas niet gekend. Wel heb ik hem een paar keer ontmoet ter gelegenheid van TPCI-activiteiten. 

    Andere zeer belangrijke punten  waren "ORDE" en "RESPECT".

     

    Orde impliceerde bvb. dat wij in de dortoirs aan -wat de Duitsers "Bettenbau" noemen- deden en dat in onze kast alles, zeer precies (op een chirurgisch- afgelijnde manier) en op een bepaalde plaats moest gerangschikt worden. Dit "alles" omvatte o.a. linnengoed, tweede en uitgangsuniform, tweede gordel met blinkend koper, netjes gepoetste lage en hoge schoenen -zelfs de zolen werden gekuist ! - .. Handdoeken en washandjes werden netjes buiten de kast gehangen aan twee haken die hiervoor speciaal voorzien waren. De kast werd afgesloten met een hangslot waarvan een tweede sleutel moest afgegeven worden.

     

    Ook werden ons –tegen betaling- drie dozen in wit metaal (afmetingen ongeveer 25 x 25 x 20) geleverd, die in een bepaalde volgorde in de kast moesten geplaatst worden. De eerste diende voor het toiletgerief (zeep, scheerborstel, tandenborstel..) de tweede voor het kuisgerief, (blink, koperkuis, materiaal om te "blancoteren"..). De derde tenslotte diende uitsluitend om van thuis meegebrachte voedingsmiddelen (biscuits, wafels, sardines e.a.) en eventueel wat snoepgoed (chocolade..) te bergen, een bewijs dat het, in die jaren, toch nog aangeraden was, het dagelijks rantsoen wat bij te vullen.. Die “koekendozen” heb ik na de Cadettenschool maar mee naar huis meegenomen wat ze thuis niet goed begrepen. Voor mij echter vormden deze koekendozen een tastbare en sentimentele herinnering aan mijn verblijf in de Cadettenschool en ik heb ze dan ook jaren bewaard..

     

    De orde in de kast werd regelmatig geïnspecteerd  en het met het toezicht belaste militair personeel beschikte hiertoe over een tweede sleutel van het hangslot. Wee diegene, die de "orde" niet respecteerde.. Er was onvermijdelijk  een "rapport" bij de Afdelingsoverste met als gevolg een aantal disciplinaire "consignes".. Het was in die tijd ook gebruikelijk, dat cadetten, die zich niet aan de ongeschreven "erecode" hielden, door hun kameraden afgestraft werden door "eventjes met de kast schudden". Het resultaat was echt verbluffend.. en de gevolgen voor het slachtoffer afgrijselijk..

     

    Overtredingen van de erecode betroffen o.m. beledigen van een "ancien", achterbakse gedrag, verklikken enz..  Jammer genoeg werd het "kast schudden" soms wel eens gebruikt voor persoonlijke afrekeningen.. 

     

     

     

    Respect.. moesten wij betuigen voor elke militaire autoriteit en in de eerste plaats voor de Bevelhebber van de School, een officier met de rang van Kolonel die wij om zo te zeggen beschouwden als een soort halfgod.. Zo heb ik achtereenvolgens kennis gemaakt met de kolonels Reynders, Dedack en tenslotte met De Vos.

     

    Kolonel Reynders, liet zich ,in tegenstelling met de anderen, regelmatig zien en controleerde en inspecteerde daadwerkelijk en persoonlijk. Zo kwam hij begin September 1955 , zo maar, in onze studie binnengewaaid waarop "vadertje Tap"  die de studie voorzat en zo maar wat te soezen zat, het klassieke "Ter Orde" schreeuwde.

     

    Het inslaan van een bom kon op ons geen groter effect hebben.. We veerden recht en we waren totaal van de kaart... denk eens aan   ..dé KOLONEL ..en in levende lijve . En toen kwam er het volgende historische gesprek :

     

    -Reynders zich richtende tot een overigens willekeurig gekozen cadet- slachtoffer :   " Cadet, hoe hiette gaa.."

    (Reynders was vermoedelijk afkomstig uit Antwerpen of Brabant en verkoos blijkbaar dialect boven ABN)

    -Cadet (verbouwereerd): "Jacobus.."

    -Reynders : "Jacobus.. Hond ????!!!!" (doelend op de leergang "legergraden" van "Vadertje Tap")

    -Cadet : "Neen, Jacobus..  Eddy.."

     

    De studie brulde het uit van het lachen en onze Reynders, uiterst verbolgen omdat die stomme “bleu” nu nóg niet wist, dat hij hem gewoon met "Kolonel" diende aan te spreken, draaide zich abrupt om en liep met rood aangelopen gezicht de studie uit. Ik denk dat later "Vadertje Tap" onder zijn voeten heeft gekregen, omdat zijn leergang "legergraden" niet het verwachte succes had geboekt. 

     

    Onze Jacobus is later zelf tot kolonel gepromoveerd en misschien heeft hij, bij deze promotie, nog eens moeten lachen om zijn argeloosheid van toen. Het heeft hem in alle geval niet belet zelf kolonel te worden. Spijtig genoeg heeft Kolonel Jacobus ons definitief verlaten in November 2008 ...

     

    Kolonel Dedack was een heel andere persoonlijkheid. Hij kwam over als een zeer gecultiveerd persoon en er werd beweerd dat hij benoemd werd tot Bevelhebber van de School om zijn Nederlands wat bij te schaven. Hoe dan ook, bij zijn afscheidstoespraak in 1956 sprak hij perfect Nederlands en zelfs met licht Hollands accent. Hij is later benoemd tot militair attaché in Den Haag.

     

    Het is trouwens onder Dedack, dat wij een mooie, blauwgrijze trenchcoat i.p.v. die afgrijselijke, van 14-18 daterende, “capootjas” hebben verkregen, dit na de meest stormachtige “chahut”, die de Cadettenschool van Laken ooit gekend heeft en waaraan indertijd iedereen, bleu of ancien, Waal of Vlaming, heeft deelgenomen.

     

    Kolonel De Vos was de man van het "Militaire Reglement". Dank zij zijn zin voor militaire paperasserij bestaat er nu nog een “historisch” document, dat het tuchtregime in de School inzake uurrooster, ontspanning en verlofperiodes, permissies en bezoeken, briefwisseling en colis, soldij, diverse bestraffingen (P.S., P.V., disciplinaire en studie-  consignes..) enz. nauwkeurig beschrijft en dit zoals het van kracht was, eind de jaren vijftig - begin van de jaren zestig. 

     

    Dit document, was  i.h.b. ook voor de ouders bestemd want ook zij dienden zich te voegen naar de militaire normen..  Zo werden bezoeken aan de school slechts uitzonderlijk toegelaten.

    Een dergelijke gunst werd bvb aan mijn oudste broer en mijn ouders verleend toen eerstgenoemde in oktober 1957 naar de Rwanda vertrok voor een termijn van drie jaar. Het was wel zo dat ik sedert september een zeer groot aantal disciplinaire consignes had verzameld zodat afscheid nemen tijdens een permissie uitgesloten was.. vandaar wellicht die gunstmaatregel…

     

    Bijlagen:
    dortoir kast.jpg (77 KB)   
    dortoir bettenbau.jpg (31.1 KB)   
    kol ir debblijden.jpg (14.6 KB)   

    19-11-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (6 Stemmen)
    18-11-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 2.1 Brussel in de silver fifties
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 2 "Het Leven in en rond de Cadettenschool")

    § 2.1 Brussel in de "silver fifties"

    Laat ik het nu eens hebben over mijn wederwaardigheden in de Cadettenschool- zelf . Hoe zag een cadet (zonder speciale militaire roeping of ambitie) de wereld in die jaren, die men soms de "silver fifties" noemt ??? Begeleidende zwart-wit foto toont een specifiek exemplaar van een dergelijk cadet (in casu mijzelf) en dateert vermoedelijk van begin october 1955.

    Het decennium “the fifties” werd in België gekenmerkt door de aanloop naar Expo 58. Deze wereldtentoonstelling was inderdaad reeds gepland in 1947 en was de eerste na WO II. De vorige universele tentoonstelling in Brussel dateerde van voor WO I (1910).

    Na de kommervolle oorlogsjaren, moest Expo 58 in de eerste plaats een weerspiegeling zijn van de nieuwe economische en technologische verwezenlijkingen en een nieuwe periode van voorspoed inluiden. Al met al, had zich de Belgische economie, mede dank zij onze kolonie (uranium!), zich vrij snel hersteld in tegenstelling bvb met Frankrijk of Nederland. Toch kon men in België ook reeds de eerste tekenen van een mentaliteitsverandering merken.. De kolonisatiegeest was aan het tanen en er was de voorbereiding op Vaticanum II.

    In 1955 was er bvb nog de fameuze documentaire van André Chauvin “Bwana Kitoko” (“Noble Seigneur”) over de triomfantelijke reis van de nog piepjonge Koning Boudewijn I in Belgisch Kongo en het enthousiaste onthaal door de plaatselijke bevolking.

    Maar in 1958, toen een aantal Kongolezen in de Cadettenschool ter gelegenheid van de wereldtentoonstelling verbleven, hoorde men van diezelfde Kongolezen reeds een heel ander geluid… Dit andere geluid zou uiteindelijk leiden tot de onafhankelijkheid van Kongo in 1960.

    Verder waren er natuurlijk de klassieke taalperikelen, die –uitgebuit door enkele gehaaide politici- het unitaire België uitholden. Uiteraard hadden die taalperikelen, zoals men verder zal merken, ook hun weerslag binnenin het Belgisch Leger en dus ook in de Cadettenschool.

    De bijzondere "tijdsgeest" van toen zal ik nu trachten te schetsen aan de hand van enkele markante details, die mij, al schrijvende, nog te binnen schieten. Zelf ben ik echter wel verbluft, van wat er nog allemaal in mijn "hersenkronkels"opgeslagen zit en wat nu opnieuw , na al die jaren, naar boven komt..

    Expo 58 was de aanleiding voor het uitvoeren van een serie grote, urbanistische werken (*) , die Brussel van een ingeslapen provinciestadje hebben omgevormd tot een “would-be” grootstad. “Would-be” want de vergelijking met andere Europese steden zoals Parijs, Londen, Wenen, Berlijn, Rome.. gaat natuurlijk niet op.. Daarenboven heeft door deze omvorming Brussel veel, enorm veel van zijn charme verloren…

    Het begon allemaal met de Noord - Zuid verbinding, die ingehuldigd werd in 1952. Hierop volgde, de bouw van een nieuw Noordstation (inmiddels weer vervangen door een ander nieuw station), van het Rogiercenter (de eerste Brusselse wolkenkrabber die 23 verdiepingen telde ook weer vervangen door een nieuw complex) en natuurlijk de constructie van de kleine Ring tot aan de “place Louise”.

    Die fameuze kleine Ring omvatte een viertal tunnels en aan de “Boulevard Léopold II” een viaduct met drie rijstroken. Deze viaduct werd dan weer in de zeventiger jaren afgebroken en vervangen door een nieuwe lange tunnel tot voorbij de basiliek van Koekelberg. De kleine Ring werd eind de jaren zeventig, door het bouwen van de Hallepoort- tunnel, verder doorgetrokken tot in de omgeving van het Zuidstation.

    Toen ik in 1955 naar de Cadettenschool trok, was het Noordstation bijna af en was het “Rogier” nog in volle aanbouw. Begin 1957 was ook dit imposante complex eindelijk afgewerkt en werd een lichtreclame van Martini op de hoogste verdieping van het gebouw aangebracht (vandaar ook de naam Martini- gebouw). Deze lichtreclame was vanuit de Cadettenschool s’ avonds zeer goed zichtbaar en heeft wellicht menig cadet doen mijmeren of dromen.. van de vrolijke geneugten van de "bruisende" stad.

    Aan de andere kant van het Rogierplein stond het bekende grootwarenhuis “Au Bon Marché” (nu vervangen door “City 2”). Op de vierde verdieping van dit grootwarenhuis was er in de namiddag … “thé dansant” waar soms -als ik mij niet vergis- «Jean Paques et sa musique douce» optrad.
    De “Bon Marché”, de l’ “Innovation” en de “Galéries Anspach” waren overigens superbe stijlvolle gebouwen daterend van vóór WO I. Deze gebouwen bezaten echt nog een “ziel” en een “sfeer”, die herinnerde aan Leopold II (La Belle Epoque)... In de moderne bouwsels vindt men hiervan niets terug...

    Vanaf 1957 kon men, wanneer men met de trein het Zuid- station naderde, het Atomium, dat in aanbouw was, als uit het niets zien verrijzen.. en dit beeld is mij steeds bijgebleven.

    Om vanuit het “Noord” in Laken te geraken was er ofwel lijn 18 ofwel lijn 81. Lijn 18 werd verzekerd door een modern tramstel, dat zoetjes en zachtjes over de tramsporen gleed. Dergelijke tramstellen werden natuurlijk ingevoerd in het vooruitzicht van Expo 58..
    Lijn 81 daarentegen werd nog verzekerd door een tram die blijkbaar nog dateerde van vóór de oorlog, en die zich krijsend en krassend doorheen het verkeer loodste.

    Vanaf de tramhalte aan de “rue Stéphanie” gingen wij een honderdtal meter te voet naar de “Parvis Notre Dame”, en draaiden zo rond de Onze Lieve Vrouwe- kerk van Laken. Deze kerk bevond zich slechts op een boogscheut van de Sint Annadreef en deze laatste was gelegen in een zeer rustige, groene omgeving en vlak bij het koninklijk paleis.

    Rechtover de “Notre Dame” was er het fameuze café “Scaldis”, waarin de anciens elkaar rendez-vous gaven.. Het was eerder uitzonderlijk dat een “bleu” zich hier durfde vertonen. Het succes van dit café was te wijten aan de aanwezigheid van twee meisjes (Tilly en ?), de dochters van een geslepen cafébazin. Deze laatste zorgde er natuurlijk voor dat Tilly aanwezig was op de Zondagavonden, dat de cadetten uit vergunning kwamen. Ze wist natuurlijk dat de cadetten een oogje op haar dochters hadden, maar het bleef natuurlijk bij een platonisch spelletje. De “Scaldis” was in de week een rustig typisch Brussels volkscafé met trouwe klanten, die een kaartje kwamen leggen of gewoon een geuze kwamen drinken.

    De Zondag, als de cadetten in de Scaldis hun intrede maakten was het echter gedaan met de rust. De jukebox een Wurlitzer (5 FB voor 3 plaatjes) draaide op volle toeren, er werd tapbiljart gespeeld en er werd menig pintje (5 FB) geledigd. De cadetten moesten het immers tot de volgende “permissie” doen zonder één druppel bier want in de cadettenschool was het schenken van alcoholische dranken in de CMC verboden. De trouwe klanten wachtten maar geduldig af tot het jonge geweld vertrokken was… en lang moesten ze in feite niet wachten. Een vergunning verliep de Zondagavond stipt om 21.30 h. Velen wachtten in de “Scaldis” tot de allerlaatste 5 minuten om dan hals over kop de Sint Annadreef af te hollen. Er waren ook slimmeriken, die een trein vroeger namen om toch maar een uurtje langer in het gezelschap van Tilly te vertoeven ! Ik zal hier maar geen namen noemen hé André ??

    Ja, wij moesten het stellen -minstens voor veertien dagen en meestal voor een maand of meer…- zonder enig vrouwelijk schoon. En zeggen dat dertig jaar later (1987) cadetten van het vrouwelijke geslacht in de Cadettenschool hun intrede maakten.. Enfin dit spelleke heeft niet lang geduurd want de school sloot haar deuren in 1991.

    Het was dus eind Augustus 1955 en niet in September, dat ik mij, valies aan de hand, presenteerde op het adres “Sint Annadreef 90” in Laken, een zij-ingang van de school. De monumentale ingang van het hoofdgebouw, gelegen “Witte Acacialaan” ofte “Avenue des Robiniers” werd slechts voor speciale gelegenheden gebruikt. Dit prachtige gebouw in “Nouvelle Renaissance” is, voor zover ik weet, geklasseerd.

    De "bleus" werden traditiegetrouw steeds een week vóór de "anciens" opgeroepen, die dus maar later kwamen opdagen. Van deze korte periode zonder de "anciens" werd gretig gebruik gemaakt om ons de eerste beginselen van de militaire tucht en discipline bij te brengen. Ook werd ons in die eerste week een "ongeveer passende" battle dress verstrekt (later werd ons een uitgangsuniform op maat gemaakt).

    Verder werd ons een bed met kast in een bepaalde "dortoir" toegewezen en wij keken met een bang hart naar die lege bedden, die straks zouden ingenomen worden door de “anciens”.. In een dortoir sliepen toen ongeveer 15 man en er was in die tijd natuurlijk geen sprake van een afzonderlijke kamer..

    Mijn eerste "dortoir" was -als ik mij tenminste niet vergis- "kamer 7" met als kameroverste en onderkameroverste respectievelijk de rhetoricanen (herkenbaar aan een rood lintje) Pierre Vertongen en -als ik het goed voor heb- Nest Van Uytven. 

    In dezelfde kamer sliepen ook enkele anciens namelijk de poësismannen (herkenbaar aan een geel lintje) en tevens West-Vlamingen Alfred Warrinier, en zijn goede vriend Hubert Vrielinck (afkomstig uit Tielt). Onder mijn kamergenoten waren er ook nog andere "bleus" (herkenbaar aan een wit lintje) en tot mijn verrassing waren hierbij enkele van mijn klasgenoten (Grieks- Latijnse).

    Op begeleidende foto, genomen in kamer 7, is te herkennen staande : Pierre Vertongen (1953-1955) kameroverste en naast hem zonder pyjamavest Marcel Van Cauwenberge (een klasgenoot) ; verder André Van Laer (klasgenoot), Pierre Van de Velde (klasgenoot), Ghislain De Baetselier (klasgenoot), Eric Van Neste (klasgenoot), Ernest Van Uytven (onderkameroverste); onderaan Johan Van Calbergh (klasgenoot) en Alfred Warrinier..

    ------------
    (*) zie bvb Thierry Demey "Bruxelles, chronique d' une capitale en chantier" tome I : Du voûtement de la Senne à la jonction Nord-Midi ; tome II : De l'expo 58 au siège C.E.E. (Paul Legrain 1992)

     

    Bijlagen:
    kamer 7 1955.jpg (155.6 KB)   
    noordstation brussel 1956.jpg (68.2 KB)   
    tram 81.jpg (126.8 KB)   
    werken expo 58 rogier.jpg (75.7 KB)   
    werken expo 58 viaduct.jpg (77.2 KB)   

    18-11-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 5/5 - (5 Stemmen)
    16-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 1.6 Afscheid van het collège Saint-Louis
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 1 "Hoe het allemaal begon")

    § 1.6 Afscheid van het college Saint Louis

    Het oude collège Saint-Louis, met zijn religieus proselitisme en fanatisme is niet meer… De gebouwen werden in 1974 afgebroken en vervangen door het “Zilverpand”, een commercieel centrum. Een nieuw college, waar meisjes ook welkom zijn, waar de lessen uitsluitend gegeven worden door burgers en waar religie een minder overheersende rol speelt, zag het licht in de Magdalenastraat te Sint Andries .

    Deze nieuwe school heeft echter wel haar devies “Ora et Labora” behouden en stelt zich bij haar 175 bestaan, voor als –ik citeer-:

    … een open school met een ruime blik op de wereld. Zij stimuleert de groei naar zelfstandigheid bij de leerlingen en durft hoge eisen stellen in de studies. Het college is een trefpunt van cultuur, reflectie en wetenschap. Het Sint-Lodewijkscollege is verankerd in het christelijk geloof. De school werkt aan verdieping, zorg voor elke ander en een leven in echte vrijheid.

    Ik lees deze zinnetjes met wat gemengde gevoelens… Niet alleen ging het er in de jaren veertig en vijftig heel anders aan toe (lees de eerste cursiefjes op dit blog), maar er is heden opnieuw een terugkeer naar een katholiek proselitisme ingezet.

    (wordt voortgezet)

    16-09-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 1/5 - (2 Stemmen)
    15-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 1.5 Naar de Cadettenschool...
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 1 "Hoe het allemaal begon")

    § 1.5 Naar de Cadettenschool...


    In een vorige aflevering stipte ik al aan dat ik reeds vanaf de vijfde humaniora van school wou veranderen, maar...dat het niet-katholiek onderwijsnet (in casu het Atheneum waar ook een Grieks- Latijnse Afdeling bestond of de Rijksmiddelbare School -de zogenaamde "Ecole Moyenne"- ) voor mij uitgesloten was.

    Dit kwam door het gemeentelijk mandaat van mijn vader. Als beambte moest hij terdege rekening houden met de politieke constellatie en die stond dan, op dat ogenblik, volledig in het teken van de.. CVP, een partij die in het Brugse in die periode ongeveer 75% (!!) van de stemmen haalde. Dat wilde zeggen dat de pastoors en het bisdom (met achtereenvolgens Mgr Gustave-Joseph Waffelaert, Mgr Henricus Lamiroy en Mgr Emiel-Jozef Desmedt) het uitdrukkelijk voor het zeggen hadden en zij de carrière van een individu konden maken of breken.. De clerus beheerste op dat ogenblik volkomen het politieke leven, dit was reeds zo onder kardinaal Mercier en dit bleef ook zo onder kardinaal Van Roey (zie bijlagen).

    Het dagelijkse leven werd in grote mate bepaald door de katholieke catechismus (1) en moraal i.h.b. door de (nu vergeten) 5 geboden van de Heilige Kerk. Het was in die tijd bvb. niet aangeraden de Zondagsrust te verstoren. Men vermeed om op Zondag zelfs maar een nagel in de muur te kloppen.. de buren hoorden dat geklop hé. De Zondagsmis te spijbelen zonder geldige reden of bvb. vlees te eten de Vrijdag? Geen denken aan, want in strijd met de katholieke leer.  In alle huizen rook het dan ook, iedere Vrijdag, naar gebakken vis en niemand zou het gewaagd hebben bvb spek te bakken op Vrijdag.. en zeker niet op Goede Vrijdag. Het niet respecteren van deze voorschriften werd immers als een ernstige aanval op het katholicisme en de Kerk beschouwd en de “onverlaat” riskeerde zijn werk te verliezen of uit zijn huis gezet te worden, indien hij niet tot betere inzichten of tot inkeer kwam.. Broodroof of huisuitzetting gebeurde echter op een slinkse manier, waarbij de Kerk- zelf in de schaduw bleef. Dergelijke toestanden lijken vandaag irreëel, en velen trekken wellicht mijn woorden in twijfel… ??? Nochtans zijn er talloze voorbeelden bekend… In "Man bijt hond" was er bvb enkele jaren terug nog een reportage over een gezin, waarvan de ouders indertijd door de dorpspastoor verplicht werden hun negen kinderen te laten dopen. Het was slechts op deze voorwaarde dat zij konden voedsel bekomen voor hun kinderen. Dit gebeurde in volle oorlogstijd (1940) en zoals één van de kinderen het in 2006 vertelde, hun vader stond voor de keuze "laten dopen of verhongeren"..

     

    Een van die (ongeschreven) voorschriften van de Kerk was nu dat  "katholieke ouders hun kinderen naar een katholieke school moesten sturen".. en het spreekt vanzelf dat op dit voorschrift, -we waren toen in volle schoolstrijd- zeer nauwlettend werd gelet...

     

    Dit voorschrift was ten andere ook van toepassing op het universitair onderwijs, waar een scherp onderscheid werd gemaakt tussen de katholieke (Leuven), de vrijzinnige (Brussel) en de staatsuniversiteiten (Gent en Luik), onderscheid dat nu afgevlakt of grotendeels verdwenen is. Sommige professoren geven nu zelfs les zowel in Leuven als Brussel, wat vroeger totaal ondenkbaar was..

     

    Uiteraard gaf dit als resultaat dat niet-confessionele scholen -inclusief de universiteit- in de praktijk uitsluitend bezocht werden door "vrijzinnige" liberalen of  "goddeloze" socialisten. Een visitekaartje (diploma) van laatstgenoemde scholen was dus niet erg geschikt voor een job of ambt waar de CVP (en dus de Kerk) het voor het zeggen had..

     

    En deze hadden het voor het zeggen niet alleen in zeer vele gemeenten en ministeries maar ook en in alle vrije scholen en in vele publieke (bvb gas- en elektriciteit- maatschappijen) of private (bvb. klinieken, hospitalen, advocatenkantoren, bepaalde banken, brouwerijen..) instellingen. Ook in deze laatste instellingen werden de werkgevers onder hoge klerikale druk gezet.. voornamelijk in West-Vlaanderen!!!..

     

    Een "visitekaartje van Leuvense universiteit had in die tijd ook steeds voorrang op dit van de Gentse universiteit en mijn oudste broer, die in Gent rechten gestudeerd had omdat mijn ouders "Leuven" niet konden (of wilden) betalen, heeft dit aan den lijve ondervonden..

     

    Sommige politici spraken in dit verband van machtsmisbruik en van ...een CVP- staat , gedirigeerd door "Mechelen". Het boek "Politieke Geschiedenis van België -van 1830 tot heden- " van Els Witte, Jan Craeybeckx en Alain Meynen (Standaard 1997) geeft een juiste beschrijving van de toen heersende constellatie. Het is wellicht dank zij Wallonië, dat meer links gericht was, dat er een einde is gekomen aan deze ongezonde toestand. 

     

    Maar terug naar mijn verhaal... Ik begreep dus zeer goed -zelfs al was ik amper 14 jaar- dat bvb. het Koninklijk Atheneum in Brugge voor mij absoluut niet kon...maar een katholiek internaat zoals Jean-Luc Dehaene al evenmin, want te duur ..

     

    Iemand heeft mij toen gesproken van de Cadettenschool en ik meen zelfs dat het Fred Warrinier ofwel François Crepain was. Beiden heb ik trouwens nog in de Cadettenschool gekend, maar ofschoon we uit dezelfde streek afkomstig waren was er zeer weinig contact. Het standenverschil tussen ons was te groot : zij waren immers “ancien” ik was maar een “bleu”.  Later is onze Fred prof “Hogere Algebra” in Leuven geworden en François, een voortreffelijk polytechnisch ingenieur (KMS).

    Toen ik de oplossing “Cadettenschool” aan mijn vader voorstelde viel dit in goede aarde .. want wie kon nu redelijkerwijze iets inbrengen tegen een militaire loopbaan ?? 

     

    Alleen... ik moest eerst nog de vierdes in het college doormaken en er was ook... een toelatingsexamen, met wat men noemt een "nuttige rangschikking".  Had ik op dit ogenblik geweten dat er zich, in 1955,  650 kandidaten voor 50 plaatsen zouden aanbieden, dan was ik er misschien nooit aan begonnen. Misschien was dit groot aantal kandidaten wellicht te wijten aan de schoolstrijdperikelen ?? Ouders die wensten neutraal te blijven in deze strijd , konden aldus de toekomst van hun telgen vrijwaren : de Cadettenschool was immers "neutraal" terrein..  

     

    Na inkijken van het examenprogramma waarin de te kennen wiskundeleerstof aangegeven werd, drong het plots tot mij door, dat  ik heel wat zou moeten bijstuderen, om maar enige kans op welslagen te hebben. Deze leerstof stemde immers overeen met het officiële leerplan lager middelbaar onderwijs (2) van toen, waaraan voor wat bvb het meetkunde-deel betreft nog aan “een en ander” moest gesleuteld worden...

     

    Zo omvatte de te kennen examenstof "Meetkunde" een groot deel van de toen welbekende "vier boeken van de vlakke meetkunde van Dalle en Dewaele" plus het "eerste boek van de ruimtemeetkunde ( het vlak en de veelvlakshoeken ) van dezelfde auteurs". Op het einde van het lager middelbaar hadden wij echter amper het eerste boek afgewerkt .. dus ongeveer een vierde van de te kennen materie. Eenzelfde situatie deed zich voor in Algebra en in Rekenkunde. 
     
     

    Tot overmaat van ramp kwam ook de leerstof voor het examen "Aardrijkskunde" en "Geschiedenis" niet overeen met de in het college gegeven leerstof. "Aardrijkskunde" ging over de "Vier werelddelen buiten Europa" terwijl wij in de vierdes de "Aardrijkskunde van ..België" te verorberen kregen.. Voor het examen "Geschiedenis" een analoge situatie : vereiste kennis de "oude geschiedenis" , geziene materie "geschiedenis van België".. Dit kwam omdat het college zich nog steeds niet had aangepast aan het "nieuwe" leerplan. Voor mij had dit tot resultaat dat ik in de vierdes op dubbele examens moest voorbereiden .. Ik kon er niet mee lachen..

     

    Van de vierdes van het Sint Lodewijkscollege gewoon naar de derdes van de Cadettenschool overgaan was, om deze reden, een practisch onmogelijke opgave tenzij.... men zeer vroeg schikkingen voor het ingangsexamen had getroffen..en dat was bij mij het geval, omdat ik “het” reeds vanaf de vijfdes had zien aankomen.

     

    Ik startte het bijwerken van mijn kennis in de wiskunde in de grote vakantie van 1954 . Als studieboeken gebruikte ik hiervoor "Dalle en Dewaele" voor meetkunde, "Schons en De Cock" voor algebra en tenslotte "Bosteels" voor Rekenkunde (3) . Dit zijn allemaal leerboeken die nu volslagen onbekend zijn maar die toen in gans België (er bestonden zowel een Nederlandstalige als Franstalige versies) gebruikt werden ook in het katholiek onderwijs. 

     

    Het is nu in die fameuze zomer van 1954, dat ik wiskunde en voornamelijk de meetkunde heb leren waarderen en appreciëren. Wat mij toen geweldig imponeerde was de eenvoud en klaarheid van redeneren en de logische volgorde van de diverse theorema's, wat de auteurs Dalle en Dewaele in hun leerboek spijtig genoeg niet voldoende benadrukken. Klassieke meetkunde is een axiomatische theorie en ik had dit zeer snel door.  

     

    Ik had bij deze studie voortdurend het eigenaardige gevoel, deze stellingen en begrippen reeds eerder d.i. "in een vroeger leven" ontmoet te hebben.. Ja het is in deze periode dat ik van “Euclides” heb leren houden. De meeste meetkundige vraagstukken kon ik bvb. zonder enige moeite aan en ze oplossen gaf mij een prettig en heerlijk gevoel..

     

    Behalve de "scheikunde" en de "natuurkunde" van mijn kinderjaren, was voor mij nu plots ook "wiskunde" een erg boeiend studiegebied geworden ofschoon ik op dat ogenblik nog niet de samenhang tussen de drie "kundes" zag. Dit ontdekte ik maar eerst vele jaren later..

     

    In september 1954, bij de aanvang van het nieuwe schooljaar, was ik mijn klasgenoten reeds ver voor op het vlak van de wiskunde.. en dit werd al spoedig opgemerkt door mijn schoolmakkers waaronder een zekere "Guido", die in mijn buurt was komen wonen en waarmede ik ook heel goed kon opschieten. Hij vroeg mij wat er aan de hand was ? Ik heb hem dan maar over mijn “snode” plannen ingelicht...

     

    Hij vond het idee "Cadettenschool" -om van dat "rotcollege"- af te geraken “geniaal” want hij was ook – zoals vele anderen- dat pastoorsgedoe kotsbeu. Ook voor hem, was het overgaan naar een niet-confessionele school (het atheneum bvb)  “no done” .. want ..  zijn vader stond in het katholiek onderwijs.. Hij besloot zich insgelijks op het ingangsexamen KCS in te schrijven maar helaas voor hem, restte er niet voldoende tijd meer om de achterstand van leerstof in te halen en zijn poging mislukte in 1955. Het lukte hem echter wel in 1956 en hij heeft het later tot kolonel- geneesheer gebracht. Maar dit is een ander verhaal...  

     

    Van de examens- zelf, herinner ik mij bitter weinig(4). Wel weet ik nog dat zij in de Cadettenschool- zelf (Laken) plaats vonden en dat alles "schriftelijk" en erg “officieel” verliep. De antwoorden op de examenvragen moesten neergepend worden op "ministerpapier", dat voorzien was van een omslag, waar naam en adres diende vermeld te worden. Vervolgens werd deze omslag, na verificatie, dichtgeplakt. De precieze data van de examensessie weet ik niet meer, wel was ik nog naarstig aan het studeren toen op de radio het nieuws over de dood van Einstein werd uitgebracht en dat was in April 1955.

     

    Eigenaardig genoeg- herinner ik mij geen enkele precieze vraag meer behalve één.. voor het examen Rekenkunde. Deze examenvragen werden immers voorgelezen door een Franstalige examinator en wij moesten o.a. antwoord geven op wat een "èverêdikeit" was.. Het heeft wel een vijftal minuten geduurd vooraleer ik besefte dat hij "evenredigheid" bedoelde..

     

    Het hoeft wel geen betoog dat ik tevreden was te vernemen dat ik geslaagd was : mijn inspanningen waren niet voor niets geweest. Ik moest mij echter eerst nog aanbieden op het "Klein Kasteeltje" in Brussel voor een medisch onderzoek. Daar werd een tonsillectomie “aanbevolen”. Tonsillectomie is een chirurgische ingreep waarbij de keelamandelen (tonsillen) worden verwijderd. In de jaren 1950-1970 was tonsillectomie erg courant. Motief daarvoor was o.m. het voortkomen van infectie van de amandelen met ß- hemolytische streptococcen (gevaar voor acuut reuma). Het moet gezegd dat ik in mijn jeugd veel last had gehad van recidiverende keelontstekingen en het Leger neemt geen enkele risico.. nietwaar..

    Deze ingreep heb ik dan maar ondergaan in het oude Sint Janshospitaal te Brugge.   

     

    Tenslotte viel  -ik geloof eind Juli 1955 - het uiteindelijk verdict : ik  was "goedgekeurd voor de dienst" en behoorde tot de geselecteerden.. en wel voor Laken. Ik moest mij uiterlijk op 26 augustus 1955  aanmelden op het adres "Sint Annadreef 90 Brussel". Begeleidende foto toont de "dienstingang" van de Cadettenschool.. Gedurende de volgende drie jaren van mijn leven zou deze school mijn nieuwe thuis worden ...  

    Mijn collegejaren waren definitief voorbij en een nieuwe episode in mijn leven kon beginnen..



    (1) de Mechelse catechismus opgesteld door de Jezuïeten werd tot diep in de twintigste eeuw gebruikt. In 1946 zag de catechismus ten gebruike van al de bisdommen van België het licht. Begeleidende foto toont het voorblad van deze "nieuwe" catechismus, die in vele duizenden exemplaren verspreid werd

    (2) Het officieel leerplan werd begin de jaren vijftig alleen gevolgd door het Rijksonderwijs (athenea en R.M.S.); het Vrij Onderwijs zal eerst later dit leerplan invoeren. Het leerplan van die tijd kan men gedetailleerd terugvinden in de schoolboeken van de collectie De Vaere - Herbiet (rekenkunde en algebra) en van de collectie Mineur (meetkunde en trigonometrie), studieboeken die alleen in het Rijksonderwijs gebruikt werden. 

    (3) Voor meetkunde en algebra diende ik mij te behelpen met de studieboeken ( respectievelijk Dalle en De Waele en Schons en De Cock), die in het Vrij Onderwijs gebruikt werden en die ik van mijn oudste broer geërfd had; voor rekenkunde had ik het boek van Bosteels (collectie De Vaere - Herbiet) ter beschikking  

    (4) recent nog schreef mij een bloglezer : "Als ik mij goed herinner deden wij het ingangsexamen in de blokken van "Het Examen A". In ieder geval hebben we daar toch overnachting gekregen, of vergis ik mij." Ik weet het echt niet meer. Maar misschien weten anderen hierover meer ???

    Bijlagen:
    http://nl.wikipedia.org/wiki/D%C3%A9sir%C3%A9-Joseph_Mercier   
    http://nl.wikipedia.org/wiki/Emiel-Jozef_De_Smedt   
    http://nl.wikipedia.org/wiki/Gustavus_Josephus_Waffelaert   
    http://nl.wikipedia.org/wiki/Henricus_Lamiroy   
    http://nl.wikipedia.org/wiki/Jozef_Van_Roey   

    15-09-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (7 Stemmen)
    Tags:Cadettenschool , CVP-staat
    14-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 1.4 Mijn ervaringen met het college Saint Louis (2)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 1 "Hoe het allemaal begon")

    § 1.4 Mijn ervaringen met college Saint Louis" -vervolg-

    Het Sint Lodewijkscollege was een bisschoppelijk college. De hoofdingang was gelegen aan de Noordzandstraat. Maar deze hoofdingang werd alleen bij speciale gelegenheden gebruikt. Practisch alle leraars (klastitularissen) en surveillanten (door de collegestudenten "sufs" geheten) waren priesters, die wij met "Eerwaarde" moesten aanspreken. Een foto van het gezamelijk lerarenkorps (lagere en hogere afdeling) uit 1950-51 toont dit overduidelijk aan. De enige leek of burger in de hogere afdeling van het college was de muziekleraar. Zo herinner ik mij nog Renaat Poppe, een zeer braaf man en vooral Kamiel D'Hooghe , -een zeer begaafd musicus-, toen ook nog als organist verbonden aan de Sint Salvatorkathedraal van Brugge. Hij werd in 1999, door Johannes Paulus II tot "Ridder in de Orde van de Heilige Gregorius" verheven .. wat wel zijn katholiek engagement en betrouwbaarheid op overtuigende wijze aantoont...
    Als ikoon voor dit cursiefje heb ik de klasfoto van de vierde Grieks-Latijnse A van 1954 gekozen: uw dienaar bevindt zich zittend op de eerste rij, tweede van links. De klastitularis is de E.H. Van Brabant.


    Een suf waar ik  eerder slechte herinneringen aan heb, was de "Padde" (E.H. Geldhof), die de "grote studie" (humaniorajaren 4, 3, 2 en rheto) bewaakte. Hij had inderdaad iets van een "pad" en kon erg "gluiperig" uithalen. Van de suf die de "kleine studie" (humaniorajaren 6 en 5) surveilleerde, de "Nero" (E.H. Dubois) herinner ik mij niet erg veel. Eens heeft een grapjas een foto van een tamelijk "blote madam" (een filmster) op zijn lessenaar gelegd en kwaad dat hij toen was.. En maar schreeuwen en tieren van "wie heeft die foto van die "filmster" (uitgesproken met zachte e i.v.p. met è) op mijn bureel gelegd" en maar dreigen... Maar hij heeft toch nooit geweten wie het was ; ik ook niet..

    Was er een priester - leraar langdurig weerhouden (wegens ziekte bvb), dan werd er, reeds in mijn tijd, reeds beroep gedaan op “burgers”, met geschikt wettelijk diploma (regentaat of licentiaat). Uiteraard gebeurde dit slechts omdat aan de wettelijke verplichtingen moest voldaan worden..
    Burgerleraars werden in tegenstelling met priesterleraars veelal gechahuteerd .. wat door de college- overheid blijkbaar wél gedoogd werd. Zo herinner ik mij nog een leraar Frans die wij de “Vespa” noemden en die –hij droeg immers geen zwarte rok- voortdurend gechahuteerd werd. De arme kerel had geen enkele autoriteit en heeft er vermoedelijk een depressie van over gehouden..

    Mijn klasleraars waren achtereenvolgens, in de zesdes, den "Attila" (een kloeke boerenzoon uit Kanegem), in de vijfdes, de "Frisco" (hij had het voortdurend over San Francisco -Frisco-, waar hij blijkbaar aan een of ander Oecumenisch Congres had deelgenomen) en tenslotte, in de vierdes, E.H. "Van Brabant", die –zover ik mij nog kan herinneren- geen bijnaam had want hij was blijkbaar pas afgestudeerd.

    Vakken als Frans en Latijn werden in de vierdes gegeven door den "Caesar". Laatstgenoemde liet ons kennis maken met "De bello gallico" vandaar zijn bijnaam. Alleen aan Van Brabant heb ik een goede herinnering.. want hij was veel minder kategoriek en fanatiek dan de anderen.... Blijkbaar was hij reeds geïnspireerd door "Vaticanum II" ????
    Hét vak bij uitstek was uiteraard "Christelijke Lering", een vak, dat gegeven werd door de klastitularis en waaraan veel aandacht werd besteed : als priesters waren zij uiteraard bevoegd. Mindere vakken zoals geschiedenis en aardrijkskunde.. werden  eveneens door de klastitularis gegeven. Ik twijfel er aan of zij wel over het geschikte diploma beschikten, maar in die tijd was zoiets volstrekt normaal.

    Het moet echter gezegd : het taalonderwijs in het “Collège Saint-Louis” was uitstekend en er werd veel aandacht besteed niet alleen aan Latijn en Grieks maar ook aan de landstalen. Dat was ook reeds het geval geweest in het “klein college” waar bvb het onderwijs in de Franse taal gebaseerd was op de toen bekende schoolboeken “Pas à pas” en “On va loin”. In het “groot college” werd voor de zesde en vijfde humaniora beroep gedaan op “Modèles français tome I” van S.J. Lizin, en werd als spraakkunst de “Petite Grammaire française simple et pratique à l’ usage des flamands” van Paul Meersseman aanbevolen.
    In de vierdes kwam vervolgens “tome II” van de reeks “Modèles français” aan de beurt. Zo maakten wij reeds zeer vroeg kennis met enkele grote (uiteraard katholieke) schrijvers. Natuurlijk werden bvb bij de literatuurstudie Zola, Gide en Renan straal genegeerd.

    Misschien er hier toch even aan herinneren dat in mijn tijd de humaniorajaren aangeduid werden in dalende orde 6, 5, 4, 3, 2 (poësis) en 1 (rhetorica) i.p.v. in stijgende orde 1, 2, 3,.. nu.

    Wiskunde daarentegen, werd eerder wat stiefmoederlijk behandeld. Vanaf de vierdes zagen wij meetkunde en vanaf de vijfdes stelkunde (algebra) en voor deze lessen werden de bekende schoolboeken "Dalle en De Waele"(*) en "Schons en De Cock"(*) gebruikt. Op zichzelf waren deze leerboeken niet slecht maar de lessen waren uiterst saai en weinig inspirerend. Meetkunde bvb werd gedoceerd door de "Econoom" van het College, eveneens een "Eerwaarde", die ontegensprekelijk een broertje dood had aan het doceren van dit vak...Een achterstand op het wettelijk voorziene wiskundeprogramma voor Algebra en Meetkunde t.o.v. van andere middelbare scholen was hiervan het gevolg, maar hieraan werd niet zwaar getild. 
    Een Raf Dekeyser, een oud-leerling "Saint Louis" -1951-1957- , hoogleraar "Statistische Mechanica" aan de KUL. en later hoofdbibliothecaris aan dezelfde universiteit schreef hierover (Campuskrant KUL. -Mei 2004-) :

    "Tijdens mijn humaniora raakte ik erg geïnteresseerd in wiskunde. Ik heb toen zelfs een pak extra wiskunde bijgestudeerd, want in ons programma zat er te weinig om er later iets mee te kunnen doen. In juli 1957 heb ik dan deelgenomen aan het toelatingsexamen burgerlijk ingenieur. dat moest in die tijd als je natuurkunde wilde studeren en als je niet uit een wiskundige richting kwam.."

    Wat een Dekeyser "vergeet" er bij te vertellen dat in die tijd het wettelijk wiskundeprogramma aan het Koninklijk Atheneum en de Middelbare School in Brugge meer geëerbiedigd werd (o.m. en i.h.b. voor de Grieks- Latijnse Afdeling) waardoor atheneumstudenten heel wat beter voorbereid waren op eventuele staats- en ingangsexamens..De sporadische contacten, die ik na het verlaten van het college, had met oud- atheneumstudenten hebben mij dat duidelijk gemaakt.

    Verder was er nog het vak "Natuurwetenschappen" d.i. wat men nu biologie noemt. Welke onderwerpen er precies behandeld werden, herinner ik mij niet meer zo goed maar wel een "essentiële" les over levende en dode stof, over het verschil tussen mens en dier. Uit deze uiteenzetting moest dan blijken dat ieder mens in tegenstelling tot de dieren niet alleen "rede" maar ook  -ik citeer- een "zelfstandig, onstoffelijk, geestelijk, onsterfelijk levensbeginsel : een ziel "bezit. Deze stelling was echter moeilijk te combineren met Darwin's "The Descent of Man"(1871). Met deze uitspraak heb ik het altijd erg moeilijk gehad. Zij heeft echter aanleiding gegeven tot mijn belangstelling voor de fundamentele biologie.

    Uiteraard was, bij het onderwijzen van bvb. natuurwetenschappen, literatuur en i.h.b. geschiedenis, de officiële katholieke "nihil obstat"- versie van kracht en werd elke gelegenheid aangegrepen om de "absolute" en "eeuwige" waarheden van het katholicisme te benadrukken en te verkondigen. Dat hierdoor veelal een loopje werd genomen met de historische waarheid was van geen belang.

    Zo herinner ik mij nog dat bvb. de kruistochten als door God gewilde "vrijheidsoorlogen" ter bevrijding van de Heilige Plaatsen werden voorgesteld. Ook was Mary Stuart maar een arme, onschuldige martelares (want katholiek) en haar tegenspeelster Elisabeth, een doorslechte en moorddadige feeks (want anglicaanse).. Over de sombere intrigues van Mary werd met geen woord gerept.. nochtans is deze periode erg interessant voor de ontwikkeling van cryptografie(**).. 

    Veel later , door het lezen van het monumentale werk van Karlheinz Deschner "Kriminalgeschichte des Christentums", waarvan onlangs nog deel 9 verscheen, is tot mij doorgedrongen in welke hoge mate wij wel door die Eerwaarde Heren om de tuin geleid werden...

    Hield den "Attila" zich volledig aan kerkelijke leerstellingen en aan de klassieke Roomse dogma' s, dan wilden de andere klastitularissen o.m. den “Frisco” het nu eens over een andere boeg gooien (gevolg van zijn reis naar San Francisco ??) en moesten wij moderne, levende getuigen zijn van de "waarheid" en "onfeilbaarheid" van de het katholieke geloof.. Om ons in staat te stellen ook wetenschappelijke kwesties en delicate onderwerpen zoals bvb. de zaak Galileï, de Inquisitie en het Darwinisme... te debateren werden ook deze punten even in de lessen "Christelijke Lering"aangeraakt en behandeld.

    Dit vond ik wel interessant –geschiedenis heeft mij altijd geboeid- tot op het ogenblik dat bleek, dat wat zij mij vertelden niet overeen kwam met wat bvb. in de E.N.S.I.E.beschreven stond over Darwin. De E.N.S.I.E. was een nieuwe systematische encyclopedie (daterend uit 1949-1950), die mijn vader aangekocht had ten behoeve van zijn studerende kinderen.

    In mijn jeugdige overmoed verwierp ik hun stellingname tegen Darwin. Ook wees ik op de dubbelzinnige rol van de Inquisitie en van paus Urbanus VI in de zaak Galilei. Dit werd mij  echter niet in dank afgenomen en ik werd doorgestuurd naar mijn "geestelijke" ofte "spirituele" begeleider (den "Witten", E.H. De Muêlenaere), die het had over verderfelijke lectuur en "slechte" boeken.. Daar ik moeilijk kon aannemen dat encyclopedieën als de ENSIE verderfelijke lectuur waren, bleef ik hardnekkig bij mijn standpunt. Al was ik bekend als een zeer goed student, ik werd op een soort zwarte lijst van de te mijden leerlingen geplaatst.. Ik werd vergeleken met een "rotte" appel in een mand "gezonde" appels (de andere klasgenoten).. Als ik niet tot inkeer kwam waren mijn dagen op het college blijkbaar geteld...

    In feite hadden deze priester-leraars, vanuit hun standpunt gezien, het wel bij het rechte eind. Wat ik op dit ogenblik niet wist, was dat die "Eerwaarde Heren" gewoon maar de katholieke leerstellingen en encyclieken (Providentissimus Deus -1893- Leo XIII en "Pascendi Dominici Gregis" -1907- Pius X) volgden.

    Zij hadden immers de Eed "Motu propio Sacrorum Antitistum" (eed tegen het "Modernisme" ofte "Transformisme") moeten ondertekenen. Uiteraard moesten zij zo handelen.
    Deze eed, die o.a. een stellingname tégen de Evolutieleer en i.h.b. het Darwinisme inhield, was onder Pius X in 1910 ingevoerd en werd slechts op de vooravond van Vaticanum II (1961) opgeheven. Zo werd op grond van deze Eed, nog in de vijftiger jaren,de bekende Jezuïet en paleontoloog Teilhard de Chardin publicatieverbond (***) opgelegd... De bewering als zou, na de zaak Galilei, de Kerk zich niet langer hebben ingelaten met wetenschappelijke kwesties is dus volstrekt onjuist. Overigens is het wel kenschetsend dat het Vaticaan (Johannes Paulus II) eerst maar in 1992, dus amper16 jaar geleden zijn spijt over de zaak Galilei heeft betuigd ; voor wat Giordano Bruno (levend verbrand in februari 1600) betreft, is Rome nog steeds in afwachting.

    Hoe dan ook, een paar jaar later keerde den Frisco, zoals nog andere van zijn collega’s, het katholicisme resoluut de rug toe, trad hij in het huwelijk en vertrok naar andere (veiliger) oorden.. Zou dit dan toch te wijten geweest zijn aan die ene "rotte appel" ???

    Wat de E. H. " Van Brabant" betreft, die ging resoluut de politieke toer op. De schoolstrijd was inderdaad in 1954 in volle hevigheid losgebarsten, want volgens "Mechelen" was de "ziel" van het kind in zeer groot gevaar. Hij aarzelde niet ons allemaal op straat te sturen om te betogen tegen die fameuze wet "Collard" dit uiteraard in opdracht van en met de goedkeuring en instemming van de kerkelijke autoriteiten...Blijkbaar bestonden op dat ogenblik voor ons plotseling geen "wereldse" gevaren (vrouwvolk en zo..) meer.. De “ziel van het kind” ging voor.. Het moet gezegd, dat in die tijd "Mechelen"- via de CVP-, het politieke landschap in Vlaanderen en voornamelijk in West-Vlaanderen totaal beheerste. Nog in juni 1958 werd bvb. in alle kerken van het bisdom Brugge een herderlijk schrijven van de hand van Monseigneur Desmet gelezen waarin uitdrukkelijk verklaard werd dat "stemmen voor de Volksunie doodzonde was.."

    Kortom, na dus amper anderhalf jaar "humaniora" was ik deze zogenaamde "elite"school reeds kotsbeu en wilde ik naar andere en betere oorden. De cruciale vraag was echter naar welke school daar het officiële onderwijsnet voor mij absoluut uitgesloten was ...

    Het werd de Cadettenschool, maar dit is voor een andere aflevering...

    _______________

    (*) op "Dalle en Dewaele" en "Schons en De Cock" kom ik nog uitvoerig terug : zie cursiefjes "Wiskunde in de Cadettenschool"

    (**) over Mary Stuart en cryptografie zie bvb : Sing S. "Histoire des Codes Secrets -de l'Egypte des Pharaons aux ordinateurs quantiques-" (Lattès -1999-)

    (***) de encycliek "Humani generis" uitgevaardigd door Pius XII in 1950 veroordeelt de leerstellingen van Teilhard de Chardin en op 30 Juni 1962, enkele maanden voor Vaticanum II sprak kardinaal Ottaviani nog van ernstige dwalingen die in botsing komen met de katholieke leer... 

    Bijlagen:
    http://en.wikipedia.org/wiki/Giordano_Bruno   
    http://en.wikipedia.org/wiki/Mary_I_of_Scotland   
    http://nl.wikipedia.org/wiki/Galileo_Galilei   
    http://nl.wikipedia.org/wiki/Pierre_Teilhard_de_Chardin   

    Bijlagen:
    hoofdingang saint louis.jpg (46.9 KB)   
    lerarenkorps saint louis 1950.jpg (63.7 KB)   
    speelplaats met ark van Noë 1960.jpg (60.1 KB)   

    14-09-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    Tags:sint lodewijkscollege, saint louis , Darwin , Galileï
    13-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 1.3 Mijn ervaringen met het college Saint Louis (1)
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 1 "Hoe het allemaal begon)

    §1.3 Mijn ervaringen met het college Saint Louis

    Toen ik op die eerste schooldag van september 1952 , met de fiets aan de hand, door de grote schoolpoort van het "groot college" (er bestond immers ook een "kleine" poort, maar die was bestemd voor de "kleinmannen" van het "klein" college) binnenstapte, wist ik dat deze stapjes, beslissend zouden zijn voor mijn verdere leven en loopbaan ..... Het serieuze werk zou nu beginnen met het aanleren van ... Latijn bij den "Attila" (E.H. Van Parijs) in de zesde Grieks-Latijnse B, ...en van Grieks bij den "Frisco" (E.H. Debaillie) in de vijfde Grieks-Latijnse A. Op de klasfoto zes B bevind ik mij op de eerste rij, vierde te beginnen van links. Op de tweede rij, tweede te beginnen van rechts, staat mijn kameraad Guido, die later insgelijks de Cadettenschool zou vervoegen.

    Mijn zorgeloze en gelukkige (ondanks de oorlog en de naweeën van deze oorlog) kinderjaren waren helaas voorbij… en daar was ik mij wel van bewust.. Voor mijn ouders brak echter een nieuwe periode –de “silver fifties”- aan ; ze hadden de moeilijke oorlogsjaren achter de rug en hadden het, zoals de meeste mensen toen, niet erg breed : in 1942 waren er in het gezin vier, in 1949 zes kinderen. Toch hadden wij gedurende de oorlog nooit echt iets tekort gehad en zo hadden wij bvb. nooit honger geleden.

    Tot in oktober 1949 woonden wij in een vleugel van een tweewoonst waarvan de voorgevel van elk woonhuis amper 5 m breed was, zoals men op begeleidende foto (zie bijlagen) kan zien. Op deze foto (daterend van 1949) staat mijn moeder voor ons huis met een deel van haar kroost: mijn oudste en middelste zuster en mijn jongste broer.

    In de tweede vleugel van de tweewoonst woonden mijn grootouders van moederszijde. Dat was nu eens echt een meevaller, want ik had het voor mijn grootvader.. hij kon toch zo mooi en spannend vertellen.. Elk woonhuis bevatte op het gelijkvloers, een voorkamer, een smalle eetkamer en een kleine keuken. Een gang leidde van de voordeur rechtstreeks naar de keuken. Deze gang was ongeveer 1 m breed en was tot ongeveer op 1,2 m met bleekblauwe tegels bezet. Het stallen van fietsen was dan ook wat problematisch.
    Ter hoogte van de eetkamer, was er een insprong voor een trap, die naar de bovenverdiepingen leidde en tevens ook nog eens toegang gaf tot de smalle eetkamer.

    Een tweede foto (zie bijlagen), genomen vanuit de voorkamer laat het interieur van de eetkamer zien. Op te merken is de aanwezigheid van een grote keukenkachel met twee ovens. Die kachel werd bij het uitbreken van de oorlog naar de keuken overgeplaatst. In de eetkamer kwam een "feu continu" (Nestor Martin), die echter zelden dienst deed. Ik herinner mij ook nog dat mijn moeder in de oorlog in een van die ovens brood bakte en het ganse huis heerlijk geurde naar versgebakken brood. Behalve de keukenkachel, was er in de keuken ook nog een gasstel met drie bekkens, dat op stadsgas aangesloten was. Eerst in 1948 werd dit gasstel vervangen door een gasfornuis. De oven van dit fornuis kreeg het nu druk. Mijn vader wou immers absoluut de oorlogsjaren vergeten. Zijn voorkeur ging naar "roastbeaf" het liefst -wanneer het seizoen er was- met asperges of met verse erwtjes en worteltjes. 

    Een eerste deur in de keuken gaf toegang tot de gang, een tweede tot een kleine, koele kelder die onder de trap gelegen was en een derde naar de voornoemde eetkamer, die echter alleen bij bijzondere gelegenheden (kerst- en communiefeesten en dito) gebruikt werd. Een goede kelder was in die jaren een noodzaak, want koelkasten waren er niet. In die kelder was ook de gasmeter geplaatst en in perioden van gasschaarste moesten mijn oudste broer en mijn oudste zuster elk om de beurt met een moersleutel op die gasmeter tikken om wat gas te laten doorstromen. Veelal werd er dus gekookt op de keukenkachel, en op de kachelplaat stond veelal een kookpot met soep of hutsepot te pruttelen.
    De keukenkachel deed ook dienst als centrale warmtebron. 's Morgensvroeg werd dit keukenfornuis aangemaakt door mijn vader. Wanneer wij zo wat rond acht uur in de morgen naar beneden kwamen was het in de keuken al heerlijk warm. Die kleine keuken was de echte leefkamer van het gezin.

    Een buitendeur in de keuken gaf verder toegang tot een piepkleine koer van nog geen 35 m². Toch omvatte die koer een kippenren en een konijnenkot. Konijnen en kippen kweken was in de oorlog nu eenmaal een "must". Tenslotte was er nog een kleine bergplaats (kolenkot), die paalde aan de keuken en een buitentoilet. In het toilet was er natuurlijk geen licht (wat toen de regel was) en wat voornamelijk in de winter voor problemen kon zorgen. Voor de dringende nachtelijke behoeften was er.. een nachtemmer.

    De bovenverdiepingen van het huis omvatten vier kamers, waarvan één als bureel voor mijn vader diende en waarvan de deur in principe  altijd op slot was. Natuurlijk was er geen badkamer. Er was immers alleen pompwater en geen leidingswater. 's Zaterdags werden wij gewassen in de waskuip, de jongens door mijn vader, de meisjes door mijn moeder. 

    Van mijn prille jeugd (peuterjaren) herinner ik mij nog dat er in die sombere oorlogsjaren soms thuis een “gespannen” atmosfeer heerste.. en eerst later heb ik begrepen waarom !! Onder de oorlog was het beluisteren van “bepaalde” radio’ s verboden en in 1944 moesten zelfs alle radiotoestellen ingeleverd worden.. Ging ik, als peuter,  nu niet op school expliciet vertellen, dat wij geen radio in huis hadden.. Ik had immers gemerkt dat mijn vader soms wat “eigenaardig” deed en slinks naar de radio luisterde.. waarop hij mij zeer uitdrukkelijk (misschien wel wat uitdrukkelijk !!) verbood op school te vertellen dat wij een radio in huis hadden.. Mijn "juf " verkoos mijn vader onmiddellijk op de hoogte te brengen.. Gelukkig bleef het hierbij, want een onderzoek naar de echte “activiteiten” van mijn vader, zou zeer kwalijke gevolgen hebben gehad(1)..

    Dat mijn ouders mij nu , net zoals mijn oudste broer, naar het Sint Lodewijkscollege stuurden, was ongetwijfeld een teken en een bewijs dat ze voor mij het beste voor hadden.. Dit college omvatte alleen en uitsluitend een Grieks- Latijnse afdeling ; voor de andere afdelingen en richtingen moest men naar het Sint Leocollege of naar het Sint Xaveriusinstituut, scholen, die echter heel wat minder in aanzien stonden.

    Het Sint Lodewijkscollege was in de eerste plaats –zoals de beknopte geschiedenis van deze instelling leert-  voorbehouden voor de zonen van de aristocratie (de "Kervyn 's", de "de Schietere's", de "van Outryve's", de "de Crombrugghe's" ,de "de Pélichy's"..enz.) en van de hogere, verfranste burgerij bvb. telgen van grote advocaten, welstellende notarissen, rechters, bankiers, universiteitsprofessoren, eminente geneesheren.. Als tegenprestatie werd echter natuurlijk verwacht dat die achtbare families ook "financieel" zouden bijdragen tot de uitbouw van de school (mecenaat). Dit mecenaat uitte zich dan bvb door het aankopen van glasramen voor de collegekapel... Zo waren er bvb glasramen die de de Heilige Alphonsius en de Heilige Aloysius voorstelden maar er was ook Karel de Goede en natuurlijk "Ludovicus Rex"..

    Toch stond dit college ook open voor een tweede categorie leerlingen namelijk voor de zonen van kleine handelaars, ambtenaren, ambachtslui en boeren, natuurlijk op de uitdrukkelijke voorwaarde dat de betrokken familie als zeer christelijk en "politiek correct" (d.i. -in die tijd- CVP) aangeschreven stond.. Uiteraard werd dit terdege nagetrokken, waarbij de pastoors van de woonparochie van de betrokken families ingezet werden.. Deze families beschouwden het natuurlijk als een grote eer dat hun telgen mochten studeren aan deze "elite" school of moet ik eerder schrijven school voor de "elite"??

    Sint Lodewijks of beter "Saint Louis", zoals het toen genoemd werd, kon immers leiden tot hoog gewaardeerde beroepen zoals notaris, advocaat, geneesheerspecialist of apotheker want voor al deze beroepen was vroeger het basisdiploma van oude humaniora (Grieks - Latijnse) een absolute vereiste. Studeren aan dit college mocht dus beschouwd worden als een rechtstreekse springplank naar de (Leuvense) universiteit en waarborgde om zo te zeggen een mooie loopbaan in de magistratuur of advocatuur, in de politiek of in de hogere staatsambtenarij. Natuurlijk was dit slechts het geval indien de ouders in staat waren, "Leuven" te betalen, wat voor de eerste "categorie" leerlingen geen enkel probleem was.

    Maar deze instelling was echter ook en vooral een soort "pastoorsfabriek". In die jaren was het "normaal" dat ongeveer de helft van de afgestudeerden (categorie twee) van het college naar het seminarie trokken.. (2) .Onder de Duitse bezetting (3) (april 1942) moest nu het college zijn intrek nemen in het Groot Seminarie van Brugge. Aspirant-pastoors van het college maakten aldus ook eens kennis met de echte pastoorsfabriek    Natuurlijk behoorden deze "aspirant-pastoors" steeds tot de tweede categorie leerlingen want de eerste categorie (aristocratie en hogere burgerij) wist blijkbaar wel beter..

    Teneinde deze "roepingen" zoveel mogelijk te bevorderen ,werden de leerlingen (en voornamelijk deze behorende tot de tweede categorie) aan een echte "indoctrinatie" en "brainwashing" onderworpen. Men kon hier zonder enige overdrijving gewagen –om het maar met een moderne, hedendaagse term uit te drukken- van “katholiek integrisme” (4) .

    Zo was er bvb. het zeer strikte schoolreglement , die de collegestudent enerzijds zoveel mogelijk van de buitenwereld afsloot en anderzijds zijn deelname aan talloze religieuze en spirituele manifestaties verplichtte en verzekerde.

    Voor externe leerlingen begon bvb. een gewone schooldag met de vroegmis (om 6.45 h) waarvan het verplicht bijwonen gecontroleerd werd door de pastoor of de onderpastoor van de parochie. Om deze controle mogelijk te maken moest de collegestudent steeds dezelfde plaats in de kerk bezetten.. Het was in die tijd aangeraden zijn aanwezigheid te benadrukken door herhaaldelijk te kuchen of te hoesten, wat -in mijn parochie- niet moeilijk was. Er werd immers nogal kwistig met wierook om gesprongen..

    Een ander delicaat punt waren de verplaatsingen van en naar het college, waardoor de student immers aan de "wereldse gevaren"( vrouwvolk bvb.) kon blootgesteld worden. Om deze reden dienden deze verplaatsingen steeds te geschieden volgens een - door het college uitgestippelde weg-, waarvan -onder geen enkel voorwendsel-  mocht afgeweken worden. Hiervoor was een voorafgaandelijke toelating van de Principaal van het college nodig. Ook de ouders dienden zich naar deze regel te schikken en er was bvb geen sprake van voor hen een boodschap te doen. Er bestond zelfs een soort S. D. ("Sicherheit Dienst"), een spionagedienst van het college, die hierop zeer efficiënt controle uitoefende.

    Na de lessen was er altijd avondstudie tot 19.30 h en een gewone externe collegestudent mocht van geluk spreken indien hij om 20 h terug thuis was om het avondmaal in de gezinskring te nuttigen. Ook de Zaterdag was eenzelfde regime van kracht ; alleen duurde de avondstudie "slechts" tot 19 h..

    De Zondag was de "Dag des Heren" en die "heerlijke" dag werd met luister ingezet met.. een Hoogmis in de Kapel van het College (voor de interne leerlingen was aan deze hoogmis reeds een vroegmis voorafgegaan) ; nadien was er opnieuw studie tot 12.30 h..en dan waren wij -ongelooflijk maar waar- vrij ..tot... 16 h ..!! Om 16 h echter begon echter de mallemolen opnieuw...Vespers, Lof en vervolgens weer studie ditmaal maar tot 18.30 h.. Al deze "studieactiviteiten" werden regelmatig onderbroken door gebedswaken, gewetensonderzoeken en andere spirituele oefeningen (maandelijkse biecht bvb.) kwestie van de juiste "spiritualiteit" er in te houden.. Het hoeft geen betoog dat deze spirituele oefeningen ten top gedreven werden op bepaalde perioden van het kerkelijk jaar en dat waren er heel wat : Allerheiligen en Allerzielen, de Advent, Aswoensdag en de Vasten, de Mariamaand..om van de Retraitedagen nog maar te zwijgen.. Het hoogtepunt echter was, naar mijn bescheiden mening,wel de Goede Week met inbegrip van Paaszondag, waar wij -om zo te zeggen- niet uit de Collegekapel waren weg te slaan... Ook werd aan iedere collegestudent een "geestelijke vader" (terzelfdertijd biechtvader) toegewezen, wiens taak het was, niet alleen over de "roeping" van de student te waken, maar ook -voor zover het mogelijk was- deze uit te lokken.. In mijn geval was dat den "Witten", waar ik helemaal geen goede herinneringen aan heb. Hij had een zalvende, temerige stem zo ongeveer zoals de huidige paus en als ik nu nog een dergelijke stem hoor, krijg ik “kriebels”…..

    Tijd voor wereldse culturele manifestaties (muziek, toneel, film..) of sportieve (bijwonen van een voetbalmatch, gaan zwemmen) activiteiten was er dus niet en dit was uiteraard ook de bedoeling. Zwemmen was absoluut niet toegelaten want als onzedig beschouwd ; ook het volgen van muzieklessen werd ten andere meestal als overbodig aanzien. Toen mijn vader bvb. in 1947, mijn oudste broer wou inschrijven voor vioollessen in de Stedelijke Muziekschool (waardoor mijn broer op bepaalde dagen de avondstudie een halfuur vroeger zou moeten verlaten) werd hem dat geweigerd.. het spirituele en religieuze eerst, muziek kon wel .. maar later..

    Naar de bioscoop gaan of toneelvoorstellingen bijwonen was ten strengste verboden (5) ... Maar in de Zilverstraat, waren er 2 bioscopen : de Scala op de hoek van de straat en de City een honderd meter voorbij de grote ingangspoort. De bekoring was dus groot en dus besloten de college-autoriteiten maar zelf ciné-voorstellingen te organiseren, wat eerst maar vanaf 1954 gebeurde... (Vaticanum II was nakend nietwaar..!!). De vertoonde films waren natuurlijk "stichtend" of "moraliserend". Ik herinner mij nog films als "Monsieur Vincent" en "La Cage aux Rossignols" met Noël-Noël en verder "Les Cloches de Sainte Marie" met Bing Crosby.. Deze films, werden, na een woord van toelichting door de Principaal himself (E.H. Laurent Van Iseghem), in de feestzaal van het college geprojecteerd.

    In die tijd werd ook de gewone christelijke mens met dit soort "fatwa" op cinévoorstellingen (fatwa want inderdaad ingevoerd en bevolen door Pius XII himself!!!) geconfronteerd. Achteraan de parochiekerken werden destijds censuurlijsten van de ,op dit ogenblik in Brugge vertoonde, films opgehangen met vermeldingen als bvb. "voor allen", "te mijden" en "af te raden"..  Uiteraard moesten de ernstige katholieke families zich hier aan houden.. Olijkaards echter, die het niet zo nauw namen en de katholieke religie aan hun laarzen lapten, interpreteerden echter deze adviezen helemaal anders. "Af te raden"werd als "absoluut te zien" en "te mijden"als "wellicht interessant" geïnterpreteerd.. "Aanbevolen" werd als "flauwe truut" afgedaan...

    Met een dergelijk regime sloegen de stoppen bij sommige collegestudenten door en dat was o.m. het geval bij een zekere Jean-Luc, zoon van een bekende Brugse psychiater en -jawel- later.. Eerste Minister.. Wat hij precies uitgespookt had, weet ik niet meer precies. In alle geval had zijn "vergrijp" normaal een onmiddellijke uitwijzing tot gevolg moeten hebben, maar... daar hij behoorde tot de eerste categorie studenten, werd een compromis gevonden en mocht hij het lopende studiejaar afmaken. Zijn humaniora heeft hij dan maar als intern beëindigd in een of ander Jezuïetencollege. De rest van zijn studies (Namen, Leuven) en politieke carrière zijn verder wel genoegzaam bekend...

    Een dergelijk katholiek integrisme moest natuurlijk ook zijn sporen nalaten op het onderwijs- zelf, wat i.h.b. tot uiting kwam op het wetenschappelijk onderricht. En daarover wil ik het in een volgend cursiefje hebben..

    Bemerking : Naar aanleiding van een reactie van een bloglezer, waarbij mijn uitspraken in dit cursiefje -om het eens zacht uit te drukken- in twijfel werden getrokken, heb ik het nuttig geoordeeld aan mijn tekst enkele bronnen (referenties 2, 4 en 5) toe te voegen. Ik neem natuurlijk aan dat mijn geachte reactant deze bronnen inzonderheid het bestaan van de "Gilde Noodvier" niet kende en dat hij dus ter goeder trouw zijn reactie aangaande wat ik de "pastoorsfabriek" noemde, neerschreef.

    Vooreerst verwijs ik naar volgende belangrijke inleidende tekst :

    http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/de_gilde_noodvier.htm)

    Het hierbij aansluitende essay, eveneens van de hand van Dries Van den Abeele (zie verder), is nu erg interessant voor wie nu eens precies wil weten welke subtiele (of moet ik schrijven "slinkse" ?) methode de college-autoriteiten gebruikten om "roepingen" bij de tweede categorie leerlingen uit te lokken. Hierbij speelde -zoals Van den Abeele het uitdrukkelijk stelt- voornoemd Geheime Genootschap de "Gilde Noodvier" een belangrijke rol. 
    Toetreden tot een Geheim Genootschap, dat flamingantisme aan katholiek integrisme koppelde en dat zogezegd verborgen moest blijven voor de college-autoriteiten (maar in werkelijkheid door diezelfde autoriteiten gecontroleerd en aangemoedigd werd) was immers bijzonder aantrekkelijk voor de "argeloze" student... Via de lokroep van het flamingantisme werd het toegetreden lid -mede door de activiteiten van het Genootschap- opgezogen in de wereld van het katholiek integrisme.
    Ik meen overigens diezelfde argeloosheid te moeten vaststellen bij mijn reactant, wanneer hij bvb schrijft -ik citeer even- : ...Dat men in de parochiekerk dagelijks op dezelfde plaats moest gaan zitten is eveneens een fabeltje, evenals ook de controle door de parochiepriesters. Als er al eens een uiterst zeldzame controle was, dan was het door een of andere leraar van het college zelf...
     
    Geloven dat deze controle alleen en uitsluitend uitgevoerd werd door een collegeleraar, -controle die, inderdaad in ogenschouw genomen het grote aantal te controleren parochies, uiterst zeldzaam was-, getuigt van een ongelooflijke naïviteit.
    Misschien hier toch maar even vertellen dat een onderpastoor van mijn parochie mij -zonder enige aarzeling- deze verdoken controle bevestigde en mij aanraadde steeds dezelfde plaats in de kerk in te nemen.. teneinde zijn controle te vergemakkelijken. Ik wil hier trouwens met klem bevestigen, dat dit voor minstens twee andere parochies, evenzeer het geval was. Het is natuurlijk wel mogelijk dat, voor bepaalde parochies, de S.D. van het Sint Lodewijkscollege -in casu de "Gilde Noodvier"- ook een rol kan gespeeld hebben. Begeleidende documenten -gesigneerd Andries Van den Abeele-  tonen inderdaad overduidelijk aan dat deze mogelijkheid niet mag uitgesloten worden.... Evenzeer wil ik er hier aan herinneren dat -volgens deze documenten- een B.V. met name Etienne Vermeersch (oud vice-rector van de Universiteit Gent en wellicht studie- en ambtgenoot (?) van mijn reactant) gedurende één jaar "dictator" (d.i. leider) was van genoemd Geheim Genootschap. Laatstgenoemde zou wellicht heel wat meer kunnen vertellen over de activiteiten van "Noodvier". Etienne Vermeersch is nu een typisch voorbeeld van een leerling van de tweede categorie. Hij is de zoon van een spoorwegarbeider en trad -ingepalmd door het katholiek integrisme- in 1953 toe tot de Jezuïetenorde. In 1958 trad hij uit de Jezuïetenorde en werd een strijdend atheist en scepticus ( zie bvb  http://nl.wikipedia.org/wiki/Etienne_Vermeersch).

    Inderdaad zoals mijn geachte reactant het schrijft: ... de waarheid heeft haar rechten.... 
      
    -------------------
    (1) de naam van mijn vader wordt vermeld in het boek "Niet langer geheim -1940-1945 clandestiene organisatie & operaties in het Kustgebied & Noord-West-Vlaanderen-" Kolonel S.B.H. Guy Van Poucke  uitgave Verbeke -1987-)

    (2) de heemkundige Andries Van den Abeele schrijft in zijn essay "Gilde Noodvier -de oorlogsjaren-" Hoofdstuk XIII -ik citeer- :....In elke Retorica waren er, op het vijftigtal afgestudeerden, minstens een tiental (in de Retorica 1944 negentien) die een geestelijke roeping volgden. Dat de activiteiten binnen Noodvier, waar men vaak discussieerde over “de toekomst”, mee een rol hebben gespeeld, lijkt me voor een aantal onder hen duidelijk.... Mijn schatting dat ongeveer de helft van de afgestudeerden (categorie twee) naar het seminarie trokken is dus wel degelijk verantwoord.

    (3) zie http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/AVDA296.htm In dit zeer interessante artikel wordt de houding van de leraren en leerlingen in de diverse middelbare scholen van de Brugse binnenstad (waaronder natuurlijk het Sint Lodewijkscollege) tijdens de bezetting beschreven. 

    (4) zie bvb : http://users.skynet.be/sb176943/AndriesVandenAbeele/gilde_noodvier.htm 

    Dit zeer uitgebreid en uitvoerig gerefereerd essay toont niet alleen aan dat er inderdaad een tweede categorie leerlingen bestond maar ook hoe (d.i. op welke manier) er aan "katholiek integrisme en brainwashing" gedaan werd. De talrijke feiten, namen en plaatsen, die hierbij geciteerd worden maken het ganse verhaal verhaal bijzonder overtuigend.
    De rol, die in deze zaak gespeeld werd door sommige leraars o.m. E.H. Laurent Van Iseghem, later Principaal van het college, was in deze bijzonder merkwaardig...(lees maar eens : Hoofdstuk V -de geestelijke raadgever-). Ook E.H. Joris Blondeel ( de "Pluto") was als "geestelijk raadgever' bij "Noodvier" betrokken (zie eerste artikel van Andries Van den Abeele).

    (5) er waren op dat ogenblik in de Brugse binnenstad (bron : wikipedia "Brugge") de politiek geëngageerde bioscopen : de Gilde - Filmuniversiteit (ACW) opgericht in 1910 en geplaatst onder de leiding van een proost E.H. Stock -zie begeleidende foto-, het "Zwart Huis" (liberalen -1919-) na 1984 het "Gulden Vlies" genoemd, de "Scala" (socialisten -1926-) na 1968 de "Chaplin" genoemd en de "City" (katholieken -1947-) na 1969 de "Kennedy" genoemd. Verder bestonden er de "normale" bioscopen o.a. : cinema "Den Yzer" na 1954 de "Nova" genoemd, de luxueuse cinema "Palace" vanaf 1953 de "Memling" genoemd. Er was ook een erotische cinema de "Edison" (1921) na 1956 de "Ritz" genoemd.
    Het complex "de Gilde" omvatte in 1948 een bewaakte fietsenstalling, een café, een feestzaal voor allerhande activiteiten (Kajotters, film, toneel) en enkele diensten van het ACW en de Christelijke mutualiteiten. Dit complex werd gemoderniseerd in 1955. Welke Brugse bioscoop de goedkeuring wegdroeg van de kerkelijke en college- autoriteiten hoeft hier wel niet gezegd  
    In de Brugse rand werden de cinema- en toneelvoorstellingen gegeven in de parochiale centra. Voor zover de (oudere) collegestudent in zijn overbezet programma de tijd kon vinden, was het bijwonen van deze voorstellingen natuurlijk niet verboden.

    Bijlagen:
    cinema scala.jpg (63.6 KB)   
    de gilde.jpg (73.7 KB)   
    kapel saint louis.jpg (79.6 KB)   
    mijn moeder in 1949.jpg (131.4 KB)   
    zicht op eetkamer.jpg (25.6 KB)   

    13-09-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 3/5 - (5 Stemmen)
    Tags:saint louis , pastoorsfabriek , gilde noodvier
    12-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 1.2 Opstarten van een klein chemisch laboratorium
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 1 "Hoe het allemaal begon)

    §1.2 Opstarten van een klein chemisch laboratorium

    Na mijn "inwijding ofte initiatie in de scheikunde" door apotheker Versailles, oordeelde mijn vader dat de tijd gekomen was om de oude, vertrouwde dorpsschool (tussen haakjes een zeer goede school, waar rekenen en vormleer werkelijk hoofdvakken waren !!) vaarwel te zeggen...en dat voor mijn toekomst betere oorden moesten opgezocht worden ...

    En zo kwam ik, na het vijfde studiejaar, terecht in het Sint Lodewijkscollege (*) (Brugge) ..in wat men toen het "klein college" d.i. de Lagere Afdeling van deze school noemde, en waar ik zowel het zesde en zevende studiejaar zou moeten doormaken. Voor alle verduidelijking, een zevende studiejaar was toen nog verplicht en eerst later is hierin maar verandering gekomen. 

    Begeleidende klasfoto van het zesde leerjaar B dateert van 1950 : de bengel staande op de eerste rij uiterst links ben ik. De man links van de "geestelijke" directeur (E.H. Gerard Vanden Bulcke) is M. André De Gruytere en deze laatste vervulde de functie van "wereldlijk" directeur (schoolhoofd) in het "klein" College. De man rechts is mijn onderwijzer Meester Albert Depoorter bijgenaamd de "Spin".

    In het zevende studiejaar kwam ik terecht in klas zeven C bij Meester Jules Berghmans (de "Chinees") en in dezelfde klas kruiste reeds een zekere "Guido" mijn pad. Over deze Guido zal ik het verder nog meermaals hebben. In het zelfde leerjaar, maar niet in dezelfde klas -namelijk in zeven A bij Meester De Witte- was er ook een zekere "Marcel". Marcel en ik woonden in dezelfde gemeente en in dezelfde straat en wij peddelden iedere dag samen naar het college (elke dag 4 x 3 = 12 km).

    Het onderwijs in de Lagere School omvatte toen Talen (zowel Nederlands als Frans), Aardrijkskunde en Geschiedenis, en Vaardigheidsvakken als Lezen, Voordragen en Schoonschrift. In het zevende studiejaar kwam daar nog een vierde vaardigheidsvak "Zang"bij (**).
    Het "wetenschappelijk" onderricht bestond uit "Rekenen" en "Natuurwetenschappen en Gezondheidsleer". 

    Natuurlijk was er ook het vak "Christelijke Lering". De leerlingen werden toen op ieder vak gekwoteerd en blijkbaar scoorde ik hoog in Talen en in de Wetenschappelijke vakken.

    Een nieuwe school betekende ook nieuwe kameraden en zo werd  "Marcel" (later neuropsychiater geworden) één van mijn beste kameraden, niet alleen omdat wij door eenzelfde leeswoede bezeten waren (o.m. Karl May en Jules Verne), maar ook en vooral omdat wij dezelfde interessegebieden (scheikunde.. nietwaar ) hadden.
    Bovendien beschikte hij over een aantal uiterst interessante boeken uit de serie "Jongens en Wetenschap", een gegeven dat, althans van mijn kant alleen nog maar onze vriendschapsbanden kon verstevigen…!!!

    Het was in die tijd dat wij elk een persoonlijk laboratorium opstartten en diverse kennis en gegevens over het verkrijgen of verwerven van producten en toestellen trouw aan elkaar uitwisselden.. Maar reeds toen stelde zich reeds het nijpende probleem van het verkrijgen van de, o toch zo nodige middelen en kredieten.. Natuurlijk, zoals U terecht zult opmerken is dat altijd het geval.. (vele van onze instellingen worstelen met dergelijk probleem.. ) maar voor bengels als wij kwam zoiets wel hard aan..

    Veel producten waren gelukkig in het huishouden te vinden (bvb "esprit de sel", "keukenzout", "maagzout", "soda", "ammoniak"..) andere konden wij -na weken sparen- kopen bij de drogist ("vitriool", "arseniek", "carbeure", zelfs "rokend salpeterzuur"..) of verkregen wij in kleine hoeveelheden (zilvernitraat, bariumcarbonaat, loodnitraat..) bij mijn beste vriend  apotheker Versailles.... die blijkbaar onze eerste wetenschappelijke aspiraties naar waarde wist te schatten..
    Misschien er even aan herinneren dat "Chemiedozen", voor zover deze bestonden en op de markt waren, ons weinig interesseerden want samengesteld uit weinig interessante producten...

    Hoe echter aan proefbuizen, glazen buizen, kurkboorders, bunsenbranders, statieven en kolven enz. (o.m. absoluut nodig voor het uitvoeren van de "distillatie"- proef) geraken ? Geen enkel probleem,bij apotheker-grossist Dryepont in de Wollestraat -Brugge- konden wij alles kopen mits..boter bij de vis....want het huis verleende geen krediet ..en zeker niet aan elf- of twaalfjarige bengels !!!

    Het verwerven van toestellen zoals een semi-micro-balans en een microscoop was en bleef echter een wensdroom. Het is waarschijnlijk om van deze frustratie af te geraken dat ik nu wel over een oude, nog goed functionerende lichtmicroscoop Wild type M 10 en een electronische balans beschik...

    Door het gebrek aan voornoemde essentiële infrastructuur moesten onze scheikundige aspiraties willens nillens eerder beperkt blijven (dus zeker geen "Nobel" in het vooruitzicht) . Vandaar dat wij “het”ook begonnen te zoeken in de natuurkunde en i.h.b. in het elektromagnetisme, want misschien vereiste hier de nodige infrastructuur minder financiële middelen??

    En het is hier dat een boek van "Jongens en Wetenschap" (als ik het goed voor heb ging het om een boek van een zekere Alder of Adler ??) te berde komt en een rol begint te spelen.
    Wij waren voornamelijk geïnteresseerd in radiogolven en onze droom was natuurlijk met mekaar te communiceren via de aether (iets analoogs als het Walkie Talkie systeem)...Ook hier echter zijn onze pogingen jammerlijk mislukt en dit weeral om dezelfde redenen.. geldgebrek...en ook wel -laten wij eerlijk zijn- gemis aan precieze kennis.. Als ik bedenk, dat kinderen van deze leeftijd nu over een GSM beschikken.. Nee "ce n'est pas juste" zoals Calimero zou zeggen..

    Toch was deze periode voor ons zeer verrijkend want er werd een basis gelegd voor onze praktische kennis inzake elektriciteit en magnetisme. Zo wisten wij heel precies hoe bvb. een fietsdynamo werkte en hoe de electrische kring door verbinding met de massa van het frame moest gesloten worden ..Zo konden wij met kennis van zaken vele lichtpannes (meestal te wijten aan een slechte verbinding met het frame) herstellen...dit tot grote verwondering van onze klasgenoten en .. de naaste familieleden (broers en zusters). In die tijd zag men heel wat fietsers naarstig peddelen .. zonder rood achterlicht, wat voor Vadertje "Staat" een niet te versmaden bron van inkomsten was.

    Daarenboven werd ons het nut van "wiskundige formules", die in het boek vermeld werden en die wij zonder enige moeite "in" studeerden erg duidelijk. Het manipuleren van deze "letterformules" (overbrengen van letters naar een ander lid van de gelijkheid) lieten immers toe, op zeer eenvoudige wijze, praktische vragen aangaande "elektriciteit" (electrische stromen, spanningen, weerstanden, vermogen..) op te lossen. Het gevolg van dit alles was,dat ik ook rekenkundige vraagstukken (bvb. regel van drie, samengestelde regel van drie, ..enz.), die als huistaak opgegeven werden door Meester Berghmans, op eenzelfde wijze begon te benaderen.

    In feite paste ik -zonder hetzelf te beseffen- elementaire algebra toe en reduceerde ik bvb bepaalde vraagstukken tot een stelsel van twee vergelijkingen met twee onbekenden, die ik vervolgens door substitutie oploste.. en dit tot grote ergernis van de meester. Laatstgenoemde maakte mij duidelijk dat het om "Rekenkunde" en "rekenkundige vraagstukken" ging en dat het absoluut niet toegelaten was "Algebra" te gebruiken.. want dit was niet volgens ons rekenboek ! "Algebra" was materie bestemd voor de humaniora en daar ik nog in de lagere school zat mocht ik geen algebra gebruiken..punt, amen en uit.!

    Daarmede kon ik het stellen, maar bij mij begon zo het vermoeden te rijzen dat achter het woord "algebra" ook een "geheime" kennis zat, die "men" ons, in de lagere school, nog wou verbergen en dat, wat men wiskunde noemde, eigenlijk heel wat meer omvatte dan wat "rekenen", metriek stelsel" en "vormleer"...
    Zo begon deze "algebra", deze wiskunde, die ik helemaal niet kende, mij uiteindelijk ook te intrigeren en te interesseren.. Het gevolg van dit alles was dat ik nieuwsgierig begon uit te kijken uit naar het "groot college", naar de humaniora, waar men mij zou inwijden in al de mysteries van de algebra en misschien nog veel meer...

    Het werd echter één grote desillusie...maar daarover meer in een volgende aflevering!!

    _______________

    (*) De gegevens die hier verstrekt worden betreffen natuurlijk de situatie van juist na WOII en zijn typisch voor de tijdsgeest van toen. Ondertussen heeft de het Sint Lodewijkscollege zich natuurlijk ontpopt tot een moderne school met een waaier van diverse keuzerichtingen (zie site van de school). Het college was in die tijd gelegen in het centrum van de stad. De hoofdingang was gelegen aan de Noordzandstraat, de toegangen voor de leerlingen bevonden zich in de Zilverstraat. (zie toegevoegde bijlagen Wikipedia en 175 jaar Sint Lodewijkscollege)

    (**) zang ofte "liedjes kwelen" behoorde ook tot onze activiteiten. Diegene die een goede stem hadden werden in het knapenkoor "Scola cantores" ingelijfd..

    Bijlagen:
    http://nl.wikipedia.org/w/index.php?title=Sint-Lodewijkscollege_(Brugge)&oldid=18647256   
    http://www.sint-lodewijkscollege.be/175    

    Bijlagen:
    klein college Saint Louis.jpg (104.4 KB)   
    onderwijzers saint Louis 1949.jpg (54 KB)   

    12-09-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (4 Stemmen)
    Tags:sint lodewijkscollege , algebra
    11-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.§ 1.1 Een prille inwijding in de scheikunde
    Klik op de afbeelding om de link te volgen

    (Hoofdstuk 1 "Hoe het allemaal begon")

    §1.1 Een prille inwijding in de scheikunde... 

    Met scheikunde ben ik begonnen toen ik...9 jaar oud was (1948) en dit door toedoen van een "dorpsapotheker". Mijn geboorteplaats was toen inderdaad nog een erg landelijke gemeente (*) met vele zandwegen, zodat het kwalitatief "dorpsapotheker" hier zeker verantwoord is. Het braaf, onschuldig manneke dat u op begeleidende foto ziet ben ik en die foto moet ongeveer uit deze periode dateren.

    In die tijd waren dorpsapotheken nog een soort "alchemiekrochten" waar de apotheker , als een volleerde alchemist, uiterst geheimzinnige preparaten maakte en waar het Bunsen-waakvlammetje altijd brandde. Als kleine bengel voelde ik mij door die geheimzinnige en "geurige" atmosfeer sterk aangetrokken. Ook maakten die donkere eikenhouten kasten met donkerbruine glazen potten en witte Latijnse geleerde benamingen een diepe indruk op mij.

    Toen apotheker Versailles (ik herinner mij zelfs nog zijn naam !) dit merkte, liet deze uiterst vriendelijke en brave man mij toe in het "Heilige der Heiligen" en gaf hij mij enkele schitterende demonstraties van zijn wetenschappelijk kunnen.

    Het is daar dat ik bvb. voor het eerst heb kennis gemaakt met de allotrope vormen van zwavel en fosfor.., van enkele scheikundige stoffen (citroenzuur en wijnsteenzuur) heb geproefd en tenslotte met de chemische begrippen "element", "atoom", "molecule","zuur", "base", "zout" en "oxyde" heb kennis gemaakt.

    Blijkbaar bracht het "genoten" onderwijs wel vruchten op want amper een jaar later was ik reeds in staat mijn eerste chemische formules en reacties neer te schrijven.

    Dat het uit de bibliotheek van mijn vader "geleende" boek "Gij en de Chemie" van Fletchner (vulgarisatie) er ook voor iets tussen zat, heb ik hem maar niet verteld... Mijn belangstelling ging toen -hoe kon het anders door de vele Westerns die wij in het parochiezaaltje te zien kregen- vooral uit naar "Springstoffen" en dank zij de "Oosthoeks" (een vroeger in onze contreien veel gebruikte encyclopedie) slaagde ik er in bvb. kaliumchloraat-springstoffen en zelfs (ongezuiverde) nitroglycerine te bereiden...

    Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat ik later als een eerste wetenschappelijke studie "farmacie" gekozen heb ofschoon natuurlijk ook nog andere redenen een rol hebben gespeeld.

    De farmaciestudie was -jaren terug- heel wat interessanter dan nu : de kandidaturen behoorden toen nog tot de faculteit Wetenschappen en er werden niet alleen vakken als algemene natuur- en scheikunde en wiskunde maar ook delfstofkunde en kristallografie, botanica en zoölogie gedoceerd.. die, de aspirant-apothekers te samen met  bvb toekomstige scheikundigen, geologen en dito dienden te volgen. Het gevolg hiervan was dat na het doorlopen van de kandidaturen nog steeds kon geopteerd bvb voor een grondige opleiding in de scheikunde, biologie of wat ook..

    Alleen de "graden" apotheker behoorden toen tot de Faculteit Geneeskunde en de leerstof omvatte toen typisch farmaceutische vakken als farmacognosie, farmacologie en farmaceutische technologie ("artsenijbereidkunde") en verder nog microbiologie, medische biochemie, toxicologie en bromatologie.. Dat is nog altijd het geval ofschoon nu nog meer specialisaties en richtingen voorhanden zijn.

    Scheikunde - en ik zou zelfs durven schrijven de échte scheikunde- heeft dus vanaf mijn prille jeugd mijn verdere leven en loopbaan bepaald. Met échte scheikunde bedoel ik de kennis en beschrijving van de fysische en chemische eigenschappen (formules, fysische data, identificatiereacties, synthese of extractiegegevens, ..) van anorganische en organische stoffen, zoals ze uit het experiment voortvloeien. Deze zuiver experimentele discipline werd indertijd "beschrijvende scheikunde " genoemd.

    Ook mijn doctoraal proefschrift was, in eerste instantie, op deze echte scheikunde gestoeld en handelde over de fluorescentie-chemie van naphto- en benzochinonen, niet bepaald een typisch of klassiek "farmaceutisch" onderwerp...

    Het was echter dit soort scheikunde die indertijd van wezenlijk belang was voor de apotheker . Het is immers niet voor niets dat de Angelsaksers het nog -enkele jaren terug- hadden over een "chemist" en nu spreken over een "pharmacist"... De officina-apotheker was in die tijd immers persoonlijk verantwoordelijk voor de kwaliteitvan de afgeleverde geneesmiddelen, die hij noodgedwongen met chemische methodes diende te analyseren.

    Officina-apothekers beschikten (of beschikken) inderdaad niet over bvb. moderne toestellen als FTIR-, NMR- of massaspectrometers om hun analyses uit te voeren en dus dienden deze analyses langs chemische weg te gebeuren, wat, behalve een semi-microbalans, ook nog enkele instrumenten als bvb areometers en klein laboratoriummateriaal vereist . Ook behoorde bvb. een goede lichtmicroscoop tot de verplichte uitrusting van een officina....

    Zo werd in Frankrijk bvb. indertijd de officina-apotheker ook geraadpleegd voor de analyse van drinkwater (bvb opsporen van lood of van faecale verontreinigingen), voor het identificeren van giftige paddestoelen enz. Het was dan ook niet verwonderlijk dat de toekomstige apotheker een uitgebreide cursus « Hydrologie » diende te volgen (cf. bvb André Morette's "Précis d'Hydrologie" Masson coll. Précis de Pharmacie -1964-). Deze leergang "Hydrologie" werd aanzien als een verlengstuk van de cursus Geologie.

    Beschrijvende scheikunde wordt heden ten dage niet langer of slechts zeer summier onderwezen en boeken die over werkelijke "chemische analyse" handelen worden niet langer gepubliceerd en zijn dus uiteraard zeldzaam geworden. De meeste boeken dienaangaande dateren van vóór WO II (bvb een "Treadwell") of van de jaren vijftig of zestig (bvb. een "Pesez", een "Feigl"", een Jaulmes") en werden vrijwel alleen door "experimentele" chemici gelezen en gebruikt. Als ik deze werken opnieuw doorblader sta ik telkens weer verbaasd hoe alert en opmerkzaam deze generatie scheikundigen of apothekers in die tijd wel waren..

    Later, toen ik deel uitmaakte van het academisch personeel van de universiteit, heb ik trouwens kunnen vaststellen dat moderne scheikundigen niet meer in staat waren om bvb. een kwalitatieve analyse (identificatie) via "chemische weg" d.i. via chemische reacties op te zetten en uit te voeren en dat zij zonder spectrometrie en/of chromatografie in feite tot machteloosheid gedoemd waren..

    Natuurlijk, het valt niet te ontkennen moderne scheikunde heeft ook haar sterke positieve kanten, maar het geheimzinnige –ik zou zeggen het “romantische”- is er uit.

    De moderne (theoretische) scheikunde, die nu gedoceerd wordt, steunt op twee peilers :

    -de chemische thermodynamica ontwikkeld o.m. niet alleen door de Amerikaanse School met Josiah Willard Gibbs maar ook door de Belgische school met Théophile De Donder (school waaronder ook Ilya Prigogine ressorteert)

    -de moleculaire quantummechanica, zoals ontwikkeld door Linus Pauling en waaruit zich later de quantumchemie als een zelfstandige wetenschap heeft ontwikkeld.

    Hierdoor is de scheikunde eveneens een exacte wetenschap geworden ( opkomst van de quantumchemie en de computationele chemie) en dit is uiteraard op zichzelf een gunstige evolutie.

    Hoe dan ook.. de opkomst van de moderne scheikunde is, naar mijn bescheiden mening, geen reden om de oude "beschrijvende scheikunde" zo maar naar de prullenmand te verwijzen. Beschrijvende scheikunde berust in wezen op "waarneming" en dit type scheikunde negeren betekent tenslotte het essentiële, het experiment, de observatie negeren...

    Een absoluut geloof in de grondvesten van de fysische scheikunde van toen was er mede de oorzaak van, dat in de vijftiger jaren de reactie van Belousov niet erkend werd want... het door Beloussov voorgestelde reactiemechanisme was tegenstrijdig met de chemische thermodynamica en het hieraan gekoppeld atomistisch model. Wetenschappers vergeten al eens dat wat vandaag als een feilloos en vaststaand wetenschappelijk model wordt aangenomen, morgen grotelijks gewijzigd moet worden en zelfs naar de prullenmand kan worden verwezen.  

    De reactie van Beloussov werd nu in 1961 verder bestudeerd door Zhabotinsky en uiteindelijk toch erkend ofschoon een verklarend atomistisch model nog altijd niet voorhanden was. Ze staat nu bekend als de reactie van Beloussov-Zhabotinsky. Tragisch is wel dat intussen Beloussov overleden was. Toch was Beloussov niet de eerste die een dergelijk type reactie ontdekte. Dertig jaar eerder (1921) had een Bray een dergelijke reactie ontdekt, die heden bekend staat als de reactie van Bray-Liebhafsky (1) . Ook hier werd het reactiemechanisme voorgesteld door Bray in eerste instantie verworpen. 

    De reactie van Beloussov-Zhabotinski (2) is wat men noemt een oscillerende reactie, een chemische klok (3) . Sedert de ontdekking van Beloussov in 1950 zijn echter meerdere oscillerende reacties ontdekt waaronder deze van Briggs-Rauscher (4) . Het is vooral deze laatste reactie, die voor experimentele demonstraties wordt aangewend.

    De reactie van Briggs-Rauscher wordt uitgevoerd onder roeren (deze videos zijn absoluut te bekijken!!):

    http://www.youtube.com/watch?v=_pnYPrb7iuM

    http://www.youtube.com/watch?v=-RFb8T2ED5E

    of zonder roeren wat nog meer spectaculaire resultaten geeft:

    http://www.youtube.com/watch?v=Ch93AKJm9os

    http://www.youtube.com/watch?v=EyVQv9QfnAQ

    De oscillerende periode van de reactie van Beloussov-Zhabotinsky is wat groter, maar de beelden zijn zeker niet minder spectaculair, tenminste bij versnelde filmopname, zoals begeleidende videos laat zien:

    http://www.c2wlabnews.nl/oscillerende-reacties.73738.lynkx

    http://www.youtube.com/watch?v=IBa4kgXI4Cg

    In de eerste video worden er ook enkele gegevens verstrekt aangaande de reagentia en de reactie-omstandigheden.

    De diverse deelreacties, die aan de reactie van Beloussov-Zhabotinsky ten grondslag liggen (reactiekinetiek) worden besproken in diverse handboeken, die over niet-lineaire chemische dynamica handelen, zoals bvb Steven Strogatz' « Nonlinear Dynamics and Chaos -with applications to physics, chemistry and engineering- » (Westview, -1994-). Het waargenomen fenomeen kan immers uitgelegd en berekend worden uitgaande van een niet-lineair stelsel van differentiaalvergelijkingen. Betreffende boeken zijn in wezen verhandelingen over niet-lineaire differentiaalvergelijkingen. Maar van een fysisch atomistisch model, dat het fenomeen kan verklaren, is in deze teksten nog altijd geen sprake... 

    Wat is er nu zo speciaals aan oscillerende reacties? Gewone chemische reacties kenmerken zich door een monotone vermindering van de concentratie van de reactanten, gekoppeld aan een gelijktijdige monotone toename van de reactieprodukten. In oscillerende reacties daarentegen is dit niet langer het geval. Hier ondergaan de concentraties van sommige deelnemende chemische deeltjes over een min of meer lange tijdsperiode cyclische of periodieke schommelingen. Bovendien zijn deze schommelingen coherent op moleculaire schaal  .

    Het bijzondere is wel dat hier millarden chemische deeltjes bij betrokken zijn waarvan -volgens de klassieke atomistische theorie- de bewegingen in principe chaotisch zijn. Dergelijke coherente schommelingen blijken in alle geval in tegenstrijd te zijn met de atomistische visie van tweede hoofdwet van de chemische thermodynamica en daarom alleen al vormen de oscillerende reacties een interessant werkterrein. 

    Oscillerende reacties, verschillen van elkaar qua periode en duur van de oscillaties. De stelling dat alle redox-reacties oscillerende reacties zijn is naar mijn mening verdedigbaar. Zowel Beloussov-Zhabotinsky als Briggs-Rauscher zijn bvb homogene redoxreacties, maar er bestaan ook heterogene oscillerende reacties van het redoxtype. 

    Het oscillerend karakter is bij homogene redoxreacties erg moeilijk aan te tonen: periode en duur moeten in het "normale" meetbereik vallen en er is natuurlijk het probleem van het zichtbaar maken (bvb gekleurde reactanten). Ook worden periode en duur van eenzelfde oscillerende reactie sterk beinvloed door de reactieomstandigheden (aanvangsconcentratie van de reactiepartners, pH, licht , temperatuur, mengcondities enz.). Vele experimenten "mislukken" omdat deze reactieomstandigheden niet precies worden gecontroleerd en opgevolgd. 

    Oscillerende reacties zouden volgens Ilya Prigogine e.a. aan de basis liggen van de abiogenese (het ontstaan van "leven" uit "dode" stof), een fascinerend probleem waarvoor nog steeds geen afdoende oplossing is gevonden (zie blog 5). In alle geval wordt heden algemeen erkend dat ze een fundamentele rol spelen bij bepaalde fysiologische processen. Zo is aangetoond dat oscillerende reacties een belangrijke rol spelen bij de hartslag.  

    Vermoedelijk zijn de coherente schommelingen van een oscillerende reactie te wijten aan wat men « cyberfotonen » (5) zou kunnen noemen. Deze cyberfotonen zouden dan dezelfde eigenschappen bezitten als de « biofotonen » van Fritz-Albert Popp (zie eveneens blog VI).

    Toch ook nog even benadrukken dat oscillerende reacties heel wat meer zijn dan chemische curiosa. Het gaat hier in werkelijkheid om een fundamentele ontdekking, die aanleiding geeft (of zal geven) tot een nieuw wetenschappelijk paradigma.

    Merkwaardig is wel dat zowel homeopathische activiteit (!!) als placebo-effect (!!) binnen dit nieuwe paradigma een afdoende verklaring kunnen vinden. Wat het oude paradigma zeker niet toeliet en geleid heeft en nog altijd leidt tot oeverloze en verhitte discussies. Het nieuwe paradigma laat overigens toe fascinerende problemen zoals het ontstaan van het leven uit dode materie (a-biogenese), het ontstaan en de evolutie van (kwaadaardige) tumoren op een andere wijze te bekijken en totaal nieuwe wegen voor  research te bewandelen. 

    Voor wie nu al iets meer wil weten over oscillerende reacties is het samenvattend artikel van Dupuis en Berland (lycée Faidherbe) (6) een absolute aanrader.... Betreffend artikel werd ook in het Engels vertaald.
     

    -------------

    (*) de gemeente was van oudsher omsloten door twee "Heerweghen" : de "oude Gentsche Heerwegh" (nu Astridlaan - Generaal Lemanlaan) en de "Kortryksche Heerwegh" (nu Baron Ruzettelaan). Deze "Heerweghen" bezaten in de Iron Forties evenzeer een landelijk karakter.

    (1) zie: http://fr.wikipedia.org/wiki/R%C3%A9action_de_Bray-Liebhafsky

    (2) zie: http://en.wikipedia.org/wiki/Belousov%E2%80%93Zhabotinsky_reaction

    (3) zie: http://www.chem.kuleuven.be/department/goochelen/chemklok.html

    (4) zie: http://en.wikipedia.org/wiki/Briggs%E2%80%93Rauscher_reaction

    (5) Het woord "cyberfotonen" (cyberphotons) is (nog) niet in het woordenboek opgenomen en nog veel minder officieel erkend. Het cyberfotonen-concept leidt echter tot een fysisch model dat oscillerende reacties op een afdoende wijze kan verklaren... (zie blog 5)

    (6) zie: http://www.faidherbe.org/site/cours/dupuis/jouport.htm

    Bijlagen:
    Baron Ruzettelaan.jpg (402.7 KB)   
    Gen. Lemanlaan richting Brugge.jpg (428 KB)   
    Gen. Lemanlaan richting Gent.jpg (419.2 KB)   

    11-09-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 4/5 - (3 Stemmen)
    Tags:beloussov-zhabotinsky reactie , briggs-rauscher reactie, cyberfotonen
    09-09-2009
    Klik hier om een link te hebben waarmee u dit artikel later terug kunt lezen.Ten Geleide
    TEN GELEIDE 

    Omschrijving

    De blogs "Science & Bioscience" handelen over basiswetenschappen (natuur- en scheikunde inclusief wiskunde) en biowetenschappen (plant- en dierkunde inclusief de dynamische aspecten) zoals zij vroeger d.i. meer dan vijftig jaar geleden, in het onderwijs (primair, secundair en universitair onderwijs) voorgeschoteld werden. De eerste twee blogs hebben betrekking op het primair en secundair onderwijs; de volgende twee op het universitair onderwijs.

    De URL- adressen van deze blogs zijn de volgende :

    - eerste blog : http://www.bloggen.be/alter1scientia

    - tweede blog : http://www.bloggen.be/alter2scientia

    - derde blog : http://www.bloggen.be/alter3scientia

    - vierde blog: http://www.bloggen.be/alter4scientia 

    - vijfde blog: (in voorbereiding)

    - zesde blog: (in voorbereiding)

    Onderwerp en doel

    Zoals de titel "Science & Bioscience –an alternative point of view-" het aangeeft, handelen deze blogs wel degelijk over wetenschap en biowetenschap, maar dan wel doorweven met autobiografische elementen. Er worden hierbij standpunten ingenomen, die enigzins afwijken van de orthodoxe, officiële visie of versie, die in het klassieke onderwijs aan bod komt. In tegenstelling met wat de goegemeente meent, zijn vele wetenschappers het niet altijd eens met deze officiële visie. Maar zij moeten zwijgen “om den brode”. Deze officiële versie wordt bepaald door een bepaald paradigma en is om deze reden te sterk dogmatisch gericht.

    De bedoeling van deze blogs is nu ook eens deze andere visie aan bod te laten komen. Dit gebeurt dan op basis van eigen bevindingen en levenservaringen. Deze omvatten een halve eeuw intense bedrijvigheid op het vlak van zowel basiswetenschappen als biowetenschappen.
    Dit alles wordt dan gepresenteerd met een vleugje humor maar ook met een scheutje echte, onvervalste wetenschap.

    Leidraad en achtergrond voor de eerste twee blogs

    Uit de inhoudsopgave blijkt dat de diverse scholen, die de auteur doorlopen heeft, de leidraad en achtergrond voor dit blog vormen. De onderwijsstructuur evenals de leerprogramma’s zijn echter in de loop der jaren herhaaldelijke malen grondig gewijzigd geworden, en kunnen de lezer in verwarring brengen. Het lijkt dus aangewezen even te herinneren aan volgende begrippen:

    - met primair onderwijs wordt bedoeld niet alleen het huidig lager onderwijs -leeftijdsgroep: 6 tot 12 jaar- maar ook het (meer uitgebreid lager onderwijs –leeftijdsgroep: 12 tot 16 jaar- (MULO of ULO). Dit laatste type onderwijs bestond o.m. in Nederland (sedert 1857) en in Frankrijk (het zogenaamde “Enseignement Primaire Supérieur”). In Frankrijk werd het E. P. S. afgeschaft in 1941, in Nederland in 1968.
    In België bestonden er in de Hollandse tijd "Lagere Hoofdscholen", die later als "Ecoles Primaires Supérieures du Gouvernement" zullen betiteld worden en waaruit in 1843 de Rijksmiddelbare school (de zogenaamde "Ecole moyenne") zal ontstaan. Het is deze "Ecole moyenne" die equivalent is met het E.P.S. in Frankrijk en het MULO in Nederland.
    Naast deze Ecole moyenne was er -voor minder begaafde leerlingen- ook nog een ander soort voortgezet lager onderwijs –leeftijdsgroep 12 tot 14 of 16 jaar- dit ten gevolge van de achtereenvolgende verlengingen van de leerplicht tot 14 jaar (1914), tot 15 jaar (1953) en tot 16 jaar. Dit onderricht sloot nauw aan op een eigenlijke vakopleiding (timmerman, metser enz.) en werd verstrekt in de Lagere School (zevende, achtste en negende leerjaar).Vanaf 1983 zal in België de leerplicht opgetrokken worden tot 18 jaar wat aanleiding zal gegeven tot het T.S.O.(Technisch Secundair Onderwijs). Voor wat de leerstof van de Ecole Moyenne, het M.U.L.O. of de Ecole Primaire Supérieure betreft, stemt deze slechts voor een klein gedeelte overeen met deze van het lager secundair onderwijs; in deze scholen werd bvb al veel aandacht geschonken aan het wetenschappelijk (biologie, natuurkunde, scheikunde) en wiskundig (rekenkunde, algebra, meetkunde, trigonometrie) onderricht.

    - met secundair onderwijs wordt bedoeld het middelbaar onderwijs, dat voorbereidde tot het hoger onderwijs –leeftijdsgroep: 12 tot 18 of 19 jaar-(V.H.M.O. : Voorbereidend Hoger en Middelbaar Onderwijs). Dit onderwijs omvatte toen In België de klassieke humaniora (te vergelijken met het gymnasiumonderwijs in Nederland) en de moderne humaniora (te vergelijken met de H.B.S. in Nederland). In 1970 werd een nieuwe structuur, het V.S.O ingevoerd, gevolgd, in 1988, door het A.S.O., waarbij dan telkens aan de het leerplan en de leerstof gesleuteld werd. Ook in Nederland was dit het geval. De MULO-school als schooltype werd in 1968 vervangen door de MAVO (Middelbaar Algemeen Voortgezet Onderwijs), de H.B.S. door het V.W.O.. Het einddoel od eindtermen van het secundair onderwijs zijn de voorbereiding op het Hoger Onderwijs (Universiteit of Hogeschool).

    - met normaal onderwijs wordt bedoeld het onderricht dat vroeger verstrekt werd in de normaalscholen (Nederland: kweekscholen). Deze scholen waren opleidingsinstituten voor onderwijzend personeel en zo kende men de kleuternormaalscholen (vorming van kleuterleiders/-leidsters), de lagere normaalscholen (vorming van onderwijzers/onderwijzeressen) en de middelbare normaalscholen, beter bekend als regentaat. Normaal onderwijs werd vaak als alternatief gezien van een humaniora want dit type onderwijs bereidde immers ook goed voor op ambtenarenexamens. In 1929 werd de normaalschool trouwens gelijkgesteld met de hogere cyclus van een humaniora, zodat men na de normaalschool ook kon doorstoten naar het hoger onderwijs. Bij de hervorming van het hoger onderwijs in 1995 werden de normaalscholen gefuseerd met grotere hogescholen. Thans leveren die het diploma "bachelor onderwijs" af, aangevuld met een afstudeerrichting: lager onderwijs, kleuteronderwijs. In Nederland werden de kweekscholen voor het basisonderwijs (lager onderwijs) vervangen door de Pedagogische Academie voot het Basisonderwijs (PABO) met catastrofale gevolgen ...

    Voor meer details:

    (1) zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Hogere_burgerschool

    (2) zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Leerplicht

    (3) zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Basisonderwijs_(Vlaanderen)

    (4) zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Moderne

    (5) zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Vernieuwd_secundair_onderwijs

    (6) zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Secundair_onderwijs en http://nl.wikipedia.org/wiki/Algemeen_secundair_onderwijs

    (7) zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Gymnasium

    (8) zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Voorbereidend_wetenschappelijk_onderwijs 

    (9) zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Normaalschool

    (10) zie http://nl.wikipedia.org/wiki/Pedagogische_academie_voor_het_basisonderwijs

    Voor wie niet met de leerprogramma's en de evolutie van lager en middelbaar en normaal onderwijs vertrouwd is, zijn bovenstaande verwijzingen een "must".

     

    Inhoudsopgave


    Zoals ieder boek, dat zichzelf respecteert, heeft ook een blog zijn eigen inhoudstafel, die weergegeven wordt door het archief, dat zich links bovenaan het blog bevindt (linkerkolom). Dit archief omvat de diverse paragrafen of cursiefjes van het blog en wel in dalende chronologische volgorde d.i. het meest recente cursiefje bovenaan. In de tekstkolom van het blog zijn de cursiefjes, zoals bij een leesboek, echter in stijgende chronologische gerangschikt, zodat men dit blog ook kan lezen als een normaal leesboek, door gewoon naar beneden te "scrollen". Onderaan elk cursiefje vindt men een aantal bijlagen, die men kan aanklikken.

    Het is ook mogelijk dit blog cursiefje per cursiefje te lezen door het archief te gebruiken. Aanklikken van een paragraaf in het archief plaatst het aangeklikt cursiefje onmiddellijk bovenaan de tekstkolom. Om een ander uitgekozen cursiefje te lezen, zal men dit aanklikken in het archief, waardoor nu dit laatste cursiefje bovenaan de tekstkolom staat. Deze leesmethode komt overeen met het doorbladeren van een leesboek, waarbij men de diverse hoofdstukken of rubrieken in een zelf gekozen orde leest.

    Teneinde het de lezer gemakkelijk te maken werd iedere paragraaf door een specifiek volgnummer aangeduid bvb §2.3 wijst op het derde cursiefje van hoofdstuk 2. 

    Het eerste blog "Science & Bioscience I" omvat nu volgende hoofdstukken en paragrafen of cursiefjes: 

    Hoofdstuk 1 Hoe het allemaal begon

    - §1.1 Een prille inwijding in de scheikunde
    - §1.2 Opstarten van een klein chemisch laboratorium
    - §1.3 Mijn ervaringen in het collège Saint-Louis (1)
    - §1.4 Mijn ervaringen in het collège Saint-Louis (2)
    - §1.5 Naar de Cadettenschool
    - §1.6 Afscheid van het college "Saint Louis" 

    Hoofdstuk 2 Het Leven in de Cadettenschool van Laken

    - §2.1 Brussel in de "Silver Fifties"
    - §2.2 "Pro Patria crescunt"...
    - §2.3 Een compromis à la belge
    - §2.4 "l'esprit militaire" in de Cadettenschool

    Hoofdstuk 3 Taal en Cultuur in de Cadettenschool van Laken

    - §3.1 Nederlands in de Cadettenschool van Laken
    - §3.2 Frans en Engels in de Cadettenschool van Laken
    - §3.3 Latijn in de Cadettenschool van Laken
    - §3.4 Grieks in de Cadettenschool van Laken
    - §3.5 Kennismaking met de Helleense Cultuur
    - §3.6 De Nalatenschap van Hellas

    Hoofdstuk 4 Het Leven in de Broedersschool

    - §4.2 De Broedersschool in de "Iron Forties"
    - §4.3 Leren door spelen en ravotten
    - §4.4 Over Didactiek en Pedagogiek  (in voorbereiding)


    Hoofdstuk 5 Wiskunde in het Lager Primair Onderwijs

    - §5.1 Arithmetiek met Meester Hillewaert
    - §5.2 Arithmetiek met Meester Berghmans
    - §5.3 Intuïtieve Vlakke Meetkunde of Planimetrie
    - §5.4 Aan de andere kant van de ezelsbrug
    - §5.5 Intuïtieve Ruimtemeetkunde of Stereometrie (in opbouw)

    Hoofdstuk 6 Wetenschappen in het Lager Primair Onderwijs

    - §6.1 Fysische Mechanica : de eerste schreden (in opbouw))
    - §6.2 Natuurkennis: Moeder Natuur als leerschool (in opbouw)

    Hoofdstuk 7 Jongens en Wetenschap

    - §7.1 Jongens en Wetenschap volgens Speybroek en Fillet
    - §7.2 De boekenreeks Jongens en Wetenschap
    - §7.3 Jongens en Scheikunde van een zekere Alders

    Hoofdstuk 8 Arithmetiek en Algebra in het Lager Secundair Onderwijs

    - §8.1 Over oude schoolboeken ...
    - §8.2 Rekenen met cijfers ofte Arithmetiek (in opbouw)
    - §8.4 Rekenen met letters ofte Algebra (in opbouw)
    - §8.5 Algebra in het Lager Middelbaar (in voorbereiding)

    Hoofdstuk 9 Intuïtieve Meetkunde in het Lager Secundair Onderwijs

    - §9.1 Enkele meetkundige constructies
    - §8.2 De stelling van Thales
    - §9.3 Symmetrie en het beginsel van Cavalieri

    Hoofdstuk 10 Deductieve Meetkunde in het Lager Secundair Onderwijs

    - §10.1 Planimetrie en Dalle's Eerste en Tweede Boek (in opbouw)
    - §10.2 Planimetrie en Dalle's Derde en Vierde Boek (in opbouw)
    - §10.3 Kennismaking met de Trigonometrie (in opbouw)
    - §10.4 Stereometrie en Dalle's Vijfde Boek (in opbouw
    - §10.5 Stereometrie en Dalle's Zesde Boek (I) (in opbouw
    - §10.6 Stereometrie en Dalles's Zesde Boek (II) (in opbouw
    - §10.7 Stereometrie en Dalle's Zevende Boek (in opbouw)
    - §10.8 Stereometrie en Dalle'z Achtste Boek (in voorbereiding)
    - §10.9 Kenismaking met de Sferische Trigonometrie (in voorbereiding)


    Hoofdstuk 11 Natuurwetenschappen in het Lager Secundair Onderwijs

    - §11.1 Natuurwetenschappen in het Sint Lodewijkscollege
    - §11.2 Elementaire Plantkunde met Eildert Reinders (I)
    - §11.3 Elementaire Dierkunde met Ritzema Bos (I) 

    Hoofdstuk 12 Arithmetiek en Algebra voor het Hoger Primair Onderwijs

    - §12.1 Over de Rijksmiddelbare School in Brugge... (in opbouw)
    - §12.2 Over Systematische encyclopedieën (in opbouw)
    - §12.3 Spelen met Getallen o.l.v. Fred Schuh (in opbouw)
    - §12.4 Arithmetiek voor het Hoger Primair Onderwijs (in voorbereiding)
    - §12.5 Algebra voor het Hoger Primair Onderwijs (in voorbereiding)

    Hoofdstuk 13 Practische Meetkunde voor het Hoger Primair Onderwijs

    - §13.1 Wat wordt bedoeld met practische meetkunde? (in voorbereiding)
    - §13.2 Practische Vlakke meetkunde of planimetrie (in voorbereiding)
    - §13.3 Practische Ruimtemeetkunde of stereometrie (in voorbereiding)

    Hoofdstuk 14 Schei- en Natuurkunde voor het Hoger Primair Onderwijs

    - §14.1 Scheikunde in het Hoger Primair (in voorbereiding)
    - §14.2 Natuurkunde in het Hoger Primair (in voorbereiding)
    - §14.3 Electriciteitsleer in het Hoger Primair (in voorbereiding)

    Hoofdstuk 15 Natuurkennis voor het Hoger Primair Onderwijs

    - §15.1 Plantkunde voor het Hoger Primair Onderwijs (in voorbereiding)
    - §15.2 Dierkunde voor het Hoger Primair Onderwijs (in voorbereiding)
    - §15.3 Geologie voor het Hoger Primair Onderwijs (in voorbereiding)


    ....................


    09-09-2009 om 00:00 geschreven door alter  

    0 1 2 3 4 5 - Gemiddelde waardering: 2/5 - (9 Stemmen)


    >

    Blog tegen de wet? Klik hier.
    Gratis blog op https://www.bloggen.be - Meer blogs