De Hettieten, Hethieten of Hittieten zijn een antiek volk dat een Indo-Europese taal sprak, en een koninkrijk stichtte rond de stad Hattusa (het tegenwoordige Boğazkale in noord-centraal Turkije).
Dit rijk hield stand gedurende een groot deel van het tweede millennium voor Christus.
Reliëf van Suppiluliumas II, laatste koning der Hettieten
Het Hettitisch Koninkrijk, dat op zijn hoogtepunt centraal Anatolië, noordwestelijk Syrië tot aan Ugarit en Mesopotamië tot aan Babylon omvatte, bestond tussen ongeveer 1700 en 1200 v.Chr.
In de tijd rond 1200 v.Chr. was het gehele oostelijke Middellandse Zeegebied in grote beroering geraakt.
Omdat veel steden in vlammen opgingen, wordt dit de brandcatastrofe genoemd.
In de ijzertijd, die hierop volgde, viel het Rijk van de Hettieten uiteen in verschillende onafhankelijke stadstaten, waarvan sommige tot ongeveer 700 v.Chr. bleven bestaan.
Het Hettitisch Koninkrijk of in ieder geval zijn kernregio, stond bekend als het land Hatti in het Hettitisch.
De Hettieten moeten echter niet verward worden met de Hattiërs, een veel ouder volk dat dezelfde regio voor hen tot aan het 2e millennium v.Chr. bewoonde en dat geen Indo-Europese taal sprak, maar het Hattisch.
Verder worden de Hettieten die in de Bijbel worden vernoemd eerder Neo-Hettieten genoemd.
Zij waren de erfgenamen die na de val van het Hettitisch Koninkrijk in Anatolië vanaf 1200 v.Chr. Syrië in handen hadden.
Zij hadden weinig gemeen met hun voorgangers en spraken Luwisch.
Het Oude Koninkrijk, in de bronstijd gecentreerd rond Hattusa, beleefde haar hoogtepunt in de 16e eeuw v.Chr., en slaagde er op enig moment zelfs in om Babylon te plunderen, maar maakte geen aanstalten om daar te regeren.
In plaats daarvan kozen zij ervoor om de macht over te dragen aan de Kassitische bondgenoten die er vervolgens 400 jaar zouden heersen.
Tijdens de 15e eeuw v.Chr. beleefde het Hettitische rijk een donkere periode, om weer te verrijzen onder de heerschappij van Tudhaliya I vanaf ca. 1400 v.Chr.
Onder Suppiluliuma I en Mursili II strekte het rijk zich uit tot bijna geheel Anatolië en delen van Syrië en Kanaän, waardoor rond 1300 v.Chr. de Hettieten grensden aan de Egyptische invloedssfeer, met als gevolg de bekende slag bij Kadesh in 1274 v.Chr..
Burgeroorlogen en rivaliserende aanspraken op de troon, in combinatie met de externe bedreigingen, waaronder mogelijkerwijs ook de dreiging van de zogenaamde Zeevolken, verzwakten de Hettieten.

(Hittieten mishandelen hun Cananieten-krijgsgevangenen)
Rond 1160 v.Chr. stortte het rijk in elkaar. Archeologische opgravingen geven aan dat de hoofdstad Hattusa niet werd vernietigd, maar in de 13de eeuw is verlaten.
Een mozaïek van kleine staatjes, los van de centrale regering en bevrijd van vreemde garnizoenen, wordt zich bewust van hun onafhankelijkheid.
"Neo-Hettitische" stadstaten, ondergeschikt aan Assyrisch gezag, kunnen zich nog tot ca. 700 v.Chr. voortgesleept hebben.
Hettitische en Luwische dialecten ontwikkelden zich tot de spaarzaam beschreven Lydische, Lycische en Carische talen.
Overblijfselen van deze talen drongen door tot in Perzische tijden en werden uiteindelijk uitgeroeid door de verspreiding van het Hellenisme.
Het Hettitisch spijkerschrift is dat van de 3e Dynastie van Ur: dit hebben zij alleen in Syrië kunnen vinden, wat aantoont dat zij of een aantal van hen in dit land hebben gewoond en er de tijd hadden de schrijfkunst te leren.
Hettitische religie en mythologie stond onder invloed van de Mesopotamische mythologie, welke in de loop van de geschiedenis steeds groter werd.
In vroegere tijden konden nog wel Indo-Europese elementen gezien worden, bijvoorbeeld Tarhunt de god van de donder, en zijn conflict met de slang Illuyankas.
In hun teksten zijn aanwijzingen te vinden dat de Hettieten Indra, Mithra en Varuna vereerden.
Zij voerden berggoden en stormgoden in. In de geschriften van een van de eerste Hettitische koningen, Koning Annita, wordt de stormgod Taru als hoogste godheid vermeld.
Gurney maakt echter uit de teksten van Boghazkoy op dat 'in Arinna de opperste godheid klaarblijkelijk de Zonnegodin Wurusemu was, wier gemaal, de weergod Taru, slechts de tweede plaats bezette'.
Als dochters worden Mezulla en Hulla genoemd, en als kleindochter Zintuhi.
Sommige teksten beschrijven rituelen voor deze Zonnegodin, waaruit blijkt dat de koningin ook hogepriesteres was voor de Godin.
Gurney merkt verder op dat de Arische koningen de eerdere Hattische heiligdommen aanvankelijk in stand hielden, ' terwijl ze voor zichzelf het ambt van opperhogepriester van de streek opeisten '.
Er is ook een mythe van het verslaan van de draak. Koning Mursilis II vermeldt de viering van de stormgod in verschillende steden.
In een brief verwijst hij tevens naar het grootste feest van vergelijkbare omvang in de hoofdstad Hattusas. Dit ging door in het mausoleum van de Godin Lilwanis.
Daar werd een strijd geëvoceerd tussen de stormgod en de draak Illuyankas.
Een jongeman Hupisayas had met de Godin Inara geslapen en verwierf daardoor voldoende kracht om de stormgod te helpen bij het verslaan van de draak.
Dit verhaal is analoog aan dat van Tiamat, de symbolisatie van de kracht van de Godin die door Marduk werd van de macht verdrongen.
Het Hettitisch woord tarh betekent verovering. In het Sanskriet waaraan deze taal verwant is, betekent tura zoveel als machtige of kracht. (In India was Turashah een epitheton voor Indra).
Het woord tauros en toros betekent stier. Het centrale gebergte in Anatolië heet de Taurus, met als hoogste top de Toros.
Het woord kan ook in verband staan met bergen zoals Hor, Hur of Hara.
Zoals boven vermeld is de term "Hettieten" een exoniem, afkomstig van de Hebreeuwse bijbel Heth, gekozen vanwege de overeenkomst met de naam "Hatti",
en tevens vanwege het feit dat de Bijbelse Hettieten naar verluidt een grote mogendheid was die "in de bergen" en "noordwaarts" van Kanaan lag.
Aangezien, volgens de Documentaire hypothese, de Hebreeuwse bijbel lang na de val van het Hettitische rijk geschreven is, nemen enkele wetenschappers aan dat de bijbelse aanduidingen verwijzen naar Neo-Hettitische Luwische stadstaten.
Deze Neo-Hettieten, die vanaf 1200 v.Chr. noordelijk Syrië in handen hadden, na de val van het grote Hettitische Rijk in Anatolië, hadden weinig gemeen met deze laatsten en spraken zelfs een andere taal, het Luwisch, in plaats van Akkadisch.
Zij worden een 40-tal keren in de Bijbel vernoemd.
De kleinzoon van Abraham, Esau huwde een Hettitische. En Abraham zelf kocht van de Hettiet Efron een stuk land met een grot erop, waar hij later werd begraven.
Voor verwijzingen naar de Hettieten in de bijbel zie onder andere: Gen. 10:15; 15:19-21; 23:3-20; 26:34; 36:1-3; Num. 13:29; Jozua 1:2-4; 3:10; 1 Kon. 11:1; 2 Kon.7:6-7; 2 Kron. 1:17; Ezek. 16:3.
Tijdlijn
- circa 1750 - 1400 v.Chr. - Oude Rijk - (Hattusa wordt de hoofdstad over de verschillende, aanvankelijk onafhankelijke, stadstaten in centraal Anatolië)
- 1400 - circa 1180 v.Chr. - Grootrijkstijd - (beginnend met Tudhaliya; Suppiluliumas I verovert Syrië en Muwatallis valt Egyptenaren aan (Kadesh))
Nota bene: De literatuur geeft twee verschillende indelingen. De eerste indeling is die zoals hierboven: een oud rijk, gevolgd door de grootrijkstijd.
Deze indeling lijkt zich met name te betrekken op de politieke en legislatieve situatie. Zo spreken de wetsteksten over een situatie "nu" en een situatie "vroeger".
Bovendien blijken er ook enkele taalkundige verschillen te zijn in de teksten van beide periodes; een Oud- en een Jong Hettitische taalperiode.
Echter, uit de verdere ontwikkeling van de hettitiologie is ook nog een Middelhettitische taalfase gebleken - waarvan de ontwikkeling wellicht in de hand is gewerkt door het gebrek aan macht aan het eind van het Oude Rijk - , zodat sinds ca. 1960 ook een
driedeling bestaat parallel aan de taal- en schriftfases: een Oudhettitische, een Middelhettitische en een Jonghettitische periode.
Het gevolg van deze verschillende indelingen op verschillende soorten argumenten is dat er nu ook een synchronisatie van beide indelingen gewenst zou kunnen zijn, met als gevolg dat men soms spreekt van het 'late oude rijk' en van de 'vroege grootrijkstijd'
als parallel voor de Middelhettitische periode.
Hettitische koningen
Oude Koninkrijk
Middel Koninkrijk
- Alluwamna
- Tahurwaili
- Hantili II
- Zidanta II
- Huzziya II
- Muwatalli I
Nieuwe Koninkrijk




|