Lang, ravenzwart haar.
Mooi egaal gezicht. Lichtgrijze ogen. Prachtige volle lippen. Een niet
overweldigende doch stevige boezem in een kort T-shirt van Esprit dat het niet
aandurft om haar gepiercte navel te bedekken. Lange benen met daaromheen een
nauw aansluitende jeans van Iceberg. Voeten die schuilen in lederen laarzen van
J.J.Durabel. Een ingetogen, uitnodigende glimlach. Een warme, charmante
hulpvaardigheid.
Door de adembenemende
schoonheid van de jonge verkoopster raak ik midden mijn aankoop in de
parfumerie in een soort trance en koop ik het parfum in plaats van de eau de
toilette van een mij onbekende geur.
Thuisgekomen beschuldigt
mijn vrouw mij van visueel overspel.
Ik weet niet hoe het er
op andere weblogs aan toe gaat maar het valt mij op dat ik tussen twee en zes
uur 's nachts nooit bezoekers krijg. Het lijkt wel alsof niemand leest als de
dag is gestorven.Als je
dag en nacht leeft dan vallen je de meest eigenaardige dingen op. Ondanks mijn labiele
conditie (de toestand van mijn oog hangt aan een zijden zalfje) breng ik u vannacht
graag op de hoogte van wat er mij allemaal opvalt.
Teneinde mijn taak naar
behoren uit te voeren sta ik momenteel dus door mijn venster te turen. Naast
mij staat de PC in een klein verloren hoekje van het huis. Naast dat verloren
hoekje is er een groot raam van waaruit je zicht hebt op de straat.
0.00: Een klok slaat
middernacht. Er is bijna geen beweging op straat. Enkel mijn overbuurman Dolf
steekt karton tussen de ruitenwissers van zijn wagen. Dolf heeft duidelijk het
weerbericht gemist en gokt op nachtvorst. Er komen twee bezoekers langs op mijn
blog. Ik vraag me af wie het zouden zijn maar besef meteen dat ik mij niet mag
mengen in het privé-leven van nachtsurfers. Ik schenk mezelf een Duvel in en
wacht rustig op wat komen zal.
1.00: Een klok galmt één
keer. Drie onbekenden komen de straat in gelopen. De langste van de drie
waggelt ontzettend. Ik vermoed drankmisbruik. Als ze helemaal in beeld zijn
gekomen dien ik mijn vermoeden te herzien. Die langste verplaatst zich op
skeelers en heeft zich de kneep van het rechtop blijven duidelijk nog niet
eigen gemaakt. Vandaar dat waggelen. Mijn blog krijgt met overlast te kampen.
Twintig bezoekers! Waarschijnlijk een olijkerd die mij te grazen wil nemen door
negentien maal na elkaar langs te komen. De bedrieglijke gedachte van
nachtelijke populariteit en hoe sommigen daarop menen te moeten inspelen! Enkel
vrouwe Prutsmuts schudt een reactie uit haar mouw. Ik reageer terug. Prutsmuts
heeft mooie foto's op haar blog staan.
2.00: Twee ingetogen
galmen. Mijn kapper heeft ervoor gekozen om zich per taxi thuis te laten
brengen. Hij heeft, zoals steeds, een behoorlijke neut op. Wankelend stapt hij uit
het voertuig en wordt naar de deur van zijn zaak geholpen door de chauffeur.
Wat volgt is een moeilijke zoektocht naar concentratie. Die sleutel moet immers
in dat sleutelgat. Het duurt precies twintig minuten eer de deur openzwaait.
Wee de dames die hier morgen een permanent komen scoren. Als hij hun haar
geselt als daarnet dat sleutelgat dan zijn ze nog niet jarig. Geen bezoekers op
mijn blog het afgelopen uur. De olijkerd slaapt en prutsmuts is waarschijnlijk
nachtfoto's aan het nemen.
3.00: Weer die klok.
Drie keer nu. Ik neem een blik Pepsi Max, drink er een stevige slok uit en vul
de ontstane leegte met whisky. Ik laat het raam even voor wat het is en zet mij
in een relax. Ik denk na en bel mijn uitgever. Verrassend vlug neemt deze op.
Ik vraag hem of het mogelijk zou zijn om mijn eerste roman uit te geven met een
gouden kaft. 'Urbain, ik lig
net met een debutante in bed! Stoor mij alstublieft niet om halfvier 's nachts
met dergelijke belachelijke vragen, junk!' En dat noemt zich dan uitgever. In plaats van
marketingstrategieën te bedenken voor een vloeiende verkoop van mijn boek ligt
meneer met een debutante te vogelen. Je houdt het niet voor mogelijk. Geen
wonder komt mijn debuut als wereldschrijver niet van de grond! Eén bezoeker op
mijn blog. Eén!
4.00: Vier maal slaat de
klok alreeds. Ik bekijk een paar pornoprenten online maar mijn hormonen geven
niet thuis. Slap gelul. Ik posteer me opnieuw voor het venster en ontwaar hoe
twee verdacht lijkende individuen de auto van Dolf staan te monsteren. Ze
fluisteren iets tegen elkaar en lijken te twijfelen. Ze kijken schichtig om
zich heen. Plots haalt de dikste van de twee met een ruk het karton van tussen
de ruitenwissers waarna ze zich te vierklauwen uit de voeten maken. Hun buit,
een armzalig stuk karton, nemen ze mee. Betreft het hier een geval van
vandalisme of waren deze twee daklozen op zoek naar een kartonnen deken voor de
nacht? Het blijft een mysterie. Verder geen mens op mijn weblog te bespeuren.
5.00: De klok geeft vijf
galmen prijs. Ik probeer een openingszin te schrijven voor een column die
straks de achterpagina van een plaatselijk duivenmagazine moet sieren.
Onbetaald werk maar eeuwige roem in café 'De Zwaan' waar op zondag het
volledige duivenmelkerbestand van het dorp samentroept. 'Oh duif die ik bemin, gij zijt mijn trots, mijn rots, en
dierbaarder dan mijn gezin.',
zo luidt mijn eerste zin. Verder kom ik helaas niet want deze wonderschone
frase heeft mij behoorlijk afgemat. Zo'n dingen moeten toch maar altijd weer
geschreven worden. Voorwaar geen sinecure. Ik krijg twee bezoekers over de
vloer. Zouden het beeldschone vrouwen zijn, denk ik wellustig. Iets voor zes
willen mijn hormonen zich al eens herpakken.
6.00: Mijn buurvrouw is
opgestaan en heeft zich toegelegd op een partijtje stofzuigen. Jezus, wat een
amechtig kabaal. Zes galmen van de klok gaan verloren in het zwaar ronkend
zuigen van een Nilfisk. Maakten die Noormannen al veel lawaai toen zij eertijds
de wereld onder de voet voeren, hun stofzuigers lusten er ook pap van. Madelijn
Van Havere passeert op haar fiets mijn raam en zwaait. Ik zwaai terug en denk:
Mens kijk toch uit waar je rijdt, straks raak je nog onder een tram! Gelukkig
rijden er geen trams door ons dorp. Wel soms een lijnbus. Het zou er verdomme
nog maar moeten aan mankeren. Ik tel één bezoeker. Waarschijnlijk een fan die
in de vroege shift zit en alsnog wil weten hoe het met mijn blog is gesteld
alvorens zich in het economische leven te storten.
7.00: Als de klok zeven
keer heeft geslagen voel ik mij moe. En dan te bedenken dat de dag eigenlijk
nog een aanvang dient te nemen. Ik vul de waterkoker tot aan zijn rode streepje
en stel hem in werking. Onze waterkoker is tien jaar oud en heeft duidelijk
last van warmtespiraalverkalking en pruttelt hoorbaar erg ongezond. 'Ge moet er af en toe eens azijn laten doorlopen!' had een ijverige verkoper mij aangeraden. 'En heel mijn kot naar Blauwe Hand ruiken' mompelde ik onverstaanbaar waarna ik hem hartelijk
dankte voor de tip.
Om kwart na zeven drink
ik mijn eerste kop koffie. Van bezoekers geen sprake. Dat blijft zo tot 10.00
uur. Om vijf na tien kruip ik in mijn bed om te bekomen van een turbulente
nacht.
Door een medisch
probleem dat mij gisteren kwam aangewaaid zit mijn rechteroog vandaag volledig
dicht. Een soort ontsteking die de medische wereld ongetwijfeld weer voor
enorme uitdagingen zal plaatsen. Ik ben benevens zwaar gehandicapt dus ook
verminkt. Ik zie op rechts geen fluit en ik oog nog vreemder dan anders.
Mijn humeur is een
beetje navenant. U kent dat wel, dat u zich geen 100% voelt en dat u
dientengevolge nog minder kunt hebben dan op andere dagen. Ik heb mijn collega
van het aanpalende bureau al drie fameuze pekken in zijn gat gegeven. Na die derde pek meende meneer te moeten
opmerken dat, in plaats van mijn oog, mijn mond beter volledig dicht had kunnen zitten. Hij had zijn
smalende opmerking beter voor zichzelf gehouden want sinds die opmerking in
kwestie loopt hij een beetje vreemd. Iets met een knie en een kruis.
Omstreeks 10.00u werd
mijn lijden ondragelijk en besloot ik de bedrijfsarts op te zoeken.
'Heeft u uw zicht nodig
voor uw werk?' vroeg de dokter mij na een eerste vluchtige controle. Wat een
vreemde vraag was dat nu weer. Zit een mens de hele dag naar een computerscherm
te turen en dan vragen ze je of je zonder zicht kunt! Mijn ogen zijn verdraaid
mijn belangrijkste zintuigen op het werk.
'Ik kan niet zonder!'
antwoordde ik kordaat.
'Dan zal ik u een zalf
voorschrijven,' zei de dokter.
Kunt u het geloven?
Blindheid is nakende en dan schrijft die vermaledijde klutser mij een
onbeduidend zalfje voor. Ik had op minstens een half jaar arbeidsongeschiktheid
gerekend!
De man die zichzelf
Roger noemt stapt het café binnen, gaat aan de bar staan, bestelt een pils en
wenst de andere stamgasten een gelukkig nieuwjaar.
'En voor u van 't
zelfde, Hubert!' antwoorden de anderen als uit één mond. 't Is net of er is een
repetitie aan vooraf gegaan, zo synchroon klinkt het. Zoiets valt op omdat het
een bepaalde mystiek in zich draagt. Met name de mystiek van de
gelijktijdigheid. Voor hetzelfde geld spreekt iedereen door elkaar en krijg je
een kakafonie van jewelste.
De man die zichzelf
Roger noemt maar eigenlijk Hubert heet vraagt aan de anderen of er goeie
voornemens voor 2000 en zoveel zijn gemaakt.
Romain Plisé, die bijna
van zijn barkruk dondert van zattigheid, lalt dat hij dit jaar minder zal
drinken maar dat hij wegens omstandigheden zijn start heeft gemist. Anita
Baeckelandt wil besparen op voedingswaren om eind dit jaar eindelijk haar
borsten te laten vergroten.
Raymond Capelle, die een
strik draagt, kondigt aan dat hij er in 2006 nu echt eens eens werk zal van
maken om ook dassen te gaan dragen.
Dolf Vanclooster,
gebrevetteerd uitbater van de zaak, bindt voor het zesde jaar op rij de strijd
aan tegen de tabak.
Verder zijn er geen
goede voornemens omdat Romain, Anita, Raymond en Dolf de enige aanwezigen zijn.
Ik ben er natuurlijk ook maar omdat ik een eind van de bar weg zit maak ik mijn
voornemens niet bekend. Ik reken mezelf niet tot de bevraagde doelgroep. Ik
geef mijn oren en ogen echter wel de kost. Mijn keel heeft ook niet te klagen
want voor me staat een oordeelkundig geschonken vaas Duvel naar mij te lachen.
Romain probeert iets te
zeggen. Hij mompelt, lispelt en stottert tegelijk. Raymond vraagt aan Anita wat
Romain zegt maar ze haalt de schouders op. Dolf, die na al die jaren de taal
der dronkaards als geen ander verstaat speelt voor tolk en legt de anderen uit
dat Romain met Kerstmis noch zijn kinderen, noch zijn kleinkinderen heeft
gezien. Anita slaat haar porto achterover, pinkt een traan weg, bestelt een
nieuwe porto en zucht dan dat zij gelukkig geen kinderen heeft. Dat 'gelukkig'
klinkt echter niet echt gelukkig.
De man die zichzelf
Roger noemt maar eigenlijk Hubert heet slaat zijn arm om Anita als wil hij haar
troosten. Ik vermoed meer dan troost want hij posteert zijn rechterhand
parmantig op haar borst. Anita lijkt hier niet mee opgezet. Ze duwt de hand van
zich af en waarschuwt Hubert dat hij zijn fikken thuis moet houden. De man die
zichzelf Roger noemt blijkt echter een kuitenbijter en probeert een nieuw
seksueel offensief. Hij tast nu vrij tactloos naar Anita haar borsten en vraagt
haar waarom zij in hemelsnaam eind dit jaar 'aan die schatjes wil laten
prutsen'.
Wat volgt gaat danig
snel dat zelfs ik, als ooggetuige, het moeilijk kan navertellen. Anita
transformeert in een soort ninja en doet tegelijkertijd iets met uitzwaaiende
armen in combinatie met roterende benen en raakt Hubert hierbij vol op het
gezicht en in de onderbuik. De man die zichzelf Roger noemt wordt met een
ongelofelijke smak languit op de biljarttafel gekatapulteerd en blijft roerloos
liggen. Acht tanden door zijn lip en zijn bril in een acht. Voor de rest een
beetje levensloos.
Dolf zucht en vraagt aan
Anita of het allemaal niet een beetje beschaafder kan. 'Ik had hem
gewaarschuwd!' zegt Anita nonchalant en draait zich weer naar de bar. De
anderen gaan rond Hubert staan en bekijken hem. 'Dat ziet er niet goed uit'
mompelt Romain. 'Ik zou een ziekenwagen bellen' oppert Raymond.
Tien minuten later wordt
de man die zichzelf Roger noemt maar eigenlijk Hubert heet met loeiende sirenes
afgevoerd. Dolf sakkert dat hij niet eens betaald heeft waarop Anita oppert dat
hij het ter compensatie op haar rekening mag zetten. 'En geeft binst iedereen
nog iets' zegt ze gul.
Ik drink mijn Duvel leeg
en sta recht. In het naar buiten gaan merk ik een paar vlekjes bloed op het
biljart. Aan de bar knik ik naar iedereen maar naar niemand in het bijzonder.
Ik heb vandaag op een
bank in het park aan een vijver een ijsje gegeten. Een cornetto van het merk
Ola.
Een kleurrijke eend die langzaam dichterbij kwam drijven bekeek mij
enigszins verrast. In een dreef met eikenbomen liep een man met een hond aan
een leiband. Toen die hond een spreeuw in de gaten kreeg gaf hij een zodanige
ruk aan de leiband dat de man helemaal uit model kwam te staan.
Naast mij stond
een eenzame oude dame met een versleten boodschappentas waarin broodkruimels
bleken te zitten die ze blind voor haar uitstrooide. De eend kwam voorzichtig
uit het water gewaggeld en deed zich tegoed aan de kruimels. De gerimpelde
taart lachte dermate luid dat de Anas-plathyrhynchos verschrikt de vijver weer
in dook.
Er gebeurt nogal wat in
mijn leven, dacht ik, terwijl ik de wikkel van mijn cornetto in een ijzeren
vuilnisemmer deponeerde.
Ik nam mij voor hier
ooit een boek over te schrijven en stapte huiswaarts.
Deze morgen schrok ik
badend in het zweet wakker. Ik moet een nachtmerrie hebben gehad die aan de
ribben hing. Dat voelde ik aan mijn ribben. Het was precies of er iets aanhing.
Ik was ten zeerste benieuwd wat het was. U zou het mij misschien niet nageven
mocht u me kennen maar in wezen ben ik een zeer nieuwsgierig mens.
Nadat ik uitvoerig
allerlei handelingen onder de douche had verricht droogde ik mij af. Van het
één kwam het ander en een kwartier later was ik aangekleed. Mijn
nieuwsgierigheid was geenszins geweken. Ik deed een paar ochtendlijke
stretchoefeningen waardoor een venijnige kramp in m'n rug schoot. Via een
gestrekte flikflak wist ik die kramp er meteen weer uit te krijgen.
Aan mijn ribben hing
echter nog steeds het onbekende. Ik belde de afdeling radiologie van het
plaatselijke ziekenhuis en vernam van een niet al te vriendelijke telefoniste
dat er op zondag geen röntgenfoto's werden genomen. Dat spel bleek daar op
zondag gesloten. Tenzij het een spoedgeval betrof. Maar de telefoniste meldde
mij met snerpende stem en bekwame spoed dat iets wat aan de ribben hing haast
noch spoed behoefde. Het takkenwijf was duidelijk uit haar doen omdat zij op
zondag moest werken. Wist zij veel wat er naar mijn normen haast en spoed
behoefde!
Afijn, ik was dus
aangewezen op mezelf om duidelijkheid te scheppen in deze zaak. Ik ging op mijn
gebruikelijke manier zitten denken. Mocht u zich afvragen hoe ik op zo'n
momenten zit dan helpt het misschien als ik u meedeel dat ik ooit model stond
voor het meesterwerk van Rodin. Ik was heden ochtend tijdens mijn denken wel
aangekleed.
Ik kon mij niet
herinneren dat ik gedurende de nacht was gevallen. Dat hebben wel meer mensen,
dat zij dromen dat ze in een diepe put vallen. Ik val nooit als ik droom. Ik
struikel hoogstens af en toe maar dit komt doordat ik in mijn dromen altijd van
die onhandige paarse mocassins draag. Akelige dingen zijn het. Veels te nauwe
leren instekers zonder hiel. Probeer daar maar eens mee te vluchten.
Als ik struikel in mijn
droom dan gebeurt dit altijd tijdens een vlucht. Doorgaans vlucht ik voor mijn
buurvrouw die mij in m'n dromen af en toe achterna zit en luidkeels roept dat
ik de vader ben van haar mentaal geretardeerde tweelingdochter. Ze draagt dan
doorgaans een groen plastieken negligeetje en heeft sportschoenen van Adidas
aan haar voeten. Ik, met mijn mocassins ben natuurlijk geen partij voor haar.
Aan het eind van de dreef haalt ze me steevast in, neemt me stevig bij de
schouders en beveelt een DNA test. Op dat moment wordt ik dan doorgaans wakker.
Gelukkig maar. Stel dat zo'n test positief zou zijn, dat ik daadwerkelijk de
vader van haar kinderen zou zijn. Ik mag er niet aan denken.
Maar goed, ik was
afgelopen nacht niet gestruikeld dus het moest een andere droom zijn geweest. Als
ik heel geconcentreerd nadenk dan kan ik soms mijn dromen reconstrueren. Zoniet
vandaag. Alles blijft vaag. Soms een flard van een beeld maar voor ik het kan
vatten vervliegt het en lost op in het niets.
Laat ik dit toch maar opschrijven
voor het nageslacht, dacht ik. Een mens weet nooit waar het goed voor kan zijn.
En zo geschiedde.
Soms denk ik dat ik ooit
genomineerd zal worden voor vanalles tegelijk. Dat men mij heden nog niet heeft
opgemerkt vanwege mijn immense timiditeit maar dat daar op een bepaald moment
verandering in zal komen. Hoe die ommezwaai er zal komen, daar heb ik eerlijk
gezegd het raden naar.
Misschien passeert een
invloedrijke persoon ooit mijn deur, houdt hij plots de tred in bij het
aanschouwen van mijn brievenbus en verzucht hij: "Wat een enige spleet om
een nominatie in te duwen." Na deze woorden rept hij zich heen en
verkondigt aan allen die het willen horen welke prachtige spleet ik wel niet
heb. De nominaties laten natuurlijk niet lang op zich wachten. Ik krijg het ene
bericht na het andere waaruit blijkt dat ik voorgedragen wordt voor dit en voor
dat en ook voor dat ander.
Meest aandoenlijke
spleet.
De Gouden Uil.
Weblog van het jaar
stilletjes.
Een golden globe.
Nachtburgemeester.
Stadsdichter.
PC Hooft-prijs.
Herman Gorter-prijs.
Ik zou er mij natuurlijk
naar gaan kleden. Een pak van Armani en schoenen van Gucci. Zijden hemden van
ZERU (zeldzame rupsen). Dassen draag ik niet. Ik laat mijn hemden open hangen.
Wel immer een gouden dasspeld op mijn neus voor als ik een beerput moet
passeren op mijn triomftochten door berg en dal. Mijn kousen zou ik betrekken
bij Puttaert&Co, een gerenomeerde zaak alhier om de hoek. Zij hebben ook
een ruim assortiment hoofddeksels in de aanbieding maar vanwege mijn zwakke
haarlijn verdraag ik hoeden noch petten. Misschien een 'kapke' voor als 't
regent.
Ik zou de menigte groeten
met een simpele doch vriendelijke hoofdknik. Als ik groet terwijl het regent
mag ik hopen dat mijn 'kapke' niet afvalt. Thuis zou een privé kinesiste op mij
wachten om mijn hals te masseren die elke avond ietwat uit model zou zijn
gegroeid vanwege het vele groeten.
Ik zou mij tevens
herbronnen aan een bron op 2597 meter hoogte. Ik zou daarbij een helm dragen
omdat een accident op dergelijke hoogte niet om mee te lachen is.
Ik zou kortom nogal wat
uitsteken mocht ik genomineerd worden.
Mijn vrouw zegt dat het
al wel is en dat ik mag stoppen van onnozel doen.
"Ge zoudt beter den
dam eens kuisen met bleekwater, dan doet ge tenminste nog iets nuttig"
zegt ze. Vrouwen zijn azzo. Een indelijks gedacht van zichzelf maar geen
greintje gevoel voor nominaties.
Vroeger was Robert
beeldhouwer. Benevens een niet onverdienstelijk kunstenaar was hij tevens een
harde werker. Men kon de rotsblokken waaruit hij noest zijn creaties kapte met
moeite tijdig aanvoeren. In elke rotsblok zat een beeld dat hij via inzet en
overgave in een handomdraai bevrijdde. Zijn figuren getuigden van vakmanschap
en sereniteit.
Robert was geen grote
prater. Doorgaans mepte hij ingetogen en in stilte ogen, neuzen, lijven, armen
en benen uit de weerbarstige steen. Tenzij hij op zijn eigen poten klopte, dan
was het kot even te klein. Dan vloekte hij het vel van zijn voorhoofd. Maar
voor de rest kon je in het bescheiden atelier, op het ritmisch galmen van hamer
op beitel na, niks horen.
In 1983, tijdens de
grote droogte (ik zeg maar wat) kwam Katrien Buysse naar het werk kijken waar de
beeldhouwer toen mee bezig was. Dat kwam, Robert was aan een bestelling bezig
die Katrien bij hem had geplaatst. Hij zou een evenbeeld van Etienne creëren.
Etienne was de man van Katrien die tijdens een treinramp om het leven was
gekomen. Ge kent dat, treinen die plots van de sporen denderen en zodoende voor
indelijks veel ellende zorgen. Zijn 't geen doden dan zijn 't gewonden.
Waarom denkt u dat ik nooit de trein neem?
"Hebt ge geen
dorst, Robert?" vroeg Katrien op een bepaald moment terwijl ze wellustig
met haar heupen draaide en frivool met een kanneke karnemelk stond te zwaaien.
Dat was een behoorlijk naast de kwestie zwevende vraag want iedereen wist dat
Robert tijdens het werk enkel zijn eigen bloed, zweet en tranen dronk.
"Merci!"
gromde Robert en nog terwijl hij die woorden sprak kreeg hij plotseling de
heupen van Katrien in de gaten. Wat hem nog nooit was overkomen overkwam hem
toen. Hij raakte uit zijn concentratie, was plotsklaps gedesoriënteerd en sloeg
te kloefe een veels te grote brok rots van de neus van Etienne in wording. Op
zich geen drama ware het niet dat die veels te grote brok rots in een sierlijke
boog pardoes tussen de ogen van Katrien belandde.
Ze lag zij daar. Op slag
morsdood, heel haar kop gespleten en dat kanneke geheel aan gruzelementen. 't
Lag in stukken en brokken vaneen, heel dat kanneke.
Katrien werd begraven op
het plaatselijke kerkhof naast haar Etienne die daar al lag van sinds die
treinramp. In het dorp werd een moment over een lustmoord geroddeld maar de
roddels hielden niet lang stand want Firmin Delanghe, de amateur cineast van 't
dorp, had toevallig dat hele incident gefilmd omdat hij daar toch toevallig in
de buurt was.
Toen die film vertoond
werd in de parochiezaal veroorzaakte dit een nooit eerder geziene volkstoeloop.
De massa vertrappelde elkaar welhaast. Het had iets van een treinramp maar dan
in een zaal. Er zijn daar toen geen doden gevallen maar dat scheelde niet veel.
Gewonden waren er ook niet maar ook hier had alles aan een zijden draadje
gehangen. Enfin, de film werd vertoond, trok op geen kloten maar wist wel de
onschuld van Robert te bewijzen.
Robert was na deze
gebeurtenis (het accident, niet de film) Robert niet meer. Hij kampte met een
schuldgevoel dat maar niet wou wijken. Van het een kwam het ander en Robert
raakte in een depressie. In de winter van '83 werd hij opgenomen in een
psychiatrische kliniek alwaar men hem tot diep in de zomer van '84 verzorgde.
Men stopte hem danig vol pillen dat zijn ogen naar het hol van zijn gat
draaiden. Toen Robert de instelling verliet probeerde hij zijn vroegere métier
weer op te nemen maar zijn carrière als beeldhouwer brokkelde langzaam af.
Robert had er geen zin meer in. Bij elke slag die hij gaf zag hij dat gapende
gat in katrien haar kop en gierde de ellende door zijn lijf.
In 1985 is Robert met
beeldhouwen gestopt. Hij wilde weg van de harde kant van het leven. Vanaf toen
is hij aardewerk beginnen draaien. Van die kannekes waar ge karnemelk in kunt
doen. En elke keer als hij een kanneke had gedraaid dacht hij met weemoed terug
aan Katrien haar heupen en bloedde daarbij telkenmale een heel klein beetje
meer dood.
Als hij heden nog leeft
dan kunt u hem vinden in de Westhoek alwaar hij aan de rand van Veurne als een
anachoreet zijn dagen slijt in een hut met een rieten dak. Mailen heeft weinig
zin want Robert heeft geen internetaansluiting.
Je ziet het soms staan,
op blogs van andere mensen her en der: ooit waren hier X aantal bezoekers. Ik heb me ook zo'n digitale teller aangeschaft.
Ik heb hier ooit eens 14
bezoekers gehad. Dat was niet alleen totaal onverwacht, dat was ook behoorlijk
drummen geblazen met die ene stoel. Ik dacht bij mezelf: laat ik wat kaas in
brokjes snijden want zulks draagt bij tot de gezelligheid. Ik voegde de daad
bij het woord en ging brokjes kaas snijden. Ik toonde mij geenszins van mijn
krenterige kant want ik sneed brokken die gezien mochten worden.
Toen ik 5 minuten later
terug kwam waren er nog welgeteld 2 van die 14 bezoekers aanwezig. 1 van die 2
bleek dan nog mezelf te zijn. Ik dacht heel even aan een complot. Dat enkele
individuen hadden afgesproken om langs te komen en dan meteen weer weg te gaan
terwijl ik kaas aan het snijden was.
Mocht een mens stil
blijven staan bij zo'n complottheorie, hij zou zo onozel als een puit worden en
zijn hoofd zou uiteen spetteren van frustratie. Ik had echter geluk. De
volgende ochtend was ik het hele voorval alweer vergeten.
Sindsdien kijk ik niet
meer op van een bezoeker meer of minder op mijn blogje. Ik doe zoals de struisvogel. Ik sta
vervaarlijk te stampen en af en toe geef ik vanuit mijn hals een gemankeerde
draai ten beste. Weest echter niet bevrees. Naar u zal ik natuurlijk
niet stampen. Gij zijt welkom. Uw bedoelingen zijn nobel. Dat zag ik meteen
toen u hier nieuwsgierig binnenkwam.
Ik breng vandaag een
bezoek aan mijn grootouders. Het duistert alreeds als ik het erf kom opgestapt.
Van buitenverlichting is hier geen sprake zodat ik mij op een haar na
allerhande breuken struikel. Gelukkig ben ik nuchter en slaag ik erin zonder
lichamelijke schade de deur te bereiken. Ik ben wel met mijn bottines door een
koeienvlaai geschoven, merk ik als ik in de zwak verlichte keuken mijn voeten
veeg. 't Is altijd een heel gedoe, zo'n bezoek des winters aan de pitoreske
grootouderlijke hofstede.
Heden zijn het korte
dagen. Dat ligt aan de seizoenen. Het is nu herfst en straks begint de winter
en dan zijn de dagen gewoon korter dan de nachten. Het noordelijk halfrond van
de aarde is dan minder naar de zon gericht en dan krijg je dat soort gedoe. Een
weerman zou hier ongetwijfeld een heel verhaal kunnen over vertellen maar of ik
zou luisteren is een andere kwestie. Wat kunnen mij de seizoenen schelen.
Maar goed. Heden zijn
het dus korte dagen. De gevolgen zijn dramatisch noch desastreus. Men past zich
aan en daarmee is de kous doorgaans af.
"Voor nachtwinkels
zijn het gouden tijden." zegt mijn grootmoeder, die aan de doorgezakte
keukentafel sokken zit te stoppen. Dat mens slaat de laatste tijd ook overal
haar snater in. Ik mag dan al geen weerman zijn, diep in mij schuilt een enorme
miskende economist. Ik leg mijn grootmoeder uit dat de recette van een
nachtwinkel recht evenredig is met de openingsuren en dat zulks dus niks te
maken heeft met de seizoenen waarop ze me prompt begint uit te schelden voor
racist en mompelt dat ik mijn anders gekleurde medemens niks gun.
Omdat niemand mij
ongestraft voor racist uitscheldt zet ik de banden van haar rolstoel plat. Mijn
grootvader kijkt op van zijn krant, komt uit zijn zetel aan de Leuvense stoof,
schuift zijn broek naar beneden, laat zich met de kont op het linker ventiel
van de rolstoel zakken en forceert een fluitende wind na dewelke grootmoeder op
links onverwijld terug drie centimeters hoger komt te zitten. Rechts doet hij
precies hetzelfde zodat de rolstoel weer helemaal horizontaal komt te staan.
Mijn grootmoeder glundert de kerstboom haast omver, zo trots is ze op
grootvader. Wat een inhoud heeft die man toch, denk ik vertederd.
Mijn grootvader ziet mij
naar hem kijken, lijkt zijn gedrag van daarnet te willen duiden en zegt dat
Igor de velopomp vorige week in de vernieling heeft gebeten. Igor is een
bastaardhond. Een kruising van een Bouvier met een Rotweiler. Volgens mij waren
er benevens een Bouvier en een Rotweiler ook een half dozijn wolven in het spel
toen Igor werd verwekt. Het gedrag van dat monster is volledig onvoorspelbaar
en op zijn minst zorgwekkend. Hij bijt u bij manier van spreken eerst een been
af en laat dan pas zijn tanden zien.
Mijn grootmoeder, die
erg vergevingsgezind is, vraagt of ik een Lukke van Destrooper met een tas
koffie moet hebben. De koffie is vers. Lukken zijn goudbruine, krokant gebakken
natuurboterwafels volgens een 19de-eeuwse familierecept waar ze u in België
rond de kerstperiode graag op mogen vergasten. Jules Destrooper, een bakker en
handelaar in koloniale waren richtte deze biscuiterie in 1886 op en sindsdien
boeren ze aldaar lang niet slecht. Zijn waar wordt in meer dan 52 landen
verslonden. Ze hebben ook een noodnummer.
Mocht u in één van hun
producten stikken dan kunt u +32(0)70 66 60 60 draaien. Draai het echter niet
onnodig want ik vermoed dat Jules wel andere dingen te doen heeft dan een hele
dag op uw telefoons te zitten wachten.
Wij eten lukken, drinken
koffie, praten over verleden en heden en nemen na een tijd afscheid. De ochtend
gloort nog lang niet want heden zijn het benevens korte dagen ook lange
nachten.
Begin september 2003 schrijft Bertrand Vlieghe zijn moeder
een brief waarin hij haar meldt dat hij nooit meer naar huis terug komt. Hij
verwijt zijn moeder dat zijn aangeboren handicap een rechtstreeks gevolg is van
haar gewezen beroepsleven. In een postscriptum meldt hij dat het geen zin heeft
om hem op te sporen daar hij nu definitief is opgegaan in de anonimiteit van de
grootstad. Ofschoon hij sinds kort een gemeubelde studio in Sijsele vlak bij
het plaatselijke postkantoor bewoont rijdt hij naar Brussel om er zijn schrijven
te posten en hoopt zo zijn moeder geografisch tureluurs te maken.
Een week later krijgt Bertrand een brief retour van zijn
moeder, Magda Vlieghe-Descheppere, waarin zij het volgende schrijft:
Beste Bertrand, Ik lig momenteel
helemaal niet wakker van de vraag in welke massa jij bent opgegaan. Ik heb nu
echt wel andere dingen aan mijn hoofd! Mijn vrieskast dient ontdooid te worden
en ik moet dringend naar de kapper. Stop nu alstublieft eens met denken dat
heel mijn wereld om jou draait. Het is niet abnormaal dat een zoon van 32 het
ouderlijke huis verlaat.
Met terughoudende
genegenheid, Je moeder.
PS: Wil je mij wel zo
vlug mogelijk de auto terug bezorgen.
Het antwoord in kwestie choqueert Bertrand dusdanig dat hij
zich diezelfde avond een stuk in zijn kraag drinkt in café Pallieter te
Sijsele. Zijn ongebreideld drankgebruik zorgt de volgende ochtend voor een
enorme kater en een nieuwe vlaag van opflakkerend zelfbeklag. Dit zelfbeklag
slaat na een dag piekeren zoals steeds om in woede. Blinde woede. Bertrand haat
de wereld en hoewel daar eigenlijk geen directe aanwijzingen voor zijn leeft
hij met de gedachte dat de wereld ook hem haat.
Om uiting te geven aan die woede grijpt Bertrand naar de
pen. Hij schrijft een boze lezersbrief naar Het Volk waarin hij enerzijds zijn
verontwaardiging uit aangaande het ontbreken van nachtelijk openbaar vervoer in
de regio en waarin hij anderzijds het totale gebrek aan liefde van zijn moeder
aanklaagt.
Diezelfde nacht rijdt hij zijn moeders VW Polo (bouwjaar 79)
tot voor haar deur, parkeert daar het vehikel en deponeert de sleutels in haar
brievenbus. Bij gebrek aan openbaar vervoer keert hij te voet naar zijn studio
terug. In de vroege ochtend komt hij thuis. Hij voelt zich uitgeput en legt
zich te rusten. Morgen is er immers weer een dag.
Bertrand slaapt uitermate onrustig. Hij droomt dat hij in
een hoek wordt gedreven door een vrouw met lange gele klauwen en scherpe bruine
tanden. Dreigend vraagt ze hem of ze zijn muse mag zijn.
Badend in het zweet komt hij wakker. Het is middag. Hij
ruikt zichzelf. Een zure ranzige geur hangt tussen de lakens. Bij gebrek aan
een douche sleept hij zich naar de lavabo. Hij vult zijn handpalmen met koel
water, doopt zijn gezicht en herhaalt dit ritueel tot de sporen van de nacht
van zijn smoel zijn geveegd. De bel gaat en Bertrand schrikt van dit ongekende
geluid. Hij heeft die bel sinds zijn verblijf hier nog niet eerder gehoord en
vraagt zich verwonderd af waarom iemand bij hem aanbelt. Een onbekende aan de
deur van zijn schuiladres.
Bertrand loopt bevend naar de deur en legt behoedzaam zijn
oor tegen het sleutelgat. Hoort hij daar iemand kreunen?
2 De telefoon
Onze held staat als versteend met het hoofd tegen de deur
geleund. Het gekreun op de gang is ondertussen overgegaan op een angstaanjagend
gerochel dat af en toe omslaat in een hol gefluister. Bertrand meent in dat
gefluister vaag zijn naam te horen. Alsof iemand hem roept. De bel schelt ten
tweeden male en een metaalachtig geluid echoot door de kamer.
"Wie is daar?" vraagt Bernard met bevende stem. Er
komt geen antwoord. Het gefluister houdt aan en lijkt in volume toe te nemen.
Een ongemakkelijk gevoel maakt zich van Bernard meester en hij sluipt naar de
zetel, weg van het geluid. Hij rolt zich op onder een beschermend dekentje en
blijft met kloppend hart liggen.
Anderhalf uur verstrijkt. Het geluid is van onder het
dekentje niet meer hoorbaar. Het ongemakkelijke gevoel maakt langzaam plaats
voor nieuwsgierigheid en heel voorzichtig schuifelt Bernard naar de deur. Hij
luistert geconcentreerd maar hoort niks meer. Hij opent de deur op een kier,
kijkt omzichtig in de gang maar merkt niks. Bertrand gaat nu resoluut de gang
op, kijkt rechts en links maar de gang ligt er verlaten bij.
Als Bernard weer naar binnen wil gaan merkt hij een kleine
witte omslag op zijn deurmat. Hij raapt het envelopje op en bekijkt het.
"Aan Dhr Bertrand Vlieghe" staat er in een slordig handschrift op
geschreven. Bertrand loopt zijn studio weer binnen, neemt, bij gebrek aan een
briefopener, een aardappelmesje en maakt met trillende handen de enveloppe
open. In de omslag zit een kleine sleutel vergezeld van een kort briefje.
Geachte heer Vlieghe, Wij weten dat u een
verstoten kind bent. Onze organisatie waakt. Gelieve ingesloten
sleutel met de grootste zorg te bewaren. Wij nemen eerstdaags
vast telefonisch contact met u op.
Hoogachtend, De orde van de
galblaas.
Tot vijfmaal toe herleest Bertrand het bericht, bekijkt
meermaals aandachtig de sleutel maar slaagt er echter niet in om hier een touw
aan vast te knopen. Hij heeft nooit eerder van 'De orde van de galblaas'
gehoord. Hij vraagt zich af hoe die beunhazen telefonisch contact met hem
zullen opnemen. Hij heeft helemaal geen vaste telefoon. Een GSM trouwens ook
niet. Tè modern, tè onhandelbaar die krengen.
Hij slentert naar de keuken, neemt een blikje bier uit de
ijskast en zet zich aan de keukentafel. Bij zijn tweede slok klinkt in de
woonkamer het gerinkel van een telefoon. Bertrand verslikt zich in zijn bier en
een nieuwe vlaag van paniek maakt zich van hem meester.
3 De Inscriptie
Hoe gaat dat soms met mensen
die zich in een slok bier verslikken. Juist, zo gaat dat. Bertrand hoest zijn
hele keuken onder. De paniek wordt er alleen maar heviger door. Hij duwt beide
wijsvingers diep in de oren om het gerinkel niet te moeten horen maar helaas.
Dat is naast het gerinkel gerekend. Hoe dieper hij zijn vingers duwt hoe feller
de telefoon tekeer gaat.
Geen wonder dat Bertrand zich
herpakt. Zoniet zou hij zeker zijn eustachiusbuis naar de bliksem hebben
geduwd. Hij laat zich op zijn buik zakken, sluipt de woonkamer in en probeert
het gerinkel te lokaliseren. Tijdens het sluipen merkt Bertrand dat hij
dringend eens zal moeten stofzuigen in huis maar gezien de penibele
omstandigheden zal dit reinigingsritueel nog even moeten wachten.
Algauw heeft Bertrand door
vanwaar het gerinkel komt. Het komt uit de onderste lade van de Ikea kast die
naast het balkonraam staat. Als een slang glijdt onze held naar de kast, trekt
de lade open en neemt de telefoon op.
Hallo, met Bertand Vlieghe.
Met wie spreek ik, aub? U spreekt met Armand Spittoor.
Waarom duurde het zo lang eer ik u aan de lijn kreeg, meneer Vlieghe? Ik kon de telefoon niet
meteen vinden. Heb je de brief met de
sleutel ontvangen? Die heb ik ontvangen, ja.
Mag ik weten wat dit allemaal te betekenen heeft? Ik kan u heden nog niks
zeggen. Het is te delicaat om u via de telefoon in te lichten. Kom morgenavond
tegen 21u naar café Den Hutsepot in Eeklo. Daar zal Omer Hamerlinck op u
wachten. Ik kan mij morgenavond
onmogelijk vrijmaken. Mijn living dient gestofzuigd te worden. Meneer Vlieghe, uw stof kan
wachten. Zorg dat u tijdig ter plaatse bent. De orde van de galblaas rekent op
u. Zorg ervoor dat u de sleutel bij u hebt en wees op uw hoede. De vijand
waakt. Hoor eens hier, Spittoor,
als u denkt
Verder komt Bertrand niet
want Armand heeft de hoorn neer gelegd. Wat rest aan de andere kant van de lijn
is de gekende tuut-tuut-tuut klank. Bertrand bekijkt het papiertje waarop hij
de naam van het café heeft gekrabbeld. Den Hutsepot is hem onbekend. In
gedachten verzonken loopt hij naar de keuken om aldaar de rest van zijn blik
bier op te drinken. Peinzend zet hij zich aan de keukentafel en kijkt door het
raam.
Betrand kan zich niet van het
idee ontdoen dat hij de stem van Spittoor ooit eerder heeft gehoord. Hij
piekert zich suf maar kan alsnog geen persoon aan de stem linken. En toch meent
hij ten stelligste dat dit geen vreemde stem was. De orde van de galblaas zegt
hem dan weer niks. In gedachten probeert hij zich een lijst van mensen die hij
kent voor ogen te halen. Helaas, voor zover hij zich meent te herinneren heeft
hij geen enkele kennis die ooit sukkelde met een steenachtige substantie om en
rond de galblaas.
Hij staat op, gaat naar de
keukenlade waarin hij zorgvuldig het sleuteltje heeft opgeborgen, opent de lade,
haalt het sleuteltje eruit en bekijkt het aandachtig. Hij merkt nu pas dat er
een minuscule inscriptie in de schacht van de sleutel is gemaakt. Bertrand
houdt de sleutel naar het licht en probeert het inschrift te ontcijferen. Het
is echter zo klein dat het met het blote oog onzichtbaar is. Als verwoed
postzegelverzamelaar heeft Bertrand echter altijd een loep in zijn achterzak
zitten. Hij knipt het vergrootglas uit de houder, legt hem geconcentreerd langs
de sleutel en leest: Tijd neemt een einde.
Veel wijzer wordt hij hier
niet van. Hij stopt de sleutel terug in de lade en neemt het laatste blikje
bier uit de ijskast. De emoties moeten worden weggespoeld en straks dient hij
dringend boodschappen te doen. Bertrand kijkt op zijn polshorloge en merkt tot
zijn verbazing dat zijn anders zo betrouwbare Rodania stil blijkt te staan. Hij
tikt op het glas maar krijgt de secondewijzer niet aan de praat. Een vreemd
voorgevoel maakt zich van hem meester.
Ik heb mezelf zojuist
intraveneus een shot mosterd gezet om de dag door te komen. Dat kwam, we hadden
godverdorie geen ketchup meer in huis. En je zult het nooit anders zien op dit
uur: natuurlijk weer geen enkele buurtwinkel nog open. Nou ja, dan maar mosterd
genomen. Prikt wel een beetje in de
aders maar dat doen naalden ook. Laten we daar dus maar niet moeilijk over
doen.
Waar ik anders geestelijk
langs bloederige dreven dwaal was mijn trip dit keer liefdevol. Daar zal, naast
het merk van de mosterd, ongetwijfeld ook de uitnemende charme van een muze
voor iets tussen hebben gezeten. Haar volle lippen waren
zacht roze aangezet. Zij kuste mijn mond en liet op mijn tong een warm
verlangen achter naar een balkon met uitzicht op bomen vol herfst, op naakte takken en bladeren vol oker.
In het water van de beek
weerkaatste een zomers beeld. Hoe zij zich naakt overgaf aan de hitte van een
vergeten seizoen.
Ooit was ik een zeer
koele gast. Ik werd gekroond met een tiara bezet met robijnen van ijs, en tot
koning van Antartica uitgeroepen. Mijn roepnaam was prins der pinguins. Ik werd
rijkelijk betaald. De donatie die ik ontving was dermate aanzienlijk dat ik
ermee naar de beurs trok alwaar ik aandelen kocht van Iglo, Fribona en
Ijsboerke.
Ik bouwde een immense
iglo met torens en kantelen en bezette hem binnenin met marmer, siliconen,
plastiek en Indonesisch spanbeton. Mijn lakeien waren pinguins in natuurlijk
habijt. Het overige personeel bestond uit robben, ijstrollen en diepgevroren
scharrelkippen. In de keuken had ik een gastronomische ijsbeer die er het
handje van weg had om de meest weelderige sorbets samen te stellen. Welhaast
elke avond prepareerde hij me ook iets on the rocks.
Mijn harem bestond uit
maagdelijke winterteefjes. Seks hadden we niet want als die liefelijke elfjes
hun slipjes lieten zakken vroren hun schaamlipjes aan elkaar. Geen nood echter,
de kleurrijke schittering van duizend ijskristallen deden ons tot ongekende
groepsorgasmes komen. Als ik klaarkwam vormde zich telkens in een mum een
stalagmiet van spermatozoa op mijn snikkel (dit om u een beetje een idee te
geven hoe dat allemaal in z'n werk ging).
In een lifestyle
magazine werd een reportage gewijd aan mijn koninklijke iglo en dit pareltje
van journalistiek vakmanschap maakte danige indruk dat er van heinde en ver
vorstenhuizen mijn paleis kwamen bezichtigen. Toen de bronzen poort achter hen
dichtviel viel hun mond open om gedurende het ganse bezoek niet meer dicht te
gaan.
Op den duur vereerden
ook andere klojo's mij met een bezoek. Zo kwam ooit Walt Disney mij polsen
aangaande de kostprijs voor het gebruik van mijn paleis als locatie voor één
zijner films. Toen ik mijn prijs noemde verslikte hij zich zowaar in zijn
sorbet, de gierige hufter.
En toen, op een dag,
ging de aarde plots opwarmen. Mijn stulpje lag aan de rand van Antartica en was
kwetsbaar geworden. Mijn torens en kantelen gingen langzaam smelten. Machteloos
keek ik toe hoe mijn paleis als een vormloze pudding in elkaar zakte. De
pinguins, de robben, de ijstrollen, de ijsbeer; allen gingen zij heen en
trokken verder ijsinwaarts om zich tegen de levensbedreigende hitte te
beschermen.
Alleen de winterteefjes
bleven. Zij zagen hun kans schoon en trokken om de haverklap hun slipjes naar
beneden en brachten middelerwijl opgewonden, lacherige geluidjes voort. Mijn
gedachten gleden naar het Romeinse Rijk. Hoe dit, door een overvloed aan
decadentie en ontucht, schielijk ten val was gekomen. Ik verbande prompt mijn
losbandige teefjes naar ver afgelegen Europese havengebieden.
De koning werd pooier.
En zo kwam een einde aan
mijn diepvriesrijk. Tot overmaat van ramp kende de beurs een crash van heb je
me daar en waren mijn aandelen van de ene op de andere dag waardeloos.
De koning werd schooier.
Heden ben ik in
onderhandeling met een Pakistaan aangaande de overname van één zijner
nachtwinkels in Poelkapelle. Hopelijk verloopt alles vlot en speelt straks mijn
nachtblindheid mij geen parten bij het uitoefenen van mijn nieuwe job.
Het eindeloos gelul van gerenommeerde specialisten, het overloos gekakel van alternatieve genezers, de deur aan deur verkoop van medische encyclopediën, de opmars van het internet, de kankerpreventies via de media...
Het zijn allemaal zaken die bijdragen tot een enorme angst. Als er op heden iets uitgehaald of verwijderd dient te worden bij de mens dan zit de schrik voor één of andere kwaadaardige afloop er altijd diep in. De mens en z'n eeuwige, angstige twijfel. Platgeslagen door een overdaad aan informatie.
Zo durft mijn grootvader als drie jaar zijn vals gebit niet meer uit z'n mond te halen uit tomeloze angst voor een eventuele kanker aan het gehemelte. Wij hebben het glas, dat al die tijd op z'n nachttafel stond ter nachtelijke wegberging van zijn tanden maar nu sinds geruime tijd nutteloos was geworden, dan ook verwijderd. Ondertussen zoeken wij koortsig nar een remedie om opa van zijn dwanggedachte af te helpen.
Er zijn dagen waarop ik
het tien keer zou zeggen maar vandaag schoot het me niet te binnen. Ik kwam er
simpelweg niet op. Ik ging mijn ezelsbruggen af omdat ik wist dat er verbanden
moesten zijn. Een verpleegster in een witte schort vroeg - eigenlijk aan
niemand in het bijzonder - of er nog verbanden moesten zijn. Zwijgt, gij
vermaledijde geit, dacht ik, ik ben aan het denken. De verpleegster keek me aan
en ik zag haar denken: die denkt aan iets.
Tot overmaat van ramp
kwam ze op me toe en vroeg of ze mij kon helpen. Alsof een simpele duif als zij
mij het woord zou kunnen openbaren. Ik begon te zweten en in mijn buik voelde
ik een gezwel van 19 kilo. Figuurlijk dan. Mocht ik met een dergelijk gezwel
door het leven strompelen het zou er nogal op trekken. Ik loop soms nu al zo
eigenaardig.
"Neen, dank
u." zei ik.
Soms is het goed om
mensen meteen mede te delen dat ge geen hulp van doen hebt. Ge hoeft er daarom
niet bij te vertellen waarom. Het kan erg pijnlijk zijn om mensen te
confronteren met het feit dat ge twijfelt aan hun intelligentie.
Ze stak haar been
vooruit en vroeg me wat ik van haar nieuw schoeisel vond. Ze had een soort
beige orthopedische instekers aan. Ze deden me denken aan de galoches die mijn
grootmoeder vroeger altijd droeg als zij over het neerhof tsjokte. En daar
moest ik mijn gedacht over zeggen. Ik begon nog heviger te transpireren.
"Ik vind ze
prachtig." zei ik.
Haar wezen straalde.
Gelukkig dat ze was. In wezen waren het juist gelijk kloefen om mee in een
slachthuis te werken maar wat avance om zo'n dingen te zeggen. Ge maakt er de
mensen alleen maar ongelukkig mee. Ze glunderde en stapte kordaat naar de balie
alwaar ze waarschijnlijk verwacht werd. Anders stapt een mens niet zo kordaat.
Het was, benevens een
kordate, ook een zware stap. Echt zwierig ging het allerminst. Het leek zelfs
verdacht veel op waggelen. Haar hele derrière deinde bij elke schrede
gevaarlijk van links naar rechts. Een beetje als een ferry die het zeegat kiest
bij windkracht tien.
Het woord lag op mijn
tong. Ik voelde het langzaam komen. Dat ge reeds de beginklank proeft maar dat
de rest nog wat hapert. En plots openbaarde het zich.
"KACHELGAT!"
schreeuwde ik triomfantelijk. De verstoorde blikken van de aanwezigen op de
gang konden mij allerminst deren. Ik had gevonden waar ik al een hele dag naar
zocht.
Waar hij vandaan komt is
een raadsel maar een lichte bries maakt zich meester van haar borsten en
prikkelt duidelijk haar tepels. Haar blik houdt het midden tussen schaamte en
ongemak. Mijn ongegeneerd staren doet me aan schaamteloos voyeurisme denken.
Ik vraag haar waarom ze
zo zelden lacht.
Ze zegt dat haar vel in
rimpels trekt als ze lacht en ze reikt me een bleke vinger ter begroeting omdat
de rest van haar lichaam teveel pijn doet om het zomaar aan vreemden te
schenken. Ze is licht aangeschoten en zegt dat drank minder kapot maakt dan
liefde. Ze grimlacht in zwart en in wit en bladert getormenteerd door de
negatieven van haar leven, door de leegte van de dingen die er nooit zijn
geweest.
Ik richt mijn lens op
haar fletse ogen en druk af.
Wegens schermwerkzaamheden aan mijn PC (waardoor een
vreselijke kijkfile was ontstaan in onze bescheiden woonkamer) heb ik je nog
steeds niet kunnen terugmailen aangaande het waarlijk adembenemend portret dat
je maakte naar aanleiding van de skyline (in Rotterdam, gok ik). Jezus, zelden
zon adembenemende skyline gezien.
Dan mag je die drankzucht waar we het een vorige
keer uitvoerig over hadden wel niet op jezelf betrekken, mij maak je niks wijs.
Ik vermoed dat je tijdens de voorbereiding en het creëren van het meesterwerk
in kwestie, benevens aan de drank, ook uitgebreid aan de coke en de vloeibare
ecstasy hebt gezeten. Wat zeg je schatje? Dat jij dergelijke dingen nooit zou
doen? Flinke meid der goden hoor en een zoentje op je aureool. Lichtkrans van
verhevenheid.
Ja, inderdaad, nu zie ik het ook. En toch blijf ik
erbij: dat fluoriserende mutsje staat je beeldig.
Benevens je hartstocht voor de havenfaciliteiten
herken ik ook je adoratie voor zeilschepen in het werk. Die bracht me volledig
van de wijs omdat ik zelf dus eerder voorstander van de rubberboot ben. Dit
werk dwong mij als het ware echter om nu ook kennis te nemen van het zeilschip
en van het zeil in het bijzonder. Hoef ik je te zeggen hoe extreem boeiend ik
dit vond?
Via die donkere vuurtoren smokkel je niet alleen een
geslaagde kleurschakering in je werk naar binnen maar schep je ook een joekel
van een fallussymbool en dat vond ik zo vreselijk ontwapenend van je. Ik werd
er helemaal hard en week tegelijk van. En dat droeg echt niks lichamelijks in
zich, dat had alles met mijn diepste psychische gedachten te maken.
Is dit werk te koop, liefste, en indien ja, is het
betaalbaar voor een doorsnee loontrekker als ik? Ik vind het namelijk subliem.
Ontroerend naïef met toch een erg compositorische diepgang. Ik hoop dat je
jezelf nooit van een oor, noch van enig ander lichaamsdeel zult beroven.
Daar de geplande opvoeringen van mijn aandoenlijke monoloog
'Urbain goes out of Kenia' niet het verhoopte niveau dreigen te halen (cfr:
try-out aan de toog van bistro Den Wittenkop alhier), zoek ik via deze een
opblaasbare giraf ter verruiming van het visueel effect.
Voor de leken: Giraffes zijn hertachtige, herkauwende dieren met zeer lange
hals, geel en bruin gevlekte huid en kleine hoorns. Maar dan in dit geval dus
wel opblaasbaar.
Lengte overeen te komen.
Gelieve niet te reageren indien niet ernstig.
Mag ik u bij voorbaat danken voor uw bereidwilligheid.
Ik schatte haar een jaar of dertig. Het kan ook zijn dat ik haar
veertig schatte. Het maakte allemaal niet zoveel uit want achteraf bleek ze
vijftig.
De tijd lijkt als zalf over haar lichaam te zijn gegleden. Net
als ik denk dat zij de steen der wijzen in haar broekzak heeft zitten blijkt
dat het haar autosleutels zijn. Dat zou eventueel een enorme meevaller kunnen
zijn voor straks want ik ben te voet. Naar de omvang van de bult in haar broek
te oordelen rijdt ze met een ruime wagen. Ik gok op een terreinwagen met enorme
banden. Ik ben een verwoed gokker. Mocht ze op een paard gekomen zijn, ik zette een fortuin op haar in.
Ze staat aan de bar ongelofelijk mooi te wezen en lebbert af en
toe heel sensueel van haar cola. Ik reik naar een besteld glas wijn en raak
heel even haar jasje aan. Het is een zwart zijden jasje. Als ik zijde voel raak
ik opgewonden. Ik ben een kind van de rupsen of seksueel geobsedeerd, daar zijn
ze momenteel in het universitair ziekenhuis van Leuven nog niet helemaal uit.
Die rupsen hebben ze van in den beginne geschrapt. Wetenschappers geloven niet
in sprookjes. Enkel mijn vermeende obsessies houden hen op heden nog bezig.
Ik vraag waarom ze cola drinkt. Ze blijkt niet tegen alcohol
bestand. Het is me wat. Dat staat daar zomaar heerlijk charmant tegen die bar
te leunen en dat verdraagt geen alcohol. Wat ze wel verdraagt is mijn hand op
haar jasje. Ik tater honderduit en zij zegt niks. Als ik vraag naar het waarom
van haar stilte lacht ze teder. Ze zegt dat ze zwijgt om ruimte te laten voor
de kleur van mijn woorden.
Heel even sta ik met mijn mond vol zwart. Heel even maar.
Later verdwalen we in duizend gedeelde woorden. Ze biedt me een
lift aan naar haar huis in de duinen.
Nog later, het is dan al nacht, ontpopt ze en rijst uit haar
zijden weefsel.
Als een rupsenkind verlies ik mij in vijftig jaar verwarmd
satijn.
Haar melkwitte huid straalt de felle gloed van passie en charme. A night in white satin...
Ik
had een poster met daarop een viertal wandelende kamelen aan mijn raam gehangen. Ik koos voor deze imposant wiegende woestijnschepen vanuit een soort stil
protest tegen het alsmaar drukker wordende verkeer in onze Westerse
maatschappij en in het bijzonder het verkeer langsheen de Barron Ruzettelaan te
B. alwaar het de laatste maanden wegens wegwerkzaamheden kwalijk
manoeuvreren is.
Maar
goed, blijkbaar snappen mensen zo'n dingen dan weer niet. Het merendeel der omliggende bewoners vermoedden in mij een woestijnreiziger met een aangeboren liefde voor kamelen.
Ah, hoe kan de mens soms dwalen in zijn denken.
Ik
voel helemaal geen liefde voor kamelen. Eigenlijk heb ik een afkeer van de
meeste gewervelde dieren omdat ik vind dat zij, vanwege al die wervels, erg
onhandelbaar zijn. Kijk. Met een slang is het eenvoudig. Die rol je op en steek
je in je binnenzak. Makkelijk zat. Dat moet u met een paard of een koe (die net
als de kameel gewerveld zijn) dus niet proberen. Ik wil wat ik lief heb mee
kunnen nemen, zo simpel is dat.
Met
een hond ligt dat natuurlijk anders. Mijn liefde voor de hond is groot. Maar
een hond dient het erf te bewaken. Die hoef je dus nooit mee te nemen. Tenzij
je een alarminstallatie hebt hangen in je huis. Dan wordt de hond algauw
overbodig. Maar hoeveel mensen, behalve de nieuwe rijken, hebben een
alarminstallatie in hun huis?
Om de talrijke misverstanden aangaande mijn kamelenposter uit de weg te ruimen hing ik onlangs een poster met daarop een stilleven van glas. Negen mooi geschikte glazen kruiken. Mijn buurman die een opmerkzaam man is sprak mij daarover aan en zeide:
"Ik zag dat u als vervanging voor het glas hebt
gekozen?" "Dat heeft u goed gezien, buurman!"
Dit keer wel vanwege een liefde. Mijn liefde voor de liefde.
Liefde is als glas. Transparant en breekbaar. Soms een
bedrieglijk randje.
Ik word gestalkt. Sinds enkele weken loopt er constant een dikke, zwarte vrouw achter me aan. Hoe ze eruit ziet weet ik niet want ze loopt altijd
achter mij. Ze heeft wel platvoeten. Dat hoor ik aan haar stap. Zelf was ik
daar nooit achter gekomen maar mijn broer is orthopedist en toen ik hem kond
deed van het geluid van haar stap was hij formeel. Platvoeten!
Als ik me met een ruk omdraai om een glimp van haar op te vangen
draait zij zich telkens tijdig om. Ze draagt een trainingspak van Nike en ze
heeft een kont in haar trainingsbroek zitten om uit te kweken. Zelfs een
breedbeeldtelevisie van Samsung valt hierbij in het niets. Wie het merk Samsung
zo'n beetje kent weet meteen dat het hier inderdaad een kanjer van een kont
betreft. Je zult op dergelijke momenten maar een toiletpot zijn. Of een bidet.
Ik zeg maar iets. Het is voor mij ook weekend.
Vorige week was mijn stalkster verkouden. Ze liep te blazen, te puffen, te snuiten en te hoesten dat horen en zien mij verging. Gestalkt worden is lang niet onaangenaam maar als de stalking in kwestie met dergelijk 'lawijt' gepaard gaat dan
hoeft het voor mij niet echt. Stalken dient in stilte te gebeuren. Er moet een
soort geheimzinnigheid rond het hele gebeuren hangen. Niks van dit alles dus. Deze week is die verkoudheid zelfs overgegaan in een uitslaande
pneumonie. Alsof er achter mijn rug een hele volksstam met ademhalingsproblemen
tekeer gaat. Bij elke omdraaiende beweging merk ik nochtans dat zij nog steeds
solo opereert. Volgens mij heeft zij vogelgriep opgelopen door met een niet
opgehokte kip op stok te gaan. Wie zal het zeggen? U in elk geval niet, te
oordelen naar uw pientere blik.
'Miss lawaai XXL' heb ik haar genoemd. Ik hoop dat ze daar kan
mee leven. Voor mij is het allang geen leven meer. het is een luidruchtige kwelling van heb je me daar. Door het hele gebeuren is er ook een donkere kant aan mijn leven gaan zitten. Ik heb (om het eens kleurrijk uit te drukken) bij wijze van spreken al heel wat zwart achter de rug. Hahaha. Voor dergelijke schitterende woordspeling mag ik mezelf altijd wakker maken. Als ik er mijn bed niet voor uit moet wel te verstaan.
U heeft het ongetwijfeld ook, dat u soms iets hebt waarvan u
denkt: "Dit hebbeding moet ik goed bewaren want anders raak ik het
kwijt."
Dat u het dan in een zakje stopt en dat u dan voor de zekerheid
dat zakje nog eens in een ander zakje stopt. Een mens weet immers nooit. Maar
zo'n zakje blijft natuurlijk maar een zakje en dus stopt u dat dubbele zakje
voor de zekerheid toch nog maar even in een doosje. Over dat doosje gaat dan
natuurlijk ook een stevige kwaliteitszak van vleeswaren Renmans. Die bindt u
vervolgens dicht met een touwtje want het pakket dient bij elkaar gehouden te
worden.
Het pakje wordt in een kast gelegd en over het pakje komt ook
een dekentje dat om één of andere reden eerder in die kast was blijven
slingeren. U sluit met een tevreden gezicht de deur van de kast en draait de
sleutel om die u vervolgens in de lade van een commode legt. Uw snuisterij zit
veilig tot het einde der tijden.
Anderhalf jaar later heeft u, wegens omstandigheden, plots nood
aan datgene wat u had weggeborgen. Drie uur later vindt u de sleutel van de
kast in een totaal andere lade van een totaal andere commode dan degene waarin
u hem had opgeborgen. U maakt met kloppend hart de kast open maar uw pakje
blijkt spoorloos. Hoe kan dat nu?
Blijkt uw vrouw het pakje, drie dagen nadat u het had
opgeborgen, te hebben meegegeven met Oostpriesterhulp in de veronderstelling
dat het hier die wollen pyamabroek betrof die zij ooit in diezelfde kast had
opgeborgen in de foute veronderstelling dat ze die ooit nog had kunnen
gebruiken.
Je spreekt een week geen woord meer met elkaar tot er zich plots
een nieuw hebbeding aanbiedt.
Er is een drink op het werk. We krijgen allemaal een fluitglas
ondermaatse schuimwijn in ons handen geduwd en de noten, de chips en de koude
groenten staan er om te pakken. Ge moet maar pakken!, zegt men dan, en men
verdoezelt hiermede meteen een gebrek aan organisatorisch talent gekoppeld aan
een tekort aan financiële middelen om enkele obers te laten opdraven. En
achteraf zal men die ongemakken nuanceren en men zal zeggen dat het toch zeker
maar een drink betrof en dat de belangrijkste reden van zon drink toch in
eerste instantie het samenhorigheidsgevoel is.
Welk samenhorigheidsgevoel? Waarom moeten mensen zonodig bij elkaar
gedreven worden? Daar komt toch niks dan narigheid van.
Mireille wendt zich tot Martin met haar darmklachten en sleurt er ook
maar meteen de problematiek van haar vapeurs ofte opvliegers bij. Uitgerekend
tot Martin, wendt zij zich. Martin, die zelf herstellende is van een hernia na
dat accident met die betonmolen tijdens de aanleg van zijn oprit. Maar Mireille
weet dat niet, van die oprit en dat accident en die hernia. Ze weet zelfs niet
dat Martin gebouwd heeft. Wat zou ze, de naargeestige kalle!
Fons van de bureau beklaagt zich bij Marcel aangaande storende
flikkeringen in zijn nieuwe flatscreen en gaat er blijkbaar van uit dat Marcel
nog steeds op de aankoopdienst zit. Maar Marcel is al meer dan drie jaar weg op
die dienst en houdt zich nu onledig met het onderhoud van de koffiezetapparaten
in de cafétaria. Dus staat Fons daar te zagen en in feite is dat al jaren
Marcel zijn artikel niet meer. Maar denkt ge dat Marcel daar iets op zegt? Wat
zou hij! Die staat gewoon te doen alsof hij luistert naar Fons en veinst zelfs
enige interesse.
Jacqueline, de receptioniste, grijpt naar een stukje bloemkool en raakt
met haar mouw te kloefe in de cocktailsaus. Er pats middenin, zeg maar. Ze
vraagt aan Etienne van de dienst verzekeringen of dat kan ingebracht worden,
zon accident, waarop deze antwoordt dat hij het zelf zal proberen te
arrangeren. Nog voor Jacqueline kan reageren staat hij met zn vuile zakdoek
aan die mouw te wrijven waardoor er benevens cocktailsaus nu ook een neuskeutel
aan Jacqueline haar mouw hangt. En niet zon petieterige keutel maar een echte
joekel want Etienne is een turbosnuiter met gietijzeren reukorgaan.
Een eind verderop probeert Lionel, de personeelschef van de dienst, de
aandacht te trekken van op een geïmproviseerd podium van op elkaar gestapelde
bierbakken. Eens hij die aandacht eindelijk heeft dondert het podium in elkaar
waardoor Lionel met zijn smoel vol tegen de tegels van de refter gaat. Zijn
bril in gruzelementen en een schedelbreuk of zeven. In zijn val sleurt hij de
microstandaard mee die met oorverdovend gedruis op één der tafels dondert. Het
gedruis in kwestie bezorgt Christelle van het archief een danig verschot dat
haar spiraaltje er met een knalletje uit haar gleufje van floept.
Na Christelle haar ijzingwekkende hulpkreet zakken de mannen massaal op
de knieën en gaan en masse op zoek naar het hoog technologische antibaby
krulletje. Stelletje uitslovers! Als een gediplomeerde Nilfisk dweilt Etienne
met zijn enorme snuiter elke hoek en kant als betreft het hier de
internationale delfkampioenschappen .
Gilbert, parkingwachter in hoofdberoep en grootste komiek van de bende in
bijberoep, draait een balpen los, steekt triomfantelijk het spiraalveertje in
de hoogte en krijst: Zoeken jullie dit? Lachen, gieren, brullen en her en der
een natgezeikte slip. Ambiance!
Niks dan narigheid dus. En morgen gewoon weer aan het werk.
Zij hebben samen al vele watertjes doorzwommen. Irma en Erna.
Twee handen op één buik. Al meer dan dertig jaar samenwonend. Geen seksuele
relatie maar een hechte vriendschapsband. Indertijd, toen hun hormonale beek
nog vloeide, waren zij op hetzelfde tijdstip ongesteld. Nu zaten zij in de
rustige periode. Zelfs de opvliegers zijn dragelijk geworden.
Beiden zijn getrouwd geweest. Alle twee weduwe. Hun mannen zijn
samen gestorven in Thaïland aan de gevolgen van een voedselvergiftiging terwijl
zij als officiële bestemming voor hun reis Düsseldorf hadden opgegeven. Iets
met een internationaal congres over hogedrukreinigers. Dat was op 16 september
1973. Wat die twee precies op Thaïland waren gaan uitvreten daar hadden Irma en
Erna het raden naar. Dat wisten zij niet. Dat wilden zij ook niet weten.
Het gebeuren had diepe wonden geslagen. Gekwetst, vernederd en
bedrogen.
Samen uit de put geklauterd. Samen hun leven weer opgenomen. In
totale harmonie naar elkaar toe gegroeid. Ze wonen drie hoog, op een flat die
uitkijkt op het park. De flat heeft een prachtig terras waar Irma niet durft te
komen vanwege hoogtevrees.
Als Erna koorts heeft dan voelt Irma zich ook meteen geen
honderd procent. Valt Irma ten prooi aan diaree dan liggen er voor Erna krampen
op de loer. Als de ene valt dan gaat de andere er meteen naast liggen. Een
wagen hebben ze niet want ze verplaatsen zich per tandem. Irma zit van voren
omdat Erna mindere ogen heeft. Als het vriest nemen ze de bus.
Fans van de gewone Belgische keuken. Chinees lusten ze niet,
Turks moeten ze niet en van alle andere uitheemse gerechten krijgen ze eczeem.
Erna nog het meest. In 1996 kreeg zij tijdens een benefietbanket het stokje van
een Senegalese brochette met gestoomde Gnoe in haar oog. Sindsdien moet zij
brillen. Voor een geschikt montuur werden vierendertig opticiens bezocht. Erna
heeft namelijk moeilijke oren.
Ze ontwerpen zelf hun kledij. Sober doch smaakvol. Erna tekent
de patronen en Irma snijdt de stof. Wie het geheel aan elkaar naait is tot
hiertoe niet geheel duidelijk. Bij kleine défauts geven ze elkaar de schuld. De
geschillen lopen echter nooit uit de hand. Tegen de avond zitten ze alweer
gezellig vanonder een gezamenlijk dekentje naar hun favoriete soaps te kijken.
Beiden stemmen ze CD&V. Irma geilt op Luc Van den Brande
terwijl Erna haar natte slip bij Herman Van Rompuy haalt. Over deze vermeende
romances wordt onderling niet gedebatteerd.
Laten het nu precies die twee droge pruimen zijn die mij onlangs
vroegen om hun biografie te schrijven. Wel wel wel, u had mij moeten horen!
Meneer Vanvoren stond een sigaretje te roken op de drempel voor
zijn huis. Met de kont losjes tegen het vensterkozijn en het ene been over het
andere geslagen. Precies als wou hij een soort nonchalance uitstralen. Armen
over elkaar gekruist ook. Als ik het mij goed herinner lag het rechterbeen over
het linkerbeen en stak de linkerarm door de rechterarm. Helemaal zeker ben ik
daar niet van. Ik heb immers ook mijn minder heldere momenten qua
oplettendheid.
Meneer Vanvoren mocht van zijn vrouw, mevrouw Vanachteren, niet
in huis roken. Die twee hadden vaak ruzie. Niet over dat roken. Daar had meneer
Vanvoren zich al een hele tijd bij neergelegd. Het gaf hem zelfs een bepaalde
rust in zijn leven om zo af en toe eens buiten te zijn. Nou ja, wat heet af en
toe. Meneer Vanvoren rookte dermate veel dat hij eigenlijk meer buiten dan
binnen stond. Soms vroeg hij zich weleens luidop af waarom hij ooit dit huis
had gekocht maar om daarvoor nu ruzie te maken, neen, zo was meneer Vanvoren
niet.
Hun ruzies hadden altijd te maken met de seksuele kant van hun
huwelijk. Het was immers zo dat meneer Vanvoren het graag van achter deed
terwijl mevrouw Vanachteren het eigenlijk liever van voren had. Daar hadden die
twee dus altijd slaande ruzie over.
Als je meneer Vanvoren vroeg naar het waarom van zijn voorkeur
dan zei hij: "Nou kijk, mijn wijf heeft zo'n vreselijk lekker strak
gaatje, daar van achter!" Vroeg je mevrouw Vanachteren naar haar versie
van de feiten dan fluisterde ze: "Nou ja, die hufter is danig zwaar
geschapen dat m'n darmstelsel telkens ontregeld dreigt te raken!"
In een ver verleden hadden ze zich, precies vanwege hun namen,
tot elkaar aangetrokken gevoeld. Meneer Vanvoren had gedacht dat het wel goed
zat met een blonde stoot die Vanachteren heette en mevrouw Vanachteren voelde
zich bepaald veilig bij iemand die Vanvoren heette. Dat was dus volledig
verkeerd gelopen, die interpretaties.
Na lang aandringen van de huisdokter waren ze ooit in therapie
gegaan bij een seksuoloog maar die geslachtsknijper bracht weinig zoden aan de
dijk. Die oelewapper was met het idee gekomen om het dan maar om de andere dag
anders te doen. Op pare dagen van voren en op onpare dagen van achter. Toen
meneer Vanvoren opmerkte dat mevrouw Vanachteren precies op onpare dagen aan
hevige migraineaanvallen ten prooi viel wist de deskundige even niet meer waar
zijn muts stond. Hij had nog geprobeerd om zijn voorstel om te draaien maar los
van haar migraine op onpare dagen bleek mevrouw Vanachteren tijdens pare dagen
last te hebben van opvliegers. En de heer Vanvoren was er de man niet naar om
met een bezweet wijf te liggen rampetampen. "Dan hebt u een seksueel
probleem", had de arts in kwestie opgemerkt na dewelke de heer Vanvoren en
mevrouw Vanachteren resoluut zijn kabinet hadden verlaten. Niet zonder evenwel
eerst te hebben betaald.
"Had ik met die 150 euro net zo goed naar de hoeren kunnen
gaan, schatje", mompelde de heer Vanvoren tegen zijn wijf toen ze buiten
stonden waarop mevrouw Vanachteren een beetje gepikeerd antwoordde: "Jaja,
dan kun je me schatje noemen, ellendeling!"
En nu stond de heer Vanvoren dus geheel nonchalant een sigaretje
te roken voor zijn woning. Ik knikte goeiendag en hij knikte minzaam terug.
Toen ik informeerde naar mevrouw Vanachteren keek hij naar de stoeptegels en
verscheen er een triestige uitdrukking op zijn gelaat. "Weet u wat het is
met dat verdomde wijf van mij? Zij weet van voren maar half dat zij van achter
leeft!"
En toen begon hij te wenen. Dikke tranen liepen uit frustratie
langs zijn bolle wangen.
Ik had medelijden en probeerde hem te troosten met de mededeling
dat weinig mannen zich op het thuisfront toegang konden verschaffen via de
achterdeur. Helaas, zijn tranen bleven stromen.
Toen heb ik haar, eerder uit noodzaak
dan uit liefde, een brief geschreven. Onrustig dwaalden mijn gedachten over het
gebleekte papier. Ik schreef en verzocht haar:
Florence,
Onterf mij van al die materie.
Schrap mij uit geld en waardevolle
zaken.
Laat mij de kleine dingen na.
Ik wil de leuning van de houten stoel
op de veranda.