Het Perzische leger onder de dynastie van de Achaemeniden (530 v.Chr. tot 330 v.Chr.) bestond voornamelijk uit gewone soldaten,
boogschutters, ruiters en de zogenaamde "Onsterfelijken".
Ook bevatte het leger ongeveer 200 strijdwagens en 15 krijgsolifanten.
 


Het normale Perzische leger kende een eerste linie die uit ongeveer 40.000 man bestond.
Daarachter stond eenzelfde soort linie en vervolgens kwamen de boogschutters.
 
De ruiters werden altijd aan de flanken van en achter de linies geplaatst.
 

De bewapening van een Perzische soldaat bestond uit een speer en een boog.
Met de boog kon van grote afstand pijlen worden afgeschoten.
 .jpg)
De commandanten van de divisies konden worden herkend aan hun speer, die met goud was belegd.
De normale soldaten hadden speren met zilveren speerpunten.


Herodotus beschrijft de Onsterfelijken als de meest gevreesde legereenheid van het Perzische leger, bestaande uit precies 10.000 zwaar bewapende manschappen.

Als één van deze soldaten gedood of ziek werd, werd deze meteen vervangen.
Zo telde het aantal manschappen altijd 10.000, vandaar de naam "Onsterfelijken".
De Onsterfelijken speelden een belangrijke rol tijdens de verovering van Babylon door Cyrus II de Grote,
de verovering van het Oude Egypte door Cambyses II en de verovering van koninkrijken in het westen van India door Darius I.
Verder speelden ze een bepalende rol bij de Slag bij Thermopylae en bezetten ze delen van het Oude Griekenland onder Mardonius.
Die Onsterfelijken waren bewapend met schilden, korte speren, zwaarden of grote dolken en pijl-en-boog.



Onder hun gewaad droegen ze een schubbenpantser.
Het regiment werd gevolgd door een karavaan van rijtuigen, kamelen en muilezels die benodigdheden meevoerden, samen met concubines en bedienden.
Als hoofddeksel droegen de Onsterfelijken een Perzische tiara, mogelijk ter bescherming van het gezicht voor wind en stof in de Perzische vlaktes.
|