Ik heb er steeds van gehouden om indianen te bezoeken. Het is echter niet zo eenvoudig als het wel lijkt. Overal waar ik kwam, nam ik contact op met mensen die indianen kenden. De meeste Brazilianen houden niet van de indianen. Zij beschouwen de indianen als minderwaardig en bevoordeeld door de regering.
De FUNAI (fundaçao national dos indios) is het overheidsorgaan dat voor de indianen zorgt. Alzo bekomen de indianen alle medische assistentie, krijgen zij boten en brandstof, is er ondericht voor hun kinderen en zo meer.
Dat is allemaal prima zonder twijfel.
Soms bezoek ik ook Brazilianen die aan de rand van het indianenreservaat wonen. Zij vertellen me dan dat ze van s morgens tot s avonds moeten werken om te kunnen overleven in armtierige omstandigheden, zonder medische hulp noch scholen voor hun kinderen. Ze vragen me dan waar de rechtvaardigheid te zoeken valt. Ik heb het daar telkens moeilijk mee. Temeer omdat ik met deze Brazilianen gemakkelijk vriendschap smeed; iets wat met de indianen quasi onmogelijk is. Voor de indianen ben je en blijf je iemand die altijd maar geeft.
De vriendschap is gebaseerd op het ruilen van voorwerpen. Het is ook moeilijk om iets te weigeren aan de indianen. Ze worden dan onmiddellijk boos. Dit is ook de ondergang geweest van kolonel Fawcett toen die in 1925 met zijn zoon en een vriend de Mato Grosso doortrok op zoek naar het Eldorado. Hij kende de gevaren van de jungle maar onderschatte de indianen. Hij trok door de streek van de gevreesde Xavantes. Onvermijdelijk was er een contact. Fawcett kon hun toestemming en tijdelijke hulp bekomen door enkele meegebrachte wapens te leveren. Kort daarop zagen de indianen de werking van het kompas en vroegen er meer over. Hierop maakte Fawcett een cruciale fout en schreef de werking van het kompas toe aan bovennatuurlijke krachten die hem hielpen door de jungle te trekken. De indianen waren er zo door geïntrigeerd dat ze het kompas wel wilden. Fawcett kon dit niet afstaan en moest weigeren. Enkele dagen later werden de drie verrast in hun kamp en vermoord. Het is nooit bewezen dat de Xavantes de daders waren. In de brief echter die Fawcett met de laatste indiaangids had weggezonden naar de bewoonde wereld, stond duidelijk dat hij en zijn metgezellen het moeilijk hadden met de insectenaanvallen en dat ze bij de Xavantes het oneens waren wat zijn kompas betrof. Hij wenste snel verder te trekken.
De expedities die nadien ondernomen werden om de dood van Fawcett en zijn gezellen op te helderen, hebben nooit een duidelijk antwoord gegeven. Het geval met het kompas blijft het meest logische.
Welnu, het waren deze Xavantes die ik op één van mijn tochten zou bezoeken. Tot 1952 weigerden zij ieder contact met de blanken en zij deinsden er zelfs niet voor terug om een functionaris van de Funai en een pater om te brengen.
De Xavantes, die ik bezocht, werden geholpen door een congregatie van Dom Bosco. Via via kreeg ik toelating om op de missie te verblijven en alzo de Xavantes te kunnen bezoeken.
Ik was vergezeld door Ludwig, een man uit Izegem. Hij was boswachter in de Belgische Ardennen en wilde me graag vergezellen op die tocht.
Het bezoek aan de Xavantes verliep bijzonder goed. Er werd aan ruilhandel gedaan en hoofdman Pedro leidde ons tot in de uithoeken van het reservaat. Prachtige trektochten.
De man, die verantwoordelijk was voor het vee van de missie, heette Nivaldo. Ik schatte hem half in de dertig. We aten samen met het personeel van de missie en Nivaldo was ook steeds aanwezig. Toen ik hem vertelde dat we natuurliefhebbers waren, nodigde hij ons uit om s avonds de kaaimannen en capibaras te gaan bekijken in een poel dichtbij zijn huis. Dat konden we natuurlijk niet afslaan.
Met de jeep van de missie haalde hij ons op. Herhaaldelijk hoefde hij de poorten van de weilanden te openen. Dat kende ik al van op de fazenda van mijn vriend. Eigenaardig genoeg had hij hiervoor telkens een sleutel nodig. Dat was niet normaal. Toen ik hem vroeg wat de reden hiervoor was, zei hij dat de indianen specialisten waren in het stelen van vee. Daarom werden de poorten met sloten vergrendeld. Dit terwijl de indianen een reservaat van 250.000 hectaren ter beschikking hadden! Vroeger hadden de indianen ook een veestapel, zei hij, maar er werd teveel over geruzied en niemand had er controle over.
Nivaldo woonde met zijn vrouw in een klein maar mooi huisje ver van de missie. Zijn vrouw vertrouwde me toe dat zij er eenzaam was en liever iets dichter bij de bewoonde wereld zou willen wonen. De kinderen, enkele knapen van 12 en 14 jaar, woonden bij haar ouders in het nabijgelegen dorp. Daar gingen ze naar school. Bij iedere vrije tijd echter kwamen zij naar huis want ze hielden van de natuur en het vee. Nivaldo was er terecht fier op en rekende al op hun constante hulp.
Die avond waren de kinderen niet thuis. De vrouw praatte graag en profiteerde van onze aanwezigheid.
Rond tien uur vertrokken we met de jeep. We reden naar een poel die gevormd was door een kleine betonnen stuwdam. Het was een drinkplaats voor het vee. Tegelijk werd de overloop gecentreerd in een buis en deze spuwde het water op een waterrad. Dit waterrad dreef op haar beurt een pomp aan die drinkbaar water leverde voor de woning van Nivaldo. Alles werkte uitstekend.
De kaaimannen en capibaras waarvan Nivaldo sprak, waren nergens te bespeuren. Was het nog te vroeg in de avond? Waren ze gevlucht door onze aanwezigheid? Niets van dat alles, zei Nivaldo, Er zijn er nooit veel geweest maar telkens ik hier kwam op dit uur, zag ik er; zowel kaaimannen als capibaras. We zagen ook geen sporen in het zand op de oevers.
Ontgoocheld leidde Nivaldo ons naar de stuwdam op mijn vraag om het pompsysteem eens te bekijken. Beroepsmisvorming van een ingenieur.
We liepen over de betonnen balk die als stuw diende.
Toen gebeurde er iets. Nivaldo begon met zijn lamp hevig te trillen. Dit was het teken dat er iets te zien was. Bij stroperstochten s nachts wordt er nooit gesproken. Dit zou de dieren zeker verjagen. Daarom was trillen met de lamp het sein dat er moest gekeken worden.
En ja hoor! Op nog geen meter afstand lag een grote anaconda uitgestrekt tegen de betonnen wand in het water. Manlief, wat een kanjer! En waar is de kop? Ik wilde die zien want ik wist dat die voorzien is van enkele sprietjes, precies antennetjes. Prachtig. Ik schatte de lengte op ongeveer vijf tot zes meter. Toen ik de kop van nabij bekeek, op minder dan halve meter afstand, trok Nivaldo me bij de schouder. Te gevaarlijk, zei hij. Dit is het sterkste dier in de jungle, zelfs een stier verliest van zulke slang wanneer die aangevallen wordt bij het drinken. Een enorme plens spatte op en de slang was verdwenen. We stonden daar precies alsof we gedroomd hadden.
Het viel me op dat Nivaldo nog steeds stond te trillen op zijn benen. Hij leek erg aangedaan. En dat voor een man van de natuur die zo vertrouwd was met de gevaren van het oerwoud.
Ik vroeg hem wat er scheelde. Ik zei hem dat ik het abnormaal vond dat hij nog steeds zo stond te beven. Hij kon bijna niet gaan.
Man, zei hij, Mijn bengels hebben hier verleden week nog lange tijd gezwommen!
Nu wist ik genoeg. Zwemmen in deze vijver in de aanwezigheid van zon monster! Geen enkele kans heb je hiertegen. Dan mag vaderlief nog met zijn jachtgeweer in aanslag staan.
De aanwezigheid van deze anaconda was ook de reden dat we geen kaaimannen of capibaras in het vizier kregen. Dat was de uitleg van Nivaldo althans. Ik betwijfelde dit omdat volgens mij de anaconda wel kaaimannen en capibaras lust, maar niet in een dergelijk aantal.
Op mijn vraag of hij deze anaconda wel zou krijgen, antwoordde hij :"Ik hou van de natuur en laat ze haar gang gaan."
Enkele typische trekjes in zijn gezicht lieten verstaan dat het wel anders zou uitdraaien.
Op één van mijn volgende tochten ga ik opnieuw op bezoek bij Nivaldo.
|