De Bron over nivellering, ontscholing en niveaudaling in het onderwijs en de verantwoordelijken
De Bron over nivellering, ontscholing en niveaudaling in het onderwijs en de verantwoordelijken
Commentaar vooraf: begin 2007 lanceerden we met Onderwijskrant onze grootscheepse O-ZON-campagne tegen de nivellering, ontscholing , de niveaudelling, de uitholling van de taalvakken, enz. De kopstukken van de onderwijskoepels en van de inspectie, heel wat beleidsmakers ... reageerden in 2007 op onze O-ZON-campagne met de stelling dat er geen sprake was van nivellering, niveaudaling en ontscholing. We waarschuwden overigens ook al in september 1993 dat de nieuwe eindtermen regelrecht aanstuurden op nivellering en ontscholing - dus 24 jaar geleden al. -----------
Het Vlaamse onderwijs behoorde tot de wereldtop, tot voor kort. Voor autochtone leerlingen scoort het even goed als het Finse, de vermeende leider, en voor allochtone leerlingen evenzeer. Maar Vlaanderen heeft meer autochtone leerlingen dan Finland. Dat trekt het gemiddelde naar beneden. Aziatische landen gaan relatief vooruit in internationale vergelijkingen, en Vlaanderen, net zoals Finland en andere Europese staten achteruit. Maar tegelijk scoren allochtone Vlaamse leerlingen die thuis (ook) Nederlands praten, nog steeds redelijk goed, rond op het Europese gemiddelde. De onheilsboodschappen over achterstelling in de scholen moeten dus zeer sterk gerelativeerd worden.
Maar er is wel degelijk een probleem. In De Morgen laat Prof. Wim Van Den Broeck (VUB) daar geen twijfel over (hier): in 15 à 20 jaar tijd zijn we erin geslaagd een van de beste onderwijssystemen ter wereld (met ook uitstekende kansen voor de zwakken) onderuit te laten zakken tot een middelmatig niveau. Velen mengen zich recent in het debat rond de oorzaken van de recente achteruitgang, met name de bevoegde minister en de top van de netten (het GO en de Guimardstraat). Deze drie instellingen (ministerie en de twee grote netten) kwamen de voorbije decennia redelijk goed overeen op het gebied van onderwijsbeleid. Van Den Broeck: één specifieke onderwijsvisie was de laatste decennia wél dominant, in casu de ervaringsgerichte, constructivistische onderwijsvisie. Men kan gerust van drie moraalridders spreken. Maar nu menen zij net dat de leerkrachten de voornaamste (of de enige) schuldigen zijn voor de recente achteruitgang.
Veel waarnemers vinden het beleid van Ministerie van Onderwijs, Katoliek Onderwijs Vlaanderen (KOV, ook 'de Guimardstraat' genoemd) en Gemeenschapsonderwijs ('GO') oubollig, verstard en onwetenschappelijk in aanpak en doelstellingen.Meerdere critici wijzen echter vooral op meerdere zware tekorten in het beleid van die drie.
Wouter Duyck (prof. UGent) wees, in De Standaard en op zijn blog, op de rampzalige resultaten in PIRLS, Geen enkel land ging qua leesprestaties in 10 jaar tijd meer achteruit dan Vlaanderen., en op de grote bedreigingen: De dramatische resultaten zijn de kanarie in onze onderwijskoolmijn, en vormen een ernstige bedreiging voor onze economie en de welvaart van 2050 en later.. Onze enige kans op blijvende welvaart is een sterke kenniseconomie. Maar dat vereist ambitieus onderwijs, waarin leerprestaties cruciaal zijn. Welbevinden is een voorwaarde voor, en zelfs een uitkomst van, goede prestaties. Maar onderwijs moet in de eerste plaats blijven gaan om leren en cognitieve ontwikkeling. ( ) Het is een illusie te denken dat we die internationale competitie kunnen aangaan met middelmatig onderwijs". Gebrek aan ambitie dus.
Pedro De Bruyckere onthield uit PIRLS ook dat 1 op 4 onderzochte kinderen zich quasi dagelijks moe te voelen en 1 op 5 zowat dagelijks honger hebben. Het zijn zeker aanwijzingen van reële problemen.
Zware flaters in doelstellingen én aanpak
De boodschap is duidelijk: het feit dat alle leerlingen - zowel autochtone als allochtone, zowel de sterke als de zwakkere - achteruitgaan, wijst op veralgemeende problemen, namelijk dat ons onderwijs, qua doelstellingen en aanpak, ver is afgedreven van haar eerste opdracht. Dat kwam omdat de focus op leerprestaties verdween. Maar dat ging niet zomaar. Dat was het directe gevolg van de ideologisch gecultiveerde aversie van ambitie, inzet, doorzetting en competentie. Iedereen gelijk en de sterksten mogen niet afsteken tegen de rest. De gelijkheidsobsessie dus. Het resultaat is een zeer kleine spreiding in de Vlaamse PIRLS resultaten. Dat moet bepaalde lui plezier doen. Dat de zwakkere leerlingen hier nog relatief goed scoren is zonder enige twijfel goed. Maar dat ging wel ten koste van een grote, algemene daling van het peil. De nivellering die drie moraalridders nastreefden draaide dus uit op een zware nivellering naar beneden. Het is een collectieve achteruitgang.
Laat dat nu net zijn wat waarnemers zoals Duyck, De Bruyckere, Van Den Broeck, Itinera en de Onderwijskrant al jarenlang aanklagen. Doch in de Wetstraat deelde enkel de N-VA die terechte kritiek.
Philip Brinckman, directeur aan het Sint-Jozefcollege te Turnhout beseft dat de fout niet in één hoekje ligt: Misschien moeten we met zijn allen schuldig pleiten? De ideologische vooringenomenheid van sommige politici, de strijd om het monopolie tussen de onderwijsverstrekkers, het ongeduld van de consumptiemaatschappij tegenover de tijdrovende kennisopbouw, de pedagogische onmacht van ouders, waardoor de school vervelt van kenniscentrum tot zorg- en zelfs verzorgingscentrum, en zelfs het gebrek aan moed van de leraar en directies om hun stem te laten horen en zich te verzetten tegen vermeende academici met hun vele hypes. (De Tijd, 16 dec. 2017).
Maar de kern van zijn (en onze) kritiek is wel gericht tegen die drie moraalridders. Hun beleid van de laatste decennia is immers verantwoordelijk voor: 1. De sociologisering van het onderwijs, met o.m. een ontspoord streven naar gelijkwaardigheid. Het onderwijs kan de maatschappelijke ongelijkheid immers niet in zijn eentje oplossen. Brinckman: Onderwijs gaat allereerst over leren, over vorming en ontwikkeling van jongeren.. Ik wil eraan toevoegen dat een ideologisch dogmatisch project zoals dat van moraalridders en de politiek-correcte lui niet thuis hoort in het onderwijs. Politiek is immers verboden in onze scholen, zegt de wet. 2. De overbelasting van het onderwijs: Duyck: onderwijs moet alle maatschappelijke problemen oplossen, van integratie tot burgerschap en radicalisering, Brinckman: Ouders en de maatschappij schuiven de hete aardappel van de wilstraining of attitudevorming door, soms uit onmacht, dikwijls uit tijdnood. Het kennisonderwijs is het kind van de rekening, omdat te weinig tijd overblijft om doelgericht kennis, vaardigheden en attitudes in te oefenen. Willen we echt een maatschappij die oeverloos palavert over het welbevinden van kinderen en hen daardoor vasthoudt in een wilsarme couveuse?.
We zwijgen dan nog van het oppervlakkige en ideologische gekleurde beeld van de moraalridders over de verwachtingen van de arbeidsmarkt. Maar bedrijven vragen echt geen hard getrainde vakidioten zoals velen in de Wetstraat nog dikwijls lijkt te veronderstellen, én zoals de mandarijnen in Brussel openlijk laten horen.
3. Een nep-academisering van het onderwijs: Wat de scholen te slikken krijgen is dikwijls een dogmatische selectie op basis van onwetenschappelijk, krakkemikkig opgezette onderzoeken. Men hoeft geen specialist te zijn om daarin de methodologische fouten te zien. Maar de besluiten zijn wel van de gewenste kleur voor onze moraalridders: het onderwijs zou allochtone leerlingen zwaar benadelen, thuistalen en hoofddoeken nodeloos verbieden, . De weinige onderzoeken over de hoofddoek tonen echter net aan dat de hoofddoek dikwijls opgedrongen wordt. Karin Heremans weet dat donders goed, maar die moraalridders willen dat mordicus niet horen.
4. De vervlakking van het kennisonderwijs: Jaren streefden die moraalridders allerlei ideologische fetisjen na. Daarbij was het véél belangrijker dat evenveel arbeiderskinderen aan de univ. terecht kwamen, dan de kwaliteit van het onderwijs zelf. En al even belangrijk voor hen, normen en het leren zoeken naar kennis en waarheid moesten massief het veld ruimen. Eindeloos palaveren en relativeren, dat wel. Maar, zo klaagt Brinckman terecht aan: Respect voor ieders mening is belangrijk, maar niet elke mening is even belangrijk of waarheidsgetrouw..
5. De heilloze voorrang van plezier en welbevinden van de leerling. Van Den Broeck is er klaar mee: Als het welbevinden van de leerling steevast wordt voorgesteld als een noodzakelijke voorwaarde om te leren, is het dan vreemd dat leerlingen nog moeilijk een inspanning kunnen leveren en ze steeds kwetsbaarder worden? Er is niets mis met het streven leerlingen een positief gevoel te geven op school, maar het heeft geen zin dit gevoel los te koppelen van het leren zelf., en Schools leren is geen kwestie van natuur, maar van cultuur.. Zijn besluit is vlijmscherp voor onze moraalridders: De constructivistische onderwijsvisie hoort niet bij die wetenschappelijke basis. Ze is zoals de psychoanalyse in de psychologie: verouderd, pseudo-wetenschappelijk en potentieel schadelijk.. Waarbij ik me enkel afvraag of dat woordje potentieel wel terecht is.
Al deze critici beseffen wat de uitdaging is: blijven we ons onderwijs opofferen voor de gelijkheidsobsessie van dogmatici, of heroveren we ons onderwijs opdat onze maatschappij zich de verworvenheden van het humanisme en de verlichting niet meer laat ontfutselen? Ons onderwijsbeleid mag het geweer van schouder verwisselen, dat Mexicaanse leger met zijn onbekwame generaals naar huis sturen en onderwijs terug centraal stellen. Daarbij mijden we best alle bananenschillen, zoals de onterecht gevreesde vermarkting. Waarom mag X miljard geen goed rendement in scholing opleveren?
Het probleem ligt immers niet in de kwaliteitsbewaking (die nog ruimschoots te verbeteren is), noch in het rendementsdenken, maar wel in de primitieve en dogmatische manier waarop onze moraalridders en sommige mercantiele zondagschauffeurs in directeursplunje dat nastreven. Zij streven dat na zoals een commercieel directeur die zijn verkopers alleen maar op omzet beloont, en die ze enkel kwantitatieve targets oplegt zoals de minimale aantallen nieuwe klanten per maand: zoveel kleine, zoveel middelgrote en enkele grote. Gevolg is dat alle verkopers als zot kortingen geven om omzet op te drijven. Enkele maanden later slaat de financiële directeur dan alarm omdat de totale omzet wel stijgt, maar men verlies draait! In het onderwijs vertaalt dat zich in een eindeloze stroom omzendbrieven, wollige praat, veel aandacht voor fetisjen en massas metingen van onbelangrijke parameters, en tegelijk weigeren de essentie te meten, plus een tsunami aan onhaalbare ideologische doelstellingen. Een enorme bewijs- of planlast is dan het gevolg. Daardoor ontstaat dan een cultuur van wantrouwen tussen het beleid en de veldwerkers. Heel voorspelbaar. En heel begrijpelijk dat dit anno 2017 relatief weinig sterke profielen voor de opleiding tot, en het beroep van leraar weet aan te trekken. Het probleem is dus niet de aard van het werk, maar wel de van aan de top besliste werkomstandigheden. Waarbij we nog enkele aanverwante problemen terzijde lieten.
De laatste maanden stapelt het slechte nieuws over ons onderwijs zich op. Bij het begin van het schooljaar bleek maar liefst 40% van de schooldirecties nieuw. Zulk verloop is verontrustend. Dat wijst typisch op zware tekorten in de hogere directie.
Werk niet met klassieke toetsen, cijfers, gemiddelden, maar met een âportretâ van de totale persoon van de leerling, aldus de oproep van 2 lerarenopleiders. Voorstelling bijdrage en kritisch commentaar.
"Werk niet met klassieke toetsen, cijfers, gemiddelden en medianen, maar maak een specifiek en to-taal portret op van elke leerling", aldus de oproep van twee lerarenopleiders.
Commentaar bij een bijdrage uit School- en klaspraktijk, nr. 233, 2017.
We ontvingen gisteren dit nieuwe nummer van School- en klaspraktijk. Het sluit bijzonder goed aan bij het onderwijsdebat van de voorbije week. We gaan er even op in. We komen er later meer uitvoerig op terug.
1. 'Portretterend' evalueren i.p.v. klassieke evaluatie (op basis van toetsen, punten, gemiddelden )
1. In de bijdrage Portretterend evalueren als motor voor leren en goed onderwijs schieten de UCLL-lerarenopleiders Ilse Geerinck en Sabine Dierick vooreerst met scherp op beoordelingen waarbij gewerkt wordt klassieke toetsen met punten, gemiddelden, medianen
We lezen: Dit artikel werpt een kritische blik op de gangbare evaluatie- of toetsingspraktijk. We menen dat portretteren een alternatieve manier van evalueren kan bieden die het leren en de leer-ling in zijn totale persoonlijkheidsontwikkeling in beeld brengt en vertelt in plaats van (op)telt .
Dit lijkt ons een belangrijke, actuele en controversiële thematiek. In de bijdrage Laisser-faire-mentaliteit bedreigt kwaliteit Vlaams onderwijs betreurde Dirk van Damme (OESO) het in vraag stellen van alles wat te maken heeft met evalueren. Hij stelde: Punten, rapporten, attesten... zijn nochtans belangrijk; ze staan voor slagen en mislukken, bepalen studie- en beroepsloopbanen, geven houvast aan ouders, legitimeren de autoriteit van leraren, bepalen de kwaliteitsperceptie van scholen."
2 Totaal-portret van Anna als alternatief!???
De auteurs illustreren wat er bedoelen met portretteren met een voorbeeld uit het secundair onderwijs, een portret van de 14-jarige Anna.
Anna is veertien jaar: ze kiest er in het derde jaar zelf voor om verder de studierichting Latijn te volgen. De voorbije jaren gaf ze aan dat dit vooral een keuze van haar ouders was. Het voelt goed aan voor haar, om hiervoor zelf te kiezen. Hat lange blonde haren zitten vaak in een staart, dat valt op, op het einde van vorig jaar hingen die vaak los, voor haar gezicht. Alsof ze onzichtbaar wou zijn in de klas, en elk oogcontact met de leraar ontweek.
Ze had angst om aangesproken te worden om een vraag te beantwoorden.
Anna worstelt met wiskunde. Dan lukt het haar om goed te scoren, andere keren geeft ze aan dat ze geen inzicht heeft, en scoort ze minder. Ze weet dat ze haar oefeningen goed moet bijhouden. Ze twijfelt en aarzelt, en wet niet goed hoe te beginnen. En kan ontmoedigd geraken als ze voelt dat ze achterop geraakt. Dan verliest ze meteen ook haar interesse, en wordt wiskunde dom. Dan lukken haar oefeningen niet meer en geraakt ze niet vooruit. Ze heeft geleerd dat ze vragen mag stellen in de klas, en ook ervaren dat er een domme vragen zijn.
Taal is haar meer genegen, althans schriftelijk en lezen. Presenteren en voor de klas spreken vindt ze altijd eng, di tis duidelijk ver buiten haar comfortzone. In het bijzonder speelt haar dit parten bij de spreekoefeningen Frans, door haar faalangstig gedrag en de zenuwen slaagt ze er niet in te tonen wat ze kan. Ze heeft een goed werkritme gevonden om zich die Latijnse woordenschat eigen te maken. Het is geen moeten meer, maar een stil genieten geworden.; dat blijkt uit de manier waarop ze in de les zit: ze stelt vragen en is al meer nieuwsgierig.
Engels is haar lievelingsvak; ze beheerst de nodige grammatica en in haar uitspraak is ze very British. Anna is erg gevoelig voor rechtvaardige leraren; onrechtvaardige leraren veroordeelt ze met een kwade blik. Ze denkt dat iedereen haar dom vindt, en dat beeld heeft ze ook van zichzelf. Het speelt har erg parten. Ze toont zich als een aangename vriendin, met veel humor, een grote tolerantiegrens en vergevingsgezindheid?
(En niets over de andere vakken?)
3. Hun kritiek op gangbare toetspraktijk
De lerarenopleiders beweren dat de gangbare toetsingspraktijk niet de motivatie bevordert, maar eerder de moe-tivatie.
Van kinds af leren we de kinderen dat punten competitief werken: ik ben zwak, ik ben slim, ik kan dat niet, ik ben dom .Gewild of ongewild geven cijfers weer hoe leerlingen zich (hiërarchisch) verhouden tot elkaar. Cijfers dragen ook een schijn van objectiviteit met zich mee. Kinderen die doorgaans gemotiveerd worden om hoge punten te behalen, doen dat nog te aak vanuit externe motivatie. Door enkel of teveel de indruk te leggen op punten, verhinderen we een groei in (interne) motivatie.
We merken dat de lerarenopleiders eens te meer uitpakken met de kunstmatige scheiding tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie, en vergeten dat het op school vooral ook gaat om het opwekken van interesse voor zaken waarvan de leerling het belang en de zin niet eens kunnen bevroeden.
Pas in deel 2 gaan we verder in op nog enkele van hun bezwaren tegen de klassieke evaluatie, het werken met klassieke toetsen, punten, gemiddelden
De auteurs willen de klassieke evaluatie en het klassieke rapport vervangen door een heel specifiek en subjectief rapport van elke leerling dat slaat op de totale persoonlijkheid.
De auteurs beweren verder: De rol van de leraar als beoordelaar geeft hem een zekere machtspositie, waarmee hij enige autoriteit en tucht in de klas kan afwingen. Maar door op die manier te handelen stimuleert hij niet de interesse en de intrinsieke motivatie van leerlingen." En wij die dachten dat het gezag van de leerkracht in de eerst plaats te maken had met het gezag van de school als maatschappelijke instelling en met de vakkennis & deskundigheid van de leraar.
"Het huidige toetsingssysteem heeft ook een nefast effect op de doorstroom van jongeren in het onderwijs. Te veel jongeren kwamen de voorbije jaren wegens slechte punten in het buitengewoon onderwijs terecht. Nog meer leerlingen kwamen in het bekende watervalsysteem terecht. En nog altijd horen we in de wandelgangen dat punten ook een positieve functie hebben: ze dienen om het kaf van het koren te scheiden, om een voorselectie te maken op
keuzerichtingen in de aansluitende graad, enzovoort.
Vervolgens beweren de twee lerarenopleiders dat cijfers weinig of niets zeggen. Hoe drukken we in een cijfer uit dat deze leerling een heel proces heeft doorgemaakt voor wiskunde, met vallen en opstaan? Hoe drukken we uit dat we geloven dat het kind er zal komen? Slagen we er met cijfers in om ons uit te spreken over diens motivatie, goesting en interesse. En verder de gebruikelijke clichés over de nefaste gevolgen van punten, gemiddelden
4 : Commentaar en vragen bij het werken met 'totaal -portretten
Als alternatief pleiten de auteurs dus voor breed evalueren, voor anders durven kijken naar leren. Ze pleiten voor het portretteren van leerlingen, voor een specifiek portret van elke leerling i.p.v. een rapport. Een beeld is daarom altijd subjectief : het wil iets meedelen van een leer-ervaring, van hoe iemand zich te kennen geeft in een bepaalde relatie en in een bepaalde context. Goed evalueren betekent vooral veel observeren en in gesprek gaan met kinderen om (de zin in) het leren gaandeweg en samen in beeld te brengen.
In punt 2 illustreerden we hun visie met het zgn. portret van Anna.
Of dit portret al dan niet fictief is, weten we niet. Aangezien het motto luidt teach what you preach, zou het overtuigender geweest zijn indien de lerarenopleiders hun visie zelf in de eigen praktijk zouden toepassen; en dit hadden geïllustreerd met portretten die ze zelf van hun studenten opstelden, met reacties van die studenten, met de wijze waarop men dan op basis van die portretten tot uitspraken komt over het al dan niet slagen,
Al te vaak pakken lerarenopleiders uit met visies en hypes die ze zelf in de eigen praktijk geenszins toepassen. Zo doceren ze vaak dat klassieke lessen voorbijgestreefd zijn, dat leraars ervaringsgericht moeten werken. Ze confronteren hun studenten enkel met de eigen visie over leren (b.v. ervaringsgericht of constructivistisch leren), maar prediken tegelijk dat kinderen zoveel mogelijk zelf hun kennis moeten construeren. En op het examen wagen de studenten het niet om wat afstand te nemen van b.v. de ervaringsgerichte filosofie van prof. Ferre Laevers.
De twee lerarenopleiders beroepen zich niet op de eigen ervaring, maar sluiten zich aan bij de (o.i. uiterst controversiële) onderwijsvisie van het Leuvens Centrum voor ervaringsgericht onderwijs van prof. Ferre Laevers en Ludo Heylen. Ze citeren uitvoerig Ludo Heylen die stelt: Een school die in zijn visie schrijft dat het kind centraal staat, zal dit vooral in zijn evaluatiebeleid duidelijk laten zien; een school die zegt dat het gaat om de totale persoon, kan dat in de evaluatie laten zien.
Toetsen meten vooral wat objectief meetbaar is dit is wat de lerende op dat moment kent of kan. Op die manier zoemt men onvoldoende in op alle ontwikkelingsdomeinen, de totale persoonsvorming en op de manier waarop men leert gedurende een jaar lang. Net omdat vele toetsen gestandaardiseerd zijn, zijn ze geen spiegel voor de harmonische ontwikkeling van elk individueel kind, maar werken ze verder normerend.
De lerarenopleiders beweren verder: Verantwoord oordelen betekent op het einde van het jaar de verantwoordelijkheid te durven nemen om een uitspraak te doen en dit niet in handen te geven door ze te leggen in gestandaardiseerde testen.
Dit klinkt op een eerste gezicht wel goed, maar wat betekent dat in de praktijk? De auteurs hebben het zelf niet uitgetest en spreken dus niet vanuit eigen praktijkervaring. Een paar vragen vanuit pragmatisch en principieel standpunt. Het gaat in het onderwijs niet om totale persoonlijkheidsvorming, het onderwijs heeft een specifieke leeropdracht en is geen total institution. Hoe op basis van zon subjectieve portretten tot een beslissing/eindoordeel komen?
Mogen we als groep leraren die wekelijks een paar uren lesgeven de pretentie hebben de persoon van de leerlingen/studenten te doorgronden? Geven leerlingen zich wel bloot in klas en waarom doen ze dit vaak en het best niet?
Mogen we ons als leraar zo sterk bemoeien met de persoonlijkheid van de leerling; getuigt dit niet van een soort pedagogische incest en van een therapeutiserende ingesteldheid? De school is geen total institution.
Is het wel verantwoord en heilzaam om zoveel en zon stellige uitspraken te doen over de persoon(lijkheid) van een leerling? Hoe gaat men tewerk bij het opstellen van zon portret?
Hoeveel tijd heeft men b.v. als groep leraren nodig heeft om zon portret voor een groot aantal leerlingen op te maken en om tot een consensus te komen? Zelf hebben we in onze lange praktijk als lerarenopleider vastgesteld dat studenten vaak uiteenlopend gepercipieerd werden door de lectoren.
In de jaren 1970 dacht men dat voor toekomstige leraren een attituderapport enorm belangrijk was, maar we zijn daar na enkele jaren weer van afgestapt - net zoals we weer afgestapt zijn van het werken met te vage niveau-beoordeling A, B, C &D.
We stelden vast de studenten niet opgezet waren met die attituderapporten en vaak zwaar tilden aan uitspraken op papier over hun persoon.
Zo kwam er hevig protest van de hele klas omdat een leraar geschreven had dat een bepaalde student zich nogal kinderachtig gedroeg. Zelfs onschuldige uitspraken over inzet, schuchter zijn werden veelal niet gesmaakt. Zelfs als een leerling/student wat kinderachtig, minder gemotiveerd voor een vak, schuchter overkomt in de perceptie van bepaalde leraars, klinken uitdrukkingen als weinig gemotiveerd, kinderachtig, schuchter, weinig inzet al te stellig. Des te meer als het zwart op wit op papier staat. Dat leraars bij de bespreking met de ouders/leerlingen b.v. mondeling hier iets over zeggen, komt veel minder stellig en genuanceerder over. Ik herinner mij dat men ons in het college in 1963 ook plots een attituderapport opsolferde over inzet e.d. en dat een aantal leerlingen weigerden dit rapport te laten ondertekenen door de ouders. Zo waren er medeleerlingen die zich minder inzetten op de sectie, maar wel op het thuisfront voor de jeugdbeweging. Een aantal leraars gaven ons ook gelijk en het attituderapport werd meteen weer opgedoekt.
5. Pedagoog Dirk Van Damme (OESO) over deze thematiek
In de bijdrage Laisser-faire-mentaliteit bedreigt kwaliteit Vlaams onderwijs betreurde Dirk van Damme (OESO) het in vraag stellen van alles wat te maken heeft met evalueren. Hij stelde: Punten, rapporten, attesten... zijn nochtans belangrijk; ze staan voor slagen en mislukken, bepalen studie- en beroepsloopbanen, geven houvast aan ouders, legitimeren de autoriteit van leraren, bepalen de kwaliteitsperceptie van scholen."
Maar al jaren is er een tegenbeweging in onderwijsland om het evalueren te milderen. Het pas gepubliceerde boek van Roger Standaert de man die jarenlang in de Guimardstraat en later op het departement Onderwijs de pedagogische vernieuwing uitdroeg tegen de cijfercultuur in het onderwijs, blaast het debat nu nieuw leven in. Standaert pleit tegen de cijfercultus in onderwijs en voor een zachtere manier van evalueren, zonder punten en eerder gericht op stimuleren en motiveren dan op bestraffen (DS 24 augustus 2014). Het boek doet onmiddellijk stof opwaaien en zal ongetwijfeld meegesleurd worden in het ideologische debat dat in Vlaanderen sinds kort over onderwijs gevoerd wordt.
Pleiten voor een softe evaluatiecultuur omwille van het welbevinden van leerlingen is eigenlijk zeggen dat we in onderwijs niet zulke hoge eisen mogen stellen aan leerlingen. Toen ik nog niet zo lang geleden pedagogische begeleiders hoorde zeggen dat ze in naam van gelijke kansen leraren de raad gaven wat minder streng te zijn en minder hoge eisen te stellen, besefte ik met enig afgrijzen hoe sterk deze pedagogische visie in onderwijs had wortel geschoten. Ik huiver hiervan, en zeker als gelijke kansen als argument wordt opgevoerd.
De gefrustreerde Ides Callebaut, ex-voorzitter leerplancommissie Nederlands en ex-lerarenopleider haalt eens te meer uit naar het saai onderwijs en de saaie lessen. Zelf is hij mede verantwoordelijk voor de uitholling van het (taal)onderwijs
De gefrustreerde Ides Callebaut, ex-voorzitter leerplancommissie Nederlands en ex-lerarenopleider haalt eens te meer uit naar het saai onderwijs en de saaie lessen. Zelf is hij mede verantwoordelijk voor de uitholling van het (taal)onderwijs.
In het zopas verschenen nummer 233 van School en klaspraktijk pakt Ides Callebaut eens te meer uit met zijn versleten stokpaardje over het o zo saaie onderwijs waarvan hijzelf en zijn generatiegenoten, zijn kinderen en nu ook zijn kleinkinderen het slachtoffer zijn.
Zijn basistelling luidt: Een van de merkwaardige dingen die niet zijn veranderd in het onderwijs, is dat de lessen meestal saai zijn. Leerkrachten en ouders laten hen immers weten dat het leven zelf nu eenmaal ook zo saai is. Daar kun je je beter op voorbereiden . Ik heb zelf van de saaiheid van de lessen van de kleuterschool tot de universiteit last gehad en merkte dat ook bij mijn creatiefste kind en nu ook bij mijn intelligentste kleinkind.
Nog niet zolang geleden betreurde Callebaut ook dat de leerkrachten (en dus ook zijn vele oud-studenten) zijn eenzijdige en AN-vijandige taalonderwijsvisie en de basisfilosofie van het leerplan Nederlands niet wilden volgen. En daarom waren volgens hem ook de taallessen oersaai. Hij had gehoopt dat zijn kleinkinderen taalonderwijs zouden krijgen naar zijn beeld en gelijkenis, maar het blijkt nu een illusie te zijn. Gelukkig maar, denk ik dan en met mij de meeste leerkrachten.
We lichten de volgens ons eenzijdige en nefaste taalonderwijsvisie even toe.
Ex-leerplanvoorzitter Ides Callebaut pleitte in 2009 voor een nog sterkere breuk met het systematisch en klassiek taalonderwijs - en met het Standaardnederlands dat het taalonderwijs ontwricht en onnatuurlijk maakt
Dit komt tot uiting in krasse beweringen als:
*Als er geen standaardtaal meer is, kunnen leerlingen geen taalfouten tegen die standaardtaal meer maken. Callebaut pleit voor een poststandaardtaal onderwijs: AN is niet belangrijke meer en belemmert het vlot spreken en schrijven.
*Als gesproken taal niet langer secundair is ten opzichte van geschreven taal, maar zelfs belangrijker, dan moet ook in het onderwijs de aandacht verlegd worden naar de gesproken taal.
*Dan moeten lezen, grammatica, spelling, ... plaats inruimen voor luisteren en spreken.
*Geen afzonderlijke werkwoordspelling meer, maar werkwoorden als vaste woordbeelden. De speciale regels voor de werkwoordspelling zijn overbodig: in de gesproken taal hoor je immers het verschil niet tussen 'antwoord' en 'antwoordt', tussen 'antwoorden' en 'antwoordden' en tussen 'heten' en 'heetten'. Dat brengt nooit verwarring mee als de spreker zich duidelijk uitdrukt.
*Geen klassiek en stapsgewijs schrijfonderwijs meer, maar vrij schrijven over eigen ervaringen.
*Systematisch onderwijs in woordenschat en AN komen ook niet meer aan bod. (Bij de fietsenmaker spreekt men toch niet over ventiel, maar over soupape).
*Callebaut sympathiseert met het boek Het einde van de Standaardtaal, samen met Bart Masquillier, taalbegeleider Guimardstraat: De krachtlijnen van onze leerplannen komen in het boek van prof. Van der Horst over het einde van de standaardtaal duidelijk tot uiting. ... Maar dan zal het onderwijs zich ook aan de nieuwe situaties en nieuwe taal moeten aanpassen (Boekbespreking in School+visie, december 2009). Beiden betreuren ook dat de leerkrachten niet zomaar hun leerplan en taalvisie willen volgen.
We begrijpen dat Callebaut teleurgesteld is over het feit dat de meeste leerkrachten zijn taalvisie absoluut niet lusten en dat ook zijn kleinkinderen geen taalonderwijs à la Callebaut krijgen.
Zelf zijn we als gewezen lerarenopleider best tevreden over onze bijdrage tot degelijk taalonderwijs en over de prestaties van onze oud-studenten. We propageerden een uitgebalanceerde taalonderwijsvisie met respect voor de aanpakken die in het verleden al hun deugdelijkheid bewezen hadden. In tegenstelling met Callebaut zijn we ook best tevreden over de taalonderwijs dat we destijds zelf genoten hebben. We stimuleerden de voorbije decennia de leerkrachten en onze (oud)-studenten van de lerarenopleiding om lippendienst te bewijzen aan de eenzijdige en ontscholende visie van Callebaut en Co ook al hebben we sympathie voor de persoon Callebaut. We stimuleerden ze om systematisch onderwijs in woordenschat, lezen, spelling en grammatica, schrijven te blijven geven; en ook veel aandacht te blijven besteden aan het Algemeen Nederlands - ook al proclameerden leerplanopstellers als Callebaut en Masquilier het einde van de standaardtaal en het post-standaardtaalonderwijs. We stimuleerden ook uitgevers, om toch systematische leerpakketten voor spelling op te stellen, enz.
We schreven de voorbije 45 jaar zelf veel bijdragen over het taalonderwijs. Voor het aanvankelijk lezen werkten we de zgn. directe systeemmethodiek (DSM) uit die nu in de meeste leesmethodes in Vlaanderen én Nederland grotendeels wordt toegepast waarbij we ons ook inspireerden aan klassieke aanpakken en aan de leesmethode waarmee we zelf in 1952 leerden lezen. We zijn tevreden dat de kleinkinderen hiermee heel vlot leren lezen. Collega Pieter Van Biervliet werkte enthousiast mee aan de verspreiding.
We ontwierpen in 1991 vereenvoudigde regels voor de werkwoordspelling en zijn tevreden dat de meeste scholen nog werken met leerpakketten voor systematisch spellingonderwijs. Ook collega Pieter Van Biervliet zette zich hier heel sterk voor in.
We schreven in 1981 bijdragen over begrijpend lezen: over het aanwenden van leesstrategieën als verrijking van de klassieke methodiek, maar niet als vervanging.
We voeren als 25 jaar campagnes voor de invoering van intensief NT2-taalonderwijs vanaf de eerste dag van het taalonderwijs jammer genoeg is ook Callebaut hier geen voorstander van.
We publiceerden en verspreidden in de jaren 1980 een bundel met uitdagende leesteksten, 500 paginas.. In Onderwijskrant was er een rubriek over leesboeken.
We ijverden voor het behoud - en later voor het in eer herstellen - van klassieke grammaticabegrippen als lijdend en meewerkend voorwerp in het lager onderwijs. We vinden het spijtig dat de kleinkinderen dit niet meer mogen leren.
We bestreden in 2007 met succes de 60-40%-taalregel voor het secundair onderwijs waarbij de taalkennis in de verdomhoek geraakte. We protesteerden ook tijdig tegen het feit dat de instructietijd voor taal in het lager onderwijs zo drastisch geslonken was.
Wat schrijft opa Callebaut eind 2017 verder over de oorzaken van het saai onderwijs?
We vermeldden al dat het onderwijs volgens Callebaut nog altijd even saai is als tijdens zijn eigen schooltijd. Verder luidt het: In neem aan dat u ook vindt dat lessen toch een verband moeten hebben met de wereld waarin de jonge mensen nu leven en later ook hun plan zullen trekken. Die wereld is één wonderlijk, complex geheel van ogenschijnlijk banale, maar eigenlijk fantastische, gekke, prachtige, wrede, hartverscheurende, ongelooflijke en dus boeiende dingen. Dus ook alle zaken die in de lessen behandeld moeten worden.
Vervolgens pleit Callebaut voor natuurlijk leren en voor de informele aanpak van het leerproces. Hij stelt: Dat we met elkaar praten en elkaar nog redelijk goed begrijpen, is heel alledaags. Maar toch is het een buitengewoon complex wonder. We begrijpen nog steeds niet hoe kinderen erin slagen dat zelf (lees: op eigen houtje) te leren in hun eerste levensjaren. En geef je je lichaam instructies om vreemde bacteriën, virussen en andere indringers uit te schakelen. Neen! Schitterend, hé.
Ides Callebaut debiteert hier een visie waarbij ook het typisch schools leren wordt voorgesteld als een instinctief zelfontplooiingsmodel net zoals de filosoof en bioloog Herbert Spencer het ook al rond 1850 formuleerde en na hem ook de vele reformpedagogen en ontscholers. En ook Spencer had het al over het lichaam dat zichzelf instinctief reguleert en weet welk voedsel het al dan niet nodig heeft. En het leren moest ook volgens Spencer vooral leuk zijn.
Callebaut beseft wellicht niet dat zijn stokpaardjes stokoud zijn.
Het leren op school is volgens ons en volgens de meeste leerkrachten een totaal ander soort leren waarbij de overdracht van kennis en cultuur heel belangrijk is evenals het wekken van belangstellig voor belangrijke zaken waarvan leerlingen het bestaan en belang niet eens vermoeden. En voor ons moet het leren niet in de eerste plaats en op elk moment als leuk ervaren worden.
Callebaut vraagt zich verder af: Van waar komt die saaiheid van het onderwijs?
Callebaut: " De belangrijkste reden is waarschijnlijk dat het onderwijs ooit niet ingericht en gesubsidieerd is met de bedoeling boeiend onderwijs te geven. Vorsten en religieuze of ideologische machtshebbers hadden (en hebben) andere bedoelingen: mensen opleiden om ze te gebruiken als ambtenaren, ingenieurs, dokters en jonge mensen doen passen in het sociaal en cultureel model die machtshebbers goed uitkwam. Daarin past boeiend onderwijs niet, want dat moet op zijn minst open zijn.
P.S. We begrijpen ook niet dat Callebaut durft een beroep doen op George Steiner. Steiner is precies de grote pleitbezorger van klassiek onderwijs en klassiek taalonderwijs, van cultuuroverdracht waarbij de meester meester blijft.
Naïeve onderwijsvisie (natuurlijk leren) van Herbert Spencer (1850) die de reformpedagogiek en de ontscholingsbewegingen van de voorbije 150 jaar in sterke mate beïnvloedde - samen met visie Rousseau
Naïeve onderwijsvisie (natuurlijk leren) van Herbert Spencer (1850) die de reformpedagogiek en de ontscholingsbewegingen van de voorbije 150 jaar in sterke mate beïnvloedde - samen met visie Rousseau
Deze bijdrage is gebaseerd op een artikel van Kieran Egan Getting it wrong from the beginning: The mismatch between school and children's minds Our Progressivist Inheritance from Herbert Spencer, John Dewey, and Jean Piaget.
Egan toont erin aan dat de reformpedagogische ideeën en ontscholingsgolven van de voorbije 150 jaar in sterke mate geïnspireerd zijn door een onderwijsvisie die de Engelse filosoof en bioloog Herbert Spencer in de jaren 1850 formuleerde: niet enkel de visie van Dewey, maar ook deze van de meeste reformpedagogen en ontscholers.
Zelfontplooiing en natuurlijke leren: zoals een kind spontaan de moedertaal leert
Herbert Spencer, een Engelse filosoof en bioloog (1829-1903) leidde rond 1850 zijn onderwijsvisie af uit zijn studie van de ontwikkeling van de wereld en de mensheid. Spencer ontdekte naar eigen zeggen een fundamentele wetmatigheid in zijn waarnemingen en studies over de evolutie van de wereld en van biologische processen. Zijn toepassing ervan op de ontwikkeling van de menselijke geest volgde vrijwel dezelfde wetmatigheid. Hij vatte ook de menselijke geest op als het gevolg van een spontaan proces van geleidelijk toenemende complexiteit en heterogeniteit van geboorte tot volwassenheid.
De menselijke geest werd net als de het menselijk lichaam en de natuur verondersteld een orgaan te zijn dat spontaan een voorgeprogrammeerd ontwikkelingstraject volgt -zolang men die geest maar de juiste omgeving en het passende voedsel biedt.
Een opvatting van de geest dus op basis van zijn biologische opvattingen: De menselijke geest ontwikkelt zich zoals het menselijk lichaam een vooraf bepaalde evolutie volgt; ook het menselijk brein weet uit zichzelf welk voedsel het nodig heeft (cf. stelling ook van Carl Rogers) Zo ontwikkelt de menselijke geest zich spontaan; de opeenvolgende verlangens voor dit of dat soort informatie ontstaan wanneer deze voor de voeding van die specifieke persoon nodig zijn. Als er dus spontaan een behoefte voor de juiste soort activiteit ontstaat, waarom zou je je dan op welke manier dan ook moeten bemoeien met die spontane ontwikkeling van de geest? De taak van de opvoeder/leerkracht bestaat er dan ook gewoon in om "het natuurlijke proces, om de zelfevolutie/zelfontplooiing te bevorderen.
Spencer merkte op dat kinderen thuis, op straat en in de velden" allerlei zaken moeiteloos en met plezier leren; informeel dus. Maar op de formalistiche school hebben dezelfde kinderen vaak meeste moeite met het leren van vrij elementaire dingen. Waarom hebben kinderen die vlot leren spreken het later zo moeilijk vinden om vlot leren te lezen en te schrijven, of om een tweede taal te leren? Waarom vinden kinderen die zonder moeite de soms complexe regels van een spel leren, het moeilijk hebben om eenvoudige wiskunde te begrijpen?
Wanneer kinderen moeite hebben met het leren op school, ligt de fout volgens Spencer in de onderwijsmethoden of in curriculum, die niet in overeenstemming zijn met de wetmatigheden in het functioneren van de intelligentie en de intellectuele ontwikkeling van kinderen. Net zoals het kind de betekenissen van gewone woorden spontaan verzamelt uit de gesprekken om hem heen, zonder de hulp van woordenboeken, moet het eveneens uit de waarneming van objecten moeiteloos en met plezier b.v. wetenschappelijke termen en inzichten verwerven.
Het kwam er dus op aan om instructiemethodes, leeromgevingen en een curriculum te ontwerpen, die wel in overeenstemming waren met de wetmatigheden van het leren en van de ontwikkeling van kinderen. Passende methoden en curricula zouden de natuurlijke verlangen naar kennis uitlokken en dat zou tot een onderwijsrevolutie leiden.
De nieuwe/progressieve school beweging vanaf eind negentiende eeuw en ook nog op vandaag sloot/sluit zich in sterke mate aan bij de visie van Spencer. De reformers/nieuwlichters van de twintigste eeuw investeerden veel tijd en energie in de aansluiting van het schools leren bij het spontane leren van kinderen thuis, op straat De heilige graal van het progressivisme bestond erin om methoden te ontwikkelen naar het model van het moeiteloze leren van kinderen, en zo de revolutie te verwezenlijken die Spencer en progressieven voortdurend opnieuw gedurende de twintigste eeuw beloofden. Maar die revolutie kwam er wel niet.
Spencer zag blijkbaar niet in dat er grofweg gezien twee soorten leren zijn. In de eerste plaats is er het grotendeels moeiteloos leren van het leren spreken, van het leren van gepast gedrag, en van spontane/informele opvattingen over de wereld en de kosmos. Dit is echter een vrij specifiek en minder flexibel leren. Het tweede soort leren, het schools leren, is het leren dat ons hele leven flexibel is en is nuttig voor allerhande doeleinden en het is tegelijk veel arbeidsintensiever en trager. Ook volgens Lev Vygotsky is er een grote afstand tussen het informele leren en het typisch schools leren, tussen spontane kennis en schoolse kennis, tussen wat b.v. een kind informeel kan leren over de eigenschappen van de lucht al kaatsend met de bal en wat het in de les fysica hierover leert, de wetenschappelijke kennis. Het onderwijs moet de jongeren de intellectuele en culturele instrumenten aanreiken om hun begrip van de wereld te bemiddelen.
Spencer's veronderstellingen dat er slechts één enkele vorm van leren is, leidden tot de overtuiging dat al het leren op school even moeiteloos moet zijn als het leren b.v. van de moedertaal; en dat leren ook steeds leuk moet zijn. Spencer stelde: "Kinderen moeten ertoe worden gebracht zelf onderzoek te doen en hun eigen conclusies te trekken; ze moeten zo min mogelijk worden verteld; ze moeten gestimuleerd worden om zoveel mogelijk zelf te ontdekken. We moeten ons hierbij ook telkens afvragen: creëert het een plezierige opwinding bij de leerlingen?. Spencer gebruikte dus al de retoriek van het progressivisme samen met het binaire onderscheid tussen kindgericht goed & actief leren, en anderzijds passief en traditioneel onderwijs.
Het zijn zaken die in progressieve kringen vroeger en ook nu nog steeds aanvaard worden; met inbegrip van de stellen dat we moeten gaan van het eenvoudige naar het complexe, van het concrete naar het abstracte en van het empirische naar het rationele. Een gevolg van zo'n visie is dat de leraar een facilitator/coach wordt van een leerproces dat zich idealiter spontaan zal ontvouwen als het in de juiste omstandigheden plaatsvindt. De leerkracht is er niet nodig om de geest te vormen met kennis, om culturele kennis over te dragen, maar om de spontane ontwikkeling van de geest met passende voeding te ondersteunen (cf. idee van milieu-verrijking in ervaringsgericht kleuteronderwijs van Ferre Laevers, CEGO). Zo'n visie heeft ook ingrijpende gevolgen voor het curriculum, zoals we straks zullen zien.
Gedurende de twintigste eeuw heeft ook b.v. ook de Zwitserse psycholoog Jean Piaget de zoektocht voortgezet om een vermeend spontaan proces van intellectuele ontwikkeling bloot te leggen. Vygotsky wees er in reactie op Piaget op dat de geest niet alleen een epistemologisch en psychologisch orgaan is, maar ook een sociaal/cultureel orgaan is. Het onderwijs moet de jongeren de intellectuele en culturele instrumenten bieden en zo hun begrip van de wereld bemiddelen. Er is volgens Vygotsky een groot verschil tussen het informeel leren en het leren op school.
De fundamentele ideeën van Spencer over ontwikkeling van de natuur en van de menselijke geest waren verkeerd, maar toch krijgen de pedagogische praktijken die erop gebaseerd zijn nog steeds veel gehoor. We vinden steeds dezelfde visie terug.
Het is opmerkelijk dat de termen die Spencer gebruikte - aanpassing, assimilatie, de groei van de geest door het innemen van voedingsmiddelen, enz. - overgenomen werden in het Piagetiaanse gedachtegoed. De Engelse filosoof en bioloog Spencer had een diepgaande invloed op de Amerikaan James Mark Baldwin en Spencers ideeën werden door Baldwin overgedragen aan de Franse psycholoog Pierre Janet, met wie Baldwin in Parijs werkte. De geschriften van de jonge Jean Piaget waren op hun beurt sterk beïnvloed door diezelfde Janet- en dus door de visie van Spencer. Veel reformers/nieuwlichters beroepen zich overigens ook op de visie van Piaget- ook b.v. Ferre Laevers van het ervaringsgericht onderwijs (CEGO-Leuven)
In zijn beroemd essay "Welke kennis is het meest waard" (1859) ging Spencer verder in op het onderwijscurriculum. Het oude mode-curriculum was volgens Spencer ontworpen om aristocraten in staat te stellen hun vrije tijd aangenaam door te brengen. Spencer stelde dat we de oude leerplannen gewoon moeten wegvegen. In plaats van de klassieke mode te volgen, moeten we beginnen pragmatisch na te denken over wat het belangrijkst is in het leven, en de kinderen daarop voorbereiden (=pragmatische visie). . Wat is belangrijk? Wel, de mens zet zich in voor zelfbehoud, voor de noodzakelijke dingen van het leven, voedt kinderen op en maakt van hen goede burgers, en, bereidt hen tenslotte voor om als volwassenen te genieten van de natuur en de schone kunsten. Welke kennis ondersteunt deze doelstellingen het beste? Nou ja, de nieuwe wetenschappelijke kennis die voor iedereen relevant is voor het beroepsleven.
Het vigerende curriculum gebaseerd op het Latijn, Grieks, geschiedenis e.d. moest volgens Spencer worden weggeveegd. Het vak geschiedenis was, voor Spencer, een "louter kluwen van namen en data en dode gebeurtenissen ... Het heeft niet de minste invloed op onze daden". Spencer verafschuwde het klassieke curriculum van het middenklasse onderwijs dat de meeste van zijn tijdgenoten hadden meegemaakt. Een dergelijke opleiding leverde vooral een massa niet-relevante kennis op.
Spencer's antwoord op de vraag naar de meest waardevolle kennis klonk vrij simplistisch: wetenschap en dit in functie van het toekomstig leven van de jongeren. Spencer bedoelde wel wetenschap in de ruime zin, maar de meeste van zijn volgelingen ontdekten dat ze hem hier niet helemaal konden volgen. Zelfs als ze zijn invulling van het curriculum niet accepteerden, accepteerden ze wel de juistheid van zijn vraag voor het ontwerpen van een nieuw en modern curriculum, en accepteerden ze ook zijn basisprincipe: dat het ultieme criterium voor het selecteren van inhoud voor de curricula het nut ervan in de veronderstelde toekomstig leven van de student was.
De overtuigingen waarop Spencer zijn onderwijsbeginselen baseerde waren verkeerd, maar toch werden die basisprincipes zijn ironisch genoeg als vanzelfsprekend overgenomen door de vele schoolreformers/nieuwlichters van de voorbije 150 jaar. De opvattingen die Spencer meer dan honderdvijftig jaar geleden naar voren bracht, zijn heel langzaam in Engeland doorgedrongen in de onderwijspraktijk, maar ook in Noord-Amerika en in veel andere landen. En ze vinden er nog steeds veel aanhangers.
M-decreet: open brief Nele Decrock, leerkracht 2de graad basisonderwijs
Open brief aan minister Crevits: Beste mevrouw de minister, Geachte leden van de commissie voor onderwijs van het Vlaams parlement,
Graag wil ik, net zoals zovelen met mij, mijn grote bezorgdheid, en ja ook frustratie, uiten over de huidige gang van zaken in het onderwijs in Vlaanderen. Even kaderen: ik geef les op een kleine school. Met rond de 85 leerlingen van de peuterklas tot het 6de leerjaar en 6 leerkrachten is het een gezellige boel bij ons. Alle leerlingen en leerkrachten kennen elkaar en ouders zijn zeer actief betrokken bij het schoolgebeuren.
Maar, er is ook een maar Met een klein team en relatief weinig leerlingen in vergelijking met andere scholen hebben wij erg weinig zorguren. Zorguren die ook op onze kleine school hard nodig zijn. Want ook bij ons is het M-decreet aangekomen. Stel u voor 5 klassen op de volledige school, gemiddeld 20 leerlingen per klas. Kleine klassen hoor ik u denken Maar in die kleine klassen zitten (net zoals op zoveel scholen) heel wat kinderen met extra zorgbehoeften, al dan niet met een diagnose. Kinderen met ASS, DCD, ADHD, emotionele problemen, moeilijke thuissituaties.
Ik denk dat ik niet hoef uit te leggen dat met gemiddeld 20 leerlingen en geen extra zorguren dit verzuipen is. Wij verzuipen in alles wat we voor de leerlingen willen doen. We doen onze job met grenzeloos veel liefde en volharding, maar jammer genoeg zijn er ook voor ons, leerkrachten, beperkingen aan ons kunnen. En op de manier waarop wij ons nu moeten organiseren kunnen we geen optimaal onderwijs voor elke leerling garanderen.
Ik, wij, trekken aan de alarmbel! We uiten een noodkreet, niet omdat we willen stoppen, niet omdat we willen opgeven, maar omdat we vooruit willen, omdat we willen vechten voor het welbevinden, voor optimale leerkansen voor elk kind! Er moet iets gebeuren. Zoveel gefrustreerde kinderen op de klasvloer, die niet geholpen kunnen worden. Een ondersteuningsteam die de vragen niet kan volgen, ondersteuners die we pas zien begin december, ondersteuning die broodnodig is voor heel wat kinderen en die nog steeds (we zijn bijna kerstmis) niet opgestart is. Ondersteuners vallen uit, weten niet waar te beginnen
Is dit dan dat sublieme M-plan? Is dit wat ons onderwijs inclusief zal maken? Is dit wat we willen? Leerlingen die vol frustratie zitten, maar niet de juiste hulp krijgen. Moeten wij deze leerlingen dan later als volwassenen met een vat vol frustratie in de maatschappij opnemen? Is dat dan een goed idee? Of is het de bedoeling om dit probleem dan aan te pakken? Waar is dat lange-termijn denken nu? Ik ben helemaal akkoord met het idee van inclusief onderwijs. Top idee! Maar besteed er dan ook de nodige aandacht aan. Maak er middelen voor vrij, zorg voor degelijke ondersteuning. Zorg voor kleinere klasgroepen of 2 leerkrachten tegelijk op de klasvloer Of dacht u echt dat 1 uurtje ondersteuning per week voldoende is om redelijke aanpassingen toe te passen op de klasvloer voor de helft van de klas? Dit is utopisch en gewoon absurd.
Want nu voelt het M-decreet vooral als een koude en harde besparingsmaatregel. Onderwijs voor enkel de middelmaat, geen tijd, geen uren, geen ondersteuning voor leerlingen die meer nodig hebben dan de middelmaat Het onderwijs in Vlaanderen heeft een goede naam, moeten we die naam dan niet waarmaken? Op een constructieve en opbouwende manier voor iedere betrokkene? Leerlingen, ouders, leerkrachten, directies, zorgcoördinatoren, ondersteuners,
We zouden zo graag op straat komen, betogen, actie voeren, Maar we doen dit niet, want een dag zonder leerkrachten is weer een dag waar de kinderen de dupe van zijn, en dat zijn ze nu al van heel dit M-decreet Dus we schrijven, we schrijven in de hoop dat we gehoord worden, dat u iets doet, dat u met ons praat in plaats van standaard antwoorden de wereld in te sturen. Luister naar ons, luister naar de werkvloer en zoek samen met ons naar werkbare oplossingen voor de problemen die zich voordoen!
Ik nodig u dan ook van harte uit om eens op de werkvloer te komen kijken, in plaats van overal een goed-nieuws-show op te voeren over het M-decreet. Van harte welkom op onze school, kom eens voor de klas staan en kijk hoe goed uw M-decreet werkt op de klasvloer, u zal versteld staan!
Met vriendelijke groet, Nele Decrock, leerkracht 2de graad basisonderwijs
Kieran Egan: Getting it wrong from the beginning: The mismatch between school and children's minds Our Progressivist Inheritance from Herbert Spencer, John Dewey, and Jean Piaget
Getting it wrong from the beginning: The mismatch between
school and children's minds Our Progressivist Inheritance from Herbert Spencer,
John Dewey, and Jean Piaget
Kieran Egan
K.
Egan explains how we have come to take mistaken concepts (Spencer en Co) about
education for granted and why this dooms our attempts at educational reform
Introduction
What have we been getting wrong from the beginning? And when
was the beginning the title refers to? I will argue that we have been getting
education wrong from the beginning, and the beginning I am concerned with is
that of public schooling in the late nineteenth century. All societies, as far
as our anthropology can tell, have had some formal initiation process for the
young, and schools have existed in the West for millennia. But the school as we
know it was an invention of the late nineteenth century. Before that time
education was very largely a process of preparing males for leadership roles in
society, whereas the apparatus for schooling everybody for participation in a
democracy is quite recent.
In this paper I will argue that the conception of education
that continues to shape our schools, and influences what we do to children in
its name, was given its modern sense as a result of ideas that were largely
formulated in the 1850s. I will try to show the source of many of our present
most generally held beliefs about learning, development, and the curriculum,
and show that they were based on ideas that were, simply, wrong. These ideas
continue to be the source of catastrophic damage and waste of life, and are
responsible for the general ineffectiveness of schooling.
In describing a catastrophe one needs an appropriate
villain, and the best villain of modern education is Herbert Spencer
(1829-1903). In my experience the ideas of most teachers and professors of
education I encounter are&emdash;usually quite unbeknownst to
them&emdash;Herbert Spencer's. He was an odd character, perhaps most
vividly captured in Beatrice Webb's My Apprenticeship (1926/1971). He stood at
the crux of the modern world, when the heroic intellectual activity of
Victorians was secularizing the Western world and setting in place the
scientific and scholarly agendas we are still very largely following. Spencer
was a prolific writer, of immense influence during the nineteenth-century. He
visited America and gave triumphant lectures, influencing profoundly, among
others, educators like Dewey, Thorndyke, Parker, Hall, and many others. As the
historian of education Lawrence Cremin put it, describing the revolution that
became progressivism: "If the revolution had a beginning, it was surely
with the work of Herbert Spencer" (Cremin, 1961, p. 91).
The trouble with Spencer . . . well, there are many
troubles, but the particularly relevant trouble here is that pretty-well all
his ideas were wrong. By the end of the 19th century, he was a deeply
disappointed man. His great synthesizing works were dismissed as irrelevant,
his evolutionary theory&emdash;that preceded Darwin's in
publication&emdash;remained Lamarckian, the bases of his biological
theorizing were shown to be false, his social ideas were accepted only by the
most virulently right-wing exploiters (not so small a group, of course). But
his educational ideas, based on general principles shown to be false, became
the rarely-questioned basis of modern education.
If Spencer has been so influential, why is he so little
know?
Before dealing with Spencer's ideas on education, I should
address what may seem to be a puzzle. If Spencer is so central to the
construction of the schools of today, and has consequently had a profound
influence especially upon everyone educated in America, how is it that his name
is almost forgotten, even within educational discourse?
Herbert Spencer's name is perhaps known in a vague way by
many professors of education, but most teachers have never heard of him. If he
is mentioned in textbooks, it is usually in a casual footnote, or in a
reference to his extreme answer to his still disturbing, though daft, question,
"What knowledge is of most worth?" Even those I have mentioned as
profoundly influenced by him&emdash;Dewey, James, Parker, Hall,
Thorndike&emdash;are niggardly with acknowledgements to Spencer, and his
name appears in their writings most commonly when they are refuting one or
other of his prodigal ideas. How could someone virtually no-one today reads be
the source of ideas nearly everyone in Education accepts without question? How
can an obscure Victorian provide a key to understanding the ineffectiveness of
much modern schooling? If his ideas were so wrong, surely the experiments of a
pragmatic educational system over the past century or more will have exposed
the error?
Spencer's voluminous writings bring to mind what was one of
the most famous Victorian cartoons to appear in the British humor magazine,
Punch. The cartoon was known as 'the curate's egg'. At two ends of a long table
sit a weedy, nervous young curate and a portly, domineering Archbishop. They
are having boiled eggs for breakfast, and the wavy lines rising from the
curate's egg indicate it is bad. The Archbishop says, "Ah, Arbuthnot, your
egg appears to be bad." The diffident curate replies, "Oh no, my
Lord. Parts of it are excellent."
Spencer's work, as the century wore on, came to be seen as
curate's egg-ish. Parts of it may have been excellent, but the bad parts were
found so unpalatable that his great influence dissipated rapidly. I will
mention six reasons for this decline, focusing particularly on those connected
with educators' reluctance to acknowledge him as their source.
First, those who enthusiastically adopted Spencer's
educational ideas for the new public schools faced the embarrassment that
Spencer himself argued resolutely against any provision of education by the
state, especially for the lower classes. To people like John Dewey, who were
concerned deliberately to expand public schooling, using the state's control of
schooling to reconstruct society through educational reform, Spencer's views
were, to say the least, inconvenient. This was especially so because the
general principles from which he derived the progressive educational ideas they
liked were also the principles on which he founded his opposition to public
schooling. His version of social evolution led him to believe that the weak,
poor, and unintelligent should be discouraged from breeding, and education and
other social welfare programs only served to maintain incompetents and so slow
down the beneficent progress nature has in store for us.
Second, the ideas commonly labeled "social
Darwinism" might be better called "social Spencerism." "The
survival of the fittest" was originally Spencer's term, even though Darwin
did later use it in a limited way. Spencer extended the idea of the survival of
the fittest from natural selection to pretty well everything in sight. When he
applied it to society and economic systems, he argued for what has been called,
by a British Prime Minister, Edward Heath, "the unacceptable face of
capitalism"&emdash;that is, the exploitation of the poor, weak, and
defenseless by the rich and powerful for the latter's private profit. This
aspect of Spencer's supposedly scientific writings helped account for his great
popularity with one segment of American society. William Sumner
(1840&endash;1910), president of Yale University, enthusiastically used
these ideas of Spencer's to argue for the freedom of capital from state
regulation. Association with a ruthless program of exploitation and suppression
of working people, and with a program of unstinting support for a power élite,
hardly endeared Spencer to socialists like John Dewey or to any of those
wanting to use the new schools to further democratic ideals. Thomas Huxley
summed up Spencer's social ideas as "reasoned savagery" (1951, p.
181).
Third, even at the level of curriculum development, where
Spencer's focus on the whole life of the child and on learning things of
practical value was warmly embraced, his own application of the principles
produced an exclusively science-based curriculum, even in primary school. This
reflected Spencer's own peculiar education by his father, but it seemed simply
eccentric to those who were planning to prepare the young for all aspects of
life in an expanding American society.
Fourth, some of Spencer's fame grew from his having devised
theories about evolution even before Darwin published his arguments and
evidence. Indeed, "evolution" was Spencer's term; Darwin at first
wrote of "descent with modifications" or "natural
selection." Neither had the snappy neatness of Spencer's preferred term,
which became the one generally accepted, even by Darwin. The problem was that
Spencer never really understood Darwin's idea of natural selection. He seems to
have seen Darwin's theory as simply one particular mechanism&emdash;a
clever one undoubtedly&emdash;whereby evolution proceeded, and as just one
small addition to his own vastly more comprehensive philosophical theory of
evolution.
Spencer's scientific understanding never advanced beyond a
rather crude Lamarckian view. Jean Baptiste de Lamarck (1744&endash;1829)
had proposed (in his 1809 Philosophie Zoologique) a groundbreaking theory of
evolution; he argued that changes occurred in species as a result of acquired
characteristics being inherited by future generations. So if a species moves to
a new environment in which, say, a tail no longer serves a useful purpose, the
tail will disappear over generations and other features that are more used will
be enlarged or expanded in some way. This inheritance of acquired
characteristics was used, classically, to account for the giraffe's neck having
stretched over generations so they could better reach the high shoots of tall bushes
and small trees.
Lamarck's general idea of species-change has become very
widely accepted, as has Darwin's explanation of how it occurs. By the end of
the nineteenth century, when Darwin's theory had become more widely understood,
those most committed to evolution considered Spencer out-dated, eccentric, and
ignorant. So evolution's most outspoken champion became a decided
embarrassment. William James, in his 1890 Principles of Psychology, took issue
with Spencer about evolution, pointing out that he simply misunderstood it.
Fifth, on the scientific side matters became even worse for
Spencer. In 1853, the ideas of the German physicist, Hermann von Helmholtz
(1821&endash;94), about energy expenditure were translated into English.
His formulation of the second law of thermodynamics had terrible implications
for the principle from which Spencer had spun most of his general theories,
including his main educational ideas. Spencer had absorbed Karl Ernst von
Baer's (1792&endash;1876) notion of "the law underlying the whole
organic creation" (1851, p. 65)&emdash;that we were parts of an
immense process that moved inexorably from the homogeneous to the
heterogeneous. The second law of thermodynamics predicted the opposite; that
energy was being endlessly dissipated in work, light, and heat, so the cosmos
was moving inexorably to an homogeneously dark, silent, dead universe.
Helmholtz's law led to some panic in mid-century, as
physicists tried to calculate how long the sun could continue to expel its heat
and light before burning out; estimates ranged from a bothersome twenty-five
years to ten million years.
What, then, happens to Spencer's beneficent nature and its
guarantee of progress? Later in the century, as Beatrice Webb touchingly
chronicles, Spencer was a deeply depressed and disappointed man. As she puts
it:
In answer to my inquiry [about why Spencer found the new
physics so disquieting] my friend Bertrand Russell suggests the following
explanation: 'I don't know whether he was ever made to realize the implications
of the second law of thermodynamics; if so, he may well be upset. The law says
that everything tends to uniformity and a dead level, diminishing (not
increasing) heterogeneity' [Letter from Bertrand Russell to Beatrice Webb, 4
June, 1923] (Webb, 1926/71, p. 109n).
We know he was made to realize the implications, by the
Irish physicist, John Tyndall, and Spencer's shaken reaction is on record; he
was indeed deeply disturbed, and remained so more or less till his death.
Sixth: another embarrassment for the educational reformers
was Spencer's belief in recapitulation. This was his fourth guiding principle
for educators: "the education of the child must accord both in mode and
arrangement with the education of mankind, considered historically"
(Spencer, 1859/1911, p. 60). Spencer had also believed that this principle had
been shown to operate in biology, drawing again on von Baer. He followed the
mid-nineteenth-century belief that each human fetus in its development went
through&emdash;recapitulated&emdash;all the stages of development of
our species, from simple-celled creature, through gilled fish-like ancestors,
and so on, to the present. Like so much of the primitive science Spencer picked
up, this too was shown to be false.
But there was clearly ambivalence about this idea among
those Americans who influenced the new schools. G. Stanley Hall was an
enthusiastic believer in educational recapitulation. He believed, with Spencer,
that the child's learning should follow the process whereby the different forms
of knowledge had been built up during cultural history. John Dewey was also
clearly attracted to recapitulation early in his career. He notes that there
"is a sort of natural recurrence of the child mind to the typical
activities of primitive people" (in Gould, 1977, p. 154). Even later,
Dewey occasionally used recapitulationist arguments to support his curriculum
proposals, e.g. "It is pertinent to note that in the history of the race
the sciences grew gradually out from useful social occupations" (1916, pp.
220/201). But, at the same time, he explicitly rejected recapitulation with the
claim that it "tends to make the . . .present a more or less futile
imitation of the past" (1916, p. 75). He saw recapitulation as
incompatible with the educational task to "emancipate the young from the
need of dwelling in an outgrown past" (1916, p. 73). In reaching such a
position he echoes the more forthright rejection of recapitulation made by
Edward L. Thorndike:
Heaven knows that Dame Nature herself in ontogeny [the
development of the modern individual] abbreviates and skips and distorts the
order of the appearance of organs and functions, and for the best of reasons.
We ought to make an effort, as she does, to omit the useless and antiquated and
get to the best and most useful as soon as possible. We ought to change what is
to what ought to be, as far as we can (1913 I, p. 105).
The additional embarrassment about Spencer's
recapitulationism was its casual brutal racism. His theories helped those in
whose interests it was to view other races as inferior "savages",
comparing such adult "savages" with modern children: "During
early years every civilized man passes through that phase of character
exhibited by the barbarous race from which he is descended. As the child's
features&emdash;flat nose, forward-opening nostrils, large lips, wide-apart
eyes, absent frontal sinus, etc.&emdash;resemble for a time those of the
savage, so, too, do his instincts. Hence the tendencies to cruelty, to
thieving, to lying, so general among children" (1911, p. 108). Spencer
used such absurd observations to justify "superior" people's right to
govern "inferior" people, and, of course, to decide who was inferior
and who superior. He tended to pick up any piece of information or observation
that seemed to fit his general scheme, and so support for his recapitulation
idea is full of racist nonsense, nonsense biology, and nonsense linguistics.
Given the American schools' need to prepare huge numbers of immigrant children
for the new society, recapitulation was an unattractive idea, and the support
evinced for it made it even more repellent to most educators.
By the first decades of the twentieth century, then, if you
were an educator attracted by Spencer's principles, you would not likely be keen
to declare yourself a follower of Spencer. The accompanying baggage would be
too burdensome. While American educators might have been ready to still
acknowledge Spencer in the 1880s, it became increasingly convenient to cite
homegrown American authorities who expressed his ideas without reference to
him.
Biologized minds and learning
Let us take the conception of learning that Spencer inferred
from his philosophical researches, which he would prefer to call scientific. In
a brief paper I cannot hope to be more than suggestive about this and the
following claims, so I will just try to locate the points at which Spencer's
seductive errors have led modern educators massively astray.
Like everyone else remotely involved with children and their
education, Spencer observed that children in "the household, the streets
and the fields" (1911, p. 24) learn all kinds of things effortlessly, with
eager pleasure, yet these same children often have great difficulty learning
quite elementary things in formal educational settings. How to explain this
puzzle? Why should children who learn to talk fluently, later find it so
difficult to read and write fluently, or to learn a second language as easily
as the first? Why should children who rapidly become so easily initiated into
the norms and values of one culture find it so difficult to accommodate to
those of another culture later? Why should children who find it easy to learn
the sometimes complex rules of games find it difficult to grasp simple
mathematics?
Spencer believed that his studies in evolutionary theory and
biology had given him the answer: "Grant that the evolution of
intelligence in a child . . . conforms to laws; and it follows inevitably that
education cannot be rightly guided without knowledge of these laws" (1911,
p. 23). So when children fail to learn in schools, the fault lies in methods of
instruction or in the knowledge selected for the curriculum that did not
conform with the laws whereby children's intelligence worked.
The answer was to devise methods of instruction, learning
environments, and a curriculum that did conform with the underlying laws of
children's learning and development. Once methods and curricula more hospitable
to children's learning were in place, their natural desire for knowledge would
be released, and an educational revolution would take place.
The progressivist movement in particular, but many others
too, bought this fools' gold, caught Spencer's disease, and the twentieth
century saw immense amounts of time, energy, ingenuity, and money expended on
trying to make learning in schools match children's spontaneous learning in
household, street, and field&emdash;what today we might call learning
"street smarts". The Holy Grail of progressivism&emdash;to let
the metaphors run free&emdash;has been to discover methods of school
instruction derived from and modeled on children's effortless learning, and so
bring about the revolution promised by Spencer and by progressivists throughout
the twentieth-century. Despite all the ingenuity and effort, the revolution
hasn't shown the faintest signs of occurring.
So what is the error? If one was to try to model human
conceptual development, it would be tempting to say that evolution equipped us
with two kinds of learning. There is, first, that largely effortless learning
of our early years, which we use to pick up a language and conceptions of our
society and the cosmos, and appropriate behavior within them. It seems to work
a bit like cement or plaster-of-Paris; at first it is enormously flexible, able
to adapt to widely varied external constraints, and then gradually it sets and
becomes rigid. It also seems to be focused on very specific
objects&emdash;like language, or social behavior, etc. The second kind of
learning remains flexible throughout our lives and is a kind of all-purpose
utility, but it is much more laborious and slow. The difference between the two
is often said to be evident in the efficiency with which we learn a language
and adapt to social customs in our early years, in contrast with the relative
difficulty and inefficiency with which we learn a new language and adapt to new
social customs later in life.
Jerry Fodor (1983), for one example, suggests we might see
the mind as having particular input systems and a somewhat distinct central
processor. The input systems are relatively specific to particular parts of the
normal brain, they are focused on such things as touch, hearing, seeing, and
language, and they are fast and "stupid"&emdash;we can't not hear
or not learn a language in normal conditions. The central processor is
"smart" and is slow and general in both brain location and
operations. This allows very fast responses to some things by the
"stupid" brain systems and slow contemplation and analysis by the
other. Fodor notes that "it is, no doubt, important to attend to the
eternally beautiful and true. But it is more important not to be eaten"
(1985, p. 4)
Well, we might wisely be cautious in inferring such a sharp
distinction in kinds of learning as we are still unsure about the underlying
cognitive reality such distinctions refer to.
I use Fodor's terms here as a short-hand way of indicating
the error I think has been repeatedly made, even though there may be good
reasons to question much of Fodor's model, as Karmiloff-Smith (1992) for one
among many, has argued. But his model is useful just to indicate why one might
begin to worry about the "common-sense" objective of making
children's learning in schools better conform with their learning in
households, streets, and fields. What Spencer is requiring, in Fodor's terms,
is to make the central processor work like an input system. It won't and can't.
The century and more of attempts to make school-learning more like children's
early effortless learning, has been misdirected.
Spencer's assumptions that there is only a single kind of
learning leads to the belief that all school learning must be equally effortless
as language learning, and it should be invariably pleasurable. If these two
criteria are not satsfied in any learning experience, then there is something
wrong with the method of teaching, or the environment in which it is taking
place, or with the curriculum. He stated his position as follows:
Just as the child incidentally gathers the meanings of
ordinary words from the conversations going on around it, without the help of
dictionaries; so, from the remarks on objects, pictures, and its own drawings,
will it presently acquire, not only without effort but even pleasurably, those
same scientific terms which, when taught at first, are a mystery and a
weariness (Spencer, 1966, p.92).
He uses the rhetoric of progrssivism we have come to find so
familiar, along with its binary distinction between good, active,
child-centered teaching and bad, passive, traditional teaching. With the
progressivist vision before us, the schools will be transformed and children
once "stupified by the ordinary school-drill--by its abstract formulas,
its wearisome tasks, its cramming--have suddenly had their intellects roused by
thus ceasing to make them mere passive recipients, and inducing them to become
active discoverers" (Spencer, 1996, p. 96).
Unilinear development
In 1851 Spencer read a review of W.B. Carpenter's Principles
of Physiology. In his autobiography many years later, Spencer describes this
review as an "incident of moment" in his intellectual life. The
review introduced him to the decades old ideas of K.E. von Baer, and
particularly Baer's claim that all living organisms develop from a condition of
homogeneity to one of increasing heterogeneity. The "incident of
moment" was Spencer's recognition that this formula could be applied to
the evolution of inorganic no less than to organic material, and to individuals
today no less than to species in the past. Indeed&emdash;it could be
applied to everything! It was Spencer's restrained English "Eurika!"
He was not the kind of person to run down the street naked, Archimedes-like,
shouting his discovery but, with proper English reserve, he noted that this
insight allowed him to tie together "thoughts that were previously
unorganized, or but partially organized" (1904, p. 337). He had
discovered, he thought, one of the most fundamental principles of nature.
(Given his contentious relationship with George Elliott, and
the rival claims about who turned down whose proposal of marriage, it does not
require straining to see elements of Spencer in Mr. Casaubon's discovery of
"the key to all mythologies" in Middlemarch.)
When this key to all the process of nature was applied to
education it allowed Spencer to articulate those principles that, as far as I
have been able to tell, are still believed as unassailably true by very many teachers
and professors of education. So it still seems accepted that we should proceed
from the simple to the complex, and from the concrete to the abstract, and from
the empirical to the rational. Also in education: "children should be led
to make their own investigations, and to draw their own inferences. They should
be told as little as possible, and induced to discover as much as
possible" (1911, p. 62). Finally, we must always ask, "Does it create
a pleasurable excitement in the pupils?" (1911, p. 63). He believed that
to "tell a child this and to show it the other, is not to teach it how to
observe, but to make it the mere recipient of another's observations."
The basis for these educational ideas was, first, von Baer's
general homogeneous to heterogeneous principle&emdash;"the law
underlying the whole organic creation" (1851, p. 65). But von Baer was
wrong about organic creation; evolution is rather a process of elaboration in
all directions, lacking the teleological principle favored by von Baer and Spencer
(c.f. Gould, 1977, 1997). As mentioned earlier, Spencer's generalization of the
principle ran afoul of Hermann von Helmholtz second law of thermodynamics,
published in English in 1853. If, as Helmholtz showed, energy was being
constantly dissipated in work, light, and heat, the cosmos was not eternally
due for increasing heterogeneity.
The second basis for Spencer's educational principles was
his evolutionary ideas. These too were wrong. While Spencer drew on Darwin, he
remained always a little irritated that Darwin should have gained such
celebrity, as his evolutionary theory was, in Spencer's view, less general and
powerful than his own. Spencer never really grasped Darwin's theory, or,
rather, never grasped that it undermined the Lamarckian ideas Spencer held to
his death.
The combination of von Baer's idea and Spencer's version of
evolution led him to conclude that the fundamental law of life, the universe,
and everything was "progress". In a celebrated essay written in 1851,
"Progress: Its Law and Cause," Spencer had shown to his and many
other's satisfaction that "progress is not an accident, not a thing within
human control, but a beneficent necessity (1966, p. 60). He had established
that this beneficent necessity was "displayed by the progress of
civilization as a whole, as well as in the progress of every nation; and is
still going on with increasing rapidity" (1966, p. 19).
Spencer had seen the fundamental law giving order to his
observations and studies of evolution, and then of biological processes. His
application of it to the mind followed much the same pattern. He conceived of
the mind as following a process of gradually increasing heterogeneity from
birth to adulthood--in much the same way that is common in developmental
psychology and educationalists today. The mind is assumed to be an organ with a
program that it spontaneously follows, as long as it is provided the
appropriate environment and food. Spencer, that is, articulated explicitly a
conception of the mind based on his biological conceptions. "If it be true
that the mind like the body has a predetermined course of evolution--if it
unfolds spontaneously--if its successive desires for this or that kind of
information arises when these are severally required for its nutrition--if there
thus exists in itself a promter to the right species of activity at the right
time; why interfere in any way?" (Spencer, 1966, p. 67). The job of the
educator, then, is simply to "systematize the natural process" in
order to aid "self-evolution" (Spencer, 1966/1860, pp. 84, 85).
One result of such a view is that the teacher becomes a
facilitator of a process that will unfold ideally if given the right
conditions. The educator is not to shape the mind with knowledge, but to
support with appropriate food/knowledge its spontaneous development. Such a
view also has obvious and radical implications for the curriculum, as we shall
see below.
During the twentieth century, Jean Piaget, most notably, has
continued the quest to expose some putative spontaneous process of intellectual
development. . I am inclined to echo Jerry Fodor's observation about the modern
pursuit of Spencer's dream that exposing the nature of students' psychological
development will be important to education: "Deep down, I'm inclined to
doubt that there is such a thing as cognitive development in the sense that
developmental cognitive psychologists have in mind" (1985, p. 35).
Vygotsky pointed out in response to Piaget that the mind is not just an
epistemological and psychological organ, but is also a social organ. Any
adequate conception of education has to attend to the intellectual tools that
any particular society delivers to its young to mediate their understanding of
the world. Attempts to describe some psychological developmental process that
is somehow independent of those two seems increasingly barren. Whatever results
from these disputes, though, Spencer's fundamental ideas about development were
wrong, and yet the pedagogical practices based on them are still the largely
unquestioned currency of education, with their claims that children can learn
only simple, concrete, local knowledge, and so on.
It is noteworthy that the terms Spencer used-- adaptation,
assimilation, the mind's growth by taking in aliments, etc.--find a place in
the Piagetian scheme. And one might incidentally note that Spencer's profound
influence on the American James Mark Baldwin was passed to the French
psychologist Pierre Janet, with whom Baldwin worked in Paris. The young Jean
Piaget's writings were, in turn, significantly influenced by Janet.
The curriculum
Setting up new schools for all children in a democratic
state focused attention on what one ought to teach them. The old
"ornamental" curriculum designed to enable aristocrats to use their
leisure enjoyably came in for much derision. Spencer broached the topic, and
provided an answer, in his celebrated essay, "What knowledge is of most
worth" (1859).
With his usual brio, he argued that we must sweep away the
old curricula: "Men dress their children's minds as they do their bodies,
in the prevailing fashion" (1911, p. 2). Instead of following fashions, we
need to begin by considering what is most important in life, and prepare
children for that. What is important? Well, he ranks in order self-preservation,
securing the necessaries of life, bringing up children well, producing good
citizens, and, last, prepare them as adults to enjoy nature, literature, and
the fine arts. And what knowledge will best support these aims for education?
Well, the new scientific knowledge relevant to each.
So the prevailing curriculum based in Latin, Greek, and
history was to be swept away. It took some time, but it has pretty well gone.
History was, to Spencer, a "mere tissue of names and dates and dead
unmeaning events . . . it has not the remotest bearings on any of our
actions" (1911, p. 10). In general he despised the classical bent of the
middle-class education most of his contemporaries, but not himself, had
suffered. Such an education provided a mass of irrelevant knowledge: "So
terribly in our education does the ornamental over-ride the useful!"
(1911, p. 14).
Spencer's answer to his question of what knowledge is of
most worth was, simply, Science. He meant it in the widest sense, but most of
his followers found that they could not follow him all the way. Even if they
did not accept his answer, they did accept the correctness of his question for
designers of a new and modern curriculum, and they accepted also his basic
principle&emdash;that the ultimate criterion for selecting content for the
curricula must be its utility in the assumed future life of the student.
The twentieth-century saw the proponents of Spencer's
conception of utility and his priorities of self-preservation, securing the
necessaries of life, good citizenship, and so on, grow increasingly important.
So Social Studies largely displaced History, classical learning of any kind has
largely disappeared in favor of more utilitarian studies, the arts in general
have given ground to practical preparation for everyday life, literature
receives less time than functional literacy activities and so on. Spencer's
success is measured in the degree to which schools and those who work in them
are no longer seen as central institutions in the cultural life of the society
at large. Indeed, it seems fair to say that those involved in the institutions
of schooling increasingly show a somewhat anti-intellectual bias.
The answer is not more of the old traditional curriculum.
That simply perpetuates the fruitless and dreary polemics of twentieth-century
educational discourse. Anyway, I am not here interested in answers, so much as
to identify or at least plausibly suggest how we have got it wrong from the
beginning. In the case of the curriculum what we got wrong was accepting that the
important question was "what knowledge is of most worth?" and the
catastrophe has followed accepting Spencer's belief that a fundamentally
utilitarian criterion would allow us to answer it.
And what is wrong with such a question, and a dominant
criterion of utility determining the curriculum? I read yesterday about the
poet Joseph Brodsky teaching a class at a leading American college and coming
to a reference to Ovid. He asked who was familiar with the reference. No one.
Who had heard of Ovid? No one. He stood stunned looking at this group of highly
intelligent young people, and could say only "You've been cheated."
Cheated out of an education by those who accepted Spencer's criterion. Well,
that's too easy, of course. The question is what should constitute an
education, and it is inadequate to assume an alternative and rebuke its
competitor because it doesn't share its conclusions. And, of course, it isn't
easy to make a compelling argument that a utilitarian criterion cannot produce
an adequate curriculum. "Adequate for what?" becomes the obvious
question. In the end we would have to come down to some Wittgensteinian forms
of life impasse.
But whatever conclusion or impasse we might reach from that
argument, Spencer's utilitarian influence on the curriculum was allied with his
principle that children's learning must always be effortless if it is to
conform properly "to the methods of nature" (1911, p. 52). Learning
must also be pleasurable because, "the rise of an appetite for any kind of
information implies that the unfolding mind has become fit to assimilate it,
and needs it for the purposes of growth" (1911, p. 51), and the
satisfaction of any natural appetite gives pleasure. Applying these criteria
means constantly revising curricula to exclude elements that are not learned
effortlessly and pleasurably. The result of applying these criteria has been
the catastrophic "dumbing-down" of the curriculum, particularly in
the early years of schooling.
The combined requirements of utility of content and
effortless and pleasurable learning results in often highly intelligent
students who are, in Lord Clark of Civilization's phrase, "ignorant as
swans."
Conclusion
So here we are with a general conception of education
powerfully influenced by the ideas Herbert Spencer. We have seen that the
beliefs on which he based his educational principles were wrong, and yet,
ironically, the educational principles have been accepted as almost beyond
question.
Beatrice Webb describes her early enchantment with Spencer's
ideas, the ferment of intellectual excitement that he created, and then her
disenchantment: "My case, I think, is typical of the rise and fall of
Herbert Spencer's influence over the men and women of my own generation"
(1926, p. 61). Spencer was the victim of one of the crueler but most telling
put-down in modern intellectual history. In talking with Thomas Huxley and
others, (and reported in 1909 by Karl Pearson) (Abrams, 1968, p. vii) the
inexorably philosophic Spencer said "You fellows would little think that I
wrote a tragedy when I was young." Huxley immediately said: "I know
what it was about." Spencer was surprised at this, and said it was
impossible that Huxley could know, as he had never mentioned it to anyone
before. But Huxley insisted, and Spencer challenged him to describe it. Huxley
replied: "It was the history of a beautiful induction killed by a nasty
little fact."
While Spencer's huge reputation and his magnificent
theoretical structures came crashing down under the discovery of nasty little
facts, the educational ideas derived from his flawed theoretical structures
soldiered on. It took time for them to gain a hold, particularly on American
education, but once they did they proved themselves immensely tenacious. As his
reputation in the wider intellectual world collapsed, Charles Eliot of Harvard
could note in 1910:
"The ideas on education which he put forward more than
fifty years ago have penetrated educational practice very
slowly&emdash;particularly in England; but they are now coming to prevail
in most civilized countries, and they will prevail more and more."
(Intro. to Spencer, 1911, p. viii)
It is not clear from the syntax of that sentence whether
England is to be classed among the civilized countries, but over the past
half-century Spencer's educational principles have gained ascendancy in his
home-land as well as in North America.
The beginning of public schooling was in the later
nineteenth-century, and we got wrong the conception of education that
determined teaching and the curriculum. Here we are with massive financial and
technical resources at hand to educate our children, but we are in a conceptual
mess, and the result is ignorance and waste of life in catastrophic proportion.
Bibliography
Abrams, Philip. (1968). The origins of British sociology:
1834-1914. Chicago: University of Chicago Press.
Cremin, Lawrence. (1961). The transformation of the school:
Progressivism in American education, 1876&endash;1957. New York: Knopf.
Egan, Kieran. (1997). The educated mind: How cognitive tools
shape our understanding. Chicago: University of Chicago Press.
Fodor, Jerry. (1983). The modularity of mind. Cambridge, MA:
MIT Press.
Fodor, Jerry. (1985). "Précis of 'The modularity of
mind'." The behavioral and brain sciences, 8, 1-42.
Gould, Stephen Jay. (1977). Ontogeny and phylogeny.
Cambridge, MA: Harvard University Press.
Hall, G. Stanley. (1904). Adolescence: Its psychology and
its relations to physiology, anthropology, sociology, sex, crime, religion, and
education (2 vols.). New York: D. Appleton.
Karmiloff-Smith, Annette. (1992). Beyond modularity: A
developmental perspective on cognitive science. Cambridge, MA: MIT Press
Rorty, Richard. (1989). Contingency, irony, and solidarity.
Cambridge: Cambridge University Press.
Spencer, Herbert. (1851). Social statics. London: Chapman.
Spencer, Herbert. (1904). An autobiography. London: Williams
& Norgate. (First published 1888).
Spencer, Herbert. (1911). Essays on Education, Etc. (Charles
W. Eliot, intro.) London: Dent. (The constituent essays of this collection were
first published in the 1850s.)
Spencer, Herbert. (1966). "The development
hypothesis." In Essays: scientific, political, speculative. Vol. I. Osnabrück:
Otto Zeller. (Reprint of the 1891 edition of the Works of H. Spencer.)
Webb, Beatrice. (1971). My apprenticeship. Harmondsworth:
Penguin. (First published in 1926.)
Genadeloze kritiek van Wim Van Rooy op het Vlaams onderwijsbeleid -2012
Wim Van Rooy, publicist, oud-leraar en -directeur en -kabinetsmedewerker, drukte zijn beoordeling van het Vlaams onderwijsbeleid 5 jaar geleden uit tijdens een lezing voor Res Publica (oktober 2012) zo uit:
Het onderwijs wordt omgeven en gekanaliseerd door de administratie, door koepels, door sociologen, door onderwijskundigen, door het bedrijfsleven, waardoor de stem van op het veld geen weerklank vindt. Dat leidt al decennia tot grote frustraties bij de onderwijsgevenden, temeer daar pogingen tot onderwijsvernieuwingen legio zijn, de vernieuwingsdrift mateloos is en de beste stuurlui vaak aan wal staan. Het is een zittende klasse die een staande klasse permanent bevoogt.
Van Rooy wees in dit verband ook terecht op de rol van het politiek correcte denken bij beleidsmakers, sociologen, onderwijskundigen, ... Hij poneerde: Uit mijn ervaring op het kabinet, maar ook uit allerlei documenten weet ik dat de sociologen en onderwijskundigen (niet te verwarren met pedagogen!) het onderwijs hebben overgenomen. Sociologen laboreren aan een kwalijke ziekte: ze bestuderen niet hoe onderwijs realiter werkt, maar hoe het volgens hen zou moeten werken. Ze hebben meestal een neomarxistische en cultureel marxistische agenda, die doordrongen is van egalitarisme en nivellering. Het politiek correcte denken is hét grote paradigma van de smaakmakers in het onderwijs .... Sociologen, politicologen en allerlei andere alfa-wetenschapsmannetjes dirigeren het schoolkoor met verschillende sterk ideologisch angehauchte utopieën, die de vroegere utopieën moeten vervangen. De recente poging tot onderwijsstructuurhervorming in het s.o. gaat ook weer uit van dat nivellerende egalitarisme en van een soort maakbaarheid die we ook in de Sovjet Unie zaliger aantroffen.
Tegelijk ontwaar ik hier een soort afkeer van het inoefenen van cognitieve vaardigheden, het tegengaan van elitair denken, het selectief lezen en interpreteren van PISA- en OESO-teksten, waarin bijna expressisverbis gesteld wordt dat ons jaarklassensysteem en de early tracking nagenoeg geen invloed hebben op de resultaten van leerlingen met een lagere sociaal-economische status. De artikelen en essays die dit weerleggen worden als het ware geweerd. Ook constateert men dat de media nagenoeg alleen ruimte geven aan de voorstanders van een comprehensieve eerste graad.
Bijlage
Marc Luwel, adjunct-kabinetschef van minister Marleen Vanderpoorten, poneerde op 21. 11.2001 in Knack: Er wordt onophoudelijk op het onderwijs en de universiteit geklopt, vooral door de administratie Onderwijs: het duizendkoppige monster dat barst van slaapkoppen en incompetentie.
Op 22 november 2011 verplichtte Monard zijn lakeien een brief ondertekenen waarin gesteld werd dat het onaanvaardbaar was dat Luwel de verregaande expertise ontkent die onder de leidinggevende ambtenaren is opgebouwd. Vanderpoorten stond met de rug tegen de muur en kon niets anders dan Luwel ontslaan. Even later stapte Monard over naar de federale administratie van openbaar ambt van minister Luc Van den Bossche.
Sociologen Van Houtte en Nicaise in De Standaard 3 mei 2014: Het is correct dat niet alleen de sterkste leerlingen, maar ook zwakke en kansarme leerlingen beter presteren dan elders en dat de schooluitval beperkter is.
Sociologen Mieke Van Houtte en Ides Nicaise gaven in DS van 3 mei 2014 met tegenzin toe dat ook volgens PISA niet enkel onze sterke leerlingen, maar ook niet zwakke en kansarme leerlingen beter presteren dan in de andere Europese landen en dat de schooluitval hier ook beperkter is dan in andere landen.
Reactie op opinie in de krant De Standaard van 19 december waarin Anneleen Boderé eens te meer beweert dat de sociale ongelijkheid/discriminatie in Vlaanderen veel groter is dan elders: "We moeten het over gelijke kansen hebben' en dat dit het gevolg is van onze eerste graad s.o.Boderé pleit er ook voor het beroep doen op de thuistalen van anderstalige kinderen. B. werkte de voorbije jaren ook samen met prof. Koen Jaspaert die in 2014 als reactie op de taaloproep van minister Smet nog poneerde dat het taalprobleem van allochtone leerlingen een louter 'aangepast probleem was'.. Het Leuvens Taalcentrum van Jaspaert en Van den Branden heeft zich ook steeds verzet tegen de invoering van intensief NT2-taalonderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. De taalrelativisten associëren taalsensibilisering enkel met de aandacht voor de thuistalen en niet met aandacht voor het Nederlands.
Enkele sociologische pleitbezorgers van radicaal comprehensief onderwijs publiceerden in mei 2014 hun standpunt in het EPO-boek Het Onderwijsdebat. De basisidee luidt dan ons onderwijs enkel sterk is voor de sterke leerlingen en kampioen is inzak sociale discriminatie. In de begin maart 2014 verspreide aankondiging van het EPO-boek schreven Nicaise,Van Houtte, Spruyt, Kavadias: Jongeren worden door een te vroege oriëntatie op het verkeerde spoor gezet en raken gedemotiveerd, de sociale ongelijkheid wordt uitvergroot, het voortijdig schoolverlaten in de hand gewerkt, technische en beroepsscholen gestigmatiseerd.
In de aankondiging van het boek begin april poneerden Nicaise en co plots iets anders: Jawel, het Vlaamse onderwijs behoort inzake kwaliteit tot de Europese top: de gemiddelde prestaties van onze leerlingen inzake wiskunde en wetenschappen zijn uitstekend. En jawel, zelfs achtergestelde groepen (kansarmen, migranten) doen het in Vlaanderen niet slechter dan elders.
Nog groter was onze verwondering toen Ides Nicaise en Mieke Van Houtte op 3 mei in De Standaard voor het eerst schoorvoetend toegaven: dat ook zwakke en kansarme leerlingen presteren beter dan elders. In De Standaard van 3 mei 2014 legde Tom Ysebaert een aantal stellingen van zgn. tegenstanders voor aan Nicaise en Van Houtte (Wetenschappers verdedigen onderwijshervorming).
*Stelling 1: Ons onderwijs creëert geen ongelijkheid. De sociaal zwakkeren scoren hier hoger dan elders.
Nicaise & Van Houtte schoorvoetend: Het is correct dat niet alleen de sterkste leerlingen, maar ook zwakke en kansarme leerlingen beter presteren dan hun evenknieen in sommige landen. In hun boek Het Onderwijsdebat (EPO) zelf luidt hun grote aanklacht echter opnieuw: sociale discriminatie. En ze vezwijgen er dat uit de absolute PISA-cijfers blijkt dat ook de zwakkere en kansarmere beter presteren in Vlaanderen.
Nicaise en Van Houtte geven in DS dus wel even en voor het eerst toe dat er in Vlaanderen niet minder, maar meer gelijkheid is dan elders. Met tegenzin. Ze voegen er onmiddellijk aan toe: Toch is dat maar een halve troost. Je moet ook naar de relatieve posities van de leerlingen kijken. Leerlingen uit sterkere milieus vinden we vaker in het aso. Wie het minder goed doet in een sterke groep (land), dreigt
Nicaise en co streven dus nog steeds klassenloze participatie aan het aso, universitair onderwijs na en gelijke uitkomsten. Ze gaan er ook ten onrechte van uit dat de intellectuele aanleg evenredig verdeeld is over alle sociale klassen. Ze gaven in De Standaard wel toe dat onze kansarme leerlingen beter presteren, maar blazen koud en warm tegelijk.
*Stelling 2: De Schooluitval is in Vlaanderen lager dan elders. Nicaise en Van Houtte ontweken een antwoord op deze stelling met als alibi: Schooluitval valt moeilijk internationaal te vergelijken, al was het maar omdat de leerplicht verschilt. Het is een feit dat in Vlaanderen 1 op de 8 jongeren zonder diploma uitstroomt. De auteurs verzwijgen de landenvergelijkende Eurostat-cijfers waaruit blijkt dat de schooluitval lager is dan in vergelijkbare landen: in 2013 amper 7,5% beneden de 24 jaar zonder diploma - zelfs lager dan comprehensief Finland, een land met weinig kansarme & allochtone leerlingen.
Nicaise en co gaven in De Sociale staat van Vlaanderen-2013 (december j.l.) wel toe dat de schooluitval beperkt(er) is en te vergelijken is met Finland. Die goede Vlaamse score was volgens Jan Van Damme, Ides Nicaise, ... vooral een gevolg van onze gedifferentieerde eerste graad en van het vroeg aanbieden van technische opties. Nicaise en Van Houtte verzwegen in het interview van 3 mei die vroegere uitspraak. In de maart-aankondiging van het boek luidt het zelfs dat onze gedifferentieerde eerste graad tot een grotere schooluitval leidt. Nicaise en co verzwijgen ook dat de schooluitval vooral groot is bij anderstalige leerlingen en verwaarloosbaar bij autochtone meisjes. Ze beweren wel in het voorwoord van Het Onderwijsdebat dat zij dé wetenschappelijke waarheid over schooluitval, gelijkheid ... verkondigen. Precies onze vroege differentiatie voorkomt schoolmoeheid en schooluitval, maar Nicaise en co verkondigen de omgekeerde waarheid in hun EPO-boek.
Bijlage
Transbaso-studie versus ons Leuvens CSPO- doorstromingsonderzoek van 1969-1971 : deels analoge vaststellingen, maar andere interpretatie en conclusies, andere transbaso-conclusies ook dan in 13 andere studies van Dronkers & Co http://www.bloggen.be/onderwijskrant/archief.php?ID=3042064
Passages uit bijdrage van Toby Young (zoon van Michael) over de nefaste egalitaire ideologie van de sociaal-constructivisten en post-modernisten http://www.bloggen.be/onderwijskrant/archief.php?ID=3042889
Visie ivm technisch en begriipend lezen en hun interactie van Wim Van den Broeck, Astrid Geudens en Raf Feys
'Ons onderwijs zou er veel baat bij hebben als we taalvaardigheden niet zouden verkavelen' Visie van prof. Wim Van den Broeck en Astrid Geudens.
Zelf onderschrijf ik deze visie en ik voeg er in een bijlage nog wat commentaar over mijn jarenlange inzet voor degelijk technisch en begrijpend lezen aan toe. ---------
'Het gaat niet op om technisch lezen af te doen als het kleine broertje van begrijpend lezen. Ze moeten hand in hand gaan', schrijven Astrid Geudens (Thomas More) en Wim van den Broeck (VUB).
De PIRLS studie met schrijnende scores voor begrijpend lezen bij Vlaamse 10-jarigen liet de voorbije weken niemand onberoerd. De onderzoekers van KU Leuven gaven dan ook in de pers terecht aan dat hun aanbevelingen geen "knipperlicht" zijn maar een "luide alarmbel". Des te pijnlijker moesten we constateren in de media dat met name één aanbeveling werd vertaald als: "leg minder nadruk op technisch lezen en meer op begrijpend lezen".
Deze reactie mist niet alleen elke verwijzing naar wetenschappelijk onderzoek, ze is ook gevaarlijk voor het onderwijs. In maart dit jaar voorspelden we reeds een significante daling van de leesvaardigheid en dat op basis van een onderzoek naar technisch lezen (Thomas More). Velen deden die resultaten toen af als "begrijpend lezen is belangrijker en daar zijn we wel goed in". De PIRLS studie bewijst het tegendeel. Moet dat ons verbazen? De feiten liegen er niet om: technisch lezen is immers een noodzakelijke voorwaarde voor begrijpend lezen. Factoren zoals woordenschat, begrijpend luisteren en taalbegrip doen er uiteraard evenzeer toe. Maar voor zwakke lezers, en die willen we toch juist ook volop kansen geven om de lat te halen - blijkt de relatie begrijpend lezen met technisch lezen zelfs significant sterker dan met taalbegrip. Het gaat dan ook niet op om technisch lezen af te doen als het kleine broertje. Ze moeten hand in hand gaan.
Meer nog, ons onderwijs zou er veel meer baat bij hebben als we taalvaardigheden niet zouden verkavelen. Zelfs in een methode voor aanvankelijk lezen waarbij ons wetenschappelijk advies werd gevraagd en toegepast is technisch lezen onlosmakelijk verbonden met een basishouding voor begrip, met spelling en schrijven en mondelinge taal en loopt leesbeleving en leescultuur als een rode draad doorheen alle activiteiten. Basisprincipes van begrijpend lezen kunnen zonder enig probleem vanaf dag 1 meegenomen worden in het aanvankelijk leesproces. Zelfs in de eerste zinnetjes en tekstjes komen relaties tussen woorden immers voor (bijv. "Dit is een kip. Haar naam is Pip") en daar kan je als leerkracht perfect hardop denkend mee omgaan en zo kinderen bewust maken voor de meest effectieve principes van begrijpend lezen.
Dit soort aanpak blijkt zelfs meer effect te hebben dan bijvoorbeeld het inoefenen van losstaande leesstrategieën. Een vraag naar leesbeleving als "Heb jij al wel eens een kip gestreeld en hoe voelde dat?" zal bovendien meer betrokkenheid creëren dan het afvuren van typisch toetsende begripsvragen als "Hoe heet de kip?". Het gaat om inhoud.
De onmin rond technisch lezen ligt wellicht en begrijpelijk bij de overdreven nadruk op het toetsen van woordrijtjes en het aframmelen van teksten. Toetsen zijn absoluut nodig als hulp bij het monitoren van leesvaardigheid maar ze zullen nooit leesprestaties verbeteren. Dat doe je enkel door goed leesonderwijs te geven. En daarvoor is alle aandacht voor technisch én begrijpend lezen in een effectief en rijk taalkader van het grootste belang. Het is geen 5 voor, maar 5 nà 12.
Dr. Astrid Geudens is onderzoeker taal-en leesdidactiek (Thomas More). Prof. dr. Wim Van den Broeck is hoogleraar in de onderwijs- en ontwikkelingspsychologie (VUB). -----
Bijlage
Commentaar van Raf Feys Ik sluit me aan bij de auteurs die technisch lezen heel belangrijk vinden ook in functie van begrijpend lezen. Daarom verzet ik me al vanaf de jaren 1970 tegen de vele pleidooien van neerlandici, Freinet-aanhangers e.d. voor een globale leesmethodiek. In 1995 nog pleitte ook het Steunpunt NT2-Nederlands van Kris Van den Branden en co vanuit hun whole-language-visie voor globaal lezen. Zelf investeerde ik veel tijd in de ontwikkeling van een directe systeemmethodiek (DSM) die vanaf de late jaren 1990 begon door te dringen in de leesmethodes en momenteel in de meest gebruikte methodes in Vlaanderen en Nederland. Het is een 'fonetische' methodiek die aansluit bij de visie van Wim Van den Broeck en Astrid Geudens.
Ik was de voorbije decennia als lerarenopleider ook begaan met de methodiek van het begrijpend lezen. Vanuit min visie betreur ik de vaak al te zachte methodiek van het begrijpend lezen en de vele kritiek op systematisch woordenschatonderwijs vanwege neerlandici als Kris Van den Branden . Woordenschatkennis enorm belangrijk voor begrijpend lezen.
Ook de klassieke methodiek begrijpend lezen geraakte jammer genoeg een beetje in de verdrukking. Ik waarschuwde hier in 1991 al voor. Ik was vermoedelijk de eerste in Vlaanderen die als lerarenopleider in 1991 twee gestoffeerde bijdragen in Onderwijskrant publiceerde over het belang van aanleren van leesstrategieën. Dat was toen vrij nieuw. Maar ik stelde tegelijk dat veel klassieke aanpakken daarom niet verlaten moesten worden. Ik betreurde tegelijk dat er steeds minder gewerkt werd met goed doordachte zakelijke/informatieve leesteksten en erbij aansluitende vragenlijsten. Ik citeer nog eens de slotbeschouwingen in Onderwijskrant nr. 66 van april 1991- dus bijna 30 jaar geleden. "Ik stel jammer genoeg vast in publicaties van de Stichting Leerplanontwikkeling e.d. dat de traditionele methodiek voor het begrijpend lezen al te vlug en al te radicaal als voorbijgestreefd wordt bestempeld.Zo vindt de Stichting LeerplanOntwiikkeling -SLO - het verwerken van een verhaal via een lijst met vragen die individueel beantwoord moeten worden totaal onverantwoord.
Wij menen dat het werken met een wat langere tekst en een goed uitgekiende vragenlijst niet afgeschreven mag worden. In bepaalde methodes vinden we die aanpak onvoldoende aanwezig.
Persoonlijk denken we meer eclectisch, in termen van én-én. de klassieke aanpak blijft o.i. waardevol. We woonden b.v. als lerarenopleider heel wat lessen bij uit de methode Taalkabaal die o.i. degelijk en boeiend waren. Ook al in het 2de leerjaar was dit het geval. We denken b.v. aan de realistische (informatieve) teksten die eerst voorgelezen worden met aansluitend een meningvormend gesprek over de ervaringsinhoud. Daarna lezen de kinderen in stilte de tekst en ze beantwoorden een reeks vragen en die worden achteraf klassikaal besproken. (Mede beïnvloed door de visie van Kohnstamm-Langeveld inzake begrijpend lezen. en de onder hun leiding opgestelde leesteksten en vragenlijsten voor de hogere leerjaren.)
We denken ook aan het enthousiasme van onze normaalschoolstudenten over de goed uitgekiende leesteksten en de diepgaande vraagstelling bij de teksten uit de 2de graad (zie illustratie bij de tekst Een zielig hondje voor he derde leerjaar) Dat men met die methodiek met langere vragenlijsten ook meer rust en ruimte voor nadenken schept in de klas is graag meegenomen. Er wordt ook al te vaak gesteld en verondersteld dat de leesmotivatie en -leesvaardigheid bij jonge kinderen bijna uitsluitend via verhalende teksten kan bevorderd worden, en niet via informatieve teksten. Sommigen stellen dat het op school vooral om fictie moet gaan, met het argument dat veel kinderen buiten de school wel met zakelijke teksten geconfronteerd worden.
'Het gaat niet op om technisch lezen af te doen als het kleine broertje van begrijpend lezen. Ze moeten hand in hand gaan', schrijven Astrid Geudens (Thomas More)
Verbaasde & kregelige sociologen Dirk Jacobs, Orhan Agirdag ... in hun reactie op opiniestandpunten van Wouter Duyck en Co. Een reactie en weerlegging.
Verbaasde & kregelig sociologen Dirk Jacobs, Orhan Agirdag ... in hun reactie op opiniestandpunten van Wouter Duyck en Co.
De sociologen Dirk Jacobs, Orhan Agirdag reageren kregelig op het feit dat de recente opiniestukken van de profs-psychologen Wouter Duyck en Wim Van den Broeck kritiek bevatten op hun onderwijsvisie
Zo twitterde Dirk Jacobs (ULB) daarnet nog: Het blijft me verbazen: structurele hervormingen onderwijs die sociologen vroegen, kwamen er niet. tóch is achteruitgang prestaties blijkbaar onze schuld. zoek de logica. Wetenschappelijk? En gisteren twitterde Jacobs als reactie op het opiniestuk van Duyck:ideologisch pleidooi voor verouderde onderwijsvisie vermomd als wetenschap in de weekendkrant .
Mijn reactie op Jacobs op twitter & hier
(1) Het verbaast me dat uitgerekend veel Vlaamse sociologen zich steeds verzet hebben tegen de taaloproepen van de minister Vandenbroucke, Smet en Crevits. Ht zijn ook meestal taalrelativisten die ook de invoering van intensief NT2-onderwijs vanaf de 1ste dag van het kleuteronderwijs tegenwerkten. Cf. de petitie De Gok van Pascal, opgesteld door Orhan Agirdag en ondertekend door 30 sociologen e.d. Wetenschappelijk? En dan moeten die sociologen ook niet verbaasd zijn dat de resultaten voor taal en voor de anderstalige leerlingen tegenvallen.
(2) In verband met de structuurvoorstellen. Het verbaast me dat Jacobs en Co steeds de vele studies -ook van de Nederlandse socioloog Dronkers we beschrijven er 13 op de blog Onderwijskrant Vlaanderen - die wijzen op het goed functioneren van onze 1ste graad s.o. inzake sociale gelijkheid en leerresultaten gewoon doodzwijgen - samen met de vele kritiek op hun egalitaire visie.
'(3)Jacobs en co verzwijgen de volgens velen ook nefaste gevolgen van hun structuurvoorstellen voor een gemeenschappelijke eerste graad en volgens de sociologen zelfs een gemeenschappelijke tweede graad. Ze leggen ook het oordeel en de ervaringswijsheid van de overgrote meerderheid van de leerkrachten naast zich neer: cf. onderwijskrantpetitie over eerste graad s.o. vlot ondertekend door 13.000 personen. Wetenschappelijk?
(4)Het verbaast me dat sociologen als Agirdag en Van Houtte zelfs de (voor hen tegenvallende) vaststelling in eigen onderzoek dat de Turkse ouders in Gent wensen dat hun kinderen gestimuleerd worden om zoveel mogelijk Nederlands te spreken en GEEN TURKS zowel in als buiten de klas doodzwijgen! Wetenschappelijk? In hun studie reageren ze met de verklaring dat de Turkse ouders het verkeerd voorhebben met hun kinderen. De verkeerde perceptie van die ouders zou een gevolg zijn van de jarenlange indoctrinatie van de Vlaamse elite die ten onrechte beweert dat de kennis van het Nederlands heel belangrijk is.
(5) Het verbaast me dat sociologen de correlatie met het scholingsnniveau van de moeder louter als SES-factor bestempelen als nurture- en de grote invloed van de intellectuele aanleg (nature) die samenhangt met het scholingsniveau verdoezelen. Wetenschappelijk?
(6)Het verbaast me dat Jacobs en co bij de interpretatie van de leerresultaten van allochtone leerlingen geen rekening houden met de grote verschillen in achtergrondkenmerken: Vlaanderen rekruteert bv vooral laaggeschoolde migranten en uit landen met lage leerprestaties. Dronkers e.a. houden wel rekening met die achtergrondkenmerken.
(7) Het verbaast me dat de Vlaamse sociologen ook nog steeds stellen dat op vandaag de intellectuele aanleg evenredig verdeeld is over alle bevolkingslagen. Ze houden hierbij ook geenszins rekening met de gevolgen van de grote democratisering van het onderwijs - met de gevolgen van de grote sociale mobiliteit. Hoe groter de democratisering en sociale mobiliteit, hoe groter op termijn ook de correlatie tussen het scholingsniveau van de ouders en dit van hun kinderen. Maar volgens de Vlaamse sociologen zou di grote correlatie er enkel op wijzen dat er weinig sprake was van democratiering en sociale mobiliteit.
(8) Het verbaast me dat de Vlaamse sociologen het feit uit PISA/TIMSS bleek dat de Vlaamse kansarme leerlingen in absolute cijfers veelal beter presteren dan in andere landen naast zich leerleggen, en zich blijven baseren op het dubieuze - prestatiekloofcriterium
(9)Het verbaast me dat veel sociologen steeds uitpakken met een victimisatie-discours.
(10) Het verbaast me dat de Vlaamse sociologen zoveel kritiekloos gehoor vinden bij veel politici.
George Orwell beschreef in 1944 exact wat we met Onderwijskrant al vele jaren vaststellen en meemaken.
Hein De Belder bestempelde Onderwijskrant in 1997 als dé (bijna enige) luis in de pels van de beleidsmakers en onderwijsverantwoordelijken.
Maar G. Orwell voorspelde in 1944 terecht dat de kranten, de media, overheidstijdschriften als KLASSE, koepels allerhande ... niet houden van zo'n luis in hun pels. Dus: doodzwijgen!
Orwell: Anyone who challenges the prevailing orthodoxy finds himself silenced with surprising effectiveness. A genuinely unfashionable opinion is almost never given a fair hearing either in the poplular press."
Sinds de vele lof van Hans De Belder in De Standaard zorgde Guy Tegenbos er voor dat Onderwijskrant niet meer aan bod kwam in die krant. De Belder zal het ook geweten hebben. Achteraf verdween hij ook vlug uit de redactie.
Het is zelfs zo dat de naam Onderwijskrant, onderwijskrantpetities als de O-ZON-petitie met 13.000 ondertekenaars & andere campagnes de voorbije decennia gewoon doodgezwegen worden - niet enkel in de kranten, maar ook in de publicaties van de onderwijskoepels, in Klasse... en zelfs in de tijdschriften van de onderwijsvakbonden.
Lieven, Raymonda en vele andere onderwijsverantwoordelijken ... willen niet dat leerkrachten en directies visies zouden lezen die niet zomaar stroken met hun visie. En ook minister Crevits en de topambtenaren en hun tijdschrift KLASSE, leden van de commissie onderwijs ... zorgen ervoor dat Onderwijskrant doodgezwegen wordt. En merkwaardig genoeg ook de onderwijsvakbonden.
Zelfs een gesprek met Raf Feys die al 25 jaar bestuurslid is van een scholengroep met 13 scholen, werd destijds door Lieven Boeve afgewezen. Ook minister Pascal Smet wou enkel jaren geleden niet ingaan op de vraag voor een interview. Enzovoort.
Gelukkig bestaat er nu iets als 'sociale media'. Zo bereiken we veel mensen via onze website www.onderwijskrant.be, blog Onderwijskrant Vlaanderen, fb. Onderwijskrant actiegroep.
Onderwijs optimaliseren zonder chaos & vernieling te veroorzaken. Een bijna onmogelijke zaak in 2018
Onderwijs optimaliseren zonder chaos & vernieling te veroorzaken. Een bijna onmogelijke zaak in 2018
Geen nieuwlichterij cultuuromslagen, perspectiefwisselingen copernicaanse hervormingen ... maar het onderwijs optimaliseren in continuïteit: zonder vernielen, maar conserveren en herwaarderen van de sterke kanten van de Vlaamse onderwijstraditie: Aufhebung dus), daar willen we ons in 2018 verder voor inzitten -net als de voorbije 50 jaar.
Leraar Gashman heeft gelijk m.i.: So we can change the world, but only in limited and quite specific ways at any given time; something which is easier to do if we can draw on systems and models that are already out there.
And thats what Ill be continuing to pursue as we move into 2018. I will stick to my brief of education and I will advocate for small, clearly defined changes which I believe, if enacted over time, will make the world a better place.
Maar het wordt een moeilijke onderneming in 2018: ook omdat' preventing chaos' moeilijker wordt dan ooit:
*Omdat in het kader van de nieuwe eindtermen en leerplannen vooral gepleit werd/wordt voor een tsunami die ons hopeloos verouderd onderwijs zou wegspoelen, het VLOR-advies en de ZILL-visie gewaagt van perspectiefwisseling, Vlaanderen 2050 wil scholen vervangen door 'learning parks', de klassieke basiskennis en basisvaardigheden moeten vervangen worden door 21ste eeuwse sleutelvaardigheden, enz. *
*Omdat de controverse over de aard en de doelstellingen van gemeenschappelijke eindtermen, leerplannen, gebruik van methodes in klas ... sterk is toegenomen.
*Het wordt ook een moeilijk jaar omdat de hervorming van het s.o. toch tot chaos zal leiden.
Het wordt een moeilijk jaar omdat steeds meer leerkrachten als gevolg van het M-decreet te maken zullen krijgen met leerlingen die niet geïncludeerd kunnen worden in het leerproces omdat ze absoluut de les niet kunnen volgen, omdat ze grote gedragsproblemen vertonen en door de medeleerlngen als stoorzenders ervaren worden ... Dus: meer LAT-inclusie in 2018 waarvan vooral ook de leerlingen de dupe zijn.
Toch een lichtpuntje: de voorbije weken werd meer en meer duidelijk dat we inzake onderwijs in een tweestromenland leven - aldus ook een uitspraak van Dirk Van Damme -OESO onlangs. De strijd tussen de voor- en tegenstanders van ont-scholing, schools leren, hoge eisen en ambitie ... Positief is m.i. dat de voorbije weken de tegenstanders van ont-scholing en de voorstanders van her-scholing iets meer hun stem lieten horen en aan bod kwamen in de media.
There are two things you learn if you ever grow-up. Firstly, there are no adults in the world; nobody who can look after us. We are it. Secondly, there is nothing inevitable about the way things ar
Pleidooi van Edi Clijsters (Vlinks) voor enkel Nederlands in klas - in Knack
'Ook een goedbedoelde tegemoetkoming kan zijn doel voorbij schieten' 'Als ze gelijke kansen wil bevorderen, moet een verantwoordelijke overheid er mee voor zorgen dat de taalkloof tussen autochtone en allochtone leerlingen reeds in het prilste onderwijs snel wordt gedicht', schrijft Edi Clijsters van Vlinks. (Edi Clijsters is kernlid van Vlinks)
" Het zou onverstandig zijn leerlingen te verbieden buiten de klas onder elkaar hun eigen taal te spreken. Het zou even onverstandig zijn af te zien van de eis dat in de klas alleen de taal wordt gehanteerd van het land waar zij willen wonen en later ook werk moeten vinden. Je bewijst leerlingen -om het even of die nu van allochtone of autochtone afkomst zijn- hoegenaamd geen dienst door nauwelijks nog eisen te stellen, door 'tegemoetkomingen' die hun toekomstkansen eerder hypothekeren dan verstevigen. Je kan die kansen wel verstevigen door aan het eisenpakket ook een passend begeleidingspakket te verbinden en daarbij allesbehalve krenterig te zijn met mensen en middelen."
------------
Media en politiek wisten niet waar ze het hadden. In een concentratieschool hadden de leerlingen van de hoogste twee klassen beslist om voortaan ook onder elkaar alleen nog de landstaal te gebruiken. Niet alleen in de klas maar ook daarbuiten. Uit alle hoeken van het land stroomden politiek-correcte lieden toe die zich afvroegen of die leerlingen niet gemanipuleerd waren of onder druk gezet. 'Welneen', herhaalden ze telkens opnieuw, met een mengeling van ergernis en hilariteit over de bezorgde blikken van mensen die ze anders nooit te zien kregen. 'We hebben gewoon ingezien dat we zonder behoorlijke taalkennis geen behoorlijke baan kunnen vastkrijgen. Bovendien is dat de enige taal die we allemaal tenminste een beetje kennen; die moeten we dus gebruiken als we niet elk voor zich in het eigen taalhoekje willen blijven hangen maar ons samen laten gelden.'
Voor een flink deel van het onderwijsveld klinkt dit alles misschien als een sprookje. Maar het is echt gebeurd. In 2006, in de Herbert-Hoover Oberschule, in het Berlijnse stadsdeel Wedding. Der Spiegel berichtte toen over deze school.' Dat is ver van hier, blijkbaar. In tijd, in ruimte en vooral in mentaliteit. ...
Tot zover twee extreme voorbeelden van de manier waarop taalgebruik op school een (vaak doorslaggevend) element kan zijn in de sociaal en cultureel emancipatorische rol die onderwijs toch zou moeten spelen. Je kan hierbij ongetwijfeld stevige filosofische bomen opzetten over 'het rijk van de vrijheid' tegenover 'het rijk van de noodzaak'. Of over de mate waarin het 'bewaren van eigenheid' de integratie in een ander soort samenleving kan bevorderen dan wel verhinderen. Uiteindelijk zal toch blijken dat de feiten het beleid mee beïnvloeden, en het beleid ook de feiten. Uiteenlopende meningen
Dat over die wisselwerking uiteenlopende meningen bestaan is niet meer dan normaal. Zoals het ook normaal is dat uiteenlopende meningen bestaan over wat een verantwoordelijke overheid zich tot doel moet of kan stellen. Niet meer dan normaal is in elk geval ook -of zou toch moeten zijn- dat bij dit alles het belang van de leerlingen moet vooropstaan. En liefst ook enig respect voor feiten en voor de concrete ervaringen van betrokken leerlingen én leerkrachten.
Een van die feiten die sommige bewindvoerders niet graag onder ogen zien is dat binnen enkele jaren (voor zo ver dat al niet het geval is) in Vlaanderens grootste steden zowat de helft van de leerlingen in het basisonderwijs van allochtone afkomst zal zijn. Lees: niet-Nederlandstalig van huis uit. In het voltijds secundair onderwijs spraken twee jaar geleden in de centrumsteden al 15 leerlingen op honderd thuis een andere taal dan Nederlands; in het deeltijds beroepsonderwijs liep dat percentage op tot 25%.
Als ze gelijke kansen wil bevorderen, moet een verantwoordelijke overheid er mee voor zorgen dat de taalkloof tussen autochtone en allochtone leerlingen reeds in het prilste onderwijs snel wordt gedicht.
Je kan natuurlijk de ogen sluiten voor dat verschijnsel en je verschuilen achter de ultra-liberale theorie dat iedereen maar voor zichzelf moet zorgen als hij of zij wil vooruitkomen in het leven. Een overheid die zoiets doet werkt daarmee wetens en willens het achterop raken en het 'watervalsysteem' op school in de hand, vervolgens de geringere kansen op de arbeidsmarkt.
Als ze daarentegen gelijke kansen wil bevorderen en daardoor alvast ten dele toekomstige problemen voorkomen, moet een verantwoordelijke overheid er mee voor zorgen dat de taalkloof tussen autochtone en allochtone leerlingen reeds in het prilste onderwijs snel wordt gedicht. Onvermijdelijk duikt dan de vraag op hoeveel dwang daarbij te pas kan of mag komen, of hoeveel tegemoetkoming.
En dan gaat het niet meer alleen om feiten en beleidskeuzes maar evenzeer -en misschien zelfs op de eerste plaats- om de concrete ervaring van schooldirecties, leerkrachten en, jawel, van de leerlingen zelf. Zij vertellen niet allemaal hetzelfde verhaal.
Dat dwang- en verbodsmaatregelen doorgaans een tegengesteld effect hebben wanneer ze domweg autoritair worden opgelegd en niet behoorlijk met argumenten onderbouwd... dat weet toch iedereen die ooit school liep. Iedereen dus. Dat je een heel eind verder komt door vertrouwen te wekken en dan in overleg met alle betrokkenen uit te praten waarom deze of gene 'vrijheidsbeperking' wél verantwoord is, weet eigenlijk ook iedereen die niet in de ivoren toren van het eigen grote gelijk zit opgesloten.
Het zou onverstandig zijn leerlingen te verbieden buiten de klas onder elkaar hun eigen taal te spreken. Het zou even onverstandig zijn af te zien van de eis dat in de klas alleen de taal wordt gehanteerd van het land waar zij willen wonen en later ook werk moeten vinden.
Maar net zoals goedbedoelde dwang zijn doel kan voorbijschieten, kan ook goedbedoelde tegemoetkoming dat. Het zou onverstandig zijn leerlingen te verbieden buiten de klas onder elkaar hun eigen taal te spreken. Het zou even onverstandig zijn af te zien van de eis dat in de klas alleen de taal wordt gehanteerd van het land waar zij willen wonen en later ook werk moeten vinden. Je bewijst leerlingen -om het even of die nu van allochtone of autochtone afkomst zijn- hoegenaamd geen dienst door nauwelijks nog eisen te stellen, door 'tegemoetkomingen' die hun toekomstkansen eerder hypothekeren dan verstevigen. Je kan die kansen wel verstevigen door aan het eisenpakket ook een passend begeleidingspakket te verbinden en daarbij allesbehalve krenterig te zijn met mensen en middelen.
Helemaal bedenkelijk wordt het wanneer oppervlakkige tegemoetkomingen de slechtst denkbare vorm van verzuiling weer zouden doen opleven. De financiering van het onderwijs is in dit land nu eenmaal wat ze is, en ze is niet volmaakt. Aangezien ze haast uitsluitend rekening houdt met kwantiteit (van de instroom) en nauwelijks met kwaliteit (van de afgeleverde resultaten) dreigt het gevaar dat scholen -of onderwijsnetten- leerlingen van elkaar proberen af te snoepen door de opgelegde eisen te verlagen... want voor het verhogen van de afgeleverde kwaliteit worden ze niét beloond. Als een school dan haar aantrekkelijkheid voor allochtone jongeren wil verhogen door het hun te gemakkelijk te maken, dreigt ze precies verdere gettovorming in de hand te werken. Terwijl men toch mag aannemen dat dàt zeker niet de bedoeling was. Misschien toch eens polsen wat leerlingen of hun ouders daar zelf over denken?
Edi Clijsters is kernlid van Vlinks.
Commentaar Raf Feys
In een studie onderzochten de sociologe Orhan Agirdag en Mieke Van Houtte wat de Turkse ouders in Gent daarvan vonden. De Turkst ouders wildden dat hun kinderen gestimuleerd worden om zoveel mogelijk Nederlans te spreken op school - ook buiten de klas, en geen Turks. Reactie van onderzoekers. Die Tukste ouders hebben het verkeerd voor, ze hebben een 'vaste perceptie', ze zijn geïndoctrineerd door de Vlaamse elite.
'Als ze gelijke kansen wil bevorderen, moet een verantwoordelijke overheid er mee voor zorgen dat de taalkloof tussen autochtone en allochtone leerlingen reeds in
Prof. Wouter Duyck in DS over grot sociale gelijkheid in Vl onderwijs, maar nivellering als gevolg van gebrek aan ambitie en egalitaire ideologie, belang van kennis van het Nederlands, te weinig instructietijd voor basiskennis en basisvaardigheden
Prof. -psycholoog Wouter Duyck over grote sociale gelijkheid in Vlaams onderwijs en foute conclusies van sociologen i.v.m. correlatie tussen b.v. scholingsniveau van de ouders en leerresultaten : sociologen negeren grote invloed van intellectuele aanleg
over gebrek aan ambitie en te lage eisen; en de overtrokken kritiek op al wat ruikt naar prestaties, examens en punten. Ten onrechte vrees voor burn-outs als gevolg van cijfers, examens...
over belang van kennis van het Nederlands voor anderstalige leerlingen en de rol hierbij vooral van het kleuteronderwjs
over meer instructietijd voor basiskennis en basisvaardigheden lezen e.d....
(Zo hoor het ook eens van een ander.)
------------------ Duyck over gebrek aan ambitie en te lage eisen; en de overtrokken kritiek op a wat ruikt naar prestaties, examens en punten
Duyck: Dat is een symptoom van het gelijkheidsstreven in het onderwijs, waar vooral een ideologische agenda achter zit. Verschillen zijn vies, die moeten uitgevlakt worden. Het doel van onderwijs moet zijn dat het salaris van je vader geen impact heeft op je leerprestaties.
Maar dat betekent geenszins gelijke uitkomsten, want elk kind is verschillend. Kinderen en ouders vragen zelf naar feedback over waar ze staan. Vandaag overheerst het idee dat kinderen door examens en punten burn-outs krijgen. Onzin. Als je hen laat opgroeien in een luchtbel waarin ze nooit feedback krijgen, wordt het later hard ontwaken.
Uit de Pisa-testen blijkt dat in één op de zeven Vlaamse scholen de gemiddelde leerling het minimale niveau voor wiskunde niet haalt. Daar worden dus diplomas afgeleverd die de eindtermen niet waard zijn Dan moet je ingrijpen. Alleen durft geen enkele minister van Onderwijs dat. De autonomie van koepels en scholen is heilig. Een quick-win om bij te sturen is volgens Duyck het centrale examen. Scholen hebben dan schrik om slecht te presteren, en hebben er dus belang bij dat iedereen goed scoort, ook wie aan de staart van de klas zit. Daarom houden ze de lat hoog, en waken ze erover dat de sociaal kwetsbare kinderen mee zijn. Nu kunnen scholen met veel moeilijke leerlingen de norm ongemerkt lager leggen. Terwijl elitescholen zich vooral concentreren op de sterke. Centrale examens verhogen de drive voor scholen om het maximum uit elke leerling te halen.
Tegenstand tegen examens, punten en gemiddelden is ook een symptoom van gelijheidsstreven.Ambitie is vies woord geworden
DS: at is een opmerkelijk pleidooi op een moment dat examens, punten en gemiddelden ter discussie staan. Duyck: Dat is een symptoom van het gelijkheidsstreven in het onderwijs, waar vooral een ideologische agenda achter zit. Verschillen zijn vies, die moeten uitgevlakt worden. Het doel van onderwijs moet zijn dat het salaris van je vader geen impact heeft op je leerprestaties. Maar dat betekent geenszins gelijke uitkomsten, want elk kind is verschillend. Kinderen en ouders vragen zelf naar feedback over waar ze staan. Vandaag overheerst het idee dat kinderen door examens en punten burn-outs krijgen. Onzin. Als je hen laat opgroeien in een luchtbel waarin ze nooit feedback krijgen, wordt het later hard ontwaken.
Is ambitie een vies woord geworden?
Ja. Dat merk ik in de hele Vlaamse cultuur. Je krijgt ook maar sociale mobiliteit als de mensen zich kunnen ontwikkelen. ..Op Finland na is er geen enkel land OESO-land waar meer kinderen een hoger diploma haalden dan hun ouders. Ik begrijp die onheilstijdingen niet dat ons onderwijs kampioen is in sociale ongelijkheid.... Onze sociaal-kwetsbare leerlingen scoren in absolute termen beteer dan in andere landen.
Grote sociale gelijkheid in Vlaams onderwijs in vergelijking met andere landen. De sociologen vergissen zich bij de interpretatie van de SES-correlatie e.d. Correlatie met scholingsnviveua van ouders wijst niet enkel op invloed van nurture (milieu), maar nog meer van nature (intellectuele aanleg)
Afkomst bepaalt volgens PISA maximaal 15 procent van de punten. We zitten daarmee iets hoger dan het OESO-gemiddelde. Maar afkomst (SES: cijfer voor een groot deel gebaseerd op scholingsnivau van de moeder) correleert met intelligentie. Dat is een heikel punt.
(Commentaar: onze Vlaamse sociologen negeren de correlatie met de intellectuele aanleg, en interpreteren de correlatie met het scholingsniveau van de moeder louter als een invloed van nurture en niet van nature.) Je IQ bepaalt (grotendeels?) hoe je studeert, in welke job je belandt en wat de economische positie zal zijn van de kinderen. In die 15 punt zit dus nog een groot stuk intelligentie. (Commentaar: het is verder ook zo dat de school de invloed van het milieu niet zomaar kan wegwerken.)
Het misverstand is hardnekkig- ook sociologen blijven daarmee uitpakken. Neem b.v. deze grafiek waarmee sociologen die het verband toont tussen afkomst 'SES) en resultaten voor lezen en wiskunde. Dat zou voor de sociologen de sociale bias (vertekening, discriminatie) van onderwijs verklaren. Terwijl psychologen weten dat dit verband grotendeels over IQ, intellectuele aanleg gaat. En dat er dus niets mis is: mensen met betere vaardigheden (met meer aanleg is hier bedoeld) presteren beter. Dat is wenselijk, toch?
Taalproblemen allochtone leerlingen.Groepswerk in het Turks? Vooral NT2 nodig in kleuteronderwijs!
Je kunt niet zomaar groepswerken in het Turks laten maken, als je geen leerkrachten hebt die dat in het Turks kunnen begeleiden. Los daarvan: de lat voor Nederlands moet hoger. Al vanaf de kleuterklas. Voor het zesde levensjaar moet je dat aanpakken, tegen dat ze naar het middelbaar gaan.
Commentaar: met Onderwijskrant voeren we al 20 jaar actie voor de invoering van intensief NT2-taalonderwijs vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs. Maar de vele taalrelativisten - ook veel sociologen - houden de invoering ervan tegen. Volgens Kris Van den Branden en Koen Jaspaert van het Leuvens Taalcentrum en vele anderen is dit een 'aangepraat' probleem. In publicaties over talensensibilisering hebben zij het ook nooit over NT2, maar wel over het gebruik van het Turks toelaten/stimuleren in de speelhoeken in het kleuter, bij groepswerk in het vijfde leerjaar ..)
Uitstroom zonder diploma in Vlaanderen, van de laagste in de OESO, brede eerste graad is nefast voor leerresultaten. Centrale toets in 6de leerjaar om talenten van de leerlingen nog beter te kunnen inschatten en beter te kunnen oriënteren
DS Vindt u het geen probleem dat 4 op tien leerlingen van allochtone origine zonder diploma de schoolbanen verlaat? Duck: Wat betekent 'migratieachtergrond precies. Met dat soort cijfers kun je alles bewijze. Ik weet vooral dat de uitstroom zonder diploma in Vlaanderen, van de laagste is in de OESO. We zien wel dat de tweede generatie slechter presteert dan d eerste. Dat is een probleem. Alleen: dat los je niet op door een brede eerste graad in te voeren. Cognitief onderzoek wijst net uit dat leerlingen zo vroeg mogelijk differentiëren betere leerprestaties oplevert.
...Ik ben voor het behoud van de Latijnse en het Moderne, maar tegelijk vind ik dat we de allochtone kinderen die het aankunnen nog beter moeten kunnen identificeren. (Duyck pleit voor centrale toetsen in het zesde leerjaar ter aanvulling van de schooluitslagen en het oordeel van de klasleerkracht. Zo kan men ook vooromen dat bepaalde allochtone leerlingen en leerlingen uit lagere milieus onderschat worden.)
DS: Onderwijs is een belangrijke emancipatiehefboom. Legt u daarbij niet te eenzijdig de nadruk op cognitieve ontwikkeling?
"Dat is net de motor van emancipatie. Daarom vind ik het een gevaarlijke evolutie dat de instructietijd voor leren in de klas afneemt. Voor lezen is de instructietijd met 40% verminderd! Intussen moeten de scholen wel inzetten op b.v. deradicalisering en burgerschap. Maar he tis een illusie te denken dat je burgerschap kwekt zonder cognitieve vaardigheden. Opleiding is de beste garantie voor een normen en waardenstelsel. De politiek volgen, debatten over gelijkheid tussen man en vrouw volgen, democratie ... als je geen teksten begrijpt, moet je er niet aan beginnen. Humaniora betekent mens worden. Leren denken. Dat is de finaliteit van ons onderwijs, dat is al eeuwen zo.
Wouter Duyck, cognitief psycholoog aan de UGent, fileert ons onderwijs. In één op de zeven Vlaamse scholen worden diplomas afgeleverd die de eindtermen n...
Passages uit bijdrage van Toby Young over de egalitaire ideologie van de sociaal-constructivisten
Passages uit bijdrage van Toby Young over de egalitaire ideologie van de
sociaal-constructivisten: uit Toby Young
(zoon van Michael Young) in OPINION: 2017 :
Liberal Creationism Toby Young
With a bit of luck, Post-Modernism
will be the last gasp of one of the 20th Centurys most toxic ideologies.
The Post-Modernist doctrine of social constructionism
isnt common-or-garden hostility to hereditarianism; this is super-charged
environmental determinism. Any suggestion that society is shaped by human
nature, as opposed to shaping it, is to invert the Post-Modern pyramid; any
hint that the differences between classes, races, genders, the sane and the
mentally ill, and so on, have a scientifically-discoverable basis that is in
some sense pre-social that these group differences are real, as opposed to
fictitiousis to a violate a sacred nostrum. You are heretics and you must be
driven from the Temple. Let us start with individual differences.
One of the reasons the claims of intelligence researchers so
often provoke a hostile reaction is because their assertions about the
heritability of Spearmans g are often mistakenly understood to be a defence of
the status quo. How does this misunderstanding occur? When a progressive
liberal listens to a behavioural geneticist talk about the biological basis of
IQ and the positive correlation between IQ and socio-economic status, what they
think they are hearing is a Social Darwinist argument in favour of the current
distribution of wealth and power. The poor deserve their low SES because of
their low polygenic scores and the rich deserve their high SES because of their
high scores.That is,they assume the intelligence researcher is breaking Humes
Law: because something is, it ought to be.
And there is another, even more fundamental reason why this
is a fight to the death as far as they are concerned their utopian, hard-left
political project. They believe in the Marxist ideal of hard, end-state
egalitarianism equality of outcome rather than opportunity what they call
equity. Its version of original sin is the power of som identity groups over
others. To overcome this sin, you need first to confess, i.e., check your
privilege, and subsequently live your life and order your thoughts in a way
that keeps this sin at bay. The sin goes so deep into your psyche, especially
if youarewhite ormale orstraight, that aprofound conversion is required.
Now, the obvious objection to this fanatical egalitarianism
is that it is incompatible with liberal democracy, as we know from the bitter
history of the 20th Century. It can only be brought about and maintained in
a totalitarian dictatorship .. Why does the attempt to impose end-state
equality always end with the curtailment of free speech,the imprisonment and torture
of political dissidents, widespread starvation and insome
casesstate-sanctioned mass murder?
Because the hard lefts political project is incompatible
with everything the human sciences teach us about mankind. I do not just mean
socio-biology and evolutionary psychology, with their Darwinian explanations of
why selfishness usually trumps altruism, of why we put the interests of our
immediate family above those of our extended family and our friends, why we put
their interests above those of the tribe, the interests of our tribe or group
above that of other tribes or groups, and so on. I also mean everything we know
about the differences between us and the inextricable link between our
individuating characteristics and our unique polygenic sores.
If it is an unalterable fact about human beings that some
are more genetically gifted than others, better able to exploit their
environment, to profit where others fail, then the only way to create and
preserve end-state equality is through the constant use of coercive state
power. So long as men are not born equal (in the ability sense, rather than the
moral sense), so long as the lucky sperm club retains its exclusive membership
policy, the only way to maintain hard equality is through the curtailment of
human freedom by an all-powerful state, a state that is constantly intervening
to correct the inequities of nature. To paraphrase Kant, you can only build
something straight with the crooked timbre of humanity if you are constantly
smashing down heads and cutting off limbs with a hammer and a sickle.
So let me be more precise: the picture we have built up of
ourselves from the human sciences does not, by itself, mean end-state equality
is undesirable. But it sure as hell gives the lie to the claim that it can be
achieved without a massive escalation in state power, that after a period of
re-adjustment the state can just whither away. It is precisely because the
hard left wants to gloss over this cost that it has no choice but to reject the
findings of socio-biologists, Darwinian anthropologists, differential
psychologists, et al.
There is nothing new about this. We all know that social
determinism was one of the shibboleths of Soviet Science and Russian
geneticists like Dmitry Belyaev the Siberian fox guy had to practice their
dark arts away from the prying eyes of the Communist Party priesthood, like
alchemists in Medieval Europe. But it was one thing to ignore this body of
knowledge in Soviet Russia in the middle of the 20th Century. Imagine how much
harder the neo-Marxists in the humanities departments of Americas elite
universities have to try in the face of all the evidence that has accumulated.
To point out the role that genes play in peoples behaviour,
even if you stress the contribution of the environment as well, is to run afoul
of campus blasphemy laws. The fact that the scientific evidence in support of
your point of view is overwhelming just strengthens their resolve. That is how
cognitive dissonance works: the greater the distance between a persons beliefs
and reality, the more aggressively they react to anyone pointing out the truth.
As the student protestors chanted at Middlebury they literally recited this
from a piece of paper, like a liturgical incantation: Science has always been
used to legitimize racism, sexism, classism, transphobia, ableism, and
homophobia, all veiled as rational and fact, and supported by the government
and state. In this world today, there is little that is true fact. The choice
you face,then, is whether to stand your ground and fight or retreat,whether that
means applying for a position at aWashington think tank, switching to a less
contentious field of scholarship, or keeping your head down and hoping for the
best, periodically abasing yourselves at the feet of the cults High Sparrows.
..
If everything is reducible to power dynamics, the only
possible motive you can have for challenging Post-Modernist dogma is because
you have a self-interested reason for preserving the status quo, i.e.
maintaining injustice and oppression. Either you are on the side of the
oppressed or you are a shill for the patriarchy and white privilege and if
that is the case then they are morally justified in bringing you down by any
means necessary. It goes without saying that college administrators will not
come to your aid.
⁎Toby
Young is the co-author of What Every Parent Needs to Know and the co-founder of
several free schools. In addition to being an associate editor of the
Spectator, he edits Spectator Life and is Director of the New Schools Network.
Follow him on Twitter@toadmeister and see www.nosacredcows.co.uk
Prof. Larry Cuban over vast patroon in opeenvolgende hervormingsgolven van onheilsprofeten/verlossers
Prof. em. historische pedagogiek Larry Cuban: Success, Failure, and Mediocrity in U.S. Schools (Part 1)
Samenvatting: vurige pleidooien en mislukkingen van progressieve (radicale) hervormers de voorbije 150 jaar volgens een vast patroon.
*Toen er een generatie progressieve hervormers verdween , stond er weer een andere op. Het hervormingspatroon werd telkens opnieuw herhaald
* In elke generatie manifesteerden politieke & andere elites zich vooreerst als onheilsprofeten die de zgn. ellende van het vigerende onderwijssysteem overbeklemtoonden en de scholen/leerkrachten veroordeelden voor de lage kwaliteit. De scholen/leerkrachten hadden gefaald. Ze leverden leerlingen af die volgens hen die niet in staat zijn om in de bestaande politieke, economische en sociale wereld hun intrede te doen.
* Deze vurige schoolhervormers manifesteerden zich vervolgens als de verlossers uit de ellende: hun voorstellen voor nieuwe bestuursvormen, curricula, organisatorische en pedagogische hervormingen ... zouden van de falende scholen, succesvolle scholen maken.
*De vurige hervormers onderschatten hierbij ook de complexiteit & bestendigheid van scholen als instellingen en de middelen die nodig zouden zijn om de door hen voorgestelde hervormingen door te voeren
* Uiteindelijk, na verloop van tijd, toen de hervormers vaststelden dat de scholen niet voldeden aan hun hoge verwachtingen, verlieten ze teleurgesteld het schip. Teleurgesteld en tegelijk vol afkeer, toegevend dat de scholen niet veel beter waren dan toen ze aan de hervormingen begonnen waren.
* Hun hervormingen waren mislukt, en de progessievelingen pakten dan uit met allerhande verontschuldigingen (uitvluchten) voor het falen. Het falen was te wijten aan de nukkige leerkrachten die niet wilden veranderen, de zwakke bestuurders, de verstokte bureaucratie, de vijandige ouders ...
---------------------
For the past month or so I have been wrestling with questions that have bugged me for a long time. I have learned over the years that school reform have life cycles that follow a singular pattern. Join me in a fast-forward trip through school reform in the U.S.
Late-19th century Progressives, for example, saw overcrowded classrooms, unqualified teachers, immigrants speaking dozens of languages and unfamiliar with being American, rote recitation, massive inefficiencies in administering schools, and students wholly unprepared for an industrial workplace. Schools were failing to educate children and youth. It was a crisis that had to be ended. New curricula, medical and social services, different forms of instruction, innovative school organization and democratic governance became the established ideology for good public schools between the 1890s and 1940s.
After World War II, a rising movement of anti-communism rejected Progressivism in schools and spurred by the Cold War rivalry with the Soviet Union sought to inject academic steel into a Swiss cheese curriculum to produce more engineers, mathematicians and scientists. Again what constituted a good school shifted.
By the mid-1960s, the Civil Rights movement spilled over both segregated and desegregated schools altering again Americans sense of what a good school is.
And in subsequent decades, economic fears of Japanese and German exports out-performing U.S. cars, electronics, and other products led to business and civic leaders looking to schools to bolster an inefficient and sagging economy. A Nation at Risk (1983) coalesced those fears into a war plan to revive the economy through making schools stronger academically and turning out graduates who could enter the workplace prepared with requisite knowledge and skills. Again, the definition of a good school shifted. The U.S. continues to this day to be in the thrall of this education-cum-economy ideology.
In this hop-skip-and-jump through the history of U.S. school reform a pattern emerged. First, policy elites in each generation, exaggerating existing conditions, condemned schools for their low quality. Schools had failed. They graduated students unfit to enter the existing political, economic, and social world. Then these ardent school reformers proposed governance, curricular, organizational, and instructional reforms that would turn failing schools into successful ones often underestimating the complexity of schools as institutions and the resources needed to make the proposed changes actually alter how schools operated and teachers taught. Finally, after time had passed, as schools didnt conform to the expectations of these fervent reformers, they walked away in disappointment and disgust saying that the schools were not much better than when they had started. Their reforms had foundered. They blamed, among others, resistant teachers, unthinking administrators, a clogged bureaucracy, and hostile parents.
As one generation of reformers passed through, another arose and the pattern reasserted itself anew. Historians and social scientists have documented these cycles of reform over the past 150 years (see here, here, here, and here).
The chronic defeat of major school reforms authored by Progressives, Civil Rights leaders, CEOs and U.S. Presidents to achieve their lofty goals of fundamentally altering the system of schooling over the past century to school the whole child, raise all students to high proficiency levels in reading and math, and personalize learning reflects the often-used language within schooling of success and failure.
For the past month or so I have been wrestling with questions that have bugged me for a long time. I have learned over the years that school reform have life cycles that follow a singular pattern.
Blind geloof in zegeningen van universitaire/master -opleiding onderwijzers & regenten, niettegenstaande 5 jaar opleidide leerkrachten in Frankrijk en elders veel lagere leerresultaten behalen
Unversitaire opleiding/masteropleiding voor onderwijzers/regenten: nu ook in Nederland en Vlaanderen?
De voorbije dagen, maanden en jaren werden regelmatig voorstellen geformuleerd voor de invoering van een 5-jarige master-opleiding voor onderwijzers en regenten. In de bijlage blijkt dat men daar ook in Nederland al mee bezig is.
Commentaar:
Op onze lerarenopleiding leidden we in de periode 1970-1986 onderwijzers en regenten op in een tweejarige opleiding. Die leraren behaalden met hun leerlingen prima resultaten : cf. TIMSS vanaf 1995, TPISA vanaf 2000; cf. de veel eisende interdiocesane en kantonnale examens voor 12-jarigen destijds (met moeilijke vraagstukken & andere wiskundeopgaven, grammatica, spelling ...). Maar nu moet het al 5 jaar worden.
Al in 1989 opteerden universitaire lerarenopleiders (CULOV), pedagogen als Jan Van Damme, Georges Monard en Jan Adé, de secretaris-generaal van het COV Van Beneden, Guy Tegenbos in De Standaard ... voor een universitaire lerarenopleiding van regenten en onderwijzers - en dit naar het voorbeeld van de invoering van de universitaire opleiding in Frankrijk in 1989 : IUFM. Tegenbos scheeft in 1991 zelfs dat zo'n universitaire opleiding al 25 jaar vroeger ingevoerd had moeten worden: dus al in 1966.
De universitaire opleiding in Frankrijk leidde tot een spectaculaire daling van het onderwijsniveau : voor PISA-Wiskunde 2015 b.v. behaalden de Franse 15-jarigen nauwelijks 486 punten - ongeveer een jaar achterstand op de Vlaamse. In Frankrijk wordt de niveaudaling voor een groot toegeschreven aan de universitaire lerarenopleiding die al te ver afstaat van de praktijk en vooral pedagogische hypes propageert als constructivisme, reformpedagogiek en natuurlijk leren van Freinet ...
Ook in Finland behaalden de universitair opgeleide leerkrachten voor wiskunde steeds een laqere score voor TIMSS- & PISA. Voor PISA-2003 behaalden onze tso-leerlingen nog 519 punten - evenveel als de doorsnee-score in Finland.
-------------
Het argument dat telkens terugkeert, als woordvoerders van de Radboud Universiteit uitleggen waarom ze het toch nodig vonden een universitaire pabo (voluit Pedagogische Wetenschappen van Primair Onderwijs) op te richten, ondanks de jarenlange goedlopende samenwerking met de HAN in de Academische Pabo (ALPO), is dat deze nieuwe opgeleide leraren ervoor zullen zorgen dat wetenschappelijke inzichten worden vertaald in de praktijk van de klas.
De vraag is, of dit wel zon goed argument is. En er zijn nadelige bij-effecten, zoals het versterken van competitie tussen opleidingen en het leggen van een grotere nadruk op wetenschappelijk bewijs voor effectieve onderwijspraktijken, die beide voorbeelden zijn van een doorgeschoten cultuur van meetbaarheid, die wel performativiteit genoemd wordt. In de eerste plaats is het niet zo, dat de klassenpraktijk nu verstoken blijft van wetenschappelijke inzichten. Die worden namelijk op reguliere pabos óók toegepast, en anders wel op de ALPO. En dan nog, het belangrijkste probleem waar leraren mee kampen, is niet hun gebrek aan wetenschappelijke inzichten, maar het vinden van een balans in het voortdurende beroep dat op ze wordt gedaan, op cognitief, persoonlijk-normatief, emotioneel en ook fysiek vlak. Focus op collegiale steun en samenwerking
Er is weinig in te brengen tegen een pleidooi, dat alle leraren een masteropleiding zouden moeten hebben gevolgd. En ook zouden meer academische routes meer studenten kunnen verleiden om tot leraar opgeleid te worden. Maar waar het om gaat, als we leraren ook willen behouden voor het onderwijs, is collegiale steun en samenwerking. En in de tweede plaats, minder nadruk op performativiteit, dat wil zeggen: alle activiteiten binnen het onderwijs plaatsen binnen het perspectief van scoren en effectiviteit . Dat zijn ook wetenschappelijke inzichten, waar de RU hier voor kiest om die te negeren. Er worden op de nieuwe opleiding straks leraren opgeleid die de boodschap meekrijgen: jullie zijn beter, want jullie komen de wetenschap brengen. Daarmee is het gesprek in de lerarenkamer bij voorbaat vergiftigd. Zo importeren we de sterke nadruk op selectie, die een nadelig kenmerk van het Nederlandse onderwijs is, in de lerarenopleiding, en versterken we het hoog/laag-denken. Precies een vorm van performativiteit die niet helpt bij het behouden van leraren voor het beroep.
Goed leraarschap gaat niet alleen over wetenschappelijke kennis (in nauwe zin), maar ook praktijkkennis, voor het vinden van de balans tussen instrumentele en normatieve professionaliteit, voor het primair opvatten van onderwijs en lesgeven als handelingspraktijk. Daarom is voortdurende en intensieve uitwisseling nodig, tussen denken en doen, voelen en redeneren, onderzoeken en uitproberen, en vooral jezelf in vraag kunnen stellen als leraar (en, afgeleid daarvan: als schoolleider, onderzoeker ).
Deze stap versterkt de versnippering in de opleidingen, daarmee de tegenstellingen binnen de beroepsgroep, verhoogt misschien het imago van deze nieuwe opleiding, maar verlaagt het imago van het vak van leraar in zijn geheel. Het lerarenberoep heeft meer gezamenlijkheid nodig, niet nog meer verdeeldheid.
En of het voor kinderen beter is, daarover heeft niemand het. Waar is die wetenschappelijke onderbouwing eigenlijk? Of gaan we hier misschien je durft het haast niet te zeggen experimenteren met kinderen? Een eerdere versie van dit artikel verscheen op het weblog OnderzoekOnderwijs.net
Onderwijskoepels ontkennen dat hun leerplannen de uitholling van het taalonderwijs bevorderden. Niets is minder waar.
De koepels prijzen hun leerplannen Nederlands. en wassen de handen in onschuld : "onze leerplannen bevatten de nodige handvatten" voor degelijk taalonderwijs. Maar het zijn toch hun modieuze taalrelativerende opvattingen verspreid door de leerplannen en leerplanverantwoordelijken als Ides Callebaut, onderwijsbegeleiders, Leuvens taalcentrum Van den Branden ... die mede verantwoordelijk zijn voor de uitholling. We illustreren dit straks met een gestoffeerde bijdrage.
Ook het VLOR-rapport 2005 over taalonderwijs opgesteld door Kris Van den Branden stuurde aan op verdere uitholling van het taalonderwjs.
We schreven er in Onderwijskrant nr. 176 nog een bijdrage over in de context van de nieuwe leerplannen die op komst waren : Zullen/willen taaltenoren uitholling taalonderwijs verder zetten via nieuwe eindtermen/leerplannen voor wat leerplanverantwoordelijken zelf het post-standaardtaal-tijdperk noemen?
Citaat vooraf: ex-leerplanvoorzitter Ides Callebaut pleitte in 2009 voor een nog sterkere breuk met het systematisch taalonderwijs. Dit kwam tot uiting in krasse beweringen.
Enkele lllustraties: *Als er geen standaardtaal meer is, kunnen leerlingen geen taalfouten tegen die standaardtaal meer maken. *Als gesproken taal niet langer secundair is ten opzichte van geschreven taal, maar zelfs belangrijker, dan moet ook in het onderwijs de aandacht verlegd worden naar de gesproken taal. Dan moeten lezen, grammatica, spelling, ... plaats inruimen voor luisteren en spreken. *Geen afzonderlijke werkwoordspelling meer, maar werkwoorden als vaste woordbeelden. De speciale regels voor de werkwoordspelling zijn overbodig: in de gesproken taal hoor je het verschil niet tussen 'antwoord' en 'antwoordt', tussen 'antwoorden' en 'antwoordden' en tussen 'heten' en 'heetten'. Dat brengt nooit verwarring mee als de spreker zich duidelijk uitdrukt. *Geen klassiek en stapsgewijs schrijfonderwijs meer, maar vrij schrijven over eigen ervaringen. *Systematisch onderwijs in woordenschat en AN komen ook niet meer aan bod. (Bij de fietsenmaker spreekt men toch niet over ventiel, maar over soupape). *Callebaut is ook een fervent tegenstander van de invoering van intensief NT2-onderwijs.
Nog een krasse uitspraak Bart Masquillier, taalbegeleider Guimardstraat:: De krachtlijnen van onze leerplannen komen in het boek van prof. Van der Horst over het einde van de standaardtaal duidelijk tot uiting. ... Maar dan zal het onderwijs zich ook aan de nieuwe situaties en nieuwe taal moeten aanpassen (Boekbespreking in School+visie, december 2009)
In 2014 onderschreef de pedagogische directeur van de koepel Machteld Verhelst nog de stelling van prof. Koen Jaspaert (in DS) dat het taalprobleem van veel allochtone leerlingen een 'aangepraat probleem' was en dat NT2 overbodig en zelfs nefast was.
----------------------
1.Uitholling vak en leerplan Nederlands: de slogans nabij
Een lid van de commissie onderwijs maakte zich tijdens de vergadering van 2 juli 2015 terecht grote zorgen over het taalonderwijs en over de nieuwe eindtermen en leerplannen die opgesteld zullen worden. De centrale bekommernis luidde: Minister zult u bij de herziening van de eindtermen voldoende inzetten op het versterken van de kennis en beheersing van het Nederlands?
De praktijkmensen en professoren als Johan Taeldeman, Wim Van den Broeck, Geert Kelchtermans ... maken zich al lange tijd grote zorgen over de uitholling van het taalonderwijs in de eindtermen en leerplannen. In september 1993 drukten we in Onderwijskrant al uitvoerig onze kritiek uit op de ontwerpeindtermen. Vanaf het einde van de jaren tachtig kwam ook Vlaanderen in de ban van een aantal taalslogans. Ze sloegen niet aan bij de praktijkmensen, maar de ontwikkeling van de eindtermen en van de nieuwe leerplannen werd in de jaren negentig door een aantal universitaire taalkundigen en andere taaltenoren aangegrepen om die taalmythes toch ingang te doen vinden in de praktijk.
De taaltenoren geven wel grif toe dat de praktijkmensen hun visie niet genegen zijn en heel vaak lippendienst bewijzen. Dit is volgens hen echter enkel te wijten aan de conservatieve ingesteldheid van de leerkrachten.
We vrezen dat de nieuwe eindtermen/leerplannen die uitholling zullen bestendigen en vergroten. De twee taaltenoren van het (katholieke) leerplan van 1998, Ides Callebaut en Bart Masquillier, proclameerden de voorbije jaren dat er in het poststandaardtaal-tijdperk absoluut geen toekomst meer is voor het klassieke, systematische taalonderwijs. Dit is ook de visie van prof. Kris Van den Branden en zijn Leuvens Taalcentrum. Als de visie van deze taaltenoren wordt gevolgd. zal het vak Nederlands nog verder uitgehold worden. Het is geen toeval dat op de VLOR-startdag van 17 september Van den Branden eens te meer mocht komen verkondigen dat ons Vlaams onderwijs totaal verouderd is.
Het vak Nederlands werd in de eindtermen- en leerplannen van de jaren negentig, in het tijdschrift VONK en tal van andere publicaties inhoudelijk uitgehold. Onze taaltenoren werk(t)en met simplistische en polariserende slogans als whole-language versus deelvaardigheden, normaal-functioneel versus schools-functioneel, analytisch en globaal i.p.v. synthetisch en systematisch, taalvaardigheid i.p.v. taalkennis, communicatieve competentie; taskbased of taakgericht: confronteer de leerlingen met authentieke taaltaken als een brief schrijven, telefoneren, de krant lezen ... en al de rest komt dan wel vanzelf; geïntegreerd taalonderwijsinductief en al doende, constructivistisch: laat de leerlingen zelf hun kennis construeren, leervraag- of leerlinggestuurd, post-standaardtaal-onderwijs versus artificieel AN-onderwijs ...
Onder het mom van 'taalvaardigheidsonderwijs' werd Nederlands steeds meer als een 'inhoudsloos vak' voorgesteld. Merkwaardig genoeg besteedde het zgn. vaardigheidonderwijs zelf weinig aandacht aan de vaardigheidsmethodiek: stapsgewijze opbouw, inoefenen, automatiseren en memoriseren. Intensief NT2-onderwijs voor anderstalige kleuters vonden de taalnieuwlichters, het Steunpunt NT2Leuven, de vele universitaire taalachterstandsnegationisten zelfs overbodig.
2 Callebaut en Masquillier: geen plaats voor systematisch taalonderwijs In post-standaardtaal-tijdperk
Ex-begeleider en -leerplanvoorzitter Ides Callebaut en Bart Masquillier, zijn mede-verantwoordelijk voor de uitholling van de eindtermen en het leerplan Nederlands (1998). Enkele jaren geleden lieten ze weten dat ze die trend in de toekomst nog verder willen doordrijven.
Ides Callebaut ijverde in een bijdrage van 2009 voor het in sterke mate relativeren van de standaardtaal en schreef dat dit tevens vérstrekkende gevolgen had voor het taalonderwijs: Wat doen we met ons taalonderwijs als er geen standaardtaal meer is? in: School- en klaspraktijk, nr. 199, 2009. Callebaut hing in die bijdrage vooreerst een karikatuur op van het klassieke taalonderwijs.
Hij schreef vernietigend en zonder schroom: We dragen nog de last van eeuwen schools taalonderwijs. Hoe is het toch mogelijk dat het onderwijs er toch maar niet in slaagt de nieuwe visie ( zijn visie in het leerplan van 1998) toe te passen? Callebaut beseft dus wel dat de praktijkmensen, wijzelf en vele anderen zijn visie niet genegen zijn.
Callebaut pleit voor een sterke relativering van het belang van het Standaardnederlands en schetst vervolgens zijn idyllisch en fantasierijk post-AN-paradijs: Als er geen standaardtaal meer is, krijgen we onze taal terug zoals die al die jaren van de mensheid geweest is, uitgezonderd de enkele eeuwen van de artificiële standaardtalen. We zullen taal dan ook gebruiken om banden met andere mensen nauwer aan te halen in plaats van om ons in de eerste plaats van hen te willen onderscheiden. Taal zal weer het middel zijn om in woorden onze eigen wereld op te bouwen en om met anderen te communiceren.
Callebaut bepleit voor de toekomt een nog sterkere breuk met het systematisch taalonderwijs. Dit komt tot uiting in krasse beweringen. Enkele illustraties: *Als er geen standaardtaal meer is, kunnen leerlingen geen taalfouten tegen die standaardtaal meer maken. *Als gesproken taal niet langer secundair is ten opzichte van geschreven taal, maar zelfs belangrijker, dan moet ook in het onderwijs de aandacht verlegd worden naar de gesproken taal. Dan moeten lezen, grammatica, spelling, ... plaats inruimen voor luisteren en spreken. *Geen afzonderlijke werkwoordspelling meer, maar werkwoorden als vaste woordbeelden. De speciale regels voor de werkwoordspelling zijn overbodig: in de gesproken taal hoor je het verschil niet tussen 'antwoord' en 'antwoordt', tussen 'antwoorden' en 'antwoordden' en tussen 'heten' en 'heetten'. Dat brengt nooit verwarring mee als de spreker zich duidelijk uitdrukt. *Geen klassiek en stapsgewijs schrijfonderwijs meer, maar vrij schrijven over eigen ervaringen. *Systematisch onderwijs in woordenschat en AN komen ook niet meer aan bod. (Bij de fietsenmaker spreekt men toch niet over ventiel, maar over soupape). Callebaut is ook een fervent tegenstander van de invoering van intensief NT2-onderwijs.
Aangezien Callebaut ex-leerplanvoorzitter en -begeleider Nederlands (katholieke koepel) was, beschouwen we zijn uitspraken als een belangrijke getuigenis van een insider en mede-verantwoordelijke voor de evolutie binnen ons taalonderwijs. In de paragraaf De leerplanmakers hebben ons eigenlijk al de weg getoond suggereert Callebaut dat zijn visie al grotendeels in het leerplan aanwezig is. Ook Bart Masquillier, begeleideropvolger van Callebaut, schrijft: De krachtlijnen van onze leerplannen komen in het boek van Van der Horst over het einde van de standaardtaal duidelijk tot uiting. ... Maar dan zal het onderwijs zich ook aan de nieuwe situaties en nieuwe taal moeten aanpassen (Boekbespreking in School+visie, december 2009). Beide taaltenoren geven wel grif toe dat de leerkrachten hun taalvisie en taalleerplan weinig genegen waren/zijn. Maar toch sturen ze aan op het verder doorknippen van de banden met het systematisch taalonderwijs.
3 Ook Leuvens Taalcentrum & VLOR-rapport Taalvaardigheid sturen aan op verdere uitholling
De relativistische en simplistische taalvisie vinden we ook terug in publicaties van het Leuvens Taalcentrum en ook in het door prof. Van den Brande en Co opgesteld VLOR-rapport Taalvaardigheidsonderwijs Wat de leerlingen zelf doen, doen ze beter! (2005).Met dit rapport wilden de VLORvrijgestelden de stand van zaken binnen de taaldidactiek opmaken en het taalonderwijs bijsturen.
De kerngedachte in het VLOR-rapport luidt: De effectieve manier om de schooltaalvaardigheid van de leerlingen te bevorderen is de taakgerichte aanpak. Die neemt de spontane taalverwerving in een natuurlijke (nietschoolse) omgeving als model. Terwijl je de taken van het dagelijkse leven uitvoert, leer je taal al doende, met het nodige vallen en opstaan, missen en treffen. En niet dankzij uiteenzettingen over hoe het systeem van de taal in kwestie in elkaar zit.
Bij de meeste leerders, kinderen zowel als volwassenen, verloopt dat niet-gestuurde proces van zelfontdekking heel succesvol. Parallel met de situatie in het natuurlijke leven wordt bij de taakgerichte aanpak in klas uitgegaan van het principe dat je taal leert via zelfontdekking, door taal te gebruiken in functie van een bepaald (niet-talig) doel dat moet worden bereikt: een voorwerp moet worden gemaakt, een handeling uitgevoerd, een probleem opgelost..... Ze leren taal door taken uit te voeren, en niet door onderwezen te worden over taal.
In dit rapport beweren Van den Branden en Co eens te meer dat systematisch onderwijs in woordenschat, NT2, spelling, grammatica uit den boze is: Expliciete aandacht voor de betekenis van een woord of voor een grammatica- of spellingregel heeft binnen taakgericht taalvaardigheidsonderwijs enkel een plaats binnen de 'taakcontext' en (bij voorkeur) als de leerlingen vastlopen op het taalelement in kwestie terwijl dat binnen de taak een essentiële rol heeft, bijvoorbeeld de woorden oorzaak en gevolg als de leerlingen een tekst te lezen krijgen over bedreigde diersoorten, of de vorming van de superlatief als ze een informatie-folder moeten schrijven over 'buitengewone' gebouwen in een (fictieve) stad.
Kris Van den Branden, Machteld Verhelst en hun Leuvens Taalsteunpunt hebben destijds zelf een alternatieve taalmethode opgesteld. Hun Toren van Babbel werd een grote flop. Het is uiteraard geen toeval dat de VLOR-vrijgestelden voor het VLOR-rapport enkel een beroep deden op tegenstanders van systematisch taalonderwijs.
4 Enorm veel kritiek, verzet en lippendienst
4.1 Kritiek Taeldeman, Saveyn & Van den Broeck
In een interview bestempelde prof. em. Johan Taeldeman de taalfilosofie van de eindtermen/leerplannen als 'misdadig' (in: Over Taal, december 2005) Volgens hem luidt de kernboodschap in de eindtermen e.d.: "Als we ons maar vlotjes kunnen uitdrukken! De vorm doet er niet toe. Taeldeman stelt dat het volgens de geest van de eindtermen en volgens de visie van een aantal taalkundigen plus minus volstaat dat de betekenis van een geschreven of gesproken 'boodschap' ondubbelzinnig gedecodeerd (begrepen) kan worden. Vanuit een 'normaal-functioneel' vertrekpunt maakt men zich inderdaad weinig zorgen over het gebruik van de algemeen-Nederlandse termen, de correcte uitspraak, de juiste spelling en grammatica
Taeldeman tilde ook zwaar aan eindtermenformuleringen als "de leerkrachten moeten ernaar streven dat de leerlingen 'het gepaste' taalregister gebruiken". Volgens hem "verwart men hier een hoge tolerantie ten aanzien van taalvariatie met een doemaar-aan-mentaliteit die het belang van de vorm van de taal en de invloed van de vorm op de communicatie minimaliseert.Het steekt allemaal niet zo nauw. Communicatieve competentie, assertiviteit en zo, allemaal goed maar dat mag de talige inaccuraatheid niet verdoezelen. Kris Van den Branden (CTO-Leuven) en Frans Daems (UA) die de eindtermen en leerplanen sterk beïnvloedden, schreven nog eens in 2004 dat systematisch onderwijs van woordenschat, spelling, regels voor woordvorming, grammatica niet effectief is (Taal verwerven op school, Acco, 2004, 17).
De vroegere pedagogisch coördinator van de Guimardstraat Jan Saveyn bevestigde in 2007 dat veel praktijkmensen terecht met veel vragen zitten omtrent het vak Nederlands. De misnoegdheid was volgens hem onder meer het gevolg van de invloed van de eenzijdige taalvisie van het Leuvens Taalsteunpunt van Van den Branden en Co. Saveyn beteurde dat het Leuvens Taalsteunpunt opteerde voor radicaal vaardigheidsonderwijs. Woordenschatrijtjes, zinsontleding, aanleren van grammaticale en spellingregels waren uit den boze. De leerling moest volgens de analytische taalverwervingsmethode al doende leren vanuit globale taaltaken (brief schrijven, telefoongesprek. ..) en zelfontdekkend zijn eigen taal analyseren. Vanuit de constructivistische leertheorie moesten de leerlingen enkel geconfronteerd worden met realistische en uitdagende taaltaken. De leraar was vooral coach van het leerproces. Saveyn vertelde er wel niet bij dat de taaltenoren van het (katholieke) leerplan, Ides Callebaut en Bart Masquillier, in het zelfde taalbedje ziek waren.
Saveyn concludeerde: Veel praktijkmensen nemen aanstoot aan de exclusieve keuze voor inhouden vanuit een louter functioneel oogpunt, evenals aan de stelling dat men onderwijsleerprocessen altijd aan realistische, authentieke contexten moet zien te koppelen, aan het ontbreken van banden met de traditie van het systematisch moedertaalonderwijs, aan het geen aandacht schenken aan de verwachtingen van het secundair onderwijs ten aanzien van de basisschool.
Uitgerekend een ex-medewerkster van het Leuvens Taalsteunpunt, Machteld Verhelst, werd de opvolgster van Jan Saveyn binnen de koepel. Mogen we van haar verwachten dat zij voor het nieuwe leerplan afstand zal nemen van wat ze vroeger aanbeden heeft? We merkten in elk geval al dat ze zich blijft verzetten tegen de invoering van intensief NT2 vanaf de eerste dag van het kleuteronderwijs.
Gun het onderwijs rust Het ministerie moet zich laten inspireren door de leegte. Die laat de kwaliteit van de leraren des te beter uit komen,
Gun het onderwijs rust
Het ministerie moet zich laten inspireren door de leegte. Die laat de kwaliteit van de leraren des te beter uit komen, aldus Pascal Cuijpers.
13 december 2017
Citaat: Wat zou het dan ook mooi zijn, wanneer tijdens deze nieuwe regeringsperiode de minister en staatssecretaris van Onderwijs een pas op de plaats zouden maken en zouden inzetten op het less is more- principe. Dat ze enkel oog zouden hebben voor het optimaliseren, aanpassen en verbeteren van de praktijk, zonder dat er wederom een berg aan nieuwigheden naar de scholen wordt geschoven. Dat ze leraren weer de kans geven om zichzelf te hervinden.
Commentaar: dat is ook al lange tijd mijn wens - maar het bleek een vrome wens. Sinds Vlaanderen in 1989 totaal autonoom werd inzake onderwijs is de druk vanuit het steeds groter wordende vernieuwingsestablishment nog sterk toegenomen: de druk van topambtenaren als Georges Monard, de vele vrijgestelden binnen de begeleiding en onderwijskoepels, de nascholingscentra, DVO en de VLOR, de inspectie... Wat we zelf mogen doen, doen we voortaan anders aldus Monard en Co, Kurieren am Symptom heeft geen zin, enkel copernicaanse hervormingen brengen soelaas, want het Vlaams onderwijs is hopeloos verouderd. De gevolgen zijn gekend: niveaudaling op alle onderwijsniveaus. De mensen en de leerkrachten die zich bleven inzetten voor behoud en het verder optimaliseren van de sterke kanten van de sterke Vlaamse onderwijstraditie zorgden er el voor dat de niveaudaling kleiner was dan in veel andere landen. Lippendienst aan tal van pedagogische hypes was hierbij ook een belangrijke strategie.
In mei 1992 was ik als spreker aanwezig op een oppepsessie van de onderwijsambtenaren onder leiding van Georges Monard in Nieuwpoort- aan Zee. In 1991 was er al zo'n oppepsessie in Dauville. Ik kwam op een bepaald moment even tussen en stelde dat ik schrik had van de revolutie die Monard en Co propageerden. Monard repliceerde monkelend dat het toch verwonderlijk was dat een mei-68-er als Feys schrik had van revoluties. Ik reageerde en stelde dat de meeste revoluties meer nadelen dan voordelen opleverden, en pleitte voor vernieuwen/optimaliseren in continuïteit, voor Aufhebung. Sindsdien was ik persona non grata voor het vernieuwingsestablishment. Jammer genoeg werd mijn waarschuwing in de wind geslagen.
--------
Jarenlang zijn we opgezadeld geweest met ministers en staatssecretarissen van Onderwijs die geen enkele binding hadden of zochten met de mensen die hun ideeën moesten uitvoeren: de leraren. Of zichtbaar waren op de plaats waar het uiteindelijk allemaal moest gebeuren: voor de klas.
Keer op keer werden onnodige en ondoordachte beslissingen genomen en doorgevoerd (o.a. rekentoets en eindtoets) om deze later weer te herzien. Bureaucratisch bedachte plannen, zogenaamd van, voor en door de leraren, werden onbeholpen en onvoldoende onderbouwd op het bordje van de leraren gelegd, inclusief dreigement bij het niet opvolgen van de regels (lerarenregister). Salarissen werden bevroren.
Er zijn stakingen nodig om de beleidsmakers ervan te doordringen dat goed onderwijs steeds meer een kwestie is van (meer) geld. Passend onderwijs werd ad hoc ingevoerd in het kader van samen leren, iets wat uiteindelijk neerkomt op samen bezuinigen en waarvan uitvallers het kwalijke gevolg zijn. Het mag duidelijk zijn dat een en ander zijn weerslag heeft op de animo van jonge mensen om het prachtige vak van leraar uit te gaan oefenen. Iets wat onherroepelijk zal gaan leiden tot een dramatisch lerarentekort. En dan?
De overheid zou zich moeten laten inspireren door de fotograaf Koen Verjans die -zoals beschreven in deze krant- een leeg reclamebord inzette om meer oog te krijgen voor de veeleisende wereld om ons heen. Het witte niets. Hij maakte fotos van landschappen waarin een prominente plek was weggelegd voor zon leeg reclamebord. Het werd hem al snel duidelijk dat wanneer je deze lichtreclames vervangt door een steriel ogend wit vlak, dit een bijzondere uitwerking heeft op de omgeving en het reclamebord zelf. Het witte vlak geeft namelijk meer dimensie en urgentie aan de foto, doordat het in contrast staat met de drukke omgevingsfactoren die we vaak voor lief nemen of waar we in een zelfde tempo aan voorbij gaan. Een wijze raad, die nog steeds door veel kunstenaars, architecten en schrijvers wordt gehanteerd.
Wat zou het dan ook mooi zijn, wanneer tijdens deze nieuwe regeringsperiode de minister en staatssecretaris van Onderwijs een pas op de plaats zouden maken en zouden inzetten op het less is more- principe. Dat ze enkel oog zouden hebben voor het optimaliseren, aanpassen en verbeteren van de praktijk, zonder dat er wederom een berg aan nieuwigheden naar de scholen wordt geschoven. Dat ze leraren weer de kans geven om zichzelf te hervinden.
Dat ze nu alvast investeren in de toekomst door het aanbieden van een breed gedragen, stabiele basis in plaats van deze verder af te breken. En dat ze ons, de leraren, allemaal een wit vlak van rust gunnen, in een onderwijslandschap dat momenteel bol staat van de hectiek, waarin elke leraar niets liever wil dan het verzorgen van goed onderwijs onder gezonde omstandigheden voor elke leerling. Dat is goede reclame voor een van een van de fundamenteelste beroepen. Het is slechts een kwestie van durven om geen angst te hebben voor de leegte. Enkel dat zal de juiste motivatie geven om het onderwijs weer in het licht te zetten, dat ook nieuwe leraren aantrekt. Pascal Cuijpers is leraar beeldende vorming en faalangstreductietrainer op een middelbare school en auteur van o.a. ,,Leraren zijn net echte mensen.
Blogger Maarten Huygen Maarten Huygen is redacteur onderwijs.
Leuvense pedagogen Masschelein en Simons: schoolse vorming in het gedrang. Boek over ontscholenden tendensen in debat over toekomst van het Vlaams onderwijs.
De leerling centraal
in het onderwijs? Visie van Maarten Simons & Jan Masschelein (profs
pedagogiek KU Leuven)Schoolse vorming in het gedrang. Over ontscholende
tendensen in debat over nieuwe eindtermen/leerplannen (ook ZILL) en grenzen van
personalisering van het leerproces.
Een paar maanden geleden verscheen het boek De leerling
centraal in het onderwijs? Grenzen van personalisering (Acco-Leuven). van de
professoren Jan Masschelein en Maarten Simons. De kerngedachte luidt: "De
uitdaging is duidelijk: de leerling meer centraal plaatsen komt heel vaak neer
op een minder centrale plaats van de school. Maar, zo vragen de auteurs zich
af, wat als dat ont-scholen niet in het belang van de leerling is? Wat als
dat ont-scholen devorming, vrijheid,
gelijkheid in het gedrang brengt?"
Op de kaft lezen we:
De leerling meer centraal plaatsen in het onderwijs is sinds lang een
bezorgdheid van leraars en pedagogen. Vandaag is het ook een aandachtspunt van
beleidsmakers. Verschillende ontwikkelingen getuigen daarvan: leerlinggericht
onderwijs, onderwijs op maat en gepersonaliseerde leerpaden, open leertrajecten
De auteurs gewagen van fundamentele verschuivingen: van een
onderwijsinstelling naar een leeromgeving, van disciplineren naar begeleiden,van algemene normen - naar personalisering
van het leeraanbod.
Ze stellen b.v.: Open leertrajecten, platformen, learning
parks Als je kijkt naar de voorstelling van de scholen van de toekomst, dan
zijn dat vaak geen echte scholen meer die in een beperkte tijd en op een
bepaalde plaats een gezamenlijk & vast curriculum afwerken,maar platformen en open leertrajecten die
zichzelfpresenteren als een plaats waar
de innovatieve en creatieve vermogens van de leerling aangesproken worden en
in die zin ook wat hen uniek of verschillend maakt (cf. ook voorstellingin Vlaanderen 2050 als learning park).
Ditkinkt aantrekkelijkomdat de associatie met de creativiteit een
soort individuele vrijheid of bevrijding van opgelegde en gemeenschappelijke
normen en van het gezamenlijk leren en optrekken binnen de klasgroep
suggereert.
Aan de hand van pedagogische toetsstenen onderzoekt dit boek
de ontscholende tendensen en de grenzen van personalisering/individualisering
van het leerproces: De uitdaging is duidelijk: de leerling meer centraal
plaatsen komt heel vaak neer op een minder centrale plaats van de school, van
de klassieke schoolgrammatica. De
Engelse minister Nick Gibbformuleert
dezelfde bezorgdheid: The British education system puts too much emphasis on
individuals and ignores problems of the collective. NIck Gibb probeert nu al
enkele jaren om de klassieke schoolgrammatica inEngeland in ere te herstellen.Zijn visie staat haaks op deze van de Vlaamse
leerplanverantwoordelijken en nieuwlichters.
Nu in recente bijdragen over nieuwe eindtermen en
leerplannen (b.v. ZILL) vooral gepleit wordt voor leerlinggericht,
ontwikkelingsgericht, constructivistisch en gepersonaliseerd onderwijs en voor
open leertrajecten en leerplannen, lijkt dit boek meer dan welkom. Zelf
schreven we de voorbije jaren al veel bijdragen over de ontscholing van het
onderwijs (zie o.a. Onderwijskrant nr. 140 & 176).
We lazen een
uitgebreid interview van Goele Cornelissen & Riet Nackom met de auteurs van
dit boek in het COC-blad Brandpunt, oktober 2017. We citeren & omschrijven
de belangrijkste uitspraken van de auteurs.
Eigenheid van school en schools lerenin het gedrang: ont-scholing
Wat ons opvalt in het hele debat over het centraal stellen
van de leerling, van het gepersonaliseerd leren en van open leertrajecten is
dat men nauwelijks de vraag stelt naar de eigenheid van de school en het
schools leren. We proberen in ons boekduidelijk te maken dathet
schoolseleren iets heel specifiek
is.Je hebt daarnaast wel nog
verschillende vormen van leren socialisatie, ontwikkeling, het meester-gezel
systeem. Maar er is weliets eigens aan
de schoolse vorm én die is volgens ons het verdedigen waard. Wewillen laten zien dat een doorgedreven focus
op leerling gecentreerde en gepersonaliseerde vormen van leren,niet alleen leidt tot een soort ontscholing,
maar vermoedelijk ook niet in het belang is van de leerling zelf.
Leerlingen meer aangesproken
vanuit hun verschillen, dan vanuit wat ze onderling gemeen hebben, en niet
vanuit algemene normen
Een fenomeen dat
samengaat met het nastreven van doorgedreven vormen van personalisering, is dat
onderwijsverantwoordelijken er meer en meer van uitgaan dat leerlingen meer
moeten aangesproken worden vanuit hun verschillen dan vanuit watze gemeen hebben. Natuurlijk zijn er de
individuele verschillen tussen de leerlingen, maar op school is een leerlingtoch in de eerste plaats een leerling binnen
de klasgroep.
Het recht op verschil
en personalisering/individualisering van het leerproces wordt ook steeds meer
opgeëist door leerlingen. Mijn verschil moet in rekening worden gebracht, ik
wil op alle vlakken dat er met mijn persoon, met mijn identiteit rekening wordt
gehouden. Waar die eis tot gepersonaliseerde aanpak niet ingelost wordt, stuit
men geregeld op een sterke ervaring van onrecht dat de individuele leerling
wordt aangedaan.Dit leidt niet zelden
ook tot conflicten die juridisch worden beslecht. Ook dat is iets waar
lerarenmomenteel vaker mee
geconfronteerd worden. De auteurs wijzenverderop ook op het feit dat een leerling meer en meer bekeken wordt als
een individuele klant-consument met specifieke eisen.
Haaks op kenmerken van typisch schools leren
Het institutionele perspectief dat vandaag ook sterk
aanwezig is (in traktaten over het onderwijs van de toekomst) gaat ervan uit
dat de manier waarop we vandaag het onderwijsorganiseren, namelijk gezamenlijk leren binnen een vastgelegde tijd en
plaats de school als instelling niet meer van deze tijd is. Dat jonge
mensen op school leerling kunnen zijn, heeftonder meer te maken met het klassikaal organiseren van het leren. De
wijze waarop jonge mensen op een bepaalde manier samengebracht worden in een
klas, maakt dat een leraar altijd tot op een zekere hoogte tot iedereen moet
spreken. En niet geïndividualiseerd. Dit vergroot ook de kans dat je als
leerling wordt aangesproken zoals alle andere, en niet als die speciale
leerling die dit wel kan, maar dat niet kan.
Waar we in het boek
stellen dat het schools leren altijd verbonden is met pedagogische gelijkheid,
bedoelen we dat de leraren altijd vertrekken van de positieve aanname dat de
leerlingen in staat zijn om wat voorligt te leren. Leraren interveniëren
natuurlijkaltijd als er indicaties zijn
van het tegendeel. Het niet kunnen is echter nooit het vertrekpunt bij het
schools leren.Ook daarin zit in zekere
zin de pedagogische vrijheid in het ingaan tegen het te vlug willen
vastleggen van een bepaalde bestemming van de individuele leerling - tegen het
er te al vlug van uitgaan dat een bepaaldeleerling bepaalde zaken niet al aankunnen
Het schools leren isooktijd - en plaatsafhankelijk
leren in een bepaalde tijd en in klas een vastgelegd curriculum leren.Zo onderscheidt het onderwijs zich ook van
open leertrajecten enkwalificaties. We
hebben vandaag inderdaad wel (technologische) middelenom onderwijsop heel andere wijzen te organiseren die niet langer gebonden zijn aan
vastgelegde tijden en plaatsen, maar die flexibel inspelen op de individuele
behoeften van de leerlingen. Het (onderwijs)diploma verschuiftzo ook naar (deel-)kwalificaties die niet
langer exclusief door onderwijsinstellingen worden uitgereikt. Ook daar zit een
heel discours achter dat focust op de leerling die zijn persoonlijke
leerresultaten maximaal in rekening wil brengen.
Leerling als individuele klant en koning:
dienstverleningsperspectief
Vanuit het
dienstverleningsperspectief van waaruit de school meer en meer bekeken
wordt,wordt leren ook opgevat als het
verlenen van een dienst aan individuele klanten. De leerling-klant wordt
centraal geplaatst. Van zodra je in een dienstverleningssituatie zit, heb je in
zekere zin klanten. Van zodra je klanten hebt, heb je zeer specifieke criteria
om naar kwaliteit te kijken. Eén criterium is klantvriendelijkheid. In de
context van onderwijs wil dat zeggen dat je de leerling centraal plaatst. De
klant is koning, en tegenwoordig wil die klant een gepersonaliseerd product. Je
ziet dat bijvoorbeeld heel sterk in het streven naar evaluaties van de
leerkrachten en van de school door de leerlingenklanten.Ook daar zie je dus de focus op het centraal
plaatsen van de leerling, de leerling die wil dat er rekening wordt gehouden
met zijn persoonlijke behoeften.
Individuele talenten van elke leerling
benutten: sociaal-economisch perspectief
Ook vanuit
sociaal-economisch perspectief (kapitaal, efficiëntie, innovatie, creativiteit)
kijkt men vaaknaar het onderwijs als
een middel om menselijk kapitaal van elke leerling tot ontwikkeling te brengen.
Geen enkel talent mag onbenut of onderbenut blijven. Elke leerling waarbij het
talent niet tot ontwikkeling wordt gebracht, is economisch verlies. Iedereen en
alles moet gemonitord worden en iedereen krijgt een voortdurende feedbackin functie van zo efficiënt mogelijk
inzetbare leerresultaten.
Scholen en
onderwijsinstellingen worden op die manier een soort leerfabrieken.Wellicht niet meer de industriële leerfabriek
waar massaproductie plaats vond, maar innovatiegerichte labos waar
gepersonaliseerde producten worden afgeleverd. Het centraal plaatsen van de individuele
leerling is hier dan ingegeven door economische motieven. Aan dit perspectief
zit natuurlijk ook een sociaal kantje. Er mag geen talent onbenut blijven.
Schoolse vormingin het gedrang
Voor het schools
leren reserveren we graag de term vorming, schoolse vorming. De school is de
plaats waar we de leerlingen middelen aanreiken om zelf vorm te geven aan de
toekomst. Om een concreet voorbeeld te geven: de school is niet de plaats om
onze moedertaal te leren, maar wel om de grammatica van de moedertaal te leren,
om te leren lezen en schrijven.Het gaat
erom leerlingen geletterd te maken in een bepaald vak of beroep, om het
aanreiken van middelen om zich tot een vak of een beroep te verhouden,
materialenkennis, de uitrusting die je gebruikt om iets te doen, de technieken,
de machines, maarook om inzicht in de
relatie tussen een beroep en de samenleving, de organisatie van economie.
Vandaag zeggen bedrijven dat ze heel specifieke vaardigheden zelf goed ofbeter en efficiënter kunnen aanleren dan de
school.Maar de gelegenheid tot vorming
ontbreekt er veelal. Op school gaat het om voldoende basisvorming, ook inberoepsgericht onderwijs.